Een jacht
Indiaansche
millionnairs
een
goudlichtende tooverfee
Middeleeuwsche schatten
„Wordt vervolgd"
op paddenstoelen in het herfstbosch
We vinden de vliegenzwam
In alle deelen van
ons land leeft
zij nog
Een bolle wind waait langs een blauwe
lucht met witte wolkenstoeten. Een echte Hol-
landsche lucht, die hoort bjj het Hollandsche
polderland. Steeds weer nieuwe wolkenlegers
komen van achter de duinen te voorschijn om
ver weg boven het weideland te verdwijnen.
Zulk weer lokt naar buiten. We zullen er dan
vandaag maar eens uittrekken. Zoo'n tocht
door het vrije veld doet je vooral nu goed. Nu
eens niet praten over bombardementen, groote
slagen, verduistering en bonnen. Stil zijn,
alleen kijken en luisteren.
Er staat een paddenstoelenjacht op het pro
gramma. Willen wij echter succes hebben, dan
moeten we eerst ons geheugen wat opfrisschen
wat onze paddenstoelenkennis betreft.
Paddenstoelen wijken in groei en bloei heel
wat van de „gewone" planten af. Ze behooren
tot de sporeplanten, waarbij ook de varens zijn
ingedeeld. Maar tusschen varens en paddestoe
len bestaat nog een groot verschil. Varens nl
fabriceeren hun voedsel en bouwstof in de
groene deelen. De bladgroenkorrels zijn de fa
brieksarbeiders en de zon levert de noodige
energie. Paddenstoelen bezitten geen groene
deelen en kunnen op die wijze hun voedsel dus
niet verkrijgen. Het zijn parasieten of woeker
planten. Ze onttrekken hun voedsel dus aan
andere planten en aan dieren. Ook vinden wij
bij de paddenstoelen afvalsplanten of aapro-
phieten, die in 't algemeen aangewezen zijn op
doode organismen. Zwammen planten zich
voort door middel van zaden (sporen), die
microscopisch klein zijn. Zijn de sporen rijp, dan
worden ze op allerlei manieren verspreid,
meest door den wind. Uit de spore komen
kleine, meest witte draden, die zich in allerlei
richtingen in den grond dringen. Na een be
paalden tijd richten zich eenige draden naar
boven en een kleurige of soms minder mooi
geteekende paddestoel schiet uit den grond. De
paddestoel is eigenlijk het vruchtlichaam en
dient enkel voor de rijping der sporen. Is dit
gebeurd, dan verdwijnt de paddestoel al gauw
door regen en andere invloeden van het kli
maat. Het mycelium (het netwerk van onder-
grondsche draden) zet haar werk eohter
voort. Wat de algemeene kenmerken betreft,
zullen we het hier voorloopig maar bij laten.
Ga mee, we gaan op tocht.
Nog zijn we niet bij de rand van het bosch
of daar zien we onder een stel kleine berkjes
de eerste paddestoelen. Een heksenkring nog
wel! Even tellen. Ik kom tot twaalf stuks. Nu
er toch zooveel staan, mogen we er wel een
plukken. We hebben te doen met een plaat-
zwam. Sommige plaatjes (lamellen) loopen
van de rand der roodbruine hoed tot aan de
steel, anderen komen slechts tot aan de helft.
Aan de plaatjes hangen kleine druppeltjes, net
melk. En nu weten we direct, dat we met een
melkzwam te maken hebben. Er bestaat name
lijk een heele serie zwammen, die dit vocht,
z.g. melksap bezitten. Even onze paddestoelen
flora raadplegen. „Hoed rossig, rood bruin.
Rand ingerold, later trechtervormig". Het is de
rossige melkzwammen, nu tel ik er wel vijftien.
Ik ga eerst nog een eindje langs den rand van
het bosch, waar het grenst aan de binnenduinen
Het zaad van de brem rammelt in de nu
zwarte lange peulen. Op een vochtig plekje
vinden we nog bloeiende watermunt, een paar
late koekoeksbloemen, zelfs schitteren hier en
daar nog de gele sterretjes van tormentil,
hoewel het grootendeels al in het zaad staat.
Ook een dopheiplantje bloeit nog. De in het
zonlicht goudglanzende pluimen van het hooge
duinriet zwaaien heen en weer in den herfst
wind. Een groote pad, die heerlijk op een warm
plekje zand zat te maffen, schrikt wakker en
zoekt haastig dekking tusschen de heidestrui
ken. Plotseling staan we dan voor een heele
rits kostelijke paddenstoelen! Eén herkennen
we onmiddellijk als de koningin van het pad
denstoelenrijk: de vliegenzwam. Een groote
knalroode hoed met witte plakjes bestrooid.
De van een ring voorzienen steel is spier
wit met kleine puntjes als was hij in poeder
suiker gedompeld geweest. Als je schilderen
kon, zou je direct aan den slag willen gaan
om deze fijne kleuren op het doek te zetten.
Zoover ik mij herinner, heb ik bij Den Helder
slechts één maal een vliegenzwam gevonden.
Het was in 1938 in de Donkere Duinen. Zoo'n
vliegenzwam schijnt veel sympathie voor de
berk te hebben, want evenals in de Donkere
Duinen groeit deze hier ook vlak bij een stel
berken. Soort zoekt soort, zegt men en dat
komt hier goed uit, want heb je wel eens een
boom gezien zoo fijn, teer en slank, zoo mooi
geteekend als de berk
Ik sprak hierboven over een heele serie
paddenstoelen. Alleen de vliegenzwam noemde
ik. Hij wordt vergezeld van een tiental familie
leden, nl. gele amanoeten. Ze zijn te herkennen
aan den hoogen steel met ring. Zooals de naam
reeds zegt, heeft de hoed een citroengele kleur.
Deze z(jn nu eens niet vergiftig, zelfs eetbaar.
Maar voordat je hem oppeuzelt, moet je wel
heel zeker van de zaak zijn, want je kunt hem
licht verwarren met zijn nicht de gele knol-
amaniet, die doodelijk giftig is. Opgepast dus!
Nog altijd zijn we aan den rand van het
bosch. We moeten nu maar wat doorloopen en
daar op de grens van binnenduinen en wei het
bosch ingaan. Nog geen tien stappen hebben
we echter geloopen of weer staan we voor een
stel prachtige vliegenzwammen. We zijn wel
gelukkig vandaag! Als je er speciaal op uit
gaat om ze te zoeken, vind je ze niet en nu
bij boschjes. Je zou er een heelen tijd bjj willen
blijven zitten om ze te bewonderen, maar we
willen nog meer zien.
Om in het bosch te komen moeten we eerst
nog een sloot „nemen". Gelukkig staat er niet
al te veel water in en komen we veilig aan den
overkant. Het eerste wat we zien, zijn struiken
vol met reusachtige bramen. Doorloopen is
echter de boodschap, want als je eenmaal be
gint te eten, komt er van onze paddenstoelen-
jacht niet veel meer. De hooge pijnboomen aan
den rand zijn kromgegroeid door de eeuwige
ook nu weer waaiende westenwinden. We zullen
de paden maar negeeren en dwars door alles
heen trekken. Al gauw kom ik op een open plek
in het bosch. Er groeit bessend ragende kraai-
hei, lilliput eikenboompjes en lage berkjes.
Tusschen de hei en wat groot-laddermos ont
dek ik een gele plek. Het is een scherp-gele
russula. De steel is weer wit, evenals de plaat
jes de hoed kanariegeel. Om hem alleen te
zien is hij niet zoo aantrekkelijk, maar tus
schen de gevallen roodbruine bladeren en het
scherpe groen der kraaihei komt het geel toch
goed uit.
Even verder op het zelfde open gedeelte
staat een drietal paddenstoelen met goudgele
bruin bespikkelde hoed. Als we een der
zwammen „mollen" en de onderzijde van den
hoed bekijken om kleur en vorm der plaatjes
vast te stellen, zien we iets dat van al de tot
nu toe gevonden paddenstoelen afwijkt. Van
plaatjes is niets te bekennen, daarvoor in de
plaats zien we honderden kleine gaatjes met
een middellijn van een tot twee m.m. We heb
ben dus met een heel ander soort paddenstoel
te doen. We zullen er het mes maar eens in
zetten. Als we den hoed dwarsdoorgesneden
hebben, zien we eerst het vleesch en daaronder
hangen als de cellen van een bijenraat tegen
elkaar duizenden kleine buisjes, die aan de
onderzijde een opening hebben. Deze padden
stoel, een geschubde boleet, behoort dan ook
tot de groote familie der buisjeszwammen (po-
lyporiën). Ze zijn hard en houtachtig en
groeien op boomen, het zijn echte boomstam
men. Boleten vormen de uitzondering, die den
regel bevestigen, ze groeien altijd op den grond
Van binnen zijn die buisjes bekleed met een
vlies, evenals de plaatzwammen dat hebben aan
de plaatjes. Op dat vlies groeien aan kleine
steeltjes de sporen. Dwars door het geboomte
gaan we verder ondanks de talrijke groote
webben met in het midden of onder een blad
verscholen een op prooi wachtende kruisspin.
Als je wat meer aandacht aan zoo'n web be
steedt, sta je toch even verbaasd over het
kunstige werk van de spin. Het zijn soms
ware bouwmeesters. Zoo zag ik een spin bezig,
die als een kabelbaantje door de lucht zweefde
langs een draad, die hij dwars over een drie
meter breed pad had gesponnen.
Als we weer een tijdje gezworven hebben,
ontdekte ik nog een plekje bloeiende reigers-
bek, vinden we heel eenzaam op een paadje
een paddenstoel met een even roode hoed als
de vliegenzwam. Hjj bezit echter geen witte
plakjes, maar hier en daar is het roode vliesje
gescheurd en komt het witte vleesch te voor
schijn. Verder is de hoed komvormig en de
paddenstoel aanmerkelijk kleiner. Alles wjjst er
op dat het een russula is en wel de broze
russula.
Toen ik het over de buisjeszwammen had,
kwamen ook even paddenstoelen, die op boo
men groeien ter sprake. Om van al dat over
den grond speuren geen stijve nek te krijgen,
gaan we nu wat meer aandacht aan de boomen
besteden. Dit wordt al spoedig beloond. Kijk
maar eens naar die berkenstronk. Dakpansge
wijs boven elkaar groeit daarop een stel wit
grijze zwammen met een mooie teekening:
afwisselend witte en donkere kringen. Het is
geen buisjeszwam, maar de berkenplaatjes-
zwam. Nu meer op de boomen letten, zien we
in sommigen een stel takken en twijgjes op
een eigenaardige manier op een plek door
elkaar geslingerd. In een berk tellen we zelfs
twee maal een dergelijk verschijnsel.
Dit verschijnsel dat op het eerste gezicht
niets met paddenstoelen uit te staan heeft,
ontstaat evenals een paddenstoel uit een myce
lium. Dit netwerk van draden bevindt zich in
den boom en dwingt de gezonde knoppen tot
het vormen van dunne krachtelooze twijgen.
Een wir-war van twijgjes ontstaat. Het my
celium zendt haar draden ook in de aan die
twijgjes groeiende bladeren. Onder de opper
huid van die bladeren vormt het mycelium
haar sporen. Het opperhuidweefsel breekt
open en de millioenen sporen worden verspreid
en kunnen weer andere boomen aantasten. Het
onwetende landvolk gaf aan dit verschijnsel de
naam van heksenbezem. Heksen en duistere
zaken hooren immers bij elkaar! Reden de
heksen niet in de eerste Meinacht, de Walpur-
gisnacht, op hun bezemstelen naar de Blocks-
berg in de Harz om feest te vieren met de
Heks der heksen? Nog veel paddenstoelen vin
den we op onze tocht. Mycena's, de koeien-
boleet, de kleine grijze anijszwam. Te veel om
op te noemen. We hadden een goeden tocht.
Callantsoog. Wim Kok.
In de hotelkroniek van de New Yorksche
bladen leest men met regelmatige tusschen-
poozcn van Indianen, die voor zaken naar
de metropolis zijn gekomen en in een der tal
rijke luxe hotels voor drie of vier weken een
apartement hebbeii betrokken. Nu eens is het
de „Listige Vos" of de „Kampvuur-verteller"
morgen weer de „Roode Wolk" of de „Snel
le Jager". Hoe komen zij aan het geld daar
voor, zal een buitenstaander zich verbaasd af
vragen. De Idianen zijn tóch arme menschen!
Zij voeden zich, zoo denkt men doorgaans,
met de opbrengst der jacht en van primitief
handwerk, een weinig landbouw en in het
Noorden der Staten met die van pelshandel
en vischvangst, zij wonen in hun reservaten
in tenten of armoedige hutten en het lijkt
dan ook meer dan merkwaardig, dat de na
komeling der Apachen of de Sioux in de
iuxe-hotels logeeren.
In dure pelzen gehuld, klaarblijkelijk op
dezelfde wijze levend als andere millionnairs
kinderen, kan men de dochters der India-
nenhoofden in New York gadeslaan. Neen,
thuis, wonen zij niet in een tochtige tent en
de moeders hebben haar niet als kind in een
doek op den rug gedragen. Want de moedors
droegen reeds de Parijsche modellen, de
familie heeft automobielen, geen kleine
Fordjes, maar lange, gestroomlijnde wagens
De autoriteiten, die het vermogen der Noord-
Amerikaansche Indianenstammen admini-
streeren, hebben de bezittingen der Roodhui
den eenigen tijd geleden op 15 milliard dol
lars geschat. Er zijn inderdaad vele roode
millionnairs, vooral in het gebied van Okla-
homa in Noord-Dakota. Den verren voorva
deren der New Yorksche gasten, die zich nu
en dan een wereldreis kunnen veroorloven,
ging het wellicht zeer slecht. Wel hadden zij
veel land, maar zij waren toch niet sterk ge
noeg om het tegen de blanke indringers te
verdedigen, die steeds verder naar het Wes
ten voorttrokken. Zij leefden van de buffel-
jacht, maar de bleckgezichten schoten de
buffels neer en plotseling stonden tiendui
zenden Indianen voor den hongersdood. Zoo
was het 50 jaar geleden. Met geweld werden
de Roodhuiden in steeds nieuwe reservaten
gedreven. Uit Missouri en Kansas wees men
ze uit.
Maar de blanke „broeders" begingen een
domheid Deze onvruchtbare,steenige streken,
waarvoor men de Indianen veel liet betalen,
na hen tevoren voor het ontnemen van Mis
souri en Kansas schadeloos te hebben ge
steld, deze steenvelden en dorre steppen ver
borgen een schat, want onder deze velden he
vond zich petroleum en toen men de petro-
leumbronnen wilde aanboren, moest men de
Roodhuiden daartoe verlof vragen. In som
mige gevallen wist het bleekgezicht den
ronden man weer te slim af te zijn, maar op
vele andere plaatsen bleef de Indiaan vol
houden en begon te produceeren. Daar be
vinden zich thans de millionnairs. Hoe eigen
aardig de oorzaak van dezen welstand ook
is, de welstand zelf is den nakomelingen dei-
Apachen van Oklahoma trouw gebleven en
verscheidene stammen leiden een goed le
ven, en breiden zich steeds moer uit in aan
tal.
Niet allen Roodhuiden is het echter zoo
goed gegaan als don Apachen van Oklahoma
Daar zijn b.v. de Braziliaansche Indianen,
wier snel afsterven opvallend is. Een asthro-
poloog dei- Colinnbia Universiteit heeft zich
tot taak gesteld, dezen stam (der Kaingangs)
zorgvuldig te onderzoeken. Na een onder
zoek, dat 13 maanden heeft geduurd, publi
ceerde hij het resultaat. Deze Indianen wa
ren kortgeleden nog geheel onbeschaafd,
tot het in 1914 de Briziliaansche Regeering
gelukte, hen eenigermate te civiliseeren. Zij
begonnen meer landbouw uit te oefenen;
vooral de verbouw van granen ging sterk
vooruit. Voor het overige zijn zij echter hun
DE
LEGENDE
De kunst van lezen en schrijven was in de
vroege Middeleeuwen alleen aan de geeste
lijken bekend. Zij bedienden zich niet van
de Ncderlandsche volkstaal, maar van het
Latijn, en schreven daarin stichtelijke wer
ken, levens van heiligen en kronieken. Hoe
wel de taal dus niet de onze was, mogen
wij hun boeken niettemin tot onze vroeg
ste letterkunde rekenen.
Daarnaast echter bestond een ongeschre
ven letterkunde van liederen, verbalen en
legenden, die van mond tot mond gingen,
dikwijls in lateren tijd werden opgeschre
ven, soms ook volkomen voor het nageslacht
verloren gingen.
Over die legenden willen wij dit maal iets
vertellen, al moet het in zeer beknopter
vorm zijn. Er zijn voortreffelijke verzame
lingen en studies verschenen, die geschre
ven zijn door de Vooys, Alberdingk Thijm.
Pater Kronenburg, Van Vloten, Oosterlee en
anderen.
Wat is eigenlijk een legende?
Het woord is afkomstig van het Latijnsche
woord „legenda", dat zijn letterlijk „dingen,
die gelezen moeten worden", dus de levens
Tot de allerschoonste herinnerin-
rjen aan de Middeleeuwen behooren
de lef/enden, die' non overal in ons
land onder het eenvoudige volk
zijn blijven voortleven. Iedere Ne
derlander die ivcl eens de sproke
van zuster Beatrijs heeft hooren
voordragen of heeft gelezen in de
vote ontroering, zooals zij in mo
dernen vorm door Dr. P. C. Boy
lens opnieuw aan ons volk wérd
gegeven, zal benrijpen, wat wij be
doelen. Wat legenden eigenlijk zijn.
'ioe zij ontstonden en hoe groot de
schat aan deze heiligenverhalen
in Nederland is, vertelt onze mede
werker in hel hier volgende artikel
in onze reeks over Nederlands
Land en Volk.
der heiligen, zooals die bestemd waren voor
bepaalde feestdagen. Later is de beteekeuis
van het Ncderlandsche woord uitgebreid tot
„dichterlijke voorstelling van een kerkelijke
overlevering".
Wij kennen drieërlei volksverhalen:
sprookjes, sagen en legenden. Het sprookje
is wel eens genoemd: een anonieme schep
ping der volksfantasie. Het is volkomen fan
tastisch, heeft geen enkel contact met de
werkelijkheid, en is aan tijd, plaats, perso
nen, noch ruimte gebonden. Vaak is er een
herinnering aan de mythologie in terug te
vinden, maar dikwijls is ook de oorsprong
geheel duister. De sprookjes van Móéder de
Gans komen in eenigszins anderen vorm bij
alle Indo-Germaansclie volken voor; Rcin-
tje de Vos en zijn streken zijn ook bij de
oude zeden trouw gebleven. Zij spreken nog
de oertal, die met dialecten der andere Bra
ziliaansche Indianen verwant is. In het. jaar
1914 woonden er nog 400 dezer menschen in
den Braziliaanschen staat Santa Catharina.
Tegenwoordig telt men er 150. Moeraskoort
sen en de ziekten der blanken voeren tot een
snel einde van dezen stam. De Kaingangs
zijn polygaam; groepen van mannen en vrou
wen huizen tezamen. Men kent geen huwe
lijksceremoniën en geen scheidingen. Wan
neer de groepen genoeg van elkaar hebben,
gaan ze eenvoudig uit elkaar. Is echter een
deel der mannen tegen de scheiding, dan
volgt de moord en dood-slag.
Tusschen de roodhuiden-millionnairs van
Oklahoma en de vele Braziliaansche Indi
anenstammen, die gedoemd zijn tot een
roemlooze ondergang, vindt men tal van In
dianenstammen, wier lot noch op een vol
komen ondergang .noch op een zekeren
bloei wijst. Deze Indianen moet men hoofd
zakelijk in de Vereenigde Staten zoeken.
Daar zijn bijv. de kunstzinnige Pueblo-India
nen van Nieuw-Mexico. en daar zijn de
Sioux van Noord-Dakota, dit ironisch glim
lachende. scherpzinnige volk van dansers
en goochelaars.
Het is gebleken, dat de Noord-Ameri-
kaansche Indianen een booge graad van in
telligentie bezitten, en zeer bevattelijk zijn
voor geestelijke wetenschappen. Helaas ech
ter verliezen de meesten hunner langzamer
hand de hun aangeboren beschaving en ne
men zij de slechte eigenschappen der blan
ken over.
De geschiedenis en het ontstaan
van het feuilleton.
De Parijzenaar Emile de Girardin was op
zijn acht-en-twintigste jaar kamerafgevaar
digde. Een jaar tevoren was hij getrouwd
met de Parijsche dichteres Delphina Gay.
Girardin was een goed redenaar en zij een
vlot schrijfster. Aanvankelijk was Delphine
het middelpunt van het salon, waar een
aantal van Parijs' beste artisten samenkwa
men en geestig waren, zooals Franschen in
gezelschap meestal zijn. Op een dag slaak
te Girardin de verzuchting: „De conversa
tie bestaat uit vonken, maar hij zou waard
zijn eeuwig te blijven branden."
Men lachte hartelijk ont deze uiting, die
tegelijk een compliment en een bewijs van
arrogantie was. Moesten de opmerkingen
der aanwezigen soins gebundeld en in het
licht gegeven worden? Girardin moet toen
driftig overeind gesprongen zijn en hebben
uitgeroepen: „Zoo iets. Jullie leven als bede
laars op jullie dakkamertjes en zouden als
de goden, namelijk van geest, kunnen leven!"
Men zal wel weten, wat dit met het feuil
leton heeft te maken. Alles en niets. Om
het vervolg verhaal te kunnen uitvinden,
waaraan Girardin toen nog niet dacht,
moest hij eerst de moderne journalistiek
scheppen. Ruim honderd jaar geleden be
stonden de beste bladen uit een rubriek
stadnieuws, eventueel een hoofdartikel, een
rubriek binnenland en een rubriek buiten
land.
Girardin'nu had een nieuw plan. Hij
schreef alle aardigheden van zijn vrouw,
zijn vrienden en zichzélf zoover hij ze
zich herinnerde op eenige folio's en begaf
zich daarmee naar de redacties van de des-
tijds verschillende bladen. Overal werd hij
afgewezen.
Tenslotte besloot hij zelf een krant te
gaan uitgeven. Omstreeks half Juni van het
jaar 1836 verscheen het eerste nummer.
Doch hieraan ging eerst nog een blij-einden-
de echtelijke strijd vooraf. Delphine was
namelijk op het denkbeeld gekomen, dat,
nu men toch eenmaal zonderling deed en
brak met alle regels der tot op dat moment
oorbare journalistiek, haar pennevruchten
ook wel een plaats in het nieuwe blad kon
den vinden.
Maar haar man, de hoofdredacteur, -wees
ze af. „Ze zijn veel te lang," vond hij en de
„Muze van Frankrijk" moest zich bij deze
uitspraak neerleggen. Even later echter was
er al weer een nieuw idee in Girardin's
brein ontstaan. „Geef ze toch maar hier,"
riep hij uit, „Ik maak er vervolgverhalen
van. De menschen zullen willen weten, hoe
het afloopt en wat het einde van het ver
haal is. Dus moeten ze steeds een volgend
nummer van de krant koopen. Kostelijk!"
En zoo ontstond dus het feuilleton, dat
heden ten dage in vrijwel iedere krant
en bovendien ook in de meeste weekbladen,
en vrijwel in alle landen geregeld verschijnt.
Ja, een dagblad zonder feuilleton is eigenlijk
ondenkbaar in dezen tijd.
Girardin had zijn krant „La Presse" ge
noemd; het blad werd eerst wantrouwend
ontvangen, doch bleek spoedig een door
slaand succes. De zoogenaamde boulevard
pers was geboren. Een strijd om de glimlach
van den lezer ontspon zich; en in den loop
van honderd jaren zijn alle groote en kleine^
bladen gevolgd: moppen, feuilletons, humor-™
prenten, populair-wetenschappelijke artike
len, raadsels, het zijn alles voortzettingen
van het denkbeeld van Girardin, wiens
echtgenoote de eerste feuilleton schreef, wel
ke er bestaat. De woorden „Wordt vervolgd"
zijn in alle gangbare taleii vertaald.
DE CATACOMBEN IN ITALIË.
De catacomben zijn, zooals men weet, in
het algemeen onderaardsche begraafplaat
sen, in het bijzonder de gemeenschappelijke
bgraafplaatsen der oudste Christenen. De
naam is vermoedelijk afgeleid van een
plaats, genaamd Ad Catacumbas, aan de
Via Appia buiten Rome, tusschen den 2den
en 3den mijlpaal; daar lagen Petrus en
Paulus begraven en verrees later de Basi
liek van Sint Sebastianus.
Waarschijnlijk zijn de catacomben, die wij
in de buurt van Rome kennen, omstreeks
de 2de eeuw n. Chr. in gebruik genomen.
Na de 8ste eeuw geraakten de catacomben in
vergetelheid; in de Middeleeuwen wordt
bijv. nergens gewag gemaakt van hun be
staan. Men kan dus zeggen, dat zij om
streeks de tweede helft der 16de eeuw eigen
lijk opnieuw werden ontdekt. De Nederlan
der Filips van Winghe heeft geen onbelang
rijk aandeel gehad bij de bestudeering der
catacomben. De Italiaansche geleerde G. B.
de Rossi moet hier echter op de eerste plaats
wórden genoemd. De Rossi heeft o.a. bere
kend, dat de catacomben in het geheel een
lengte moesten hebben van 600 kilometer.
Tot nu toe heeft men echter nog maar 80
Km. hiervan kunnen ontdekken. Groote ge
deeltes zullen echter wel ingestort zijn,
terwijl van andere de toegangswegen nog
niet bekend zijn.
Zoeloes bekend, en de Kaffers genieten
evenals zij en onze Vlaamsche broeders van
Ti'I Uilenspiegel.
De sage is een verdicht verhaal met een
historisclien kern. al is die soms heel ge
ring en moeilijk te herkennen, en bepaalt
die zich tot een enkele plaatsnaam of
hoofdpersoon.
Is de hoofdpersoon van een sage nu een
heilige, uit wiens leven een gebeurtenis
aanleiding gaf fot het verhaal, dan spreekt
men van een legende.
„Een frissche geur van poëzie en geeste
lijk leven waait ons uit de legenden tegen",
zegt Dr. G. Brom En Pater Kronenburg
schrijft de volgende uitstekende karakteris
tiek van de legende: „Voor wie de legende
in haar diepste wezen aanschouwt en in het
ware licht weet te plaatsen, is zij een vei
lige getuige der oude tijden, een trouwe bo-
din van oen reeds eeuwen verdwenen ge-
èlacht, die uit haren hoorn van overvloed
voor ons uitschudt wat onze vaderen met
beminnelijke naïviteit dachten, met arge-
loozen eenvoud geloofden, met onwrikbare
standvastigheid verhoopten. En behoort dat
zielsleven niet tot de geschiedenis... De
legende is de goudlichtende tooverfee, die
met kwistige hand de bloemen der verbeel
ding en het kinderlijk gevoel plukt, tot
kransen en festoenen strengelt en die slin
gert om de stramme zuilen van den hoogen
waarheidstempel, opdat de waarheid, die
daar troont, niet louter voor de rede. maar
ook voor het gevoel aantrekkelijk zij".
„Djt is van zuster Beatrijs
Onder de heiligenlegenden zijn, waarin
Maria de hoofdrol speelt; de moest bekende,
de meest voorkomende en grootendeels ook
de gevoeligste en fijnste van inhoud en be-
teekenis. Wie onzer kent, sinds Dr. Boutens
haar in modern Nederlandsch her-diehtte,
niet de prachtige Beatrijs-legende, die, al
wijken de verschillende lezingen in détails
van elkaar af, toch alle dit hoofdmoment
gemeen hebben; do vergevende liefde van
de milde Moeder Gods. die zich begrijpend
offert voor een zondares? Beatrijs is een
non, die een nederige dagtaak vervult in
een klooster, maar de roepstem vari de we
reld en de liefde voor een man niet kan
weerstaan Zij gaat de wereld in. maar krijgt
na jaren berouw: wanneer zij dan terug
keert, blijkt niemand in het klooster haar
afwezigheid te hehbon bemerkt, want Ma
ria, die als beeld in het klooster stond,
is van haar standplaats gekomen en heeft
de eenvoudige taak van Beatrijs vervuld.
Een andere bekende Maria-legendc uit de
Middeleeuwen is die van Theophilus. Dit is
een gestelijkc, die op een valsehe beschul
diging uit zijn ambt is ontzet. Hij verkoopt
in wanhoop zijn ziel aan den duivel die
zorgt, dat hij in zijn ambt wordt hersteld.
Dan weet Maria het contract met den dui
vel in handen e krijgen en hem zoodoende
ut de klauwen van Satan té verlossen.
Onze Lieve Vrouwe in het Zand.
In vele Maria-legenden wordt een Maria-
beeldje gevonden. Die hebben alle betrekking
op een bedevaartplaats en moeten zijn ont
staan onder degenen, die aan een bedevaart
deel namén. Dientengevolge wisselt de vorm
dezer legenden af met de plaats en den aard
der bewoners van de streek. In bergachtige
omgeving vinden jagers, houthakkers of her
ders het beeld van Onze lieve Vrouwe in een
hol in de rotsen; in landbouwstreken wordt
het gevonden bij het ploegen of het hoeden
van de kudde, dikwijls ook bij een bron. Aan
het zeestrand komen de beelden aandrijven,
die de aan zee gelegen dorpen redden uit
stormgevaar.
Zoo ontstonden en leven nog dergelijke le
genden te Uden (O.L. Vrouwe ter Linde
het beeldje werd bij een linde gevonden); te
Roermond (O.L. Vrouwe in het Zand men
vond het beeld in het drijfzand van een ri
viertje); te Oirschot (O.L. Vrouwe ten Heili
gen Eik) en op vele andere plaatsen in Zuid-
Nederland en Vlaanderen.
Maar ook in Noordelijker streken van ons
land leven nog talrijke Maria-legenden, die
vertellen van wonderbaarlijke verschijningen
van O.L. Vrouwe, die menschen komt red
den uit allerlei nood. Ze zijn er in Gelder
land, Utrecht, Overijsel, Groningen zoowel
als in Holland. Hier geneest Maria een
zieke, daar vermaant zij een moedelooze;
soms vervangt zij tijdelijk een ridder, die
een mis te harer eere bijwont, bij het steek
spel en verricht wonderen van dapperheid;
dan weer verlost zij een vrome kloosterling,
die naar den dood verlangt, uit het leven.
Kerstputten.
Maar ook vee] andere heiligen hebben in
ons land hun legenden, die dikwijls zijn ver
bonden aan een bron of put, waaraan im
mers ons land zoo rijk is; de St. Geertruifon
tein te Bergen op Zoom, de St. Oolsput te
Best, de St. Valentinusput te Westhoven, de
St. Surafontein te Dordrecht zijn daarvan
voorbeelden. Al die fonteinen en bronnen ont
stonden volgens de legende doordat ter plaat
se iets in verband met een heilige gebeurde.
Deze wilde bijvoorbeeld zijn dorst lesschen
en sloeg met zijn staf op den grond, zoodat
e,r water uit op spoot; zijn paard sloeg met
de hoeven op de aarde met hetzelfde gevolg;
of een streek werd door den heilige op die
manier gered van droogte en hongersnood.
Aan de meese dezer legenden hebben na
Maria de beide eerste predikers van hét
Evangelie in ons land, Bonifacius en Willi-
hrordus, het ontstaan gegeven.
„f L,,:,Xe!e Plaatsen zijn Bonifacius-
or Willebrordus-bronnen, omdat dezen
a arm hun volgelingen zouden hebben ge
doopt; men kent ze te Dokkum. Osch, Deur-
ooutelnnde, Rakel. Asten. Maarhees. Ven
Pn Stamprooi. Ze worden ter plaatse
7 Stp"t'en a-enoemd, omdat door den
p der menschen hier werden gekerstend,
léggen: tot Christenen gemaakt.
'Vit moeten hier al weer voor ditmaal on-
.o wandeling door dit rijke en bekoorlijke
lano eindigen met het onbevredigende ge
voel, dat wij niet anders hebben kunnen
doen dan een heel klein deel behandelen
van wat ons volk ook on dit gebied bezit.
Wie langer m dit land wil ronddolen, neme
een der bovengenoemde boeken ter band.
vooral m een nimoerfgen tiid als dezen, zal
de lezing hem beffen ver boven al 't aardsch
gedruiscb en de liefde voor eigen taal en
voik en historie opnieuw in hem tot leven
wekken.
Dr. J. v. H-