Koppelbazen en
vrouwenarbeid
NIPPER EN PELLE
Mode-
revue
Werd de boerin
„dame"?
Vierde blad
Zaterdag 14 December 1940
gevuld mst hst zeer rwars trappen ea na
steken van de klijn.
M |laik)N »4u de laarzen
Bekenden (tonden de vronwen en
meiejee, waarender al van 14 jaar,
de weeke tnrfkrel te trappen en
waren ne aren aaneen ln aekegen
bending bezig met het steelijzer de
gekneede massa door te snijden.
Veertien nnr klijntrappen of krom-
staan, welk keest wordt zee aige
keeld T
En overal werd dtt droogmaken, trappen
en nasteken nog gedurende vrij ver gevor
derde zwangerschap voortgezet en na de
bevalling al zeer spoedig weer hervat.
XsdaUjbs verwildering door
koppel arbeid.
Ook ovor het koppelbazensysteem doet
de schrijfster een boekje opénl Zij zegt
hiervan o.m.:
„Als de grootste nadeelen van den zgn.
koppelarheid in Friesland, werden juist de
treurige misstanden op zedelijk gebied be
schouwd. Van de onzedelijkheid in deze
koppels, bestaande uit koppelbaas en 30
éi 40 veldarbeiders van beiderlei geslacht,
gehuwd en ongehuwd, kinderen en oude
ren, die op de boerderijen rondhingen om
te wieden en te oogsten, werd reeds in
1851 in Friesland melding gemaakt.
Indirect door den arbeid werd bovendien
een dergelijk gedrag vaak in de hand ge
werkt door het, laat in den avond, tegelijk
beëindigen van het werk en door gemeen
schappelijke huisvesting, zooals dit voor
kwam bij inwonend personeel. In dit op
zicht was de huisvesting bij de Groninger
kleiboeren berucht. De berichten omtrent
treurige verblijfplaatsen, zonder verzorging
en verlichting, maken melding van een
ruwheid, een verwildering en een sexueele
ongebondenheid, zooals ze nergens in ons
land vernomen werd. Gemeenschappelijk
logies kwam eveneens herhaaldelijk voor,
bij seizoenarbeid, waar groepen van elders
bij betrokken waren, zooals bijv. bij het
bietenlossen in .Noord-Brabant, waar in
1863 mannen en vrouwen, jongens en meis
jes, zooals de commissie het uitdrukte,
„pêle-mêle" den nacht doorbrachten in een
keet achter de fabriek.
Drie maal daag eea glaasje...
Bij dezen gezamenlijken arbeid en in ve
le gevallen ook bij de gemeenschappelijke
huisvesting, werd de onzedelijkheid nog
gestimuleerd door het drankmisbruik. In
hooge mate was dit o.a. het geval bij het
schuitenkruien in de venen, waar in 1870
slechts enkele uitzonderingen werden aan
getroffen op de gewoonte om drie maal
daags een glas jenever te „zwelgen" en bij
het koolzaaddorschen, waar het algemeen
gebruik meebracht, dat de aannemer voor
en na den arbeid de mannen en vrouwen
„iets te drinken" gaf. Maar ook, wanneer
tijdens de arbeid op fabrieken en werk
plaatsen de jeneverkruik rondging, deden
de vrouwen niet voor de mannen onder.
Deze mensch-onteerende toestanden be-
hooren gelukkig tot het verleden. Ieder
kent de zegeningen der sociale hervormin
gen zooals deze in Nederland, langzaam
maar zeker, werden ingevoerd, ten koste
van veel moeite in gedurigen strijd met
een geest van onwetendheid, laksheid, ka
pitalistische uitbuiting en dom conserva
tisme. Nochtans wijst het bovenstaande
rapport 1940 over het Koppelbazensysteem
op: „loon drukken en te werk stellen van
vrouwen en kinderen". Wij kunnen den
omvang van dit euvel niet beoordeelen,
doch wèl aannemen, dat de bestrijding er
van in onze dagen vrij wat gemakkelijker
zal gaan dan aan 't eind der vorige eeuw,
toen een uitgebreid wetsapparaat nog niet
ter beschikking stond.
Werd de boerin „dame"?
De hedendaagsche vrouwen zullen zich
ternauwernood een voorstelling kunnen
maken van wat er in het brein van vorige
generaties omging, zoodra er iets nieuws
op komst was. De moderne boerin bijv.
tAd.lt er niet meer naar zelf boter en kaas te
maken, „keezen" (zooals men in Noord
holland zegt), zij aanvaardt de zuivelfa
briek als iets vanzelfsprekends ift het boe
renleven en acht dit in geen enkel opzicht
een probleem. De groote strijd om de vraag
of de boerin haar -stevige armen niet metr
in de kaastobbe zou steken, werd uitgestre
den, toen xij nog in de wieg lagWij ne
men over deze kwestie het volgende frag
mentje uit de studie van mej. Schilstra
over:
„Zij, die van de oprichting der zuivelfa
brieken alleen een verschuiving ten gun
ste van haar gezinstaak verwachtten, kon
den niet anders dan het oprichten van fa.
brieken in dit opzicht van harte toejuichen.
Diegenen echter, die ook sociale verande
ringen voorzagen, waren niet eenstemmig
in hun oordeel, dat dit alleen maar ten
goede zou kunnen werken.
Terwijl volgens <ts meer behou
dende richting het karakter van
den boerenstand in zijn nadeel sop
veranderen, wanneer de boerin tot
„dame" zou verworden, zagen de
meer vooruitstrevender het juist
als een eisch des tfjds, dat dit ka
rakter zich wijzigde.
Waar de landbouwers meer en mew wa
ren en zouden worden ontwikkelde man
nen, die hun vak wetenschappelijk leerden
verstaan, was het noodzakelijk dat ook da
boerin in deze met haar tijd meeging. Wil
de ze haar driedubble taak als vrouw van
den landbouwer, als huishoudster en ale
moeder waardig blijven vervullen, dan
moest ze bevrijd worden van de werk
zaamheden van de zuivelbereiding, die
zooveel onafgebroken zorg en toezicht ver-
eischte".
De techniek trok zich lntusschen van
der mannen vrees dat de boerin „dame"
zou worden, niets aan, de fabrieken wer
den gesticht en wij gelooven, dat dit aan
de waardigheid der Noordhollandsche, aan
haar plaats naast den beer, niets heeft af
gedaan
INVLOED VAN VOOR- EN NAJAAR OF
DEN GRÓEI VAN KINDEREN.
De meeste „groei" krijgen kinderen in
den regel in hèt voorjaar. Ze schieten dan
soms ineens uit de kluiten, terwijl zij in
den zomer slechts héél weinig in lengte toe
nemen. Wetenschappelijke onderzoekingen
hebben bewezen, dat kinderen van Maart
tot en met Mei het meest groeien. Het
oude kinderversje, dat begint met: „Meire
gen, maak dat ik grooter wordt", is dus'
niet zoo heelemaal uit de lucht gegrepen,
doch een wijsheid, die reeds door onze
voorvaders als een feit beschouwd werd.
Voor ouders is het groeien hunner kin
deren heel goed te bemerken, zelfs zonder
dat zij op regelmatige tijden gemeten wor
den, want de kleeren wijzen het wel uit!
Op deze eerste groeiperiode volgt nog
een tweede, n.1. in den herfst, omstreeks
November tot Januari. De toename in het
voorjaar zal in normale gevallen echter
steeds meer zijn dan in het. najaar, aange
zien zij dan meestal in de breedte uit
groeien. Ze worden voller en zullen een
vetlaagje hebben gekregen, dat hun min of
meer bescherming biedt tegen den winter.
Ongetwijfeld wordt de groei in het voor
jaar in de hand gewerkt door de sterke in
werking der zonnestralen. Het licht wordt
rijker aan ultra-violette stralen, die het
organisme zeer ten goede komen. De voe
ding is in de voorjaarsmaanden, althans
reeds vanaf de tweede helft van April veel
rijker aan afwisseling. Jonge groenten wor
den veel billijker in prijs eh spinazie, raap
stelen, stoofsia, kropsla vallen onder ieders
bereik.
Wetenschappelijke onderzoekingen heb-
beh aangetoond, dat ook ln menschen oer-
instincten opgeroepen worden evenals bij
dieren en planten, die door de jaargetijden
beïnvloed worden en de ontwikkeling be
vorderen en hun meer weerstand geven
voor de zonlooze winters.
een uittreksel uit het rapport van
het Centraal Secretariaat voor
Land- en Tuinbouw over het kop
pelbazen-systeem, dat aldus het
rapport ernstige sociale misstan
den in het leven houdt. Dit systeem
is een overblijfsel van de treurige
negentiende-eeuwsche toestanden
op de arbeidsmarkt, waarbij vrou
wen en kindefen evenzeer in het
zweet huns aanschijns werkten als
de mannen. Een zoo juist versche
nen proefschrift van mej. dr. W.
N. Schilstra „Vrouwenarbeid in
Landbouw en Industrie in de 2e
helft der 19e eeuw" werpt een schril
licht op de ongelooflijke sociiale'
verhoudingen gedurende genoemd
tijdperk.
Het was, zelfs omstreeks 1900, niets on
gewoons, in de dagbladen advertenties te
lezen als volgt:
„Gevraagd groote hulsgezinnen
met kinderen boven 12 Jaar voor
dadelijk werk op de steenfabriek".
Dan trokken vader, moeder en de kin
deren naar de fabriek om daar voor wei
nig loon vaak zeer zwaien arbeid te ver
richten. De kinderrijkste gezinnen maak
ten bij de sollicitatie de meeste kans, want
de ondernemers kenmerkend voor de
opvattingen der vorige eeuw! stelden
prijs op werk in gezinsverband. Soms
moest een der dochters een goede betrek
king opgeven ommet vader en moeder
mee naar de fabriek te gaan. Men vond
het de gewoonste zaak ter wereld dat een
vrouw zware kruiwagens met steenen,
^aak tegen de helling op, kruide, dat zij
meten loste en pulp trapte...»
216.
Ondertussen vermoedt de
kapitein onraad.
1. „Zeg, Cooky, wel ben ik een
hartstoc telijk hengelaar,
maar hier dagenlang op de
jongens te zitten wachten,
dat houd ik niet langer uit."
2. „We willen de boot naar die
rokende vulkaan bomen,
waar we onlangs de jongens
naar boven hebben zien
klauteren. We moeten be
slist eer° onderzoeken, of
hun ook wat overkomen is."
217.
Op het spoor van de jongens..
1. „Ik zal proberen een tele
gram naar de Jongens te
trommelen. Nipper kent het
morse-a phabet immers op
zjjn duimpje."
„Nu begrijp Ik het, hoe de
jongens die steile rotswand
konden bek.immen; hier zijn
de sporten, die ze in de ga
ten 'lebben "estoken als
trapti :den. Ook een manier
om naar boven te komen."
I
(Van onzen Amsterdamschen
correspondent).
In ons blad van 5 Dec. gaven wij
Kreupel van- 't werken
Het meest berucht, zoo lezen wij, was de
veenarbeid door den overmatig zwaren ar
beid, waardoor de krachten van vrouwen
in de veertig al volkomen versleten waren.
In de hoogvenen nl. werden de zware, nat
te turven met 12 tegelijk vaak op een suk
keldrafje naar de droogplaatsen of naar
de schepen gekruid. Om eenigszins een
behoorlijk dagloon te maken werd het
werk, dat voor drie personen berekend
was, door „jagen" en „drijven" verricht om
het geld met twee personen te verdienen.
Een groot aantal vrouwen ging dan ook
kreupel en kon herhaaldelijk nauwelijks
voort. „Als het met mijn vrouw zoover is,
dat ze zegt, niet me,er te kunnen staan, dan
laat ik haar ophouden met werken", ver
klaarde haar man heel geruststellend. De
vrouwen, die van zonsopgang - af bij hun
mannen als kruister gefungeerd hadden,
gingen in den namiddig aan 't droogwerk,
wat op zichzelf niet zoo zwaar was, maar
het wérd doof de langdurigheid.
Vrouwen aan 't turftrappen.
Bij den arbeid in de lage venen werdjen
deze werkzaamheden bovendien nog aan
DIB
HOOGMODERNX
HOEDEN!
Geheel boven een
geestig spits hoed
je met een uitda
gende veer, mid
den door het vilt
gestoken. Links
een bijzonder ge
liefd model. Het
herinnert een
beetje san een
puddingvorm,
maar zeker ook
op de tulband
van een fiere
sheik. Tenminste
als we de sierlij
ke afhangende om
den hals geslagen
draperie bekijken!
Onder een aardig
beeld van de be
kende pelsmuts,
speciaal berekend
op het hedendaag
sche hooge kapsel.