De legendarische stad
Mode-reue
De waakhonden
der zeeën
Zaterdag 31 Augustus 1940
Vierde blad
UIT DE HISTORIE VAN
WESTFRIESLAND
Is er ooit een groote
koopstadXRONE
geweest als hoofdstad
van XXestfriesland?
Sierlijk en behendig
Uit de natuur
EEN WOLLEN
JAPONNETJE
Iedere vrouw
zal over de snit
van deze japon
verrukt zijn. De
beide groote
borstzakken,
waarin
de vele van de
schouders afloo-
pende plooien
verdwijnen, is
iets nieuws. Op
merkelijk is ook
de afzetting van
zakken, arms
gaten en onder
aan het jakje,
alsmede van
kraag en dasje.
Het is een een
voudige zoom 'en
derhalve goed
koop, maar toch
•SniBAaq uo IBT3JJ
Het is merkwaardig, dat men af en toe
menschen ontmoet, die stijf en star geloo
ven in het feit, dat eens op de plaats, waar
tegenwoordig St. Pancras ligt een stad zou
hebben gestaan, die tot naam droeg Vrone.
Een plaats Vrone is er vroeger zeker ge
weest. Ook schijnt er nl. nauwelijks twijfel
aan te zijn of deze is verbrand en ver
woest. Dit laaste was overigens niet zulk
een groot wonder in een tijd, waarin de
Westfriezen en de Hollanders elkaar voort
durend in de haren zaten en hun heerscha
ren steeds opnieuw golfden langs de plaats,
waar Vrone was gelegen.
Bij Eikelenberg vinden we een beschrij
ving van de plaats, die allerminst aan een
trotsche stad doet denken. „Het dorp", al
dus Eikelenberg, „besloeg alleen den wes
telijken zoom van de Geest, die 10 voet bo-
van het zomerwater is gelegen en die naar
de einden en naar beide zijden lager af
loopt. Op het midden van de Geest stond
de dorpskerk. Het Vronermeer bespoelde
de Westzijde, het water van de Hugowaard
de Oostzijde".
Ziehier, wat Eikelenberg omtrent Vrone
weet te vertellen, waarop dan een bericht
volgt van de slag tusschen Hollanders en
Friezen, waarbij de plaats zelf wordt ver
woest. We willen dit verhaal dat niet
slechts geloofwaardig aandoet, omdat iede
re historische abnormaliteit er vreemd aan
Is, doch tevens omdat Eikelenberg waar
mogelijk zijn bronnen vermeldt in zijn
geheel weergeven en vervolgens de geschie
denis zooals we die elders stellig veel fan
tastischer, doch tevens heel wat onwaar
schijnlijker, aantreffen.
Eikelenberg dan zegt, dat de Westfriezen
hun krachten samentrokken in de ruime
velden rondom Vrone, ten einde hun vrij
heid, die door verschillende gebeurtenis
sen sterk was beperkt, zoo mogelijk te her
stellen en zich geheel te ontdoen van de
dwingelandij der Hollandsche graven.
Toen de legers elkaar in het gezicht had
den gekregen, werd dat der Hollanders in
tweeën verdeeld. De eene groep, die zich
in koggen had ingescheept, voer vermoede
lijk langs de Waard om de Friezen heen,
landde op het noordelijk deel van de Geest
en greep de Friezen van achteren aan.
De andere groep trok op langs de rug
Van de vlakte of langs de lage landen van
de Achtergeest.
Op deze wijze werden de Westfriezen, die
zich in twee legertjes hadden verdeeld, van
alle kanten aangevallen. Ze begrepen dat
ze al hun hoop dienden te stellen in de
wapenen en ze weerden zich dan ook met
groote dapperheid.
Hardnekkig was de strijd. Zoo hevig
echter vielen de Zeeuwen aan op een der
Friesche slagorden, dat ze deze konden ver
strooien en zich behouden konden voegen
bij de Hollanders, die, van alle zijden aan
dringend, een geweldige slachting aan
richtten onder Friezen, die 3000 man za
gen sneuvelen.
Terloops plaatsen we hier even de op
merking, dat wij ons een idee kunnen vor
men van de geweldigheid van deze slag,
V
rone
wanneer we bedenken, hoe in den jong.-
sten oorlog in geheel Nederland een onge
veer overeenkomstig aantal soldaten viel.
Op deze nederlaag, zoo vervolgt Eikelen
berg, volgde de verwoesting van Vrone. De
graaf liet er de brand in steken en zelfs
de kerk schijnt niet ongeschonden te zijn
gebleven. Althans, zes jaar later, in het jaar
1303, is ze ingestort.
Uit de jaarboeken blijkt, dat de Vroners
het ongeluk over zich zagen komen op 27
Maart 1297.
Het dorp is later herbouwd, het had nog
in het jaar 1418 zijn eigen vredemaker, die
geschilien beslechtten, terwijl de naam Vro
ne later werd veranderd in die van St.
Pancras.
Tot zoover Eikelenberg. Nu willen we. al
vorens het verhaal te doen, dat Dirk Adri-
aansz. Valcoogh ons voorzet, er even de
aandacht op vestigen, dat het Hollandsche
leger, alvorens tot den aanval over te gaan,
eerst een tijdlang zijn tenten had opgesla
gen in Alkmaar, terwijl het leger stond on
der bevel van graaf Jan I.
Valcoogh nu vertelt, hoe de koopstad
Vrone was gelegen aan een kanaal, dat
liep van de Rijn tot voorbij Krabbendam
en om het uiterste van Kennemerland heen.
Hij verhaalt, hoe de aankomende schepen
tot binnen de stad konden komen en aan
leggen aan het marktveld. Uit het feit, dat
eeuwen later op Maas en Rijn door de
pachters van de visscherij nog werd betaald
de „vroon", d.i. een tol, leidt hij af, dat
de macht van Vrone zich eens tot over deze
rivieren moét hebben uitgestrekt en hij
vertelt dan ten slotte, hoe de stad Vrone
niet langer wilde staan onder de heerschap
pij van de graven van Holland. Het gevolg
was, dat het de wapenen opnam tegen Jo-
han, de zeventiende graaf van Holland.
Deze zeventiende graaf was Johan of Jan II.
Er is dus zeer zeker overeenkomst met
Eikelenberg, beide verhalen spelen om
streeks denzelfden tijd en doelen zonder
eenigen twijfel op dezelfde gebeurtenis. Ove
rigens laat ook Valcöbgh de graaf eerst in
Alkmaar legeren, van waaruit dan tegen
Vrone wordt opgetrokken.
Woordelijk ongeveer zegt hij dan: Maar
hij stelde vast, dat de stad wel versterkt
was en goed voorzien van volk, proviand
en oorlogsmunitie. Alle aanvallen van bui
ten konden gemakkelijk worden gekeerd,
terwijl de burgers door hun uitvallen den
graaf grooten afbreuk deden. De laatste ver
moedde, dat hij door geweld van wape
nen of belegering weinig verder zou ko
men.
Toen hij daartoe in de gelegenheid
was, kocht hij een der burgemees
ters van Vrone, genaamd Phebus
of volgens anderen, Jobus, om met
een laars vol geld.
In den nacht van den 13den Maart 303
opende deze burgemeester heimelijk een
der poorten van de stad, waarna de Hol
landers zonder eenigen tegenstand konden
binnenkomen. Dé schildwachts werden over
meesterd en ieder, die de Hollanders ver
der ontmoetten, werd zonder aanziens des
persoons eenvoudig vermoord: mannen en
vrouwen, jongen en ouden, geestelijken en
wereldlijken.
Dit jaar 303 doet stellig wat vreemd aan.
Het is duidelijk, dat het onmogelijk juist
kan zijn, De verklaring zal wel deze zijn,
dat het cijer 1 is weggevallen iets wat
destijds wel meqr geschiedde en dat op
deze wijze 1303 is veranderd in 303. Het
jaartal 1303 vermeldden we boven reeds,
het was het jaar, waarin de kerk van Vro
ne instortte en tevens het jaar, waarin
sommigen de vernietiging van Vrone wel
eens hebben gelegd. Dit laatste ten on
rechte. Het juiste jaar was 1297.
Iedere twijfel of we met dezelfde gebeur
tenis te doen hebben, valt weg wanneer we
bij Eikelenberg lezen, dat de kerk te Vrone
in 1303 is ingestort „volgens het opschrift,
„dat op de hoek van dep Kruisweg op het
„Kerkhof placht te staan, en waarin som
migen het jaar der verwoesting van Vro
ne willen zien. Dit is tegen de uitdukke-
„lijke getuigenis van schrijvers uit dien
„tijd, wijl uit hun jaarboeken blijkt, dat
„de Vroners dit ongeluk is overkomen op
„27 Maart 1297."
Valcoogh verhaalt ons omtrent het op
schrift van een metalen klok uit het dorp
Valkoog bij Schagen, waarvan hij de
woorden „Ecce cadit Mater Frisal" ver
taalt door:
Siet de Hooft-stad van Vrieslant valt neer.
Deze klok zou gegoten zijn te Vrone en
hij zegt dan omtrent den val van deze
stad, dat een en ander openlijk vermeld
stond op het kerkhof aan een houten
kruis, dat door de nakomelingen lang is
onderhouden. De plaats, waar het heeft ge
staan, werd later nog het Kruis genoemd.
Dit is zonder twijfel dezelfde plaats als
die, welke Eikelenberg aangeeft!
De kwestie is. dat Valcoogh de uitdruk-
(Van een V.P.B.-medewerker.)
Een groote rol spelen in dezen oorlog de
booten, die belast zijn met het vegen van
mijnen en op andere wijze te'zorgen hebben
voor de veiligheid ter zee, door de routes
vrij te houden van mijnen, transportschepen
te convooieeren, enz. Wat er van deze booten
gevergd wordt, blijkt uit het rapport van
den commandant van een flottielje dezer
vaartuigen, die 123 dagen achtereen in touw
was.Hiervan worden 91 dagen doorgebracht
buitengaats. Nu moet men zich niet voor
stellen, dat de dagen, die in de haven wer
den doorgebracht, rustdagen waren, want in
dien tijd werden allerlei soort herstellingen
uitgevoerd, ammunitie, proviand en brand
stof geladen en ander werk gedaan.
In de 94 dagen buitengaats werd een af
stand van 12.874 zeemijlen afgelegd, meeren-
deels in door mijnen onveilig gemaakt ge
bied. Bovendien werden nog 57 tochten ge
maakt ter vrijhouding van de van mijnen
gezuiverde routes in het Westen en in het
hooge Noorden. Natuurlijk werden in dien
tusschentijd tal van mijnen onschadelijk ge
maakt een buitengewoon gevaarlijk werk.
Strijd met duikbooten.
Buiten dit wat men zou kunnen noemen,
routinewerk, worden de booten ook nog voor
heel wat andere werkzaamheden gebruikt.
Zoo convooieerden zij meer dan 50 schepen
van Duitschland naar Noorwegen; slechts
een van deze schepen werd getorpedeerd,
tijdens stormweder. Aan hun eigen boord
brachten zij 2000 man troepen naar Noor
wegen.
Zij vernietigden door middel van diepte
bommen niet minder dan 5 vijandelijke duik
booten in het Skagerrak en een in de Oslo-
fjord. Tal van onderzeeërs werden op de
vlucht gejaagd, zoodat zij de transporten
niet konden aanvallen. Tenslotte deden zij
nog dienst bij grootere expedities van de
Duitsche marine, ten einde de oorlogsbodems
te beschermen tegen mijnen. In weerwil van
hun gevaarlijken arbeid ging slechts één
der booten van de flottielje verloren, doordat
zij op een mijn liep.
Uit dit alles kan wel blijken, dat zij zeer
gewichtige diensten bewijzen, al treden zij
weinig in de openbaarheid. De verantwoor
delijkheid van bevelhebbers en bemanning is
buitengewoon groot; immers, het gebied,
waarpver zij te waken hebben, strekt zich uit
van net Noordelijkste deel van de Noorsche
kust tot aan de kusten van Spanje!
king „mater Frisae", die niets anders be-
teekent dan „de moeder van Friesland",
omschrijft als „de hoofdstad van Fries
land", terwijl werd bedoeld de kerk.
Want deze kerk viel in 1303 en niet de
„stad" Vrone.
In de oude handvesten vinden we overi
gens nergens iets vermeld omtrent stads
rechten, die ooit aan Vrone zouden zijn
geweest. Wel is de plaats, toen geheel
West-Friesland in steden werd opgedeeld,
ondergebracht bij de stad Alkmaar.
Hoe Valcoogh komt aan zijn fantastische
burgemeester Phibus en zijn schoon ver
haal, weten we niet.
Maar dat er ooit een groote koopstad
Vrone is geweest, hoofdstad van Friesland,
enz. enz., dunkt ons slechts een fabeltje.
Of weet misschien een onzer lezers
ons beter in te lichten?
De gierzwaluw in den avond.
door J. K. S.
Om de „oelevlocht".
Langzaam valt de avond.
Langzaam daalt de zon, ten laatste heel
groot en rood, achter de door avondwind be
wogen oude boomen, waarbij de blaadjes alle
afzonderlijk even geel omlijnd worden. Ergens
stemt een merel zijn orgelfluit en begint zacht
te preludeeren, telkens juichend uithalend, dat
het vèr klinkt. Kauwtjes houden luidruclftig
soos in de hooge iepen op het plein, vertellen
elkaar met hun jolige kjtt-kjk geluidjes het
laatste nieuws en bespreken de buurtschan-
daaltjes. In de stille dorpstraat, waarin de
schemering uit de hoeken te voorschijn is ge
kropen, mompelt het gepraat van menschen
dof rond.
Het laatste zonnegoud waast schuin over de
velden en de daken der huizen. Daarbovenuit
vangt de knarsende windhaan ook nog een
glimp en begint nog even óp te glanzen tegen
de strakgespannen groenblauwe avondlucht.
Heel lang blijft in het westen nog een roode
gloed over het lichtgroenblauwe van de lucht
hangen, als 'n enkele veeg rood op een palet
met veel groene en blauwe lichtkleuren.
Dit is de tijd tusschen dag en avond, de tjjd
van de „oelevlucht", de tijd, dat de uilen hun
schuilplaatsen van den dag verlaten en hun
onheilspellend-stille vlucht beginnen. Nu -gaan
in de duinen ook de jonge konijntjes spelen;
nu gaat ook de egel op jacht, snuivend elk
boschje langs, terwijl de avondwind ritselend
door helm en gras loopt en geuren meevoert
van duinroosjes en meidoorn en zonverwarmde
aarde. Nu gaat de wezel op doodenrit; nu
keeren de reigers van hun vischvangst terug.
Op holle wieken zeilen ze kalm over; tegen de
lichte lucht als Japansche silhouetten.
Vogelspel.
Dit is ook het speeluur van de gierzwalu
wen. De heele familie doet mee, jongen en
ouden. Schril-schreeuwend en gierend jakke
ren ze met windsnellen wiekslag over de hui
zen en rond den kerktoren, waar ze het vuile,
slordige nest in een spleet in den muur in
elkaar hebben geflanst. Wat in de vlucht ver
zamelde halmpjes en zwevende veertjes en
van muSjChen en spreeuwen afgestolen bouw
materiaal, alles bijeen gekit door een uitste
kend cement: een kleverige uitscheiding van
de speekselklieren, die aan de lucht verhardt.
Als het heele gevalletje klaar is, lijkt het wel
wat op de nestjes van hun familieleden, de
salanganen. Dat zijn de bekende eetbare vogel
nestjes van Indië en O.-Azië, waar de lief
hebbers zoo verzot op zijn. Als die even vuil
en smerig zijn en even erg wemelen van lui
zen en vliegenmaden als de nestjes van die
gierzwaluwen, gun ik ze die graag. Ieder z'n
smaak!
Die bestelen inusschen en spreeuwen mogen
trouwens nog van geluk spreken dat hun
heele woning niet door de gierzwaluwen in
beslag is genomen en zijzelf er, desnoods
eieren en jongen incluis, uitgesmeten zijn!
Want op dat punt maken de gierzwaluwen
heel korte metten! Menig musschen- en
spreeuwenpaar heeft met de scherpe klauw
tjes en het fette, 'leine snaveltje kennis moe
ten maken air het zich tegen den brutalen
overval op zijn appartementen wilde verzet
ten. En steeds trok het aan hét kortste eind.
'n Brutaal mensch heeft de halve wereld en
een gierzwaluw het heele nest!
Voor hun stand zitten ze dan ook werkelijk
vorstelijk in zoo'n gestolen huis. Daar liggen
de twee of drie, ruwe, dofwitte en zeer ronde
eieren pas goed!
„Srrie-srrie!" 't Is een woest spel, wat ze
spelen in den radenden, stillen avond. Maar
daar houden ze van. 't Moet een spel zijn,
waar je behendig en vlug bij moet zijn en
vaardig en sterk, waar je durf bij moet heb
ben en 'n geweldig uithoudingsvermogen,
waarbij je alle moeite moet doen om met je
slanke, sikkelvormige wieken en gevorkte
staart zoo suizend-snel mogelijk uit den weg
te komen. Even levendig, haastig en onrustig
is hun gansche leven.
Zóó laag jagen ze door de straten langs de
ramen der huizen, in ongelooflijk snelle wen
dingen, en zóó afschuwelijk en schril krij-
schen ze daarbij, dat de late wandelaar ver
schrikt naar zijn hoed grijpt en terwijl het
hem koud over den rug loopt zich er niet
langer over verwondert dat de volksmond hen
kryter en steenkrijter noemt.
E" en later zeilen hun donkere ankerfiguren
in groote kringen zóó hoog tegen de avond
lucht, dat het moeite kost de stappen te vol
gen. Maar nog geen vijf minuten later jagen
ze laag boven de bloeiende weigrassen en over
het rimpellooze water van de polderslooten,
v.aar tallooze mug gen gonzen, samen met de
boeren- en huisz aluwen, al zijn die heele-
m°"! geen familie van hen. En al was het wel
familie, dan zouden ze toch in onmin met hen
leven; dat ligt zoo in hun aard. Met iedereen
zoeken ze ruzie. Doodsvijanden hebben ze des
ondanks weinig; alleen de windsnelle boom
valk kan hen inhalen in de vlucht, kan jacht
op hen maken.
Spel of ernst?
Verschillende vogelkenners willen ons doen
g looven, dat dit spel m den avond eigenlijk
heelemaal geen spel is, maar ernst. lederen
avond n oeten de mannetjes de weerbarstige
vrouwtjes naar de nesten jagen, een karwei
tje, dat zoo noodig met opgewonden ge
schreeuw en pikken en uitvallen moet worden
opgeknapt. Dit zou steeds gebeuren, ook wan-
nee de jongen al op eigen wieken kunnen drij
ven. Daarna zwaaien de mannetjes onder
elkaar nog wat na. Ze keeren echter niet naar
de nesten terug, maar gaan hooger en hooger
tot ze geheel uit het gezicht verdwenen zijn.
Niemand heeft ze nog op de nesten zien
terugkeeren. Zoodat zelfs aangenomen werd,
dat ze drijvende op hun sikkelvormige vleu
gels gedurende den nacht in windstille
luchtlagen uitrusten!...
De waarheid ligt misschien ook hier weer
ir het midden.
In elk geval rusten ze 's nachts van de ver
moeienissen des daags uit in een voor onze
begrippen al heel ongemakkelijke houding.
Daarbij haken ze zich aan een muur vast met
hun klemvoeten. Hun korte pootjes met de
vier scherp-benagelde en alle naar voren
staande teenen komen hier goed van pas! Hun
Latijnsche naam, die volgens het trinominale
stelse! Apus apus apus L. luidt, en dus als
het ware driemaal constateert, dat ze geen
pooten bezitten (apus is: pootloos) is dus on
juist. Wel zijn hun pootjes kort. maar onze
roetzwarte, aan de kin witgebefte gierzwa
luwen hebben ook geen steltloopers noodig! Ze
zijn immers echte dieren van de lucht, waar
ze verreweg het grootste deel van hun leven
slijten! Zelden zien we ze dan ook op den
grond bezig. Maar dat ze niet zouden kunnen
loopen is een ander sprookje. Want, al gaat
het onbeholpen, ze komen heusch aardig voor
uit. Lastiger gaat het van den grond starten.
De lange wieken zitten wat in den weg!
Vreemdelingen.
Eigenlijk hooren ze hier niet thuis, de gier
zwaluwen. Eindelooze oorlogen, die de koren
velden van Klein-Azië en Noord-Afrika in
woestijnen, de tuinen in geelblikkerende step
pen .veranderde, waardoor ook de insecten,
waarmee zij hun maal doen, verminderden,
drongen hen lang geleden naar het Noorden.
Daarbij vonden ze in de huizen kunstmatige
rotsen, in de steden rotsgebergten. Dat was
hen ook genoeg.
Als allen reeds uit het Zuiden zijn terug
gekeerd en musch en mees en spreeuw allang
aan het 'voeren zijn, ontbreekt hij nog steeds
op het appèl. Hij jaagt dan nog boven de
groene golven van den Nijl en boven de einde
looze, gele woestijnen van Afrika, waar geen
late vorst het insectenleger plotseling kan
doen verdwijnen zooals in onze lage landen
meer dan eens het geval is. Half Mei pas
keeren onze lucht acrobaten terug. Ze broe
den hier. En verdwijnen weer, naar waar de
hyena omsluipt door het lage, harde woestijn
gras en de olifantkudde krakend door het
struikgewas trekt. Kinderspel is dat reisje im
mers voor hen. Den eenen dag trotseeren ze
een sneeuwstorm, die om wittorenende berg
toppen huilt, den volgenden dalen ze af in de
groene laagvlakte en jagen door de zoemende
insecten-zwermen, die dansen boven de uitge
strekte kustmoerassen. Dan bereiken ze de
blauwe Middellandsche Zee, waar de bora de
zee omwoelt en de golven schuimend doet bre
ken voor den boeg van een Griekschen koop
vaarder. En verder dan, de eindelooze gele
Sahara over, waar ze de sloome Arabieren in
de frisch-groene oase opschrikken met hun
schril geschreeuw, als ze om de dadelpalmen
jagen op allerlei Memend woestijngedierte.
Zoo beginnen half Juli, als de volzomer
nauwelijks begonnen is, de aantallen gierzwa
luwen boven de steden al te verminderen. Ook
dit vormt mede een van de teekenen van den
komenden herfst. Begin September missen we
de krijschende zwarte ankerfiguren eerst ge
heel en al .Nauwelijks drie maanden zijn ze
hier geweest.
(111. naar G. Huijsser).
Een sierlijk hoedje op de linksche afbeel
ding van blauw vilt met een „uitdagend"
ingestoken hanenveer van metaalblauwen
tint. Een werkelijk goede Inval van den
ontwerper, die ditmaal eens niet aan de
buitennissigheden van de laatste jaren
heeft toegegeven.
KRUISTOCHTEN VAN HET HOOGE
BEVEILIGEN DE TRANSPORTEN.
KRUSTOCCHTEN VAN HET HOOGE
NOORDEN TOT DE SPAANSCHE KUST.