Een jacht Indiaansche millionnairs een goudlichtende tooverfee Middeleeuwsche schatten „Wordt vervolgd" op paddenstoelen in het herfstbosch We vinden de vliegenzwam In alle deelen van ons land leeft zij nog Een bolle wind waait langs een blauwe lucht met witte wolkenstoeten. Een echte Hol- landsche lucht, die hoort bjj het Hollandsche polderland. Steeds weer nieuwe wolkenlegers komen van achter de duinen te voorschijn om ver weg boven het weideland te verdwijnen. Zulk weer lokt naar buiten. We zullen er dan vandaag maar eens uittrekken. Zoo'n tocht door het vrije veld doet je vooral nu goed. Nu eens niet praten over bombardementen, groote slagen, verduistering en bonnen. Stil zijn, alleen kijken en luisteren. Er staat een paddenstoelenjacht op het pro gramma. Willen wij echter succes hebben, dan moeten we eerst ons geheugen wat opfrisschen wat onze paddenstoelenkennis betreft. Paddenstoelen wijken in groei en bloei heel wat van de „gewone" planten af. Ze behooren tot de sporeplanten, waarbij ook de varens zijn ingedeeld. Maar tusschen varens en paddestoe len bestaat nog een groot verschil. Varens nl fabriceeren hun voedsel en bouwstof in de groene deelen. De bladgroenkorrels zijn de fa brieksarbeiders en de zon levert de noodige energie. Paddenstoelen bezitten geen groene deelen en kunnen op die wijze hun voedsel dus niet verkrijgen. Het zijn parasieten of woeker planten. Ze onttrekken hun voedsel dus aan andere planten en aan dieren. Ook vinden wij bij de paddenstoelen afvalsplanten of aapro- phieten, die in 't algemeen aangewezen zijn op doode organismen. Zwammen planten zich voort door middel van zaden (sporen), die microscopisch klein zijn. Zijn de sporen rijp, dan worden ze op allerlei manieren verspreid, meest door den wind. Uit de spore komen kleine, meest witte draden, die zich in allerlei richtingen in den grond dringen. Na een be paalden tijd richten zich eenige draden naar boven en een kleurige of soms minder mooi geteekende paddestoel schiet uit den grond. De paddestoel is eigenlijk het vruchtlichaam en dient enkel voor de rijping der sporen. Is dit gebeurd, dan verdwijnt de paddestoel al gauw door regen en andere invloeden van het kli maat. Het mycelium (het netwerk van onder- grondsche draden) zet haar werk eohter voort. Wat de algemeene kenmerken betreft, zullen we het hier voorloopig maar bij laten. Ga mee, we gaan op tocht. Nog zijn we niet bij de rand van het bosch of daar zien we onder een stel kleine berkjes de eerste paddestoelen. Een heksenkring nog wel! Even tellen. Ik kom tot twaalf stuks. Nu er toch zooveel staan, mogen we er wel een plukken. We hebben te doen met een plaat- zwam. Sommige plaatjes (lamellen) loopen van de rand der roodbruine hoed tot aan de steel, anderen komen slechts tot aan de helft. Aan de plaatjes hangen kleine druppeltjes, net melk. En nu weten we direct, dat we met een melkzwam te maken hebben. Er bestaat name lijk een heele serie zwammen, die dit vocht, z.g. melksap bezitten. Even onze paddestoelen flora raadplegen. „Hoed rossig, rood bruin. Rand ingerold, later trechtervormig". Het is de rossige melkzwammen, nu tel ik er wel vijftien. Ik ga eerst nog een eindje langs den rand van het bosch, waar het grenst aan de binnenduinen Het zaad van de brem rammelt in de nu zwarte lange peulen. Op een vochtig plekje vinden we nog bloeiende watermunt, een paar late koekoeksbloemen, zelfs schitteren hier en daar nog de gele sterretjes van tormentil, hoewel het grootendeels al in het zaad staat. Ook een dopheiplantje bloeit nog. De in het zonlicht goudglanzende pluimen van het hooge duinriet zwaaien heen en weer in den herfst wind. Een groote pad, die heerlijk op een warm plekje zand zat te maffen, schrikt wakker en zoekt haastig dekking tusschen de heidestrui ken. Plotseling staan we dan voor een heele rits kostelijke paddenstoelen! Eén herkennen we onmiddellijk als de koningin van het pad denstoelenrijk: de vliegenzwam. Een groote knalroode hoed met witte plakjes bestrooid. De van een ring voorzienen steel is spier wit met kleine puntjes als was hij in poeder suiker gedompeld geweest. Als je schilderen kon, zou je direct aan den slag willen gaan om deze fijne kleuren op het doek te zetten. Zoover ik mij herinner, heb ik bij Den Helder slechts één maal een vliegenzwam gevonden. Het was in 1938 in de Donkere Duinen. Zoo'n vliegenzwam schijnt veel sympathie voor de berk te hebben, want evenals in de Donkere Duinen groeit deze hier ook vlak bij een stel berken. Soort zoekt soort, zegt men en dat komt hier goed uit, want heb je wel eens een boom gezien zoo fijn, teer en slank, zoo mooi geteekend als de berk Ik sprak hierboven over een heele serie paddenstoelen. Alleen de vliegenzwam noemde ik. Hij wordt vergezeld van een tiental familie leden, nl. gele amanoeten. Ze zijn te herkennen aan den hoogen steel met ring. Zooals de naam reeds zegt, heeft de hoed een citroengele kleur. Deze z(jn nu eens niet vergiftig, zelfs eetbaar. Maar voordat je hem oppeuzelt, moet je wel heel zeker van de zaak zijn, want je kunt hem licht verwarren met zijn nicht de gele knol- amaniet, die doodelijk giftig is. Opgepast dus! Nog altijd zijn we aan den rand van het bosch. We moeten nu maar wat doorloopen en daar op de grens van binnenduinen en wei het bosch ingaan. Nog geen tien stappen hebben we echter geloopen of weer staan we voor een stel prachtige vliegenzwammen. We zijn wel gelukkig vandaag! Als je er speciaal op uit gaat om ze te zoeken, vind je ze niet en nu bij boschjes. Je zou er een heelen tijd bjj willen blijven zitten om ze te bewonderen, maar we willen nog meer zien. Om in het bosch te komen moeten we eerst nog een sloot „nemen". Gelukkig staat er niet al te veel water in en komen we veilig aan den overkant. Het eerste wat we zien, zijn struiken vol met reusachtige bramen. Doorloopen is echter de boodschap, want als je eenmaal be gint te eten, komt er van onze paddenstoelen- jacht niet veel meer. De hooge pijnboomen aan den rand zijn kromgegroeid door de eeuwige ook nu weer waaiende westenwinden. We zullen de paden maar negeeren en dwars door alles heen trekken. Al gauw kom ik op een open plek in het bosch. Er groeit bessend ragende kraai- hei, lilliput eikenboompjes en lage berkjes. Tusschen de hei en wat groot-laddermos ont dek ik een gele plek. Het is een scherp-gele russula. De steel is weer wit, evenals de plaat jes de hoed kanariegeel. Om hem alleen te zien is hij niet zoo aantrekkelijk, maar tus schen de gevallen roodbruine bladeren en het scherpe groen der kraaihei komt het geel toch goed uit. Even verder op het zelfde open gedeelte staat een drietal paddenstoelen met goudgele bruin bespikkelde hoed. Als we een der zwammen „mollen" en de onderzijde van den hoed bekijken om kleur en vorm der plaatjes vast te stellen, zien we iets dat van al de tot nu toe gevonden paddenstoelen afwijkt. Van plaatjes is niets te bekennen, daarvoor in de plaats zien we honderden kleine gaatjes met een middellijn van een tot twee m.m. We heb ben dus met een heel ander soort paddenstoel te doen. We zullen er het mes maar eens in zetten. Als we den hoed dwarsdoorgesneden hebben, zien we eerst het vleesch en daaronder hangen als de cellen van een bijenraat tegen elkaar duizenden kleine buisjes, die aan de onderzijde een opening hebben. Deze padden stoel, een geschubde boleet, behoort dan ook tot de groote familie der buisjeszwammen (po- lyporiën). Ze zijn hard en houtachtig en groeien op boomen, het zijn echte boomstam men. Boleten vormen de uitzondering, die den regel bevestigen, ze groeien altijd op den grond Van binnen zijn die buisjes bekleed met een vlies, evenals de plaatzwammen dat hebben aan de plaatjes. Op dat vlies groeien aan kleine steeltjes de sporen. Dwars door het geboomte gaan we verder ondanks de talrijke groote webben met in het midden of onder een blad verscholen een op prooi wachtende kruisspin. Als je wat meer aandacht aan zoo'n web be steedt, sta je toch even verbaasd over het kunstige werk van de spin. Het zijn soms ware bouwmeesters. Zoo zag ik een spin bezig, die als een kabelbaantje door de lucht zweefde langs een draad, die hij dwars over een drie meter breed pad had gesponnen. Als we weer een tijdje gezworven hebben, ontdekte ik nog een plekje bloeiende reigers- bek, vinden we heel eenzaam op een paadje een paddenstoel met een even roode hoed als de vliegenzwam. Hjj bezit echter geen witte plakjes, maar hier en daar is het roode vliesje gescheurd en komt het witte vleesch te voor schijn. Verder is de hoed komvormig en de paddenstoel aanmerkelijk kleiner. Alles wjjst er op dat het een russula is en wel de broze russula. Toen ik het over de buisjeszwammen had, kwamen ook even paddenstoelen, die op boo men groeien ter sprake. Om van al dat over den grond speuren geen stijve nek te krijgen, gaan we nu wat meer aandacht aan de boomen besteden. Dit wordt al spoedig beloond. Kijk maar eens naar die berkenstronk. Dakpansge wijs boven elkaar groeit daarop een stel wit grijze zwammen met een mooie teekening: afwisselend witte en donkere kringen. Het is geen buisjeszwam, maar de berkenplaatjes- zwam. Nu meer op de boomen letten, zien we in sommigen een stel takken en twijgjes op een eigenaardige manier op een plek door elkaar geslingerd. In een berk tellen we zelfs twee maal een dergelijk verschijnsel. Dit verschijnsel dat op het eerste gezicht niets met paddenstoelen uit te staan heeft, ontstaat evenals een paddenstoel uit een myce lium. Dit netwerk van draden bevindt zich in den boom en dwingt de gezonde knoppen tot het vormen van dunne krachtelooze twijgen. Een wir-war van twijgjes ontstaat. Het my celium zendt haar draden ook in de aan die twijgjes groeiende bladeren. Onder de opper huid van die bladeren vormt het mycelium haar sporen. Het opperhuidweefsel breekt open en de millioenen sporen worden verspreid en kunnen weer andere boomen aantasten. Het onwetende landvolk gaf aan dit verschijnsel de naam van heksenbezem. Heksen en duistere zaken hooren immers bij elkaar! Reden de heksen niet in de eerste Meinacht, de Walpur- gisnacht, op hun bezemstelen naar de Blocks- berg in de Harz om feest te vieren met de Heks der heksen? Nog veel paddenstoelen vin den we op onze tocht. Mycena's, de koeien- boleet, de kleine grijze anijszwam. Te veel om op te noemen. We hadden een goeden tocht. Callantsoog. Wim Kok. In de hotelkroniek van de New Yorksche bladen leest men met regelmatige tusschen- poozcn van Indianen, die voor zaken naar de metropolis zijn gekomen en in een der tal rijke luxe hotels voor drie of vier weken een apartement hebbeii betrokken. Nu eens is het de „Listige Vos" of de „Kampvuur-verteller" morgen weer de „Roode Wolk" of de „Snel le Jager". Hoe komen zij aan het geld daar voor, zal een buitenstaander zich verbaasd af vragen. De Idianen zijn tóch arme menschen! Zij voeden zich, zoo denkt men doorgaans, met de opbrengst der jacht en van primitief handwerk, een weinig landbouw en in het Noorden der Staten met die van pelshandel en vischvangst, zij wonen in hun reservaten in tenten of armoedige hutten en het lijkt dan ook meer dan merkwaardig, dat de na komeling der Apachen of de Sioux in de iuxe-hotels logeeren. In dure pelzen gehuld, klaarblijkelijk op dezelfde wijze levend als andere millionnairs kinderen, kan men de dochters der India- nenhoofden in New York gadeslaan. Neen, thuis, wonen zij niet in een tochtige tent en de moeders hebben haar niet als kind in een doek op den rug gedragen. Want de moedors droegen reeds de Parijsche modellen, de familie heeft automobielen, geen kleine Fordjes, maar lange, gestroomlijnde wagens De autoriteiten, die het vermogen der Noord- Amerikaansche Indianenstammen admini- streeren, hebben de bezittingen der Roodhui den eenigen tijd geleden op 15 milliard dol lars geschat. Er zijn inderdaad vele roode millionnairs, vooral in het gebied van Okla- homa in Noord-Dakota. Den verren voorva deren der New Yorksche gasten, die zich nu en dan een wereldreis kunnen veroorloven, ging het wellicht zeer slecht. Wel hadden zij veel land, maar zij waren toch niet sterk ge noeg om het tegen de blanke indringers te verdedigen, die steeds verder naar het Wes ten voorttrokken. Zij leefden van de buffel- jacht, maar de bleckgezichten schoten de buffels neer en plotseling stonden tiendui zenden Indianen voor den hongersdood. Zoo was het 50 jaar geleden. Met geweld werden de Roodhuiden in steeds nieuwe reservaten gedreven. Uit Missouri en Kansas wees men ze uit. Maar de blanke „broeders" begingen een domheid Deze onvruchtbare,steenige streken, waarvoor men de Indianen veel liet betalen, na hen tevoren voor het ontnemen van Mis souri en Kansas schadeloos te hebben ge steld, deze steenvelden en dorre steppen ver borgen een schat, want onder deze velden he vond zich petroleum en toen men de petro- leumbronnen wilde aanboren, moest men de Roodhuiden daartoe verlof vragen. In som mige gevallen wist het bleekgezicht den ronden man weer te slim af te zijn, maar op vele andere plaatsen bleef de Indiaan vol houden en begon te produceeren. Daar be vinden zich thans de millionnairs. Hoe eigen aardig de oorzaak van dezen welstand ook is, de welstand zelf is den nakomelingen dei- Apachen van Oklahoma trouw gebleven en verscheidene stammen leiden een goed le ven, en breiden zich steeds moer uit in aan tal. Niet allen Roodhuiden is het echter zoo goed gegaan als don Apachen van Oklahoma Daar zijn b.v. de Braziliaansche Indianen, wier snel afsterven opvallend is. Een asthro- poloog dei- Colinnbia Universiteit heeft zich tot taak gesteld, dezen stam (der Kaingangs) zorgvuldig te onderzoeken. Na een onder zoek, dat 13 maanden heeft geduurd, publi ceerde hij het resultaat. Deze Indianen wa ren kortgeleden nog geheel onbeschaafd, tot het in 1914 de Briziliaansche Regeering gelukte, hen eenigermate te civiliseeren. Zij begonnen meer landbouw uit te oefenen; vooral de verbouw van granen ging sterk vooruit. Voor het overige zijn zij echter hun DE LEGENDE De kunst van lezen en schrijven was in de vroege Middeleeuwen alleen aan de geeste lijken bekend. Zij bedienden zich niet van de Ncderlandsche volkstaal, maar van het Latijn, en schreven daarin stichtelijke wer ken, levens van heiligen en kronieken. Hoe wel de taal dus niet de onze was, mogen wij hun boeken niettemin tot onze vroeg ste letterkunde rekenen. Daarnaast echter bestond een ongeschre ven letterkunde van liederen, verbalen en legenden, die van mond tot mond gingen, dikwijls in lateren tijd werden opgeschre ven, soms ook volkomen voor het nageslacht verloren gingen. Over die legenden willen wij dit maal iets vertellen, al moet het in zeer beknopter vorm zijn. Er zijn voortreffelijke verzame lingen en studies verschenen, die geschre ven zijn door de Vooys, Alberdingk Thijm. Pater Kronenburg, Van Vloten, Oosterlee en anderen. Wat is eigenlijk een legende? Het woord is afkomstig van het Latijnsche woord „legenda", dat zijn letterlijk „dingen, die gelezen moeten worden", dus de levens Tot de allerschoonste herinnerin- rjen aan de Middeleeuwen behooren de lef/enden, die' non overal in ons land onder het eenvoudige volk zijn blijven voortleven. Iedere Ne derlander die ivcl eens de sproke van zuster Beatrijs heeft hooren voordragen of heeft gelezen in de vote ontroering, zooals zij in mo dernen vorm door Dr. P. C. Boy lens opnieuw aan ons volk wérd gegeven, zal benrijpen, wat wij be doelen. Wat legenden eigenlijk zijn. 'ioe zij ontstonden en hoe groot de schat aan deze heiligenverhalen in Nederland is, vertelt onze mede werker in hel hier volgende artikel in onze reeks over Nederlands Land en Volk. der heiligen, zooals die bestemd waren voor bepaalde feestdagen. Later is de beteekeuis van het Ncderlandsche woord uitgebreid tot „dichterlijke voorstelling van een kerkelijke overlevering". Wij kennen drieërlei volksverhalen: sprookjes, sagen en legenden. Het sprookje is wel eens genoemd: een anonieme schep ping der volksfantasie. Het is volkomen fan tastisch, heeft geen enkel contact met de werkelijkheid, en is aan tijd, plaats, perso nen, noch ruimte gebonden. Vaak is er een herinnering aan de mythologie in terug te vinden, maar dikwijls is ook de oorsprong geheel duister. De sprookjes van Móéder de Gans komen in eenigszins anderen vorm bij alle Indo-Germaansclie volken voor; Rcin- tje de Vos en zijn streken zijn ook bij de oude zeden trouw gebleven. Zij spreken nog de oertal, die met dialecten der andere Bra ziliaansche Indianen verwant is. In het. jaar 1914 woonden er nog 400 dezer menschen in den Braziliaanschen staat Santa Catharina. Tegenwoordig telt men er 150. Moeraskoort sen en de ziekten der blanken voeren tot een snel einde van dezen stam. De Kaingangs zijn polygaam; groepen van mannen en vrou wen huizen tezamen. Men kent geen huwe lijksceremoniën en geen scheidingen. Wan neer de groepen genoeg van elkaar hebben, gaan ze eenvoudig uit elkaar. Is echter een deel der mannen tegen de scheiding, dan volgt de moord en dood-slag. Tusschen de roodhuiden-millionnairs van Oklahoma en de vele Braziliaansche Indi anenstammen, die gedoemd zijn tot een roemlooze ondergang, vindt men tal van In dianenstammen, wier lot noch op een vol komen ondergang .noch op een zekeren bloei wijst. Deze Indianen moet men hoofd zakelijk in de Vereenigde Staten zoeken. Daar zijn bijv. de kunstzinnige Pueblo-India nen van Nieuw-Mexico. en daar zijn de Sioux van Noord-Dakota, dit ironisch glim lachende. scherpzinnige volk van dansers en goochelaars. Het is gebleken, dat de Noord-Ameri- kaansche Indianen een booge graad van in telligentie bezitten, en zeer bevattelijk zijn voor geestelijke wetenschappen. Helaas ech ter verliezen de meesten hunner langzamer hand de hun aangeboren beschaving en ne men zij de slechte eigenschappen der blan ken over. De geschiedenis en het ontstaan van het feuilleton. De Parijzenaar Emile de Girardin was op zijn acht-en-twintigste jaar kamerafgevaar digde. Een jaar tevoren was hij getrouwd met de Parijsche dichteres Delphina Gay. Girardin was een goed redenaar en zij een vlot schrijfster. Aanvankelijk was Delphine het middelpunt van het salon, waar een aantal van Parijs' beste artisten samenkwa men en geestig waren, zooals Franschen in gezelschap meestal zijn. Op een dag slaak te Girardin de verzuchting: „De conversa tie bestaat uit vonken, maar hij zou waard zijn eeuwig te blijven branden." Men lachte hartelijk ont deze uiting, die tegelijk een compliment en een bewijs van arrogantie was. Moesten de opmerkingen der aanwezigen soins gebundeld en in het licht gegeven worden? Girardin moet toen driftig overeind gesprongen zijn en hebben uitgeroepen: „Zoo iets. Jullie leven als bede laars op jullie dakkamertjes en zouden als de goden, namelijk van geest, kunnen leven!" Men zal wel weten, wat dit met het feuil leton heeft te maken. Alles en niets. Om het vervolg verhaal te kunnen uitvinden, waaraan Girardin toen nog niet dacht, moest hij eerst de moderne journalistiek scheppen. Ruim honderd jaar geleden be stonden de beste bladen uit een rubriek stadnieuws, eventueel een hoofdartikel, een rubriek binnenland en een rubriek buiten land. Girardin'nu had een nieuw plan. Hij schreef alle aardigheden van zijn vrouw, zijn vrienden en zichzélf zoover hij ze zich herinnerde op eenige folio's en begaf zich daarmee naar de redacties van de des- tijds verschillende bladen. Overal werd hij afgewezen. Tenslotte besloot hij zelf een krant te gaan uitgeven. Omstreeks half Juni van het jaar 1836 verscheen het eerste nummer. Doch hieraan ging eerst nog een blij-einden- de echtelijke strijd vooraf. Delphine was namelijk op het denkbeeld gekomen, dat, nu men toch eenmaal zonderling deed en brak met alle regels der tot op dat moment oorbare journalistiek, haar pennevruchten ook wel een plaats in het nieuwe blad kon den vinden. Maar haar man, de hoofdredacteur, -wees ze af. „Ze zijn veel te lang," vond hij en de „Muze van Frankrijk" moest zich bij deze uitspraak neerleggen. Even later echter was er al weer een nieuw idee in Girardin's brein ontstaan. „Geef ze toch maar hier," riep hij uit, „Ik maak er vervolgverhalen van. De menschen zullen willen weten, hoe het afloopt en wat het einde van het ver haal is. Dus moeten ze steeds een volgend nummer van de krant koopen. Kostelijk!" En zoo ontstond dus het feuilleton, dat heden ten dage in vrijwel iedere krant en bovendien ook in de meeste weekbladen, en vrijwel in alle landen geregeld verschijnt. Ja, een dagblad zonder feuilleton is eigenlijk ondenkbaar in dezen tijd. Girardin had zijn krant „La Presse" ge noemd; het blad werd eerst wantrouwend ontvangen, doch bleek spoedig een door slaand succes. De zoogenaamde boulevard pers was geboren. Een strijd om de glimlach van den lezer ontspon zich; en in den loop van honderd jaren zijn alle groote en kleine^ bladen gevolgd: moppen, feuilletons, humor-™ prenten, populair-wetenschappelijke artike len, raadsels, het zijn alles voortzettingen van het denkbeeld van Girardin, wiens echtgenoote de eerste feuilleton schreef, wel ke er bestaat. De woorden „Wordt vervolgd" zijn in alle gangbare taleii vertaald. DE CATACOMBEN IN ITALIË. De catacomben zijn, zooals men weet, in het algemeen onderaardsche begraafplaat sen, in het bijzonder de gemeenschappelijke bgraafplaatsen der oudste Christenen. De naam is vermoedelijk afgeleid van een plaats, genaamd Ad Catacumbas, aan de Via Appia buiten Rome, tusschen den 2den en 3den mijlpaal; daar lagen Petrus en Paulus begraven en verrees later de Basi liek van Sint Sebastianus. Waarschijnlijk zijn de catacomben, die wij in de buurt van Rome kennen, omstreeks de 2de eeuw n. Chr. in gebruik genomen. Na de 8ste eeuw geraakten de catacomben in vergetelheid; in de Middeleeuwen wordt bijv. nergens gewag gemaakt van hun be staan. Men kan dus zeggen, dat zij om streeks de tweede helft der 16de eeuw eigen lijk opnieuw werden ontdekt. De Nederlan der Filips van Winghe heeft geen onbelang rijk aandeel gehad bij de bestudeering der catacomben. De Italiaansche geleerde G. B. de Rossi moet hier echter op de eerste plaats wórden genoemd. De Rossi heeft o.a. bere kend, dat de catacomben in het geheel een lengte moesten hebben van 600 kilometer. Tot nu toe heeft men echter nog maar 80 Km. hiervan kunnen ontdekken. Groote ge deeltes zullen echter wel ingestort zijn, terwijl van andere de toegangswegen nog niet bekend zijn. Zoeloes bekend, en de Kaffers genieten evenals zij en onze Vlaamsche broeders van Ti'I Uilenspiegel. De sage is een verdicht verhaal met een historisclien kern. al is die soms heel ge ring en moeilijk te herkennen, en bepaalt die zich tot een enkele plaatsnaam of hoofdpersoon. Is de hoofdpersoon van een sage nu een heilige, uit wiens leven een gebeurtenis aanleiding gaf fot het verhaal, dan spreekt men van een legende. „Een frissche geur van poëzie en geeste lijk leven waait ons uit de legenden tegen", zegt Dr. G. Brom En Pater Kronenburg schrijft de volgende uitstekende karakteris tiek van de legende: „Voor wie de legende in haar diepste wezen aanschouwt en in het ware licht weet te plaatsen, is zij een vei lige getuige der oude tijden, een trouwe bo- din van oen reeds eeuwen verdwenen ge- èlacht, die uit haren hoorn van overvloed voor ons uitschudt wat onze vaderen met beminnelijke naïviteit dachten, met arge- loozen eenvoud geloofden, met onwrikbare standvastigheid verhoopten. En behoort dat zielsleven niet tot de geschiedenis... De legende is de goudlichtende tooverfee, die met kwistige hand de bloemen der verbeel ding en het kinderlijk gevoel plukt, tot kransen en festoenen strengelt en die slin gert om de stramme zuilen van den hoogen waarheidstempel, opdat de waarheid, die daar troont, niet louter voor de rede. maar ook voor het gevoel aantrekkelijk zij". „Djt is van zuster Beatrijs Onder de heiligenlegenden zijn, waarin Maria de hoofdrol speelt; de moest bekende, de meest voorkomende en grootendeels ook de gevoeligste en fijnste van inhoud en be- teekenis. Wie onzer kent, sinds Dr. Boutens haar in modern Nederlandsch her-diehtte, niet de prachtige Beatrijs-legende, die, al wijken de verschillende lezingen in détails van elkaar af, toch alle dit hoofdmoment gemeen hebben; do vergevende liefde van de milde Moeder Gods. die zich begrijpend offert voor een zondares? Beatrijs is een non, die een nederige dagtaak vervult in een klooster, maar de roepstem vari de we reld en de liefde voor een man niet kan weerstaan Zij gaat de wereld in. maar krijgt na jaren berouw: wanneer zij dan terug keert, blijkt niemand in het klooster haar afwezigheid te hehbon bemerkt, want Ma ria, die als beeld in het klooster stond, is van haar standplaats gekomen en heeft de eenvoudige taak van Beatrijs vervuld. Een andere bekende Maria-legendc uit de Middeleeuwen is die van Theophilus. Dit is een gestelijkc, die op een valsehe beschul diging uit zijn ambt is ontzet. Hij verkoopt in wanhoop zijn ziel aan den duivel die zorgt, dat hij in zijn ambt wordt hersteld. Dan weet Maria het contract met den dui vel in handen e krijgen en hem zoodoende ut de klauwen van Satan té verlossen. Onze Lieve Vrouwe in het Zand. In vele Maria-legenden wordt een Maria- beeldje gevonden. Die hebben alle betrekking op een bedevaartplaats en moeten zijn ont staan onder degenen, die aan een bedevaart deel namén. Dientengevolge wisselt de vorm dezer legenden af met de plaats en den aard der bewoners van de streek. In bergachtige omgeving vinden jagers, houthakkers of her ders het beeld van Onze lieve Vrouwe in een hol in de rotsen; in landbouwstreken wordt het gevonden bij het ploegen of het hoeden van de kudde, dikwijls ook bij een bron. Aan het zeestrand komen de beelden aandrijven, die de aan zee gelegen dorpen redden uit stormgevaar. Zoo ontstonden en leven nog dergelijke le genden te Uden (O.L. Vrouwe ter Linde het beeldje werd bij een linde gevonden); te Roermond (O.L. Vrouwe in het Zand men vond het beeld in het drijfzand van een ri viertje); te Oirschot (O.L. Vrouwe ten Heili gen Eik) en op vele andere plaatsen in Zuid- Nederland en Vlaanderen. Maar ook in Noordelijker streken van ons land leven nog talrijke Maria-legenden, die vertellen van wonderbaarlijke verschijningen van O.L. Vrouwe, die menschen komt red den uit allerlei nood. Ze zijn er in Gelder land, Utrecht, Overijsel, Groningen zoowel als in Holland. Hier geneest Maria een zieke, daar vermaant zij een moedelooze; soms vervangt zij tijdelijk een ridder, die een mis te harer eere bijwont, bij het steek spel en verricht wonderen van dapperheid; dan weer verlost zij een vrome kloosterling, die naar den dood verlangt, uit het leven. Kerstputten. Maar ook vee] andere heiligen hebben in ons land hun legenden, die dikwijls zijn ver bonden aan een bron of put, waaraan im mers ons land zoo rijk is; de St. Geertruifon tein te Bergen op Zoom, de St. Oolsput te Best, de St. Valentinusput te Westhoven, de St. Surafontein te Dordrecht zijn daarvan voorbeelden. Al die fonteinen en bronnen ont stonden volgens de legende doordat ter plaat se iets in verband met een heilige gebeurde. Deze wilde bijvoorbeeld zijn dorst lesschen en sloeg met zijn staf op den grond, zoodat e,r water uit op spoot; zijn paard sloeg met de hoeven op de aarde met hetzelfde gevolg; of een streek werd door den heilige op die manier gered van droogte en hongersnood. Aan de meese dezer legenden hebben na Maria de beide eerste predikers van hét Evangelie in ons land, Bonifacius en Willi- hrordus, het ontstaan gegeven. „f L,,:,Xe!e Plaatsen zijn Bonifacius- or Willebrordus-bronnen, omdat dezen a arm hun volgelingen zouden hebben ge doopt; men kent ze te Dokkum. Osch, Deur- ooutelnnde, Rakel. Asten. Maarhees. Ven Pn Stamprooi. Ze worden ter plaatse 7 Stp"t'en a-enoemd, omdat door den p der menschen hier werden gekerstend, léggen: tot Christenen gemaakt. 'Vit moeten hier al weer voor ditmaal on- .o wandeling door dit rijke en bekoorlijke lano eindigen met het onbevredigende ge voel, dat wij niet anders hebben kunnen doen dan een heel klein deel behandelen van wat ons volk ook on dit gebied bezit. Wie langer m dit land wil ronddolen, neme een der bovengenoemde boeken ter band. vooral m een nimoerfgen tiid als dezen, zal de lezing hem beffen ver boven al 't aardsch gedruiscb en de liefde voor eigen taal en voik en historie opnieuw in hem tot leven wekken. Dr. J. v. H-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 6