VOOR DE VROUW
De DUIVEL
en een big
GEBRUIKEN uit VROEGER TIJDEN
m*mtêrnkt,
Was het een dief?
Menscheneters
in onze wielen?
HEERENPULLOVER
1
MEiiSBSKt
1
ïj»r»»rï»uif
De gulden middenweg
in de opvoeding
•5* llïnmW''«.«"olaff,.
Benoodigde wol voor 88 c.m. bovenwijdte
pl.m. 210 gr. Naalden no. 3.
Men begint met. het teekenen van het
knippatroon op papier en knipt het daar
na uit. waarna men onder het breien het
werk steeds vergelijkt met het patroon. Rug
en voorpand zijn beide aangegeven; het
laatste heeft een puntige halsuitsnijding,
terwijl de rug aangegeven wordt door de
stippeltjes en na het breien van de schou
ders recht afgekant wordt. Het boord is 7
c.m. hoog en wordt, liefst op fijnere naal
den in geribd patroon gebreid. Begonnen
wordt met 128 st. op te zetten (vergelij
ken of deze breedte met het patroon uit-
deringen, terwijl men om den anderen toer
ook op de schouders mindert. Aan de arms
gaten worden de st. eveneens opgenomen
doch hier wordt niet geminderd.
komt. Het gedeelte boven het boord wordt
als volgt gebreid: Kantsteek, 1 recht 1
averecht 1 recht 1 averecht 1 recht 1 ave
recht 10 recht herhalen, laatste 2 ste
ken recht. In den teruggaande toeren breit
men de 10 rechte st. .averecht, terwijl de
tusschen de rechte strepen liggende st. 1
recht 1 averecht versprongen te zien ge
ven op den goeden kant.
Is men aan den hals gekomen, dan wor
den linker- en rechterdeel van het voor
pand apart gebreid, terwijl men aan de
hand van het patroon mindert en wel bij
de eerste naald in het midden een dubbe
le mindering, waardoor de hals een mooie
re puntvorm krijgt, (afhalen, twee st. sa-
menbreien, afgeh. st. over de mindering
halen), vervolgens aan beide kanten min
deren.
Nadat rug- en voorpand gebreid zijn
verbindt men schouder en zijnaden, neemt
daarna met een fijne naald de steken van
de halsuitsnijding op en breit een hals
boord in geribd patroon, dat 2 c.m. hoog
is. Midden voor, breit men dubbele min-
„Heb je niets vergeten? Is je schrift in je
schooltasch en je potloodenétui? Heb je je
zakdoek en je pakje brood?"
Hoeveel moeders zijn er niet die kinde
ren op het laatste oogenblik, dat zij naar
school gaan overstelpen met goed bedoel
de vragen. De meesten dezer al te bezorgde
moeders zouden vreemd opzien. indien
men haar aan het verstand zou trachten
te brengen, dat zij haar kinderen hierme
de geen dienst bewijzen. Men kweekt door
al deze „voorzorgen" gemakzucht en ge-
dachtenloosheid aan en het gevaar wordt
steeds grooter. dat de kinderen te veel od
anderen leeren steunen inplaats van zelf
standig te handelen en te denken.
Er dreigt door al deze zorgen nog een
grooter gevaar en wel dat sommige kinde
ren het gevoel krijgen, dat zij niet in
staat zijn voor zichzelf te handelen en
zeer afhankelijk worden.
Vele ouders vragen zich wel eens ver
wonderd af hoe het komt. dat hun kin
deren toch zoo weinig zelfstandig zijn en
nooit zelf leeren denken.
Zij zouden het niet gaarne willen hoo-
ren wanneer men hen vertelde, dat een be
kende paedagoog eens gezegd heeft: „De
opvoeder moet de oorzaak van alle fouten
en gebreken zijner kinderen of pupillen bii
zich zelf zoeken!" Maar al te vaak wordt
deze bittere waarheid voorbijgezien.
Een even verkeerde gewoonte is het
van sommige ouders om hun kinderen te
willen harden door hen, indien ze ban? zijn
in beoaalde situaties te brengen. Toont
een kind zich bang om een donkere kamer
binnen te gaan. dan zal hij noch gedwongen
noch uitgelachen mogen worden, doch men
gaat eenvoudig met hem mee om hem te
toonen, dat er niets bijzonders is in zoo'n
donkere ruimte.
Wat een kind onbegrijpelijk voorkomt,
moet hem uitgelegd worden,, voorzoover
die niet boven zijn bevatting gaat.
Nooit zal men een kind door hem met
een of ander bang te maken tot gehoorza
men dwingen. Slechts dan kan een kind
zich tot een persoonlijkheid ontwikkelen,
wanneer hem geleerd wordt gevaren in hun
natuurliike proporties te zien en te bestrij
den. indien hij hiertoe in staat is.
Het kind van heden zal deel uitmaken
van het volk der toekomst en de menschen
die wij thans èn ook later noodig hebben,
mogen geen 'evensangst aan den dag leg
gen, doch moet met klaren blik de ge
vaarlijke klippen weten te onderscheiden
en te omzeilen. Eerst dan zal het le
venslicht ip veilige haven landen!
sap geeft eveneeni goede reiultaten, daar
na met water naspoelen.
Koffievlekken verwijdert men uit de
stof door ze te betten met water .en glyce
rine in gelijke deel en, soms kan men ook
enkel glijcerine toepassen.
Kaarsvet. Kleine propjes watten doet
men aan een pincet of schaar en laat ze
goed warm worden, waarna men in kring
vormige bewegingen over de vlek wrijft,
totdat de stearine gesmolten is en in de
watten kan trekken, daarna maakt men de
plek verder schoon met een lapje gedrenkt
in benzine of tetra. Uit stoffen en tapij
ten kan men het voorts doen verdwijnen
door eerst de bovenlaag af te krassen, daar
na legt men vloeipapier op de plek en
strijkt er met een warm ijzer over.
VERWIJDEREN VAN VLEKKEN.
Ondanks de grootste voorzichtigheid
krijgt men menigmaal en in het biizon-
der als men zijn goede kleeren aanheeft
vlekken door eigen sch,uld of door toedoen
van anderen. Wellicht helpen enkele wen
ken, die wij hieronder laten volgen.
Harsvlekken behandelt men met zuivere
spiritus en mocht de plek daarna niet
geheel verdwenen zijn dan gebruikt men
nog wat zeepwater na. Voor donkere stof
fen kan brandspiritus dienst doen.
Vruchtenvlekken op tafelgoed verdwij
nen, wanneer men er een schoteltje onder
plaatst met 20% oplossing van waterstof -
peroxyde. Het bedruppelen met citroen-
Oude zeden en gewoonten ko
men ons menigmaal eenigzins
vreemd voor, zelfs wanneer
het tijdsverloop tusschen het
heden en het verleden niet
zoo heel groot is. Nog tot 1905
werd door de abdij Griosa, in
Rusland aan de overledenen
een' vrijbrief meegegeven
door den Abt, die in het graf
meegegeven werd, waarin ver
klaard werd, dat de afgestor
vene van zonden bevrijd was
en den zegen ontvangen had.
Minder vreemd doet ons een
oud gebruik in den Elzas aan
Ook vroeger klaagden de boeren veelal
over den noodtoestand in hun bedrijven.
Zij verkochten hun oogst veelal op tijd
stippen. dat de prijzen zeer laag waren en
om hieraan een einde te maken, legden
zij op Driekoningen dag twaalf koren kor
rels van geliike grootte op een warme
kachelplaat. Ieder korreltje werd gemerkt
en stelde een maand van het jaar voor.
Door de warmte van den kachel zwollen
de korrels, barsten uiteen en verspreidden
zich in het rond.
De korrel, die het verst gesprongen was
duidde den maand aan, waarin het koren
den hoogsten prijs bereiken zou. Zij ge
loofden zóó zeker aan het welslagen, dat
zij hun oogst onder geen voorwaarde wil
den verkoopen, voor de betreffende maand
was aangebroken. Soms hadden zij geluk,
doch meermalen ook tegenslag
Evenals thans waren de vrouwen uit
vroeger tijdén ook trouwe volgelingen der
mode. Er zijn zelfs tijden geweest, dat men
ten opzichte der kleeding zeer luxueus was
en meer geld uitgaf, dan wenscheliik was.
In 1588 trachtte de koning van Zweden
tevergeefs een einde aan dezen mis
stand te maken en liet bij iedere vrouw, die
een zijden japon droeg een soldaat inkwar
tieren. Maar, hoe goed deze maatregel be
doeld was, leidde hij tot een tegenover
gesteld resultaat, want vele vrouwen, die
zich de weelde van ziiden japonnen
slechts even konden permiteeren, meldden
zij bij de magistraten om „inkwartierin es-
straf" te ondergaan. De practijk heeft be
wezen. dat straffen, ingesteld om buiten
sporigheden op het gebied der mode tegen
te gaan. deze juist in de hand werkten. On
der de regeering van Lodewiik XIV stelde
men alles in het werk om de vrouwen te
inzien, dat de „schoonheidspleist^r-
HOE ONZE KAASSOORTEN ALS SMAKE
LIJK „GEHAKT" KUNNEN DIENST DOEN
Er zijn kaasgerechten, die zoowel warm
als koud een tractatie vormen voor jong en
oud. Het kaasgehakt, dat volgens onder
staand recept bereid kan worden, is er een
voorbeeld van. Wie van Leidsche of van
Friesche kaas houdt, kan een van deze
soorten in het gehakt verwerken. Bij ge
bruik van Edammer of Goudsche kaas kan
desgewenscht wat fijngehakte peterselie of
selderij aan de bestanddeelen toegevoegd
worden.
Er is weinig kans, dat de gehaktballetjes
tijdens het bakken zullen barsten, als we
maar zorgen, dat de aardappelen en het
brood goed fijngemaakt zijn. Het mengsel
voor dit gehakt kunnen we gerust proeven,
daar er geen bestanddeelen in zijn, die in
'rauwen toestand schadelijk voor ons zijn.
KAASGEHAKT (4 personen).
200 gram (2 ons) gekookte aardappelen,
100 gram (1 ons) oud bruin brood zonder
korst.
200 gram (2 ons) kaas, 1 uitje, 1—2 eie
ren, zout peper, nootmuskaat.
100 gram (1 ons) boter.
Kruimel of maal het brood. Ilak het uitje
fijn. Rasp de kaas (of maal ze). Maak de
aardappelen fijn. Vermeng alle ingrediënten
tot een stevig deeg. Maak het op smaak af
met de kruiden. Vorm er balletjes of platte
koekjes van en bak deze in de koekepan
met boter, bruin. Laat de overblijvende bo
ter ook even bruin worden en maak ze
met een scheutje water tot jus.
Geef dit kaasgehakt met aardappelen
en groente.
Oni loM 04A.fuxal:
door
JAN DISTEL.
Arm en rijk droeg ze in allerlei vorm en
grootte.
tjes" die zij op gelaat, armen en op de
schouders droegen, inderdaad van slechten
smaak getuigden. Noch inmenging van
overheidswege, noch spotprenten of spot
liedjes van straatjongens konden deze
dwaze mode doen verdwijnen. Ten slotte
gelukte het den geestelijke La Chaise in
een vastenavondpreek er een einde aan te
maken. Hij verklaarde, dat hij tot zijn
groote vreugde geconstateerd had. - t het
dragen van schoonheidspleisters waarop
vaak landschappen en zelf stadsgezichten
voorkwamen steeds minder werd. Ze
werden nog slechts door dames van een
bepaalden leeftijd gedragen, om kleine
rimpeltjes te bedenken..
Het gevolg van deze toespraak was, dat
deze mode in minder dan geen tijd verdwe
nen was.
Eigenaardige gebruiken had men vroeger
ook ten opzichte van liefde, huwelijk en
scheiding. In Zürich maakte men in geval
van scheiding van een eigenaardig middel
gebruik. Wanneer een echtpaar bij de be
voegde autoriteiten het verzoek om schei
ding deed, dan werden beide echtelieden
eerst veertien dagen in een eenzamen to
ren opgesloten. Het was slechts een uiterst
klein vertrek, dat hen ter beschikking
werd gesteld met één bed, één tafel en
een stoel. Zelfs de maaltijden moesten zij
met een mes en één vork gebruiken. Wan
neer de echtelieden na verloop van veer
tien dagen nog den wensch te kennen ga
ven om te scheiden, dan werd hierin door
den rechter toegestemd. Meestal hadden
zij elkander in dezen tijd evenwel gevon-
a°n.
Op een Zondagavond tusschen tien en elf,
toen Kaatje Kruger aan het afwassclien
was, kwam er een jongeman binnen die
bier wilde hebben.
Kaatje schonk hem een glas in.
De jongeman keek Kaatje met onbe
schaamde blikken aan. „Hm... zei hij,
„het dorp is zoo leeg. Zijn de menschen
allemaal op 't land?"/
„Nee, die zijn in het dorp hiernaast.
Boer Krelis heeft bruiloft, dat wil zeg
gen, zijn dochter."
„Aha, dan bent u dus alleen thuis. Bent
u niet bang?"
„Ik? Nee, hoezoo?" lachte Kaatje. „Wie
zou me iets willen doen?"
„Nu, u misschien niet. Maar uw geld,
dat u in de brandkast heeft."
„Hoe weet u dat?"
„O, dat vermoed ik. En bovendien heeft
u natuurlijk wisselgeid in het laadje. Ze
ker een gulden of tien."
„Nee, zooveel niet", sprak Kaatje heftig
tegen. „Tot haar schrik bemerkte ze piot
steling dat de jongeman eigenlijk een
koude uitdrukking in zijn oogen had.
„Nee, lang niet zooveel", zei Kaatje nog
eens. „Heusch niet! U gelooft me zeker
niet, hè? Waarom zit u me zoo aan te
staren?"
„Omdat ik me juist afvraag hoe u zich
eigenlijk een dief voorstelt. Met een stie
rennek, hè? En een stoppelbaard als een
roover uit een boek! Weet u misschien,
juffrouw, boe die inbreker die twee jaar
geleden de brandkast bij Van Pommeren
heeft leeg gehaald, er uit zag?"
„Nee, maar hoe weet u dat? Ze hebben
hem toch niet gepakt!"
„Gepakt niet, maar zijn signalement is
bekend. Of die vent die in den winkel bij
juffrouw de Bruin zijn slag heeft geslagen?
Weet u dat? Nee? Nu ze zagen er precies
zoo uit als alle aardige jongemannen, met
goede omgangsvormen, zoo als... laten we
zeggen... zooals ik bijvoorbeeld."
„Ja... maar", stotterde Kaatje, „waar
om vertelt u mij dat?"
„Omdat dit zoo ter sprake kwam", lach
te hij op een manier die haar een koudg
rilling bezorgde. .Maar ter zake ik wil een
borrel hebben."
„Hebbên we niet meer. „O ja, die heeft u
wel. In den kelder. Bovendien moet u een
gast steeds het beste voorzetten, anders
kon u we! eens een flinke geldboete kos
ten." Met deze woorden klopte hij met zijn'
vingers op tafel. „Dus. wilt u me een bor
rel geven of niet?"
„Best ik ga", zei Kaatje, .maar eerst laat
ik den hond los. Pas maar op."
„Dat zal helaas niet gaan", zei de jonge
man. .want die is achter uw ouders aan-
geloopen."
Kaatje kwam tot aan de keldertrap. Toen
werd ze bang. In haar radeloosheid begon
ze te huilen. Toen kwam plotseling de ge
dachte in haar op, dat een inbreker toch
ook maar een mensch was en dat er toch
nog iets goeds in hem moest schuilen. Ze
ging dus weer terug en deed de deur van
het vertrek openj
De kamer was leeg. maar op de tafel lag
een kaartje en toen Kaatje het las. barstte
z.e in een hartelijk lachen uit. „Vergeef me."
stond er op. „doe een goed woordje voor
me bii uw vader, ik kom over twee uur te
rug." En op den achterkant stond: „C.nrne
li= Goedhart, vertegenwoordiger van Assu
ranties, verzekeringen tegen diefstal, in
braak. enz."
Onlangs meldden wij dat het aquarium
van Artis verrijkt was met een meerval,
welk monster was gevangen bij Aalsmeer.
Over deze geweldige en vraatzuchtige
zoetwatervisch lezen wij in „De Nederland-
sche Hengelsport" de volgende amusante
commentaren:
Dat er in de wereld heel wat grootere en
geduchter visschen voorkomen dan wij ge
woon zijn in onze Ncderlandsche binnen
wateren aan te treffen, is wel ieder onzer
lezers hekend. Wie het bekende werk van
Mitchell-Hedges, „De strijd tegen de reu-
zenvisschen" gelezen heeft, dien heeft ze
ker ook wel de wensch bekropen, eens zoon
geweldige visch te kunnen vangen. Maar
daartoe zijn andere uitrustingen noodig dan
hier voor karpers of snoeken gebruikt wor
den, en zelfs de kamp met de sterkste kar
per kan niet in de verte vergeleken worden
met den strijd die men voeren moet om
dergelijke geweldige dieren te bemachtigen.
Bovendien zou men voor zoo'n hengelpartij
niet kunnen volstaan met een fietstochtje
van een uur of wat naar zijn vischwater
waa.rtegen, zooals wij uit ervaring weten,
door sommigen zelfs al gemopperd wordt
maar men zou vrij kostbare reizen moeten
maken om de wateren, waar men op zulke
reuzenvisschen jacht zou willcp maken, te
bereiken.
Maar wat misschien niet ieder onzer le
zers bekend is, of waarvan zij wellicht
slechts zelden gehoord hebben, is, dat er
toch ook in de binnenwateren van ons land
een vischsoort voorkomt, waarvan de le
den zonder overdrijving tot de geweldige,
sterke visschen gerekend mogen worden.
Wij bedoelen de „meerval". Van tijd tot tijd
heeft, men wel eens berichten in de couran
ten kunnen lezen, dat er in de omgeving
van Aalsmeer een exemplaar van deze
vischsoort gevangen werd; bepaald jacht
was er dan meestal niet op gemaakt, doch
zij waren doorgaans toevalligerwijze in een
net verzeild geraakt.
Met uitzondering van de „Huso" (Accipen-
ser huso), een lid van de steuren-familie,
die in de Zwarte en Kaspische Zee en de
daarin uitmondende stroomen voorkomt, en
welke 15 M. lang kan worden en een ge
wicht van 1000 a 1500 Kg. kan bereiken,
wordt de meerval (Silurus glanis) de groot
ste der Europeescbe zoetwatervisschen ge
noemd. In de Donau worden soms exem
plaren van meer dan P/2 meter lengte en
met een gewicht van wel 100 Kg. aangetrof
fen. Vroeger in de 18c eeuw kwam de
meerval in de Haarlemmermeer en de daar
mede in verbinding staande wateren veel
vuldig voor, doch reeds lang vóór de
droogmaking (1836) was hij minder alge
meen, en in lateren tijd werd hij nog
slechts af en toe waargenomen.
In de Donau en de daarmede in verbin
ding staande wateren wordt op deze visch
gejaagd, en nog kort geleden werd in „Der
Deutsche Sportangler" beschreven, hoe een
duiker er zijn werk van maakte, deze enor
me visschen onder water uit hun holen te
verdrijven en ze in door hem daartoe gestel
de netten te jagen;
Dezer dagen lazen wij in de Dordrechtsche
Courant een artikel over „Meervallen in on
ze groote- plassen en wielen", waarin een
verhaal voorkomt van een hoer, die het
persoonlijk nog van zijn grootvader heeft
gehoord, en dat, zooals de schrijver zegt,
ongeveer als volgt luidt:
„Die grootvader woonde bij een wiel en
zijn buurman had een koppel biggen in een
aangrenzende wei loopën: eerst Waren er
tien, toen negen en toen acht, zoodat die
buurman eindelijk begreep, dat ze begonnen
te minderen en omdat hij dacht, dat ze wer
den gestolen, besloot hij op den loer te gaan
liggen.
Terwijl bij daar zoo, bedekt door een
paar bosschen oud lies, naar die biggen zat
te kijken, zag hij dat, toen een dezer big
gen dicht bij het water kwam, een donker
beest zijn kop uit het water stak. de big
.1 zijn snuit pakle en onder water trok.
De boer vloog overeind en holde naar bet
water, maar er was niets meer Ie zien, hoe
hij ook keek en toen zei die boer hij'zich
zelf. Nou, das ook wat, zoo zie j'm en zoo
zie j m niet!"
De boer krabde zijn hoofd en ging naar
huis, waar hij vertelde van een bek zonder
poten, die zoo maar de varkens greep en
onder water trok en hij zei tegen zijn vrouw-
„Een snoek was het niet, want 'die heeft
behalve een spitse bek nog een lichaam
maar dit beest heeft een ronde kop met een'
snor aan weerskanten, met een bek zóó
groot, dat er een klein varken in rondwan"
delen kan, vol met groote tanden, en die
big was al dood van schrik, vóór liii
grepen werd. Maar nv „„1 IJ 8e-
tI 1 - dr an zal-ie!"
„Het is misschien wel de duivel zelf
weest zei de vrouw.
„Duivel of geen duivel maar hv
ik laat me niet kisten." maar d r a" »!-«,
„En wat zou je dan gaan doen'" v
vrouw angstig.
„Dat zal je wel zien"
ge-
vroeg de
stond op om naarlijn' hu hij
waar hij in kleuren en oJ te *aarh
vertelde' Cn 6n *euren h^t verhaal
aei
om
r, hart!" »<"an ik dj j'm
te
zei' de big^neleenaa" h°mP m^r VPrte"en
veel biggen kwijt en ik wTi al 1
zi'ten en nou koni ik at n,e| °P niP
-zonavond mee Zt 8 vratrp" of
groote schouw en ik h"l nPmPT1 w
haak, waaraan we een «n™* PPn slaeht-
n lang en sterk touw
e mor-
nenien we een
slacht-
binden en weet jij nou, wat ik daar als aa<
aan doe?"
Nog niet", zei de buurman.
"Een big", zei de biggenboer.
Wie het breed heelt, iaat het breed hap
ge'1'1" zei de buurman.
„Dat heb je mis", zei de biggenboer, „wan
een van die biggen loopt niet een hooge rUf
^>n vreet haast niet, hij zal de ziekte we
Krijgen, als ie die nog niet heeft."
„Da's wat anders", zei de buurman, )l6t
wat doen we dan verder?
Wij doen die big aan de haak, gooien 'g
overboord en dan houwen we allebei dai
touw stevig in onze kniusten en voor allf
zekerheid maken-ave het eind van dat toun
nog vast aan de schouwketting en dan \vi
ik wel eens zien, of we dieiv vuilen biggen,
dief niet te pakken krijgen.
„Niet doen", zeide vrouw van den bum-,
man. t,
„Wel doen", zei de buurman, die wel van
een lolletje hield.
„En als het nou de duivel zelf is?
„De duivel zit niet onder water", zei de
buurman, „cn vrouwen moeten, zich buiten
ernstige zaken houwen."
„Ik zorg voor een borreltje en een sigaat
en als we hem vangen, krijg jij nog een
rijksdaalder op den koop toe."
,,'t Is voor mekaar, buurman", zei de
buurman.
Wat er precies gebeurd is, kan niemand
vertellen, maar de morgen volgend op den
avond, dat de beide boeren er op uittrokken
0111 de vreemde visch te vangen, die de big.
gen stal, vonden de menschen, die gingej
kijken, de schouw ondersteboven op het wa
ter drijven, de ketting was verdwenen, even
als de twee boeren, waarvan men nooit
meer iets heeft gehoord!"
De schrijver vervolgt dan:
„In de Donau waren op een warmen zo
meravond een paar soldaten aan het zwem
men, toen een van hen riep, dat een beest
zijn been had gegrepen en hoewel direct
hulp aanwezig was, gelukte het niet, den
man te redden.
Dat kan niet anders dan een reusachtige
meerval geweest zijn en hoewel het ver
haal van de nazaten van den biggenboer
rijkelijk versierd lijkt, moet men altijd eenig
geloof er aan hechten, vooral daar het mij
toeschijnt, dat er inderdaad in dat watei
wel meervallen zullen zijn, omdat het in hel
midden een diepte van vijf en twintig metei
heeft en dus moeilijk is af te visschen, want
met een zegen gaat dat niét gemakkelijk;
bovendien liggen er oude boomen op der
bodem, waardoor slechts een gedeelte kan
worden afgevischt en dat er groote visschen
in leven, is te zien, wanneer men daar rus
tig zit te hengelen en het water op sommi
ge plaatsen in heftige beroering komt, wa
mij altijd den. indrujc .heeft ,gege-yen, dat he
verhaal van den biggenboer zeer zeker nie;
heelemaai verzonnen ;s!"
In aansluiting aan dit verhaal laten wij
hier (eenigszins vrij vertaald) een beschrij
ving volgen van de vangst van een meer
val van 20 Kg., beschreven in „Der Deut
sche Sportangler" van September 1940. De
ze meerval werd door een lid van de Bres-
lauer Hengelaarsvereeniging gevangen in
de Ohle.
Deze hengelaar, B. genaamd, sloeg, toën
hij eens laat des avonds aan het hengelen
was, gade hoe een groote roover in den bo
venloop van de Ohle aan het jagen was.
Hij besloot den volgenden nacht op dien
knaap eens jacht te maken. Nu moet hierbij
van te voren vermeld worden, dat B. een
tamelijk zware ijzeren boot bezat, waarop'
zich bovendien een, weliswaar lichte, doch
vaste.kajuit bevond, die de beweging van
de boot nogal belemmerde. Hij roeide voor
zichtig naar de bestemde plaats en legde
des avond zijn hengels uit. Niets bewoog
zich, en de opkomende nevel dwong B. het
binnenste van zijn boot-priëel op te zoeken,
temeer waar de nachtelijke duisternis het
nauwkeurig waarnemen bemoeilijkte. Tegen
o uur klapte een van de hengels tegen de
ijzeren schuit. B. vloog direct naar buiten,
een hengel was verdwenen. Waar moest hij
zooken. Er was op het tamelijk breede wa
ter m de nabijheid niets te zien. B. troostte
zich met de op handen zijnde schemeringen
gaf reeds den hoop op, dat hij de visch nog
aan de verdwenen hengel zou vinden. Te
gen 4 uur werkte hij zich langzaam stroom
lij u" °n,dek'e <«e vluchteling. De
jn was mt 4-draads silk samengesteld, aan
dus hóst r°?d zich 8een rol, het was
bnnv m l i bitste, met een eenvoudige
h Nadat hij deze langzaam opgetild
n:d z'fh "icts bewoog, dacht B. pessi-
iTnTino K 1 1 in vdil 7011 ziften. Bij zijn
poging het veronderstelde vnil los te wer-
Wi !,em echter dp bengel uit de
gerukt en schoot 50 k 60 meter verder.
u is ging hij er weer achteraan en dit op-
lT,n„ 1 iG Werï moest wel ee" dozijn koeren
herhaald worden.
epns uit ,laar hulp, daar zijn
noot Voor dit soort jaehtwerk toch te zwaar
r>,„t' i- 71'ner sporthroeders kwam hem
met een lichte houten boot te hulp waarin
wl °varstnPte en nu word met vereende
m -e achtprvolging hervat. Na her-
haalde pogingen om te vluchten, die echter
lichte boot goed geremd konden
worden, werd geprobeerd de visch aan land
te brengen. Inmiddels had de woeste visch
7!_ "ij zijn onstuimige bewegingen laten
statecren u Ylsschers badden kunnen eon-
Jn wfaT PPn 8root exemplaar was.
te ÜT, «f?' zat hi' 8oed vast en alleen
angst, dat de silk de spanning niet Ia""
'ger zou uithouden, was voor B. aanleiding
telkens weer wat mee te geven Maar n"
werden de pogingen tot vluchten steeds
korter, tenslotte kwam er nog een ruk van
5 meter en eindelijk lukte 't B.. de meer-
val zijn lanriingrphaak in hot liif te stontm,
T ebroken was en hij
boot getild kon worden Een blik op bpt
horloge toonde, dat bet 7 uur 's ochtends
was pn thans kon de vangst door de in-
middels verschenen sportkameraden bewon
derd worden, waarna deze behoorlijk ge
vierd werd.