XoS no-cut! t hoekje an OUDERS fial Ons Indisch hoekje i VOOR DE H HSfaÊ Onder de papoea's Het gasmasker Ro~ei in t eten Levenszon Het groote eiland Nieuw Guinea (op de kaart van Europa gelegd, raakt het eene e'nde Parijs, het andere Odessa aan de Zvarte Zee) is de laatste paar jaren her haaldelijk in de pers genoemd in verband met kolonisatie, onderzoek naar petroleum, goud; vrees voor het binnendringen eener vreemde natie; wetenschappelijke tochten enz. Hierbij is de hulp door vliegtuigen ver richt, zeer bekend geworden. Op die tochten is men o.m. in aanraking gekomen met men schen, die tot dusver geïsoleerd hadden ge leefd, andere volken niet kenden. Het contact met andere volken is voor dergelijke men- schen vaak noodlottig geweest. Door den honger naar goud, rubber, hout, ivoor, bouw land, slaven, enz. zijn tal van stammen en volken vernietigd, vooral tengevolge van ziekten, lichamelijke en geestelijke. Een voor beeld: toen Livingstone en Stanley Afrika be reisden, vonden ze daar een dichtbevolkt ge bied. Men schat, dat het aantal menschen daar thans met pl.m. 60.000.000 80.000.000 is gedaald! om nu te voorkomen dat de primitieve menschen in Nieuw Guinea een dergelijk lot zal treffen, is er kort geleden Voorgesteld, dat onze Regeering daartegen de noodlge maatregelen dient te nemen. Dit voorstel getuigt van menschlievendheid niet alleen, maar ook van beter inzicht. De wereld gaat vooruit, al twijfelt men hieraan wel eens! Naast die zeer primitieven wonen er op Nieuw Guinea, vooral langs de kusten, Papoea's, die onzen steun ook hard noodig hebben. Wie de lectuur der Zending in Noord en Zuid Nieuw-Guinea volgt, weet, dat feite lijk heel de bevolking van dit uitgestrekte gebied hulp noodig heeft. En dat het ver strekken dier hulp met heel groote bezwaren gepaard gaat. Door de berichten over de diensten der vliegtuigen zou men dit kunnen vergeten! Een voorbeeld ter illustratie: een pater, die in de zeer gunstige omstandigheid verkeerde, dat hij de menschen in zijn buurt per fiets kon bezoeken, omdat er een soort pad was, vertelt, hoe hij dan ook voor rivieren kwam te staan. Waren ze niet te diep, dan droeg hij de fiets er over. Maar er waren ook andere! Hierover lag dan een „brug", ge maakte van drie ronde boomstammen, pijn. 20 cm van elkaar. Had hij een Papoea bij zich, dan droeg deze de fiets er over en de pater z§lf kwam al balanceerende ook wel aan den overkant. Maar hij was vaak alleen! Dan zocht hij een stel stokken bijeen, maak te er een platvorm van, legde dit op de bal ken, trok de fiets er op, brak het platvorm telkens achter zich af om het vóór weer op te bouwen. Zoo „nam" hij, hard ploeterend, die rivier. Het duurde een uurtje, maar het lukte! Een zendeling vertelt van het zeer harde leven der Papoea-vrouw. Des ochtends vroeg gaat ze naar het veld. Baby wordt mee gedragen en ergens in de schaduw neergezet. Ze maakt het veld plantklaar. Ze hakt, poot, zaait, snijdt stekken, hakt brandhout. Het onkruid schiet welig op. Eiken dag moet ze Wieden. Vaak heeft ze niet gegeten. Eindelijk gaat ze naar huis. Het draagnet is vol met knollen en pisangs. Hierop het brandhout voor de keuken en daarop vaak een kind. Heuvel op, heuvel af draagt ze dien te zwa- ren last na een zeer inspannenden dag naar huis. De maaltijd -dient bereid, het draagnet geknoopt, een mat gevlochten. Soms tracht zij deze te verkoopen. Ook een deel van de opbrengst der akkers, om éénmaal per jaar voor zichzelf een dure, één heele gulden kostende sarong (heuprokje) te kunnen koo- pen! Veel kinderen baart ze. Meer dan de helft er van sterft. Tuberculose, malaria, longziekten komen er veel voor. U ziet, dat het lot der vrouw aan Nieuw Guinea's kusten het tegendeel van benijdenswaard is! En nu een merkwaardig feit meegedeeld: het eer gevoel is bij de Papoea's, mannen en vrou wen, zeer sterk ontwikkeld. Om nu bij haar dorpggenooten, de mannen, den naam te ver krijgen. erg flink te zijn, boven haar sekse- genooten uit te steken, maakt ze haar last (extra zwaari Vroeg sterft ze. Oude vrouwen ziet men bijna niet in het kustgebied. Het verbeteren van dergelijke toestanden is een zware, maar schoone en grootsche taak! Hiertoe is noodig samenwerking van bestuur, zending, hygiënst. Dat werk is echt bescha vingsarbeid. Reeds tientallen jaren is de Zen ding bezig er beschaving te 'brengen, o.a. door het oprichten van schooltjes, het geven van huishoudonderwijs aan meisjes, enz. enz. Ik beeld hierbij een schooltje af. De wanden zijn gemaakt van de bladnerven eener palm, het dak van blaren. De schoolbanken beston den ook uit gaba-gaba (bladnerven). Ik kon, jammer genoeg, geen interieur fotografeeren. omdat het binnerj te donker was. Een paar leerlingen plaatste ik voor het schooltje om een idee te geven van de afmetingen. Op Japèn (een eiland ten Noorden van Nieuw Guinea), fotografeerde ik een onderwijzers woning, idyllisch in een baai gelegen. In het stille water dier baai stond een groot dorp met meer dan 1000 inwoners. Alle verkeer geschiedde per prauwtje. Per roeiboot bega ven goeroe (prediker-onderwijzer) en leer lingen zich naar school. Deze goeroe's, een voudige menschen, die voor een gering sala- risje werken, zijn de zeer gewaardeerde hel pers en de pioniers der beschaving. H. F. TILLEMA. Dat de lezing over gasbescherming, ge houden in de bovenzaal van „den Gouden Leeuw", vrucht droeg, bewees het feit, dat diverse particulieren zich een der eerste noodzakelijkheden aanschaften, namelijk een gasmasker. Van deze noodzakelijkheid overtuigd, is ook Leutel in een moment van gezinsver antwoordelijkheidsgevoel, de winkel der gas maskerdistributeur terplaatse binnengestapt. Met een gezicht, als gold het de bestel ling van twee cadetjes en een hallefie wit, zegt hij: „mag ik een gasmasker van u, ja zoo'n ding van zes gulden vijftig, en als dan de bediende van den winkel hem wil uit leggen het gebruik, levensduur de filterbus enz., zegt hij met een nonchalant gebaar: ,,'k Weet er alles van, hoor, 't komt best in orde". Zouden ze hem wat wijsmaken, had hij al niet, sedert een jaar nu, wekelijks een uur op de werf geoefend, wat dat betreft, kon hij, „Leutel", ze nog wel een verhaaltje ver tellen. En vanavond na het eten zou hij zijn vrouw de eerste beginselen der gasbescherming verklaren, en dan daarna wat oefenen in de kamer en gang, ja, dat kon een goed be steede avond worden. Ondertusschen heeft Leutel zijn woning bereikt, waar zijn vrouw hem reeds de deur opent, zij weet, dat heeft hij graag, het is als een streeling van zijn ijdelheid als man en echtgenoot. Na de eerste begroeting, begint Leutel al direct met de woorden, „en Marie, wat zou je er van denken, om vanavond eens wat te oefenen met je gasmasker, ik heb er maar één voor je meegebracht, het is zoo'n rare tijd, en je kunt nooit weten. Marie is aangenaam verrast!, 't doet haar toch prettig aan, zoo'n man te hebben, die niet alleen aan zichzelf denkt. Ze is er wel een beetje huiverig van, zoo'n raar ding op je gezicht, maar om haar man niet teleur te stellen, zegt ze „o ja, natuurlijk, als jij er bij bent, durf ik het wel op te zetten. „Nou", zegt Leutel, dan moesten we na het eten maar gelijk beginnen en denk er vooral om, niet bang zijn hoor, er kan je niets gebeu ren, ik heb meer met dat bijltje gehakt. Eenige uren daarna wordt het in vloeipapier gewikkelde instrument voorzichtig uitgepakt. Marie is een weinig zenuwachtig, ze vindt het een griezelig ding en heeft er een heimelijken afkeer van. „En hier", zoo vangt Leutel zijn eerste les aan, zit het bandenstel. dat neem je zoo tus- schen je vingers en schuift het dan over je hoofd. Ja, dat leek Marie wel gemakkelijk, en nog wel wat onhandig neemt zij het masker op de Door roet in het eten te gooien, Door plaagzucht of dwarsdrijverij, Verwerft men zich zeker geen vrienden In woning of in maatschappij. Daardoor kan de liefde bekoelen. Dat kan men wel tasten en voelen. Door 't ware verhaal van een heel aardig stel. Dat 'k hierbij vertel. Zij kenden elkander reeds jaren, Zij minden elkander om 't meest. Nooit was er een band van de liefde Zoo innig geklonken geweest. Totdat men van trouwen ging spreken. Toen ging aan die band al wat breken. Want nauw kwam de bruidschat toen op het tapijt, Of de vree was men kwijt. En 't zou bij die bruidschat niet blijven, Er was nog een andere kloof. Hij was van de eene gemeente En zij van een ander geloof. En d' ouders van 't bruidje die zeiden: De kind'ren, zoo jongens als meiden, Die hooren bij moeder (daar blijf ik op staan) Ter kerke te gaan. Maar bruigom zijn vader en moeder, Die waren zoo gauw niet tevreê: De jongens gaan mee met den vader; De meisjes neemt moeder maar mee. En zijt ge hier somwijlen tegen,- Verspeelt ge daardoor onzen zegen. Wij trekken de hand dan tot uw straf, Van 't bruidpaartje af. Daar had je de poppen aan 't dansen. Het roet had zijn diensten gedaan. Het eten was daardoor bedorven, En d'eetlust al spoedig vergaan. De strijd werd steeds feller, verwoeder. De bruid koos partij voor haar moeder, De bruigom, die ook op zijn stukken bleef staan, Gaf 't bruidje gedaan. Nu zwerven zij eenzaatn door 't leven. Zij kijken elkander niet aan. Hij wil van geen meisje meer weten, En zij schreit nog menige traan. Het roet had het eten bedorven, Hun liefde was spoedig gestorven. Maar kindertjes (zij het ook in t' verschiet), Die krijgen ze niet. Zoodat ik ten slotte wou zeggen: Wanneer ge in liefde vereend, Het best met elkander kunt vinden. Omdat het oprecht is gemeend. Laat niemand u ooit er toe brengen, Om roet in het eten te mengen. Dop zelf maar uw boonen, 't gaat and'ren niet aan, Hoe 't later moet gaan. K. -/*•'; voorgeschreven wijze in beide handen en duwt haar hoofd in het rubber geval. Direct trekt ze echter weer het masker af en haar man angstig aanziend, zegt ze „jeempie Lewie, wat is dat benauwd zeg". „Och wat", mompelt Leutel, „je moet door zetten, het zijn zenuwen van je, even door bijten, dan ben je er niet meer bang voor. Gedwee doet zyn vrouw het masker weer voor en waarlijk nu houdt zij het eenige se conden langer uit, om het dan echter weer met een ruk van haar hoofd te trekken. Na eenige diepe zuchten zegt ze, „nee Lewie, daar wen ik nooit aan, ik krijg heelemaal geen lucht". Maar nu wordt Leutel werkelijk boos, ver wijt zijn vrouw, dat ze geen doorzettingsver mogen heeft en hij toch ook niet voor niets 6.50 uitgegeven heeft. „Ik heb", zoo besluit Leutel zijn oratie, „vanmorgen nog een groot uur met mijn masker van de werf, trappen op en af geloopen, gefietst en zelfs over een muur geklommen en dat moet jij mettertijd ook kunnen. In arrenmoede plaatst Marie het voor haar nu kleine martelwerktuig geworden zijnde gasmasker weer voor het gelaat. Even is het stil en Leutel's gelaatstrekken weerspiegelen alweer bijna een geruststellende glimlach, als zijn vrouw wederom het masker van het hoofd rukt en in benauwdheid en doodsangst het ding zoover mogelijk van zich afwerpt, ongelukkigerwijze dwars door de ruit heen, op straat. Groote consternatie in „huize Leutel". Leu tel zelf is door het wilde heen, terwijl zijn vrouw, Marie, bijna in onmacht op den divan naar lucht ligt te happen. Eenige seconden verloopen en dan klinkt er een vroolijke stem in de kamerdeur, „hallo Marie, goedenavond Lewie, wat zijn jullie nou aan het doen?" „Verroest Leutel, je lijkt wel een wild ge worden stoffertje, met dat haar recht over eind". Pint, hun. bevriende buurman is onder deze woorden de kamer binnengestapt, en in zijn hand houdt hij het weggeworpen gasmasker. Dan stort zich een stroom van verontwaar digde woorden van Leutel, onderbroken door snikken van Marie, over hem uit. Pint luistert gelaten toe en na veel onbegrij pelijks wordt het hem tenslotte duidelijk, dht hij de oorzaak van alle ellende in zijn hand houdt. Wat nauwkeuriger bekijkt hij nu het gasmasker en dan klinkt een langgerekte schaterlach door de kamer. Leutel en zijn vrouw zien hun vroolijken buurman verbolgen aan en willen hem juist vragen of het soms in z'n bol is geslagen, als hij tusschen twee uithalen brult, „en heb je haar dat ding zoo op laten zetten, je hebtde rest is nu on verstaanbaar geworden door zijn schateren. Eindelijk, na wat tot rust te zijn gekomen, zegt pint, „Nou Leutel, dat had ik niet van je verwacht jongen, bekijk dat masker nou eens goed, waarvoor dacht je nou dat die ko peren ring, op de plaat voor aan de filterbus zat?" Eindelijk gaat Leutel een licht op, maar half verbolgen mompelt hij nog: „Wat plaat, wat ring, wat filterbus?" „Nou kerel", antwoordt Pint, „je hebt er dat kartonnen plaatje niet voor vandaan ge nomen, geen wonder, dat het goeie mensch geen lucht kreeg. Het „goeie mensch" is het nu ook zelf dui delijk geworden en ze zegt. haar echtgenoot verwijtend aanziend, „als je nog eens wat weet, Leutel?" Er zijn veel onbeminde menschen op de wereld, die eenzaam hun weg gaan, terwijl ook zij het anders zouden willen. Zij schijnen geen enkel straaltje van de levenszon te kun nen opvangen en kleumen voortdurend in de schaduw. De enkeling tegenover wie ze zich een en kele maal vertrouwelijk uitlaten, krijgt te hooren: „Ik heb geen prettig uiterlijk om de menschen aan te trekken, en geen geld om hun genoegens te verschaffen. Ik heb geen klinkende naam en geen invloedrijke positie, natuurlijk laat iedereen mij links liggen, natuurlijk ben ik eenzaam." En toch is die redeneering heelemaal fout. Laat ons de zak eens bekijken. Een klinken de naam is geen verdienste en een invloed rijke posit e verkrijgt men gewoonlijk ook hoofdzakelijk door aangeboren gaven en niet door een buitengewoon „geluk". Overigens, vrienden die u om naam of posi tie aanhangen bent u beter kwijt dan rijk. Van geld kan hetzelfde gezegd worden. Ons uiterlijk wordt ons toebedeeld zonder dat onze wenschen daaromtrent geraadpleegd worden, dat is waar, maar aan het uiterlijk is heel veel te doen. Een z.g. klassiek gezicht dat een verveelde of ontevreden uitdrukking draagt, zal eerder afstooten dan aantrekken. Een gewoon gezicht, waarop een belang stellende vriendelijke uitdrukking ligt, kan niet afstooten. En een gezonde tint kan een ieder zichzelf be^irgen, door te zorgen voor een geregelde stofwisseling, zuiver bloed en veel buitenlucht. Het kost geen geld om te zorgen, dat onze kleeding heel is en netjes afgeborsteld en voor het bezit van goed-verzorgde handen is slechts wat tijd en geduld noodig. Werkelijk, men kan aantrekkelijk zijn, ware vrienden maken en zich koesteren in levens zon zónder fortuin, dure kleeding of een knap uiterlijk. De hoofdzaak is, wat het uiterlijk be treft, dat men een verzorgden indruk maakt. En innerlijk, dat men met wat ware belang stelling en hulpvaardigheid tegenover anderen staat. De sfeeer, die van een mensch uitgaat, hangt grootendeels af van factoren, die hij zelf bepalen en van gewoonten die men bewust kan aankweeken. Spreekt niet teveel, laat an deren ook aan het woord, en vooral: Spreekt niet altijd over uzelf en uw eigen belangen. Wanneer- iemand u sympathiek is en u gaarne contact zoudt krijgen, gaat dan eens na waar rijn belangstelling ligt, op welk ge- „M'n lieve mevrouw," was eens het ant woord van een ernstig oud man aan een dame, die hem vroeg om raad bij de vraag of rij al of niet een meisje als kind zou aanne men, „ik weet niet in hoever gij zult slagen haar op te voeden, maar ik ben er zeker van, dat zij u zal opvoeden." In deze uitspraak schuilt veel waarheid. De vraag in hoeverre wij ouders een kind kunnen opvoeden, valt zeer moeilijk te beantwoorden. Ik hüfinner me talrijke ouders, die hun kin deren met alle zorg omringden, die er dage lijks voor waakten, dat hun kinderen in aan raking kwamen met ongewenschte kame raadjes en het resultaat? Ondanks alles toch afgedwaalde kinderen. Ik weet ook gevallen, welke vele ouders met mij verbaasd deden staan. Kinderen, in hun kinderjaren verwaar loosd, groeiden uit tot flinke mannen en vrou wen! Het kind van den dronkaard werd een nette huisvader, het kind van den braven huisvader weAl een dronkaard. Wanneer men zulke dingen opmerkt in eigen omgeving, en men kan ze opmerken, dan vraagt men zich niet zonder reden af: Wat baat het of wij ons al inspannen en alles voor onze kinderen doen. Het resultaat is zoo dikwijls geheel anders." In zulke oogenblikken komt het gevoel van machteloosheid over ons en wij tobben met de vraag: „Hoe moet ik handelen? Kan ik dan geen invloed uitoefenen op mijn kinderen, heb ik het resultaat der opvoeding dan toch niet in handen?" „Ik deed alles voor je. Ik spaarde mijn laatste centen om het jou goed te geven en wat heb je me aangedaan? Jjj, mijn kind?" Een smartelijke vraag, door menigen ouder aan rijn verdwaald kind gesteld. Er was een tijd, dat men geloofde, dat de kinderziel een helder blad was, waarop de ouders-opvoeders konden schrijven wat zij meenden dat goed was. Het was de tijd, waarin men sprak over de macht der opvoe ding. De ervaring heeft het anders geleerd. De ervaring heeft bewezen, dat het kind op de wereld komt met in zich een bron van krachten, welke zich zoowel ten goede als ten kwade kunnen richten. Toen dat begrepen werd, veranderde ook de houding der opvoe ders t.o.v. het kind. Toen kreeg de macht der opvoeding een gevoeligen knauw. Toen wisten we het: Wij ouders kunnen slechts tot op zekere hoogte de opvoeding van ons kind in goede banen leiden. De krachten, wier be staan we kennen en die het kind telkens en telkens weer van het goede pad afdrijven, kunnen we niet weg werken, doch hoogstens remmen. En nu begon men te zoeken naar de mid delen om het slechte te remmen en het goede te ontwikkelen. Men ontdekte aldra, dat ieder kind in dit opzicht een eigen persoonlijkheid is, dat de opvoeding van alle kinderen in een gezin nooit gelijk kan zijn. Een ouder zuchte eens: „Ik voedde al mijn kinderen op dezelfde wijze op en hoe is het mogelijk, dat deze eene zoo geheel anders is uitgevallen dan de andere?" De man had nog niet geleerd, dat wat voor de eene goed is en noodzakelijk, den an dere ten gronde richten kan, bied hij werkzaam is, nog beter voor welk onderwerp u beiden belangstelling heeft. De in-zichzelf gekeerde, verbitterde verjaagt ieder vriendschap met zijn pessimisme. Maar wanneer men voelt, dat iemand op timist tracht te rijn en een contact zoekt, dat voor beide partijen opbouwend kan zijn, dan zal hij velen aantrekken. Het ligt zelden in onzen macht om gefortu neerd of invloedrijk, en nimmer om knap van uiterlijk te zijn. Het ligt ten allen tijde in onze macht om belangstellend, welwillend en goed verzorgd te zijn. Het staat te bezien welke machten in het leven van het meeste belang rijn De vrienden die wjj maken docr hetgeen van ons uitgaat en door wat wijzelf kunnen aan kweeken, zijn vrienden om ons zelfs wil. De levenszon is er voor een ieder, die zijn eigen wijze weet te te vinden om haar st alen op te vangen. Dr. JOS DE COCK. IK KAN NIET BIJ DE BEL, JE HELPT ME TOCH ZEKER WEL? Maar ouders: als dit dan zoo is en ik kan u verzekeren, dat het zoo is, trouwens u hebt dit waarschijnlijk ook al wel ervaren bjj de opvoeding uwer kinderen welk een ontzettend moeilijke taak ligt er dan op onze schouders! Ja, ik heb het al meer dan eens in deze rubriek opgemerkt, we beseffen zoo dikwijls niet, wat het zeggen wil ouder te zijn. Het is niet, hoe goed bedoeld ook, het kind steeds maar weer te omringen met uw zorg, het steeds weer op te voeden volgens een bepaald recept. Neen, dat weten we nu wel beter: de mislukkingen van een dergelijke opvoeding kennen we. Het is iets anders. Ik geloof, met stellige zekerheid, dat het een voortdurend waarnemen is van ieder kind in ons gezin. Dat het een voortdurend opletten is, welke krachten er op een bepaald moment aan den dag treden en tegenwerken of helpen. Op voeden is onophoudelijk waarnemen en dan voorzichtig leiden. Zoo leiden, dat het kind vertrouwen krijgt in onze leiding. Doch: dat is een groote kunst. Een kunst, die niet alle ouders verstaan! Een volgende maal daarover meer. OVEEKA. CITATEN. Mevr. Bryant: „Een eigen willetje maar ook gemeen schapszin rijn twee instincten van het kind. Graag gaan kinderen hun eigen weg, maar gezellige diertjes rijn het ook. Nu is de ge meenschapszin de positieve en het eigen wil letje de negatieve aanleiding voor den drang naar orde bij het nohnale kind; want die is in hem, afgescheiden van elke macht of in vloed. Aan elkaar overgelaten bij het spel, zien zij in orde en regelmaat een bron van grooter genot en heeft ieder zijn eigen bezig heid, ook dan leeren rij die op prijs stellen. Uit het hart der menschelijke natuur welt een welkomstgroet voor den orde handha- venden beambte, den onderwijzer,' wiens sterkste wapen steeds is die ingeboren zucht tot orde, waaruit de gehoorzaamheid, van haar moreele rijde bekeken, voortvloeit. Blijvende orde kan slechts verkregen en gehandhaafd worden door de bepaalde ont wikkeling van den wil bij den leerling, dat er orde zij. Even stippen we aan, dat de plotse linge en haastige tot de orde-roeping, wan neer een feit reeds is aangevangen, den wil der kinderen prikkelt. Vandaar bij elke ge meenschap het voordeel eener goed vastge stelde en krachtig gehandhaafde wet. Locke: „Hoe wilt ge, dat uw zoon eerbied en ontzag voor zijn meester zal hebben, wanneer hij ziet, dat gij, andere leden van het huisgezin, hem met minachting behandelen?"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 11