XoS no-cut!
t hoekje an
OUDERS fial
Ons Indisch hoekje
i
VOOR DE H HSfaÊ
Onder de papoea's
Het gasmasker
Ro~ei in t eten
Levenszon
Het groote eiland Nieuw Guinea (op de
kaart van Europa gelegd, raakt het eene
e'nde Parijs, het andere Odessa aan de
Zvarte Zee) is de laatste paar jaren her
haaldelijk in de pers genoemd in verband
met kolonisatie, onderzoek naar petroleum,
goud; vrees voor het binnendringen eener
vreemde natie; wetenschappelijke tochten
enz. Hierbij is de hulp door vliegtuigen ver
richt, zeer bekend geworden. Op die tochten
is men o.m. in aanraking gekomen met men
schen, die tot dusver geïsoleerd hadden ge
leefd, andere volken niet kenden. Het contact
met andere volken is voor dergelijke men-
schen vaak noodlottig geweest. Door den
honger naar goud, rubber, hout, ivoor, bouw
land, slaven, enz. zijn tal van stammen en
volken vernietigd, vooral tengevolge van
ziekten, lichamelijke en geestelijke. Een voor
beeld: toen Livingstone en Stanley Afrika be
reisden, vonden ze daar een dichtbevolkt ge
bied. Men schat, dat het aantal menschen
daar thans met pl.m. 60.000.000 80.000.000
is gedaald! om nu te voorkomen dat de
primitieve menschen in Nieuw Guinea een
dergelijk lot zal treffen, is er kort geleden
Voorgesteld, dat onze Regeering daartegen de
noodlge maatregelen dient te nemen. Dit
voorstel getuigt van menschlievendheid niet
alleen, maar ook van beter inzicht. De wereld
gaat vooruit, al twijfelt men hieraan wel
eens!
Naast die zeer primitieven wonen er op
Nieuw Guinea, vooral langs de kusten,
Papoea's, die onzen steun ook hard noodig
hebben. Wie de lectuur der Zending in Noord
en Zuid Nieuw-Guinea volgt, weet, dat feite
lijk heel de bevolking van dit uitgestrekte
gebied hulp noodig heeft. En dat het ver
strekken dier hulp met heel groote bezwaren
gepaard gaat.
Door de berichten over de diensten der
vliegtuigen zou men dit kunnen vergeten!
Een voorbeeld ter illustratie: een pater, die
in de zeer gunstige omstandigheid verkeerde,
dat hij de menschen in zijn buurt per fiets
kon bezoeken, omdat er een soort pad was,
vertelt, hoe hij dan ook voor rivieren kwam
te staan. Waren ze niet te diep, dan droeg
hij de fiets er over. Maar er waren ook
andere! Hierover lag dan een „brug", ge
maakte van drie ronde boomstammen, pijn.
20 cm van elkaar. Had hij een Papoea bij
zich, dan droeg deze de fiets er over en de
pater z§lf kwam al balanceerende ook wel
aan den overkant. Maar hij was vaak alleen!
Dan zocht hij een stel stokken bijeen, maak
te er een platvorm van, legde dit op de bal
ken, trok de fiets er op, brak het platvorm
telkens achter zich af om het vóór weer op
te bouwen. Zoo „nam" hij, hard ploeterend,
die rivier. Het duurde een uurtje, maar het
lukte!
Een zendeling vertelt van het zeer harde
leven der Papoea-vrouw. Des ochtends vroeg
gaat ze naar het veld. Baby wordt mee
gedragen en ergens in de schaduw neergezet.
Ze maakt het veld plantklaar. Ze hakt, poot,
zaait, snijdt stekken, hakt brandhout. Het
onkruid schiet welig op. Eiken dag moet ze
Wieden. Vaak heeft ze niet gegeten. Eindelijk
gaat ze naar huis. Het draagnet is vol met
knollen en pisangs. Hierop het brandhout
voor de keuken en daarop vaak een kind.
Heuvel op, heuvel af draagt ze dien te zwa-
ren last na een zeer inspannenden dag naar
huis. De maaltijd -dient bereid, het draagnet
geknoopt, een mat gevlochten. Soms tracht
zij deze te verkoopen. Ook een deel van de
opbrengst der akkers, om éénmaal per jaar
voor zichzelf een dure, één heele gulden
kostende sarong (heuprokje) te kunnen koo-
pen! Veel kinderen baart ze. Meer dan de
helft er van sterft. Tuberculose, malaria,
longziekten komen er veel voor. U ziet, dat
het lot der vrouw aan Nieuw Guinea's kusten
het tegendeel van benijdenswaard is! En nu
een merkwaardig feit meegedeeld: het eer
gevoel is bij de Papoea's, mannen en vrou
wen, zeer sterk ontwikkeld. Om nu bij haar
dorpggenooten, de mannen, den naam te ver
krijgen. erg flink te zijn, boven haar sekse-
genooten uit te steken, maakt ze haar last
(extra zwaari
Vroeg sterft ze. Oude vrouwen ziet men
bijna niet in het kustgebied.
Het verbeteren van dergelijke toestanden is
een zware, maar schoone en grootsche taak!
Hiertoe is noodig samenwerking van bestuur,
zending, hygiënst. Dat werk is echt bescha
vingsarbeid. Reeds tientallen jaren is de Zen
ding bezig er beschaving te 'brengen, o.a.
door het oprichten van schooltjes, het geven
van huishoudonderwijs aan meisjes, enz. enz.
Ik beeld hierbij een schooltje af. De wanden
zijn gemaakt van de bladnerven eener palm,
het dak van blaren. De schoolbanken beston
den ook uit gaba-gaba (bladnerven). Ik kon,
jammer genoeg, geen interieur fotografeeren.
omdat het binnerj te donker was. Een paar
leerlingen plaatste ik voor het schooltje om
een idee te geven van de afmetingen. Op
Japèn (een eiland ten Noorden van Nieuw
Guinea), fotografeerde ik een onderwijzers
woning, idyllisch in een baai gelegen. In het
stille water dier baai stond een groot dorp
met meer dan 1000 inwoners. Alle verkeer
geschiedde per prauwtje. Per roeiboot bega
ven goeroe (prediker-onderwijzer) en leer
lingen zich naar school. Deze goeroe's, een
voudige menschen, die voor een gering sala-
risje werken, zijn de zeer gewaardeerde hel
pers en de pioniers der beschaving.
H. F. TILLEMA.
Dat de lezing over gasbescherming, ge
houden in de bovenzaal van „den Gouden
Leeuw", vrucht droeg, bewees het feit, dat
diverse particulieren zich een der eerste
noodzakelijkheden aanschaften, namelijk een
gasmasker.
Van deze noodzakelijkheid overtuigd, is
ook Leutel in een moment van gezinsver
antwoordelijkheidsgevoel, de winkel der gas
maskerdistributeur terplaatse binnengestapt.
Met een gezicht, als gold het de bestel
ling van twee cadetjes en een hallefie wit,
zegt hij: „mag ik een gasmasker van u, ja
zoo'n ding van zes gulden vijftig, en als dan
de bediende van den winkel hem wil uit
leggen het gebruik, levensduur de filterbus
enz., zegt hij met een nonchalant gebaar:
,,'k Weet er alles van, hoor, 't komt best in
orde".
Zouden ze hem wat wijsmaken, had hij al
niet, sedert een jaar nu, wekelijks een uur
op de werf geoefend, wat dat betreft, kon
hij, „Leutel", ze nog wel een verhaaltje ver
tellen.
En vanavond na het eten zou hij zijn vrouw
de eerste beginselen der gasbescherming
verklaren, en dan daarna wat oefenen in
de kamer en gang, ja, dat kon een goed be
steede avond worden.
Ondertusschen heeft Leutel zijn woning
bereikt, waar zijn vrouw hem reeds de deur
opent, zij weet, dat heeft hij graag, het is
als een streeling van zijn ijdelheid als man
en echtgenoot.
Na de eerste begroeting, begint Leutel al
direct met de woorden, „en Marie, wat zou
je er van denken, om vanavond eens wat te
oefenen met je gasmasker, ik heb er maar
één voor je meegebracht, het is zoo'n rare
tijd, en je kunt nooit weten.
Marie is aangenaam verrast!, 't doet haar
toch prettig aan, zoo'n man te hebben, die
niet alleen aan zichzelf denkt.
Ze is er wel een beetje huiverig van, zoo'n
raar ding op je gezicht, maar om haar man
niet teleur te stellen, zegt ze „o ja, natuurlijk,
als jij er bij bent, durf ik het wel op te zetten.
„Nou", zegt Leutel, dan moesten we na het
eten maar gelijk beginnen en denk er vooral
om, niet bang zijn hoor, er kan je niets gebeu
ren, ik heb meer met dat bijltje gehakt.
Eenige uren daarna wordt het in vloeipapier
gewikkelde instrument voorzichtig uitgepakt.
Marie is een weinig zenuwachtig, ze vindt het
een griezelig ding en heeft er een heimelijken
afkeer van.
„En hier", zoo vangt Leutel zijn eerste les
aan, zit het bandenstel. dat neem je zoo tus-
schen je vingers en schuift het dan over je
hoofd.
Ja, dat leek Marie wel gemakkelijk, en nog
wel wat onhandig neemt zij het masker op de
Door roet in het eten te gooien,
Door plaagzucht of dwarsdrijverij,
Verwerft men zich zeker geen vrienden
In woning of in maatschappij.
Daardoor kan de liefde bekoelen.
Dat kan men wel tasten en voelen.
Door 't ware verhaal van een heel aardig stel.
Dat 'k hierbij vertel.
Zij kenden elkander reeds jaren,
Zij minden elkander om 't meest.
Nooit was er een band van de liefde
Zoo innig geklonken geweest.
Totdat men van trouwen ging spreken.
Toen ging aan die band al wat breken.
Want nauw kwam de bruidschat toen op het
tapijt,
Of de vree was men kwijt.
En 't zou bij die bruidschat niet blijven,
Er was nog een andere kloof.
Hij was van de eene gemeente
En zij van een ander geloof.
En d' ouders van 't bruidje die zeiden:
De kind'ren, zoo jongens als meiden,
Die hooren bij moeder (daar blijf ik op staan)
Ter kerke te gaan.
Maar bruigom zijn vader en moeder,
Die waren zoo gauw niet tevreê:
De jongens gaan mee met den vader;
De meisjes neemt moeder maar mee.
En zijt ge hier somwijlen tegen,-
Verspeelt ge daardoor onzen zegen.
Wij trekken de hand dan tot uw straf,
Van 't bruidpaartje af.
Daar had je de poppen aan 't dansen.
Het roet had zijn diensten gedaan.
Het eten was daardoor bedorven,
En d'eetlust al spoedig vergaan.
De strijd werd steeds feller, verwoeder.
De bruid koos partij voor haar moeder,
De bruigom, die ook op zijn stukken bleef
staan,
Gaf 't bruidje gedaan.
Nu zwerven zij eenzaatn door 't leven.
Zij kijken elkander niet aan.
Hij wil van geen meisje meer weten,
En zij schreit nog menige traan.
Het roet had het eten bedorven,
Hun liefde was spoedig gestorven.
Maar kindertjes (zij het ook in t' verschiet),
Die krijgen ze niet.
Zoodat ik ten slotte wou zeggen:
Wanneer ge in liefde vereend,
Het best met elkander kunt vinden.
Omdat het oprecht is gemeend.
Laat niemand u ooit er toe brengen,
Om roet in het eten te mengen.
Dop zelf maar uw boonen, 't gaat and'ren
niet aan,
Hoe 't later moet gaan.
K.
-/*•';
voorgeschreven wijze in beide handen en duwt
haar hoofd in het rubber geval. Direct trekt
ze echter weer het masker af en haar man
angstig aanziend, zegt ze „jeempie Lewie, wat
is dat benauwd zeg".
„Och wat", mompelt Leutel, „je moet door
zetten, het zijn zenuwen van je, even door
bijten, dan ben je er niet meer bang voor.
Gedwee doet zyn vrouw het masker weer
voor en waarlijk nu houdt zij het eenige se
conden langer uit, om het dan echter weer met
een ruk van haar hoofd te trekken.
Na eenige diepe zuchten zegt ze, „nee Lewie,
daar wen ik nooit aan, ik krijg heelemaal geen
lucht".
Maar nu wordt Leutel werkelijk boos, ver
wijt zijn vrouw, dat ze geen doorzettingsver
mogen heeft en hij toch ook niet voor niets
6.50 uitgegeven heeft. „Ik heb", zoo besluit
Leutel zijn oratie, „vanmorgen nog een groot
uur met mijn masker van de werf, trappen
op en af geloopen, gefietst en zelfs over een
muur geklommen en dat moet jij mettertijd
ook kunnen.
In arrenmoede plaatst Marie het voor haar
nu kleine martelwerktuig geworden zijnde
gasmasker weer voor het gelaat.
Even is het stil en Leutel's gelaatstrekken
weerspiegelen alweer bijna een geruststellende
glimlach, als zijn vrouw wederom het masker
van het hoofd rukt en in benauwdheid en
doodsangst het ding zoover mogelijk van zich
afwerpt, ongelukkigerwijze dwars door de
ruit heen, op straat.
Groote consternatie in „huize Leutel". Leu
tel zelf is door het wilde heen, terwijl zijn
vrouw, Marie, bijna in onmacht op den divan
naar lucht ligt te happen.
Eenige seconden verloopen en dan klinkt er
een vroolijke stem in de kamerdeur, „hallo
Marie, goedenavond Lewie, wat zijn jullie nou
aan het doen?"
„Verroest Leutel, je lijkt wel een wild ge
worden stoffertje, met dat haar recht over
eind".
Pint, hun. bevriende buurman is onder deze
woorden de kamer binnengestapt, en in zijn
hand houdt hij het weggeworpen gasmasker.
Dan stort zich een stroom van verontwaar
digde woorden van Leutel, onderbroken door
snikken van Marie, over hem uit.
Pint luistert gelaten toe en na veel onbegrij
pelijks wordt het hem tenslotte duidelijk, dht
hij de oorzaak van alle ellende in zijn hand
houdt. Wat nauwkeuriger bekijkt hij nu het
gasmasker en dan klinkt een langgerekte
schaterlach door de kamer. Leutel en zijn
vrouw zien hun vroolijken buurman verbolgen
aan en willen hem juist vragen of het soms
in z'n bol is geslagen, als hij tusschen twee
uithalen brult, „en heb je haar dat ding zoo
op laten zetten, je hebtde rest is nu on
verstaanbaar geworden door zijn schateren.
Eindelijk, na wat tot rust te zijn gekomen,
zegt pint, „Nou Leutel, dat had ik niet van
je verwacht jongen, bekijk dat masker nou
eens goed, waarvoor dacht je nou dat die ko
peren ring, op de plaat voor aan de filterbus
zat?"
Eindelijk gaat Leutel een licht op, maar
half verbolgen mompelt hij nog: „Wat plaat,
wat ring, wat filterbus?"
„Nou kerel", antwoordt Pint, „je hebt er
dat kartonnen plaatje niet voor vandaan ge
nomen, geen wonder, dat het goeie mensch
geen lucht kreeg.
Het „goeie mensch" is het nu ook zelf dui
delijk geworden en ze zegt. haar echtgenoot
verwijtend aanziend, „als je nog eens wat
weet, Leutel?"
Er zijn veel onbeminde menschen op de
wereld, die eenzaam hun weg gaan, terwijl
ook zij het anders zouden willen. Zij schijnen
geen enkel straaltje van de levenszon te kun
nen opvangen en kleumen voortdurend in de
schaduw.
De enkeling tegenover wie ze zich een en
kele maal vertrouwelijk uitlaten, krijgt te
hooren: „Ik heb geen prettig uiterlijk om de
menschen aan te trekken, en geen geld om
hun genoegens te verschaffen. Ik heb geen
klinkende naam en geen invloedrijke positie,
natuurlijk laat iedereen mij links liggen,
natuurlijk ben ik eenzaam."
En toch is die redeneering heelemaal fout.
Laat ons de zak eens bekijken. Een klinken
de naam is geen verdienste en een invloed
rijke posit e verkrijgt men gewoonlijk ook
hoofdzakelijk door aangeboren gaven en niet
door een buitengewoon „geluk".
Overigens, vrienden die u om naam of posi
tie aanhangen bent u beter kwijt dan rijk.
Van geld kan hetzelfde gezegd worden.
Ons uiterlijk wordt ons toebedeeld zonder
dat onze wenschen daaromtrent geraadpleegd
worden, dat is waar, maar aan het uiterlijk is
heel veel te doen. Een z.g. klassiek gezicht dat
een verveelde of ontevreden uitdrukking
draagt, zal eerder afstooten dan aantrekken.
Een gewoon gezicht, waarop een belang
stellende vriendelijke uitdrukking ligt, kan niet
afstooten. En een gezonde tint kan een ieder
zichzelf be^irgen, door te zorgen voor een
geregelde stofwisseling, zuiver bloed en veel
buitenlucht.
Het kost geen geld om te zorgen, dat onze
kleeding heel is en netjes afgeborsteld en voor
het bezit van goed-verzorgde handen is slechts
wat tijd en geduld noodig.
Werkelijk, men kan aantrekkelijk zijn, ware
vrienden maken en zich koesteren in levens
zon zónder fortuin, dure kleeding of een knap
uiterlijk. De hoofdzaak is, wat het uiterlijk be
treft, dat men een verzorgden indruk maakt.
En innerlijk, dat men met wat ware belang
stelling en hulpvaardigheid tegenover anderen
staat.
De sfeeer, die van een mensch uitgaat,
hangt grootendeels af van factoren, die hij
zelf bepalen en van gewoonten die men bewust
kan aankweeken. Spreekt niet teveel, laat an
deren ook aan het woord, en vooral: Spreekt
niet altijd over uzelf en uw eigen belangen.
Wanneer- iemand u sympathiek is en u
gaarne contact zoudt krijgen, gaat dan eens
na waar rijn belangstelling ligt, op welk ge-
„M'n lieve mevrouw," was eens het ant
woord van een ernstig oud man aan een
dame, die hem vroeg om raad bij de vraag of
rij al of niet een meisje als kind zou aanne
men, „ik weet niet in hoever gij zult slagen
haar op te voeden, maar ik ben er zeker van,
dat zij u zal opvoeden."
In deze uitspraak schuilt veel waarheid. De
vraag in hoeverre wij ouders een kind kunnen
opvoeden, valt zeer moeilijk te beantwoorden.
Ik hüfinner me talrijke ouders, die hun kin
deren met alle zorg omringden, die er dage
lijks voor waakten, dat hun kinderen in aan
raking kwamen met ongewenschte kame
raadjes en het resultaat? Ondanks alles toch
afgedwaalde kinderen. Ik weet ook gevallen,
welke vele ouders met mij verbaasd deden
staan. Kinderen, in hun kinderjaren verwaar
loosd, groeiden uit tot flinke mannen en vrou
wen! Het kind van den dronkaard werd een
nette huisvader, het kind van den braven
huisvader weAl een dronkaard. Wanneer men
zulke dingen opmerkt in eigen omgeving, en
men kan ze opmerken, dan vraagt men zich
niet zonder reden af: Wat baat het of wij ons
al inspannen en alles voor onze kinderen doen.
Het resultaat is zoo dikwijls geheel anders."
In zulke oogenblikken komt het gevoel van
machteloosheid over ons en wij tobben met
de vraag: „Hoe moet ik handelen? Kan ik
dan geen invloed uitoefenen op mijn kinderen,
heb ik het resultaat der opvoeding dan toch
niet in handen?"
„Ik deed alles voor je. Ik spaarde mijn
laatste centen om het jou goed te geven en
wat heb je me aangedaan? Jjj, mijn kind?"
Een smartelijke vraag, door menigen ouder
aan rijn verdwaald kind gesteld.
Er was een tijd, dat men geloofde, dat de
kinderziel een helder blad was, waarop de
ouders-opvoeders konden schrijven wat zij
meenden dat goed was. Het was de tijd,
waarin men sprak over de macht der opvoe
ding. De ervaring heeft het anders geleerd.
De ervaring heeft bewezen, dat het kind op
de wereld komt met in zich een bron van
krachten, welke zich zoowel ten goede als
ten kwade kunnen richten. Toen dat begrepen
werd, veranderde ook de houding der opvoe
ders t.o.v. het kind. Toen kreeg de macht
der opvoeding een gevoeligen knauw. Toen
wisten we het: Wij ouders kunnen slechts tot
op zekere hoogte de opvoeding van ons kind
in goede banen leiden. De krachten, wier be
staan we kennen en die het kind telkens en
telkens weer van het goede pad afdrijven,
kunnen we niet weg werken, doch hoogstens
remmen.
En nu begon men te zoeken naar de mid
delen om het slechte te remmen en het goede
te ontwikkelen.
Men ontdekte aldra, dat ieder kind in dit
opzicht een eigen persoonlijkheid is, dat de
opvoeding van alle kinderen in een gezin
nooit gelijk kan zijn.
Een ouder zuchte eens: „Ik voedde al mijn
kinderen op dezelfde wijze op en hoe is het
mogelijk, dat deze eene zoo geheel anders is
uitgevallen dan de andere?"
De man had nog niet geleerd, dat wat
voor de eene goed is en noodzakelijk, den an
dere ten gronde richten kan,
bied hij werkzaam is, nog beter voor welk
onderwerp u beiden belangstelling heeft.
De in-zichzelf gekeerde, verbitterde verjaagt
ieder vriendschap met zijn pessimisme.
Maar wanneer men voelt, dat iemand op
timist tracht te rijn en een contact zoekt, dat
voor beide partijen opbouwend kan zijn, dan
zal hij velen aantrekken.
Het ligt zelden in onzen macht om gefortu
neerd of invloedrijk, en nimmer om knap van
uiterlijk te zijn.
Het ligt ten allen tijde in onze macht om
belangstellend, welwillend en goed verzorgd
te zijn.
Het staat te bezien welke machten in het
leven van het meeste belang rijn
De vrienden die wjj maken docr hetgeen van
ons uitgaat en door wat wijzelf kunnen aan
kweeken, zijn vrienden om ons zelfs wil.
De levenszon is er voor een ieder, die zijn
eigen wijze weet te te vinden om haar st alen
op te vangen.
Dr. JOS DE COCK.
IK KAN NIET BIJ DE BEL,
JE HELPT ME TOCH ZEKER WEL?
Maar ouders: als dit dan zoo is en ik
kan u verzekeren, dat het zoo is, trouwens u
hebt dit waarschijnlijk ook al wel ervaren bjj
de opvoeding uwer kinderen welk een
ontzettend moeilijke taak ligt er dan op onze
schouders!
Ja, ik heb het al meer dan eens in deze
rubriek opgemerkt, we beseffen zoo dikwijls
niet, wat het zeggen wil ouder te zijn. Het is
niet, hoe goed bedoeld ook, het kind steeds
maar weer te omringen met uw zorg, het
steeds weer op te voeden volgens een bepaald
recept. Neen, dat weten we nu wel beter: de
mislukkingen van een dergelijke opvoeding
kennen we. Het is iets anders. Ik geloof, met
stellige zekerheid, dat het een voortdurend
waarnemen is van ieder kind in ons gezin.
Dat het een voortdurend opletten is, welke
krachten er op een bepaald moment aan den
dag treden en tegenwerken of helpen. Op
voeden is onophoudelijk waarnemen en dan
voorzichtig leiden. Zoo leiden, dat het kind
vertrouwen krijgt in onze leiding. Doch: dat
is een groote kunst. Een kunst, die niet alle
ouders verstaan! Een volgende maal daarover
meer.
OVEEKA.
CITATEN.
Mevr. Bryant:
„Een eigen willetje maar ook gemeen
schapszin rijn twee instincten van het kind.
Graag gaan kinderen hun eigen weg, maar
gezellige diertjes rijn het ook. Nu is de ge
meenschapszin de positieve en het eigen wil
letje de negatieve aanleiding voor den drang
naar orde bij het nohnale kind; want die is
in hem, afgescheiden van elke macht of in
vloed. Aan elkaar overgelaten bij het spel,
zien zij in orde en regelmaat een bron van
grooter genot en heeft ieder zijn eigen bezig
heid, ook dan leeren rij die op prijs stellen.
Uit het hart der menschelijke natuur welt
een welkomstgroet voor den orde handha-
venden beambte, den onderwijzer,' wiens
sterkste wapen steeds is die ingeboren zucht
tot orde, waaruit de gehoorzaamheid, van
haar moreele rijde bekeken, voortvloeit.
Blijvende orde kan slechts verkregen en
gehandhaafd worden door de bepaalde ont
wikkeling van den wil bij den leerling, dat er
orde zij. Even stippen we aan, dat de plotse
linge en haastige tot de orde-roeping, wan
neer een feit reeds is aangevangen, den wil
der kinderen prikkelt. Vandaar bij elke ge
meenschap het voordeel eener goed vastge
stelde en krachtig gehandhaafde wet.
Locke:
„Hoe wilt ge, dat uw zoon eerbied en ontzag
voor zijn meester zal hebben, wanneer hij
ziet, dat gij, andere leden van het huisgezin,
hem met minachting behandelen?"