KERSTLICHT
Kersttijd op Groenland
Het avontuur
van de Kerstboom
KERSTVERHAAL
Dinsdag 24 December 1940
Derde blad
ED. DE NÈVE
O, goede Kerstmis, als de kaarsen branden.
En gouden vlammen wijzen het naar het licht,
Wanneer Uw schijnsel glijdt langs moeders handen,
Of langs een oud en zoo vertrouwd gezicht,'
Dan komt er vretjf in ons zoekend leven,
Hoe ook het donker langs de velden gaat,
Dan voelen we door liefde ons omgeven,
Waarboven blinkend weer de sterre staat!
O, lichte Kerstmis in de eigen woning,
aar t Jonge leven luistert naar een stem.
Verhalend van een Kindeke als Koning,
Geboren in 't eenvoudig Bethlehem.
Dan zingen weer de reine eng'lenkoren.
Dan trekken weer de herders door den nacht,
En laat de jeugd den blijden feestzang hooren
Van vrede ook op aarde eens gebracht!
O, rijke Kerstmis in de laat're dagen.
Wanneer er twee alleen gebleven zijn,
En nog eens denken aan hun levensvragen,
Zoo stil gebogen bij den lamp^schijn,
Dan oop'nen zich de oude bijbelboeken.
Zoo vol van troost en liefde bovenal,
Dan gaat opnieuw een oude vinger zoeken
Naar de geboorte in een donk'ren stal!
O, schoone Kerstmis, als we U gedenken,
Dan komt het groote in het volle licht,
Hoe soms de kleine aarde ook mag wenken,
Uw blik is op het eeuwige gericht!
Uw boodschap gaat door alle, alle tijden,
Uw feestzang klinkt, ook boven aardsch gemis,
O, feest van liefde, blijf ons voorbereiden
Voor Uwen vrede, die de hoogste is!t
KROES.
Kerstmis 1940.
(Nadruk verboden).
Omstreeks Kersttijd heerscht op Groen
land duisternis! Dat wil zeggen, de bewo
ners van dit uiterste deeltje van het we
reldrond zien er niet, zooals wij, de zon.
Niettemin mag dit begrip „duisternis" niet
al te letterlijk worden opgevat, al kan
men het dan ook in deze streek slechts
enkele minuten per dag zonder lamplicht
stellen, want glanzend en strak staat daar
nagenoeg heel den dag* aaneen helderen
hemel, de maan. Zelfs in de middaguren
schijnt deze zóó, dat haar stralen als het
ware één lichtende brug vormen over de
dichtgevroren zee. Stil en wijd is het
sneeuwlandschap, waarboven de sterren
flonkerenen onbeschrijflijk mooi, de
kleurenpracht die vanuit den hemel over
dit alles neerdaalt.
Want de zon, die wel is waar voor vele
maanden schuil gaat de Poolnacht
duurt Van November tot einde Januari
zendt vanachter den horizont haar stralen,
die in wondere kleuren zich afspiegelen
tegen de wolken en de sneeuw nog ééns
zoo wit doen schijnen, tegen het diepblauw
van den hemel.
Juist in den Kersttijd is dit spel van
lichtende kleurschakeeringen het aller
mooist en het zou de moeite loonen, er
eens een kijkje te kunnen nemen! In feest-
telijke pracht, als het ware, spant zich het
hemelgewelf: een stralende krans van
Poollicht, waarin de stei*ren oplichten. De
huizen der nederzettingen zijn dik met
sneeuwt bedekt. Door de vensters schemert
weken aaneen, dag en nacht, een flauw
licht
Daarbinnen wordt gewerkt aan de voor
bereidingen voor het Kerstfeest. Reeds
weken ervóór is men druk bezig de spe
ciale feestkleeding gereed te maken, en
niet enkel de vrouwen, doch ook mannen
en zelfs kinderen helpen hieraan mee. De
voorraad bont, die gedurende den zomer
werd weggeborgen, wordt te voorschijn
gehaald.. Daar is in de eerste plaats het
zoogenaamde Sealskin het prachtige
zeehondenbont waarvan de vrouwen
haar Kerstkleederen vervaardigen. De gro
vere soorten dienen voor marinenkleeding.
Uit wit bont, dat dikwijls zeer groote waar
de heeft, maakt men slobkousen. Alles rij
kelijk bestikt met garneering in velerlei
kleuren. Een groote, bestikte kraag vol
tooit het geheel.
Onafgebroken schier werkt men voort,
zoowel dag als nacht en niet zelden hoort
men de Groenlandsche vrouwen elkander
begroeten met dén zin: „Ik heb vannacht
geen oog dicht gedaan", wat ons misschien
eenigszins onwaarschijnlijk in de ooren
klinkt, evenwel inderdaad op waarheid be
rust. Want niet alleen aan de kleeding
wordt zorg besteed. Ook de wanden van
de kamers ondergaan, volgens oud ge
bruik, een grondige verandering. Zijn ze
dikwijls reeds op kunstzinnige wijze be
schilderd, thans, tegen Kersttijd, worden zij
nog eens extra versierd met bontgekleurde
platen, die men niet zelden knipt uit oude
tijdschriften of welke men koopt in de
winkels. Meest bijbelsche voorstellingen,
betrekking hebbend op het Kerstfeest; doch
ook volstaat men wel met een simpel land
schap, een gekleurde plaat of teekening.
Vooral beelden uit andere gebieden, andere
landen en werelddeelen, genieten bewon
dering.
Zijn zoowel kleeding als huis in gereed
heid gebracht, dan komt het belangrijkste,
het opsieren van den Kerstboom. In een
kalen boomstam worden daartoe gaten ge
boord, waarin takken worden gestoken. De
ze takken worden "versierd met een sterk
geurend bergkruid, dat enkele dagen voor
Kerstmis op de heuvels en toppen wordt
geplukt. Pas daarna komen de versierse
len, die ook wij kennen, alsmede de kaar
sen.
Nergens op de geheele wereld is de gast
vrijheid zóó groot, als hier omstreeks
Kersttijd, op dit afgelegen plekje aan de
Noordpool, en iedere vreemdeling, die zich
er gedurende deze periode .mocht ophou
den, wordt liefdevol bedacht met geschen
ken en goede gaven.
Een laatste belangrijk onderdeel van de
Kerstviering op Groenland is het instu-
deeren van de speciale gezangen, die men
bij de kerkdiensten ten gehoore brengt.
Nagenoeg alle bewoners der nederzettingen
werken hieraan mede: Pooljagers met hun
vrouwen, die de kinderen meedragen op
door
(Overgenomen uit „1001 Avond")
„Naar Parijs", zei Frits yan Kram, toen
de kruier de groote kist, waarin een klein
Kerstboompje was geplant, op de bank der
bagage-afdeeling van het Centraal Station
in Amsterdam had neergezet. En: „Hier
is mijn kaartje".
De beambte keek van het eerste klas-
kaartje naar den reiziger en van den rei
ziger naar het boompje.
„Naar Parijs?" vroeg hij ongeloovig.
„Naar Parijs", bevestigde Frits van Kram.
De beambte haalde zijn schouders op en
mompelde, dat er eigenaardige .mensehen
op de wereld waren. Hij schoof de kist op
de weegschaal, noteerde wat op een brieije
en zei:
„Aan het loket, mijnheer".
„Zorgt u ervoor, dat ie met deze trein
mee gaat?"
„Zeker, mijnheer", zei de beambte, die
het kwartje tusschen dé duim en wijsvin
ger van den reiziger zag glimmen.^ „Dank
U, mijnheer, U kunt er op rekenen
„En denneboom in een kist... is dat van
U?" vroeg de man achter het loket.
„Ja, hoeveel is het?"
Frits van Kram betaalde het gevraagde
bedrag, stak zorgvuldig het bewijsje in ziju
portefeuille en wandelde door de hall van
het station naar de, trap van perron 1 waai
de pullman voorstond. Zijn plaats, was be
sproken en hij kon dus zoo lang op en
neer wandelen, tot zijn Kerstboom in Jen
bagagewagen had. zien laden, loen stapte
hij zijn compartiment binnen met het ge
voel een moeilijke taak tot een goed einae
te hebben gebracht.
Er was veel energie en veel vernuft voor
noodig geweest het zoover te brengen. Frits
van Kram was diamanthandelaar, lid der
firma van Kram en Zonen, uitstekend van
reputatie, solide en van een onkreukbare
eerlijkheid in zaken. Een firma zelfs, welke
die eerlijkheid als de voornaamste voor
waarde tot het bereiken van succes be
schouwde. Echter hield die eerlijkheid bij
de zaken op. Wanneer zij in verband werd
gebracht met den fiscus of de douane bij
voorbeeld, dan... nou ja, dan was het heel
iets anders De fiscus in de luren leggen
of de douane ontduiken, dat is als het
ware de algemeene onkosten verminderen,
de winst vergrooten en de zaak tot hooge-
ren bloei brengen. Alles voor de zaak
was de leuze welke de firma van Kraiw en
Zonen steeds trachtte hoog te houden.
Deze special^ opvatting, die de firma over
eerlijkheid bezat, had Frits van Kram en
kele jaren geleden op het denkbeeld ge
bracht van den Kapstboom. Reeds vroeg in
het voorjaar had hij de hand kunnen leg
gen op een bijzonder mooi partijtje van
vier en twintig grocte steenen, die echter
in Holland niet zoo gemakkelijk te plaat
sen waren. Maar in het buitenland was pr
zeker een klein kapitaaltje mee te ver
dienen, vooral "wanneer er geen rechten
op betaald behoefden te worden. En zoo
langzamerhand was Frits van Kram er
over gaan denken, hoe hij die rechten zou
kunnen ontduiken. Het resultaat was ge
weest een Kerstboom met wortel en aard
kluit. Wie zou denken dat er in zoon
aardkluit'verraad verschool?
Het was nog voorjaar toen hij dezen in
val kreeg. Er was geen haast bij den ver
koop van het partijtje diamanten. Als ze
maar met Kerstmis in Parijs waren. De
prijzen bleven op peil, ja, vertoonden zelfs
neiging tot stijgen. Alles was in orde.
En nu de kerstboom. Die kwam van er-
garis uit de hei in Brabant op een goeien
dag in de garage van Frits van Kram aan.
Eigenlijk was het maar een heel klein
boompje, een schriel sparretje. Maar het
was juist wat hij noodig had. De timmer
man had een extra stevige kist getimmerd,
die wel een beetje groot was voor het
boompje, en de tuinman had ze met aarde
gevuld. De rest van het werk deed Frits
van Kram zelf. De jonge spar werd in de
kist overgeplant en rondom de wortels wer
dén de diamanten in de aarde gepoot.
Daarna werd elke week een nieuw laagje
aarde over de wortels gespreid, zoodat de
boom weldra stond in een harde korst, die
beurtelingsdoor de zon gebakken en door
den regen geweekt werd.
De spar tierde welig tegen alle verzorging
in. Hij was een heel stuk gegroeid toen
het tegen Kerstmis liep en de kist leek nu
in verhouding tot den boom, die erin stond,
niet meer zoo bovenmatig groot.
En nu was hij op weg naar Parijs.
Frits van Kram zuchtte voldaan bij deze
gedachte. Toen de trein eenmaal in bewe
ging was, liet Frits zich een goed fleschje
wijn brengen bij de uitstekende lunch, die
hem werd voorgezet, en. dommelde daarna
zachtjes in, gewiegd door de regelmatige
wentelingen der wielen. Aan de Fransche
grens werd hij even gewekt door depas
poort-controle en de douane, die de hand
bagage kwam nakijken. Voor de groote
bagage behoefde hij niet uit te stappen. Die
zou in Parijs gecontroleerd worden.
Om half acht 's avonds kwam hij daar
aan. Hij stapte tevreden door het hekje en
begaf zich naar de groote zaal der douane,
waar heel wat menschen wachtten op hun
bagage, die op kleine karretjes werd aan
gevoerd en op de hoefijzer-vormige bank
geplaatst. Tot nu toe was de kist met den
kerstboom niet verschenen. Maar daar er
nog voortdurend wagentjes werden aan
gerold, maakte hem dat niet ongerust. On-
dertusschen kon hij op zijn gemak de doua
nen opnemen. Die leken hem al zeer ge
makkelijk en minzaam te zijn vanavond.
Echt in een vredesstemming, vond hij.
Frits van Kram verkneuterde zich in de
gedachte, dat hij zoo'n bijzonder goed
oogenblik voor zijn onderneming had uit
gezocht.
Intusschen, verlieten reizigers en bagage
de zaal. En ook kwamen er geen wagen
tjes met verdere toevoer meer aangerold.
Frits van Kram wachtte nog steeds met zijn
bewijsje in de hand.
Een brigadier der douane kwam naar
hem toe en vroeg: „Uw brigage, mijnheer?"
Van Kram toonde zijn bewijsje en zei,
dat ze d'r nog niet was.
„Met welke trein is ze gekomen?" vroeg
de brigadier.
„Uit Holland", was het antwoord.
„Maar die trein is al lang binnen".
„Ja, maar m'n bagage is er nog niet".
„Ze moest er toch zijnHé, porteur",
riep de brigadier tegen een bij de deur
«taanden kruier, „er moet nog bagage zijn
in den Hollandschen trein. Mijnheer heeft
de zijne nog niet".
De kruier keek erg ongeloovig en meende
den arm Jonge meisje», knapen, maar
ook ouden van dagen en zelfs kreupelen,
die zich nauwelijks nog kunnen voortbe
wegen; en de meest consciëntieuze dirigent
van het één of andere Europeesèhe sym-
phonie-orkest kan zich nooit zooveel moei
te geven, alsde leider van een Kerst
koor der Groenlanders. Telkens en telkens
weer wordt een regel herhaald met einde
loos geduld en tot diep in den nacht dik
wijls duren de repetities van deze Kerst
zangen, die en ook dit is een bijzonder
heid, die de moeite waard 'is, vermeld te
worden bijna alle van „eigen bodem"
stammen, daar zoowel muziek als tekst
meestentijds door eigen inwoners zijn ver
vaardigd. Een interessant voorbeeld dus
van nationale volkskunst.
En zoo komt dan de lang verwachte
Kerstavond.
Op dezen avond is de kleine kerk van
het dorpje tot aan de nok toe gevuld. Zij
is schitterend verlicht. Een, uit Denemar
ken geïmporteerde Kerstboom dus hier
geen „imitatie-boom" zooals in de eigen
huizen straalt voor het altaar, en is op
normale wijze, als bij ons, opgesierd. Een
geestelijke houdt z'n Kerstpreek. Daarna,
hoewel het er stampvol is en benauwd,
volgen de Kerstpsalmen, die met heilige
overtuiging en vol gloed worden gezon
gen. Men hééft dan ook gerepeteerd, niet
waar
Na afloop van den kerkdienst ziet men
in de huizen kaarsen aan de kerstboomen
branden, door de opengeschoven vensters
flonkerend weerkaatst in de glinsterende
sneeuw. Men gaat van deur tot deur, wan
huis tot huis om elkander een vroolijk
Kerstfeest te wenschen
En daarboven stralen de sterren aan een
strak en oneindig uitspansel, werpt de
maan haar lichtend schijnsel over de
blanke sneeuwvelden en trilt het witte
licht van den Poolnacht. Een waardige
natuuromlijsting van het Kerstfeest voor
deze eenvoudige, vrome en meest gastvrije
menschen onder de bewoners onzer aarde:
de Groenlanders!
Kersttijd op Groenland!
KERSTBRIEVEN VAN GROOTE
MANNEN.
In de Heilige Nacht van het 1772 ont
stond een varf de mooiste Kerstbrieven uit
de litteratuur, vol van dichterlijke visoe
nen en een teer verlangen. Deze brief werd
door
Goethe aan Kestner
geschreven, den intelligenten en vooraan
staanden Breemschen gezants-secretaris,
dien Goethe in Wetzlar had leeren ken
nen. De brief luidde:
„Kerstochtend vroeg. Het is nog eigen
lijk nacht, beste Kerstner; ik ben opgestaan
om in de diepe stilte van den vroegen och
tend neer te kunnen schrijven, wat bij mij
aangename herinneringen uit vroeger tij
den in de gedachten roept. Ik heb voor
mezelf een kopje koffie gezet, ter eere van
den feestdag, en ik wil blijven schrijven,
totdat de dageraad is aangebroken. De
poortwachter heeft zijn lied reeds gebla
zen; ik ontwaakte daardoor. Geloofd zij
Jezus Christus! Ik heb dezen tijd van het
jaar zeer lief, de liederen, welke men zingt;
de witbesneeuwde straten en daken schen
ken mij veel vreugdeDe torenwachter
heeft zich naar mij toegewend, de Noor-
derwind brengt mij zijn melodie; het is,
als blies hij vlak voor mijn venster
Wij beleefden gisteren een mooien avond,
en lk sliep in, den Heiligen in den Hemel
dankend, dat zij ons zulk een prachtig,
stemmingsvol feest beschoren hebben
Had ik bij U kunnen zijn, dan zou ik hon
derden wassen kaarsen hebben willen aan
steken, zoodat in onze hoofden een weer
schijn van de heerlijkheid des hemels zou
hebben geglansd. Thans komen de poort-
sluiters van den burgemeester en rinkelen
met hun sleutels. De éerste schemering yan
den nieuwen dag bereikt mij over de da
ken van mijn buurmans huis, en de klok
ken luiden voor de gansche Christelijke
wereld.... Wees gegroet, en denk aan mij,
het zonderlinge tusschending tusschen den
rijken man en den armen Lazerus...."
Twee brieven van Beethovent
De eene is gericht aan Eleonore von
Breuning, en is vervuld van de eeuwige
angst van het verlaten worden, dat Beet
hoven nooit heeft losgelaten:
„Ter vergelding zij het dan ook slechts
een kleine vergelding voor Uw goed
heid, mij een Kerstgeschenk te geven, ben
ik zoo vrij, U deze variaties en het Rondo
met een viool te zenden.... Het is het
eenige, wat van mijn zaken ongeveer
bruikbaar was.... Vaarwel, mijn vrien
din. Het is mij onmogelijk, U anders te noe
men. Hoe onverschillig ik U ook moge zijn,
gelooft U in ieder geval, dat ik U en Uwe
moeder nog evenzeer vereer, als voorheen.
Ik smeek U, mij niet voorbij te gaan of
onverschilligheid jegens mij te voelen,
want vriendschap is tenslotte het mooiste
en eenzaamheid het ergste, wat een mensch
kan hebben. Denkt U daarom s.v.p. bij tijd
en wijle nog eene aan Uw U nog immer
vereerende
L. v. B."
De tweede brief was gericht aan zijn uit
gever in Weimar; een zonderlinge getui
genis van de armoede van den grooten
dooven musicus:
„Mijn beste Ries.... met genoegen neem
ik de op Kerstavond binnengekomen op
dracht aan, om een nieuwe symphonie
voor het Philharmonische gezelschap te
schrijven. Hoewel het honorarium gering
is.... ik zou het ook wel geheel gratis wil
len schrijven, wanneer ik niet nog altijd
de arme Beethoven was. Want Beethoven
kan schrijven, Gode zij dank, maar anders
niets in de wereld. Wanneer ik maar mijn
gezondheid terug kreeg, dan zou ik ieder
uur van den dag kunnen componeere'n en
geld verdienen. Maar ik wil nu niet kla
gen, mijn muziek zal ik altijd behouden...
Zoo schreef een groot man op Kerst
avond, niet vermoedend, dat zijn muziek
hem nog eeuwenlang ja, misschien wel
eeuwig zou overleven....
„KERS-GESANG" DER RATEL-
WACHTS
In het midden der vorige eeuw kende
Amsterdam nog de nachtwacht; niet den
klepperman, die, volgens Van Alphen,
„maakt, dat ik gerust kan wezen en ook
veilig slapen kan", maar de ratelwacht.
Om vier uur in den ochtend zong deze
ratelwacht zijn morgenzang, welke meest
al heel kort was, maar in den Kerstnacht
zeven strophen bevatte.
Zoo werden de menschen in de hoofd
stad in den vroegen ochtend in de Kerst
stemming gebracht.
te weten, dat alles uitgeladen was.
„Was het een groote koffer?" vroeg hij.
„Nee", zei Frits, „een kist met een kerst
boom er in".
„Een kerstboom?"
„Ja een doodgewone kerstboom".
De brigadier en de kruier keken hem
aan alsof zij zeggen wilden: „Wie neemt er
nou een kerstboom mee op reisIs de
man wel goed bij z'n hoofd?"
De brigadier zei iets tegen een collega,
die Frits van Kram brutaal opnam en toen
onbedaarlijk begon te lachen.
„Ga de kerstboom van mijnheer 'ns zoe
ken", riep hij spottend tot den kruier.
„De heele Place de la Madeleine staat er
vol van," merkte deze gemelijk op. Maar
toch slofte hij den reeds eerder op zoek
getogen collega achterna.
Frits van Kram stond moederziel alleen
voor de banken in de douanezaal. Zenuw
achtig plukte hij aan zijn das, knoopte zijn
jas los en dicht haalde zijn handen uit z'n
zakken en stopte ze er weer in. Hij trachtte
vergeefs de opwinding, waaraan hij ton
prooi was, te verbergen. Hij voelde voort
durend de blikken der douarie-beambten
op zich gericht, hoorde ze lachen en spot
ten nadat ze hem goed hadden aangekeken.
Het was nog erger toen de kruiers terug
kwamen en zeiden, dat de bagagewagen
leeg was, dat er niets meer in was.
„Maar hier heb ik het bewijsje," zei Frits
met een hoog krijschend stemmetje.
„Ja", zei de brigadier, „misschien is hij
achter gebleven én komt hij met den vol
genden trein.
„Nee," zei van Kram, die langzamerhand
zijn kalmte verloren had. „Ik heb hem zelf
zien inladen in Amsterdam."
„Bent U daar zeker van?" vroeg de bri
gadier niet al te vriendelijk.
„Zeker? Maar ik zeg U toch dat ik het
gezien heb! Met m'n eigen oogen gezien. Ik
ben toch geen idioot!"
„Dat weet ik niet," zei de brigadier, ter
wijl hij zijn schouders ophaalde. „Recla
meert U dan maar bij den stationchef. Mij
gaat het niet aan."
„Waarachtig gaat het U aan," schreeuw
de Frits. U bent er verantwoordelijk voor."
„Ik? Non monsieur. Ik heb met het
vervoer niets te maken."
Maar Frits van Kram scheen dit niet te
begrijpen. Hij werd kwaad, hij werd woe
dend, hij werd onhoffelijk. Maar wat dit
betrof had hij zijn meester gevonden. De
brigadier bleek te beschikken over een
voorraad krachttermen, waarbij vergeleken
die van Frits schietgebedjes waren. En ein
delijk werd hij niet al te zachthandig de
zaal uitgezet met een hartig „espèce
d'idiot!" achterna.
Een kruier, die de heele scène had mee
gemaakt, ontfermde zich over hem.
„Ga naar den stationchef, monsieur,"
ried hij vriendelijk. „Ik zal-U even den weg
wijzen."
Terwijl Frits de korte afstand "naar het
bureau aflegde, dacht hij er over na wat
hij zou zeggen.
De chef ontving hem beleefd, doch zake
lijk. Maar Frits was zichzelf geen meester
meer. Nauwelijks had hij zijn zaak uit
gelegd, of hij voegde er aan toe:
„Ik eisch dat U onmiddellijk mijn kerst
boom terecht brengt!"
„Zoo," zei de chef bedaard, „U eischt?"
„Ja, natuurlijk' eisch ik!" brulde Frits,
terwijl hij met zijn vuist op het bureau
sloeg waarvoor de chef gezeten was.
Als eenig antwoord haakte de chef den
hoorn van het telefoontoestel en gaf be
vel na te gaan of alle goederen uit den
bagagewagen gelost waren en of er niets
op het perron was blijven staan. Daarna
$ing hij weer kalm met zijn werk door en
liet Frits aan zijn lot over. Enkele minuten
later belde de telefoon.
„Er is geen kerstboom in dezen trein
aangekomen," zei de chef.
Frits sprong op.
„Wat, geen kerstboom? U zegt dat er
geen kerstboom in den bagagewagen was?
Mijnheer, U kent Uw vak nietIk heb
hem zelf zien inladen".
De chef bleef beleefd en kalm onder de
ze beleediging. „Indien U wilt reclameeren
kunt U zich tot de administratie wenden."
„Ik zal weten wat me te doen staat, dat
hoeft U me niette vertellen. Ik heb lak
aan de administratie.... Maar ik moet
mijn kerstboom hebben!"
De chef wendde zich tot een zijner assis
tenten en zei: „Haal even iemand van de
speciale afdeeling.. Je ziet het geval..."
De man van de speciale afdeeling bleek
een rechercheur te zijn, die onmiddellijk
getuige werd van een nieuwe scène, zoo
dra de kerstboom ter sprake kwam. Een
scène, waarin Frits van Kram de hoofd
rol speelde en heel Frankrijk en al zijn
ambtelijke instellingen de revue passeer
den.
,,'t Is duidelijk", fluisterde hij tot den
chef, „hij is volmaakt krankzinnig."
„Absoluut," zei de chef. „Neem hem maar'
mee."
De rechercheur was een man vol tact.
„Gaat U maar met mij mee, mijnheer," zei