KERSTLICHT Kersttijd op Groenland Het avontuur van de Kerstboom KERSTVERHAAL Dinsdag 24 December 1940 Derde blad ED. DE NÈVE O, goede Kerstmis, als de kaarsen branden. En gouden vlammen wijzen het naar het licht, Wanneer Uw schijnsel glijdt langs moeders handen, Of langs een oud en zoo vertrouwd gezicht,' Dan komt er vretjf in ons zoekend leven, Hoe ook het donker langs de velden gaat, Dan voelen we door liefde ons omgeven, Waarboven blinkend weer de sterre staat! O, lichte Kerstmis in de eigen woning, aar t Jonge leven luistert naar een stem. Verhalend van een Kindeke als Koning, Geboren in 't eenvoudig Bethlehem. Dan zingen weer de reine eng'lenkoren. Dan trekken weer de herders door den nacht, En laat de jeugd den blijden feestzang hooren Van vrede ook op aarde eens gebracht! O, rijke Kerstmis in de laat're dagen. Wanneer er twee alleen gebleven zijn, En nog eens denken aan hun levensvragen, Zoo stil gebogen bij den lamp^schijn, Dan oop'nen zich de oude bijbelboeken. Zoo vol van troost en liefde bovenal, Dan gaat opnieuw een oude vinger zoeken Naar de geboorte in een donk'ren stal! O, schoone Kerstmis, als we U gedenken, Dan komt het groote in het volle licht, Hoe soms de kleine aarde ook mag wenken, Uw blik is op het eeuwige gericht! Uw boodschap gaat door alle, alle tijden, Uw feestzang klinkt, ook boven aardsch gemis, O, feest van liefde, blijf ons voorbereiden Voor Uwen vrede, die de hoogste is!t KROES. Kerstmis 1940. (Nadruk verboden). Omstreeks Kersttijd heerscht op Groen land duisternis! Dat wil zeggen, de bewo ners van dit uiterste deeltje van het we reldrond zien er niet, zooals wij, de zon. Niettemin mag dit begrip „duisternis" niet al te letterlijk worden opgevat, al kan men het dan ook in deze streek slechts enkele minuten per dag zonder lamplicht stellen, want glanzend en strak staat daar nagenoeg heel den dag* aaneen helderen hemel, de maan. Zelfs in de middaguren schijnt deze zóó, dat haar stralen als het ware één lichtende brug vormen over de dichtgevroren zee. Stil en wijd is het sneeuwlandschap, waarboven de sterren flonkerenen onbeschrijflijk mooi, de kleurenpracht die vanuit den hemel over dit alles neerdaalt. Want de zon, die wel is waar voor vele maanden schuil gaat de Poolnacht duurt Van November tot einde Januari zendt vanachter den horizont haar stralen, die in wondere kleuren zich afspiegelen tegen de wolken en de sneeuw nog ééns zoo wit doen schijnen, tegen het diepblauw van den hemel. Juist in den Kersttijd is dit spel van lichtende kleurschakeeringen het aller mooist en het zou de moeite loonen, er eens een kijkje te kunnen nemen! In feest- telijke pracht, als het ware, spant zich het hemelgewelf: een stralende krans van Poollicht, waarin de stei*ren oplichten. De huizen der nederzettingen zijn dik met sneeuwt bedekt. Door de vensters schemert weken aaneen, dag en nacht, een flauw licht Daarbinnen wordt gewerkt aan de voor bereidingen voor het Kerstfeest. Reeds weken ervóór is men druk bezig de spe ciale feestkleeding gereed te maken, en niet enkel de vrouwen, doch ook mannen en zelfs kinderen helpen hieraan mee. De voorraad bont, die gedurende den zomer werd weggeborgen, wordt te voorschijn gehaald.. Daar is in de eerste plaats het zoogenaamde Sealskin het prachtige zeehondenbont waarvan de vrouwen haar Kerstkleederen vervaardigen. De gro vere soorten dienen voor marinenkleeding. Uit wit bont, dat dikwijls zeer groote waar de heeft, maakt men slobkousen. Alles rij kelijk bestikt met garneering in velerlei kleuren. Een groote, bestikte kraag vol tooit het geheel. Onafgebroken schier werkt men voort, zoowel dag als nacht en niet zelden hoort men de Groenlandsche vrouwen elkander begroeten met dén zin: „Ik heb vannacht geen oog dicht gedaan", wat ons misschien eenigszins onwaarschijnlijk in de ooren klinkt, evenwel inderdaad op waarheid be rust. Want niet alleen aan de kleeding wordt zorg besteed. Ook de wanden van de kamers ondergaan, volgens oud ge bruik, een grondige verandering. Zijn ze dikwijls reeds op kunstzinnige wijze be schilderd, thans, tegen Kersttijd, worden zij nog eens extra versierd met bontgekleurde platen, die men niet zelden knipt uit oude tijdschriften of welke men koopt in de winkels. Meest bijbelsche voorstellingen, betrekking hebbend op het Kerstfeest; doch ook volstaat men wel met een simpel land schap, een gekleurde plaat of teekening. Vooral beelden uit andere gebieden, andere landen en werelddeelen, genieten bewon dering. Zijn zoowel kleeding als huis in gereed heid gebracht, dan komt het belangrijkste, het opsieren van den Kerstboom. In een kalen boomstam worden daartoe gaten ge boord, waarin takken worden gestoken. De ze takken worden "versierd met een sterk geurend bergkruid, dat enkele dagen voor Kerstmis op de heuvels en toppen wordt geplukt. Pas daarna komen de versierse len, die ook wij kennen, alsmede de kaar sen. Nergens op de geheele wereld is de gast vrijheid zóó groot, als hier omstreeks Kersttijd, op dit afgelegen plekje aan de Noordpool, en iedere vreemdeling, die zich er gedurende deze periode .mocht ophou den, wordt liefdevol bedacht met geschen ken en goede gaven. Een laatste belangrijk onderdeel van de Kerstviering op Groenland is het instu- deeren van de speciale gezangen, die men bij de kerkdiensten ten gehoore brengt. Nagenoeg alle bewoners der nederzettingen werken hieraan mede: Pooljagers met hun vrouwen, die de kinderen meedragen op door (Overgenomen uit „1001 Avond") „Naar Parijs", zei Frits yan Kram, toen de kruier de groote kist, waarin een klein Kerstboompje was geplant, op de bank der bagage-afdeeling van het Centraal Station in Amsterdam had neergezet. En: „Hier is mijn kaartje". De beambte keek van het eerste klas- kaartje naar den reiziger en van den rei ziger naar het boompje. „Naar Parijs?" vroeg hij ongeloovig. „Naar Parijs", bevestigde Frits van Kram. De beambte haalde zijn schouders op en mompelde, dat er eigenaardige .mensehen op de wereld waren. Hij schoof de kist op de weegschaal, noteerde wat op een brieije en zei: „Aan het loket, mijnheer". „Zorgt u ervoor, dat ie met deze trein mee gaat?" „Zeker, mijnheer", zei de beambte, die het kwartje tusschen dé duim en wijsvin ger van den reiziger zag glimmen.^ „Dank U, mijnheer, U kunt er op rekenen „En denneboom in een kist... is dat van U?" vroeg de man achter het loket. „Ja, hoeveel is het?" Frits van Kram betaalde het gevraagde bedrag, stak zorgvuldig het bewijsje in ziju portefeuille en wandelde door de hall van het station naar de, trap van perron 1 waai de pullman voorstond. Zijn plaats, was be sproken en hij kon dus zoo lang op en neer wandelen, tot zijn Kerstboom in Jen bagagewagen had. zien laden, loen stapte hij zijn compartiment binnen met het ge voel een moeilijke taak tot een goed einae te hebben gebracht. Er was veel energie en veel vernuft voor noodig geweest het zoover te brengen. Frits van Kram was diamanthandelaar, lid der firma van Kram en Zonen, uitstekend van reputatie, solide en van een onkreukbare eerlijkheid in zaken. Een firma zelfs, welke die eerlijkheid als de voornaamste voor waarde tot het bereiken van succes be schouwde. Echter hield die eerlijkheid bij de zaken op. Wanneer zij in verband werd gebracht met den fiscus of de douane bij voorbeeld, dan... nou ja, dan was het heel iets anders De fiscus in de luren leggen of de douane ontduiken, dat is als het ware de algemeene onkosten verminderen, de winst vergrooten en de zaak tot hooge- ren bloei brengen. Alles voor de zaak was de leuze welke de firma van Kraiw en Zonen steeds trachtte hoog te houden. Deze special^ opvatting, die de firma over eerlijkheid bezat, had Frits van Kram en kele jaren geleden op het denkbeeld ge bracht van den Kapstboom. Reeds vroeg in het voorjaar had hij de hand kunnen leg gen op een bijzonder mooi partijtje van vier en twintig grocte steenen, die echter in Holland niet zoo gemakkelijk te plaat sen waren. Maar in het buitenland was pr zeker een klein kapitaaltje mee te ver dienen, vooral "wanneer er geen rechten op betaald behoefden te worden. En zoo langzamerhand was Frits van Kram er over gaan denken, hoe hij die rechten zou kunnen ontduiken. Het resultaat was ge weest een Kerstboom met wortel en aard kluit. Wie zou denken dat er in zoon aardkluit'verraad verschool? Het was nog voorjaar toen hij dezen in val kreeg. Er was geen haast bij den ver koop van het partijtje diamanten. Als ze maar met Kerstmis in Parijs waren. De prijzen bleven op peil, ja, vertoonden zelfs neiging tot stijgen. Alles was in orde. En nu de kerstboom. Die kwam van er- garis uit de hei in Brabant op een goeien dag in de garage van Frits van Kram aan. Eigenlijk was het maar een heel klein boompje, een schriel sparretje. Maar het was juist wat hij noodig had. De timmer man had een extra stevige kist getimmerd, die wel een beetje groot was voor het boompje, en de tuinman had ze met aarde gevuld. De rest van het werk deed Frits van Kram zelf. De jonge spar werd in de kist overgeplant en rondom de wortels wer dén de diamanten in de aarde gepoot. Daarna werd elke week een nieuw laagje aarde over de wortels gespreid, zoodat de boom weldra stond in een harde korst, die beurtelingsdoor de zon gebakken en door den regen geweekt werd. De spar tierde welig tegen alle verzorging in. Hij was een heel stuk gegroeid toen het tegen Kerstmis liep en de kist leek nu in verhouding tot den boom, die erin stond, niet meer zoo bovenmatig groot. En nu was hij op weg naar Parijs. Frits van Kram zuchtte voldaan bij deze gedachte. Toen de trein eenmaal in bewe ging was, liet Frits zich een goed fleschje wijn brengen bij de uitstekende lunch, die hem werd voorgezet, en. dommelde daarna zachtjes in, gewiegd door de regelmatige wentelingen der wielen. Aan de Fransche grens werd hij even gewekt door depas poort-controle en de douane, die de hand bagage kwam nakijken. Voor de groote bagage behoefde hij niet uit te stappen. Die zou in Parijs gecontroleerd worden. Om half acht 's avonds kwam hij daar aan. Hij stapte tevreden door het hekje en begaf zich naar de groote zaal der douane, waar heel wat menschen wachtten op hun bagage, die op kleine karretjes werd aan gevoerd en op de hoefijzer-vormige bank geplaatst. Tot nu toe was de kist met den kerstboom niet verschenen. Maar daar er nog voortdurend wagentjes werden aan gerold, maakte hem dat niet ongerust. On- dertusschen kon hij op zijn gemak de doua nen opnemen. Die leken hem al zeer ge makkelijk en minzaam te zijn vanavond. Echt in een vredesstemming, vond hij. Frits van Kram verkneuterde zich in de gedachte, dat hij zoo'n bijzonder goed oogenblik voor zijn onderneming had uit gezocht. Intusschen, verlieten reizigers en bagage de zaal. En ook kwamen er geen wagen tjes met verdere toevoer meer aangerold. Frits van Kram wachtte nog steeds met zijn bewijsje in de hand. Een brigadier der douane kwam naar hem toe en vroeg: „Uw brigage, mijnheer?" Van Kram toonde zijn bewijsje en zei, dat ze d'r nog niet was. „Met welke trein is ze gekomen?" vroeg de brigadier. „Uit Holland", was het antwoord. „Maar die trein is al lang binnen". „Ja, maar m'n bagage is er nog niet". „Ze moest er toch zijnHé, porteur", riep de brigadier tegen een bij de deur «taanden kruier, „er moet nog bagage zijn in den Hollandschen trein. Mijnheer heeft de zijne nog niet". De kruier keek erg ongeloovig en meende den arm Jonge meisje», knapen, maar ook ouden van dagen en zelfs kreupelen, die zich nauwelijks nog kunnen voortbe wegen; en de meest consciëntieuze dirigent van het één of andere Europeesèhe sym- phonie-orkest kan zich nooit zooveel moei te geven, alsde leider van een Kerst koor der Groenlanders. Telkens en telkens weer wordt een regel herhaald met einde loos geduld en tot diep in den nacht dik wijls duren de repetities van deze Kerst zangen, die en ook dit is een bijzonder heid, die de moeite waard 'is, vermeld te worden bijna alle van „eigen bodem" stammen, daar zoowel muziek als tekst meestentijds door eigen inwoners zijn ver vaardigd. Een interessant voorbeeld dus van nationale volkskunst. En zoo komt dan de lang verwachte Kerstavond. Op dezen avond is de kleine kerk van het dorpje tot aan de nok toe gevuld. Zij is schitterend verlicht. Een, uit Denemar ken geïmporteerde Kerstboom dus hier geen „imitatie-boom" zooals in de eigen huizen straalt voor het altaar, en is op normale wijze, als bij ons, opgesierd. Een geestelijke houdt z'n Kerstpreek. Daarna, hoewel het er stampvol is en benauwd, volgen de Kerstpsalmen, die met heilige overtuiging en vol gloed worden gezon gen. Men hééft dan ook gerepeteerd, niet waar Na afloop van den kerkdienst ziet men in de huizen kaarsen aan de kerstboomen branden, door de opengeschoven vensters flonkerend weerkaatst in de glinsterende sneeuw. Men gaat van deur tot deur, wan huis tot huis om elkander een vroolijk Kerstfeest te wenschen En daarboven stralen de sterren aan een strak en oneindig uitspansel, werpt de maan haar lichtend schijnsel over de blanke sneeuwvelden en trilt het witte licht van den Poolnacht. Een waardige natuuromlijsting van het Kerstfeest voor deze eenvoudige, vrome en meest gastvrije menschen onder de bewoners onzer aarde: de Groenlanders! Kersttijd op Groenland! KERSTBRIEVEN VAN GROOTE MANNEN. In de Heilige Nacht van het 1772 ont stond een varf de mooiste Kerstbrieven uit de litteratuur, vol van dichterlijke visoe nen en een teer verlangen. Deze brief werd door Goethe aan Kestner geschreven, den intelligenten en vooraan staanden Breemschen gezants-secretaris, dien Goethe in Wetzlar had leeren ken nen. De brief luidde: „Kerstochtend vroeg. Het is nog eigen lijk nacht, beste Kerstner; ik ben opgestaan om in de diepe stilte van den vroegen och tend neer te kunnen schrijven, wat bij mij aangename herinneringen uit vroeger tij den in de gedachten roept. Ik heb voor mezelf een kopje koffie gezet, ter eere van den feestdag, en ik wil blijven schrijven, totdat de dageraad is aangebroken. De poortwachter heeft zijn lied reeds gebla zen; ik ontwaakte daardoor. Geloofd zij Jezus Christus! Ik heb dezen tijd van het jaar zeer lief, de liederen, welke men zingt; de witbesneeuwde straten en daken schen ken mij veel vreugdeDe torenwachter heeft zich naar mij toegewend, de Noor- derwind brengt mij zijn melodie; het is, als blies hij vlak voor mijn venster Wij beleefden gisteren een mooien avond, en lk sliep in, den Heiligen in den Hemel dankend, dat zij ons zulk een prachtig, stemmingsvol feest beschoren hebben Had ik bij U kunnen zijn, dan zou ik hon derden wassen kaarsen hebben willen aan steken, zoodat in onze hoofden een weer schijn van de heerlijkheid des hemels zou hebben geglansd. Thans komen de poort- sluiters van den burgemeester en rinkelen met hun sleutels. De éerste schemering yan den nieuwen dag bereikt mij over de da ken van mijn buurmans huis, en de klok ken luiden voor de gansche Christelijke wereld.... Wees gegroet, en denk aan mij, het zonderlinge tusschending tusschen den rijken man en den armen Lazerus...." Twee brieven van Beethovent De eene is gericht aan Eleonore von Breuning, en is vervuld van de eeuwige angst van het verlaten worden, dat Beet hoven nooit heeft losgelaten: „Ter vergelding zij het dan ook slechts een kleine vergelding voor Uw goed heid, mij een Kerstgeschenk te geven, ben ik zoo vrij, U deze variaties en het Rondo met een viool te zenden.... Het is het eenige, wat van mijn zaken ongeveer bruikbaar was.... Vaarwel, mijn vrien din. Het is mij onmogelijk, U anders te noe men. Hoe onverschillig ik U ook moge zijn, gelooft U in ieder geval, dat ik U en Uwe moeder nog evenzeer vereer, als voorheen. Ik smeek U, mij niet voorbij te gaan of onverschilligheid jegens mij te voelen, want vriendschap is tenslotte het mooiste en eenzaamheid het ergste, wat een mensch kan hebben. Denkt U daarom s.v.p. bij tijd en wijle nog eene aan Uw U nog immer vereerende L. v. B." De tweede brief was gericht aan zijn uit gever in Weimar; een zonderlinge getui genis van de armoede van den grooten dooven musicus: „Mijn beste Ries.... met genoegen neem ik de op Kerstavond binnengekomen op dracht aan, om een nieuwe symphonie voor het Philharmonische gezelschap te schrijven. Hoewel het honorarium gering is.... ik zou het ook wel geheel gratis wil len schrijven, wanneer ik niet nog altijd de arme Beethoven was. Want Beethoven kan schrijven, Gode zij dank, maar anders niets in de wereld. Wanneer ik maar mijn gezondheid terug kreeg, dan zou ik ieder uur van den dag kunnen componeere'n en geld verdienen. Maar ik wil nu niet kla gen, mijn muziek zal ik altijd behouden... Zoo schreef een groot man op Kerst avond, niet vermoedend, dat zijn muziek hem nog eeuwenlang ja, misschien wel eeuwig zou overleven.... „KERS-GESANG" DER RATEL- WACHTS In het midden der vorige eeuw kende Amsterdam nog de nachtwacht; niet den klepperman, die, volgens Van Alphen, „maakt, dat ik gerust kan wezen en ook veilig slapen kan", maar de ratelwacht. Om vier uur in den ochtend zong deze ratelwacht zijn morgenzang, welke meest al heel kort was, maar in den Kerstnacht zeven strophen bevatte. Zoo werden de menschen in de hoofd stad in den vroegen ochtend in de Kerst stemming gebracht. te weten, dat alles uitgeladen was. „Was het een groote koffer?" vroeg hij. „Nee", zei Frits, „een kist met een kerst boom er in". „Een kerstboom?" „Ja een doodgewone kerstboom". De brigadier en de kruier keken hem aan alsof zij zeggen wilden: „Wie neemt er nou een kerstboom mee op reisIs de man wel goed bij z'n hoofd?" De brigadier zei iets tegen een collega, die Frits van Kram brutaal opnam en toen onbedaarlijk begon te lachen. „Ga de kerstboom van mijnheer 'ns zoe ken", riep hij spottend tot den kruier. „De heele Place de la Madeleine staat er vol van," merkte deze gemelijk op. Maar toch slofte hij den reeds eerder op zoek getogen collega achterna. Frits van Kram stond moederziel alleen voor de banken in de douanezaal. Zenuw achtig plukte hij aan zijn das, knoopte zijn jas los en dicht haalde zijn handen uit z'n zakken en stopte ze er weer in. Hij trachtte vergeefs de opwinding, waaraan hij ton prooi was, te verbergen. Hij voelde voort durend de blikken der douarie-beambten op zich gericht, hoorde ze lachen en spot ten nadat ze hem goed hadden aangekeken. Het was nog erger toen de kruiers terug kwamen en zeiden, dat de bagagewagen leeg was, dat er niets meer in was. „Maar hier heb ik het bewijsje," zei Frits met een hoog krijschend stemmetje. „Ja", zei de brigadier, „misschien is hij achter gebleven én komt hij met den vol genden trein. „Nee," zei van Kram, die langzamerhand zijn kalmte verloren had. „Ik heb hem zelf zien inladen in Amsterdam." „Bent U daar zeker van?" vroeg de bri gadier niet al te vriendelijk. „Zeker? Maar ik zeg U toch dat ik het gezien heb! Met m'n eigen oogen gezien. Ik ben toch geen idioot!" „Dat weet ik niet," zei de brigadier, ter wijl hij zijn schouders ophaalde. „Recla meert U dan maar bij den stationchef. Mij gaat het niet aan." „Waarachtig gaat het U aan," schreeuw de Frits. U bent er verantwoordelijk voor." „Ik? Non monsieur. Ik heb met het vervoer niets te maken." Maar Frits van Kram scheen dit niet te begrijpen. Hij werd kwaad, hij werd woe dend, hij werd onhoffelijk. Maar wat dit betrof had hij zijn meester gevonden. De brigadier bleek te beschikken over een voorraad krachttermen, waarbij vergeleken die van Frits schietgebedjes waren. En ein delijk werd hij niet al te zachthandig de zaal uitgezet met een hartig „espèce d'idiot!" achterna. Een kruier, die de heele scène had mee gemaakt, ontfermde zich over hem. „Ga naar den stationchef, monsieur," ried hij vriendelijk. „Ik zal-U even den weg wijzen." Terwijl Frits de korte afstand "naar het bureau aflegde, dacht hij er over na wat hij zou zeggen. De chef ontving hem beleefd, doch zake lijk. Maar Frits was zichzelf geen meester meer. Nauwelijks had hij zijn zaak uit gelegd, of hij voegde er aan toe: „Ik eisch dat U onmiddellijk mijn kerst boom terecht brengt!" „Zoo," zei de chef bedaard, „U eischt?" „Ja, natuurlijk' eisch ik!" brulde Frits, terwijl hij met zijn vuist op het bureau sloeg waarvoor de chef gezeten was. Als eenig antwoord haakte de chef den hoorn van het telefoontoestel en gaf be vel na te gaan of alle goederen uit den bagagewagen gelost waren en of er niets op het perron was blijven staan. Daarna $ing hij weer kalm met zijn werk door en liet Frits aan zijn lot over. Enkele minuten later belde de telefoon. „Er is geen kerstboom in dezen trein aangekomen," zei de chef. Frits sprong op. „Wat, geen kerstboom? U zegt dat er geen kerstboom in den bagagewagen was? Mijnheer, U kent Uw vak nietIk heb hem zelf zien inladen". De chef bleef beleefd en kalm onder de ze beleediging. „Indien U wilt reclameeren kunt U zich tot de administratie wenden." „Ik zal weten wat me te doen staat, dat hoeft U me niette vertellen. Ik heb lak aan de administratie.... Maar ik moet mijn kerstboom hebben!" De chef wendde zich tot een zijner assis tenten en zei: „Haal even iemand van de speciale afdeeling.. Je ziet het geval..." De man van de speciale afdeeling bleek een rechercheur te zijn, die onmiddellijk getuige werd van een nieuwe scène, zoo dra de kerstboom ter sprake kwam. Een scène, waarin Frits van Kram de hoofd rol speelde en heel Frankrijk en al zijn ambtelijke instellingen de revue passeer den. ,,'t Is duidelijk", fluisterde hij tot den chef, „hij is volmaakt krankzinnig." „Absoluut," zei de chef. „Neem hem maar' mee." De rechercheur was een man vol tact. „Gaat U maar met mij mee, mijnheer," zei

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 9