DE GROOTSTE
TER WERELD
SLEEPREIS
Rondom het Qude Midwinterfeest
De viering van
oud en nieuw
Het authentiek relaas van:
Met de „Willem Barentz" en
de „Vlaanderen" van Soerabaia
naar Port Adelalde"
Uit de natuur
Schoonheid in December
Stokers en tremmers ziek en een lekke baggermolen.
En een kok die z'n pollepels niet wilde missen
In ons nummer van Zaterdag 14
December namen wjj een artikel op,
waarin Jan de Hartog, de schrijver va*
de sleepvaart-roman „Hollands Glorie",
het een en ander vertelde van de lang
ste sleepreis ooit gemaakt en wel door
kapitein D. Moerman van „Wijsmuller".
Deze reis, die indertijd een internatio
nale sensatie is geweest, was inderdaad
een enorme prestatie van Nederland-
schen pioniersarbeid. Vandaar dat wjj
ons gelukkig prijzen dezer dagen door
een bijzonder fortuinlijk toeval in het
bezit te komen van het authentiek
relaas van het grootste deel van dezen
tocht over het grootste deel van den
aardbol. Gespeend aan alle sentiment,
alle sensatie, leest men hier een soort
journaal, tusschen de regels waarvan
men echter de ontzaglijke moeilijkheden
van deze Herculische taak leest.
In een volgend en laatste artikel leest
men van de beroemde reis met de „City
of Singapore" naar Holland.
Zij hierbij nog vermeid, dat behalve
kapitein Moerman van Den Helder nog
vier Heldersche runners deel uitmaak
ten van de bemanning. Dat waren Leen-
dert en Engel van der Harst, Jan Bak
ker en Dirk Eelman.
Na een korte inleiding, waarin ver
haald wordt van de lange sleepreis van
IJmuiden naar Soerabaia, zegt de schrij
ver dan:
In het laatst van November 1924 bevinden
zich in de Timorzee twee sleepbooten. De
„Vlaanderen", de kleinste, sleept een bagger
molen en een klein sleepbootje, de „Willem
Barendz", de grootste, een baggermolen en
een rotsbreker. Op 15 November zijn beide uit
Soerabaja vertrokken, na eerst een droogdok
te hebben afgeleverd in Sabang, waarmee men
op 16 Juli '24 uit Holland was vertrokken.
Thans zijn zij onderweg naar Melbourne, onder
afspraak zooveel mogelijk bij elkaar te zullen
blijven. Op het verdere reisprogramma staat
nog,, dat zij, na aflevering van hun tegenwoor
dige sleep, zich van Melbourne naar Port Ade-
laide moeten begeven, om vandaar een door
een zware ontploffing beschadigd stoomschip
van ongeveer 7000 B.R.T., naar Rotterdam
te sleepen.
Na vertrek van Soerabaja zijn op de sleep
boot „W. Barendsz", waarover dit artikel in
hoofdzaak handelt, meerdere zieken gekomen,
tengevolge van malaria. De stokers en trem
mers liggen te kooi met koorts (waarvan de
kok de schuld krijgt), en om in hun werk te
voorzien wordt van het resteerende dek- en
en machinekamerpersoneel een ploeg samen
gesteld om de zieken zoo goed mogelijk te ver
vangen. Dit gaat best, men weet op deze
schepen, dat men op elkaar is aangewezen en
hoewel natuurlijk niet op volle kracht kun
nende draaien, gaat het met een matig vaartje
verder en wordt de Timorzee bereikt.
Hier echter wordt het weêr anders, buiig,
af en toe harde bries uit verschillende richtin
gen, met als gevolg een verwarde zeegang.
De beide gesleepte vaartuigen, die hun eerste
jeugd reeds achter den rug hebben, werken
zwaar, en op de sleepboot neemt men maat
regelen om dit werken zoo gering mogelijk te
doen zijn. Door de runners worden geen on
heilen geseind en dus hoopt men het beste er
van. Eenige dagen duurt deze slechtweer-
periode reeds. Niet wat te onzent ruw weer
wordt genoemd, doch helaas blijkt reeds dit
te veel voor den baggermolen, want op een
vroegen morgen, wordt vandaar geseind aan
de sleepboot: „Vaartuig wordt lek".
„Ook dat nog", zegt de kapitein daarvan btf
zichzelf. „Dat kan er precies nog bij. Bijna
de helft der menschen ziek of onderweg om
het te worden en dan nog een lekke bagger
molen, 't is prachtig." Echter, er moet gehol
pen worden. Even de koppen bij elkaar en be
sloten wordt, dat stuurman, 2e en 3e machi-
mist en het dekpersoneel met de sloep naar de
molen zullen gaan om te pompen en te trach
ten de lekkage te vinden en zoo mogelijk te
verhelpen. Het is noodig ook, want de bagger
molen ligt reeds voorover met eenige slagzij.
De sloep wordt dus klaargemaakt en, na vaart
minderen, gestreken; en voorzien van spek,
keggen, proppen, enz., vertrekt de stuurman
met zijn mannen om aan de runners hulp te
gaan verleenen en te trachten den molen bo
ven water te houdeh. Als de sloep weg zal
roeien, komt de kok uit zijn kombuis en roept
aan den stuurman: „Als hij zinkt, brengt dan
mijn potten en pannen ook mee terug", doch
krijgt ten antwoord: „Verr... vent, met je
potten en pannen, 'k Heb nog wel wat anders
aan mijn kop als jouw rommel!" Mopperend
verdwijnt onze kok weer, doch eenigen tijd
later, als de sloep goed en wel langszij van
den baggermolen is, komt hij naar de brug.
„Kaptein, sein U nou even of ze mjjn potten
en pannen ook mee terug brengen, want ik
moet alles weer aan boord geven van die boot,
die we van Australië naar huis moeten slee
pen, en als ze weg raken, kan ik dat niet
doen." De Kapitein kijkt hem eens aan en
vraagt: „Heb je al koffie? Nee, nou zet ze
dan en maak mij ook niet ziek met je ged
Je hebt al genoeg menschen vergiftigd. Die
molen zinkt niet." 't Is een beste kerel, die
even later de koffie kpmt brengen met de
opmerking: „Nou de stuurman weg is, is het
vanochtend zeker geen „schoot an". „Maak
je maar niet ongerust hoor," is het antwoord.
„Ais het tijd is, krijg jij je borrel."
De machinist, die alleen is echter geble
ven van het machinekamerpersoneel, zooals
de kapitein aan dek, en dus nu alle*-.u zijn
machine van 1200 I.P.K. en de beide ketels
heeft te bedienen, komt een poosje later zeg
gen: „Als het moet, kan het best wat har
der hoor, 'k heb plenty stoom", waarop af
gesproken wordt, dat hij zijn wagen zoodanig
zal laten loopen als voor hem het beste uit
komt. Dit geregeld zijnde, gaan we met
een vaartje van een paar my'1 verder. De
marconist neemt een poosje het roer, zoodat
de kapitein gelegenheid krijgt de zonshoogte,
's morgens genomen, uit te rekenen, waarna
deze weer het roer neemt.
Op den molen rjn ze lustig aan het pom
pen. Met den kijker zien we het water over
boord loopen en verder wordt afgewacht wat
de stuurman met zijn mannen, als deze terug
komen, te zeggen zullen hebben.
Tegen twaalven komen zij terug om te
eten, om daarna het werk op den molen weer
voort te zetten. De stuurman rapporteert de
piek vol water, en een compartiment daar
achter eveneens. Met drie handpompen zijn
ze het lek echter de baas. Het water zakt
en eenige lekke nagels zijn al gevonden en
voorzien. Zij zullen probeeren het schip lens
te krijgen en hebben dan hoop, het grootere
lek of lekken, te vinden.
Na het eten gaan de pompers weer naar
den molen en keeren -egen den avond naar
de sleepboot terug. Het schip is nog niet
lens, maar nagenoeg. Een flinke lekkage ach
ter eei. berghout is gevonden en voorzien, en
ze hebben alvorens te vertrekken vastgesteld,
dat nu met één pomp het water kan worden
bijgehouden, hetgeen gedurende den nacht door
de runners zal worden gdaan. Den volgen
den morgen zullen zij weder terug komen,
om dan zoo mogelijk de verdere lekkage te
vinden, na het schip geheel te hebben leeg-
ge ompt.
Op de sleepboot worden nu voor den nacht
de wachten zoodanig geregeld, dat de hardste
werkers de meeste rust krijgen, en aan de
andere sleepboot wordt per draadlooze mede
gedeeld, hoe de zaken staan. Deze is door
gegaan en zal zijn reis v'-"-volgen zonder te
wachten. Tot heden is hij er best afgekomen,
hoewel later, ter hoogte van Brisbane ook
hem het leed gespaard blijft en hij wegens
lekkenden baggermolen te Brisbane moet
binnenloopen.
Met de zieken is het hetzelfde, het gewone
malariaverloop. Eén geval is echter van
ernstiger aard. Hier is de papieren dokter
en de medicijnkist niet voldoende, maar is een
werkelijke dokter vereischt. Van onze plaats
uit is deze echter niet te bereiken cn de pa
tiënt wordt getroost met de mededeeling,
dat we Thursday Island zullen aanloopen en
hem daar in doktersbehandeling zullen geven.
Den volgenden morgen gaan de pompers
weer naar den molen; er is afgesproken, dat
op een seintje van den stuurman aan de
sleepboot, deze voor een poosje volle kracht
zal gaan trekken om te zien, of de molen
dan soms meer water maakt dan bij langzaam
draaien. Dit wordt gedaan. Daarna gaat het
weer het oude gangetje van den vorlgen dag
en met drie pompen slagen stuurman en hel
pers erin, het vaartuig leeg te pompen. Dan
wordt in de piek nog een lek gevonden, een
eenigszins afgeweken plaat, waarin met
keggen wordt voorzien. Verder nog enkele
lekke nagels in het piekschot. Ook dit euvel
wordt zooveel mogelijk tijdelijk verholpen en
als alles gereed is, en het schip droog, wordt
dit weer toevertrouwd aan de hoede der
runners. De „salvors" keeren nu terug naar
de sleepboot, waar met een opgelucht ge
moed de sloep weer wordt geheschen. Ook
onze kok, weer gerust over zijn potten en
pannen, geeft een trekje mee, maar blijft
niet te lang uit zijn kombuis. Dat is niet ver
trouwd, uit ervaring weet hp dat soms, als
hjj even is weggeweest, zijn vuur uit is; of
dat een sigarenkistje, als driemastschip ge
tuigd op de kokende golven van zijn ketel
met snert ronddanst, 't Is zelfs zoo sterk
geweest, dat eieren waren uitgeblazen en
daarna gevuld met zeepsop, de gaatjes
netjes dichtgemaakt met kaarsvet. Dan vroeg
iemand met een droog gezicht of de kok een
eitje wou bakken voor 'en zieke. En als altijd
gewillig ging de pan op het vuur en was even
later gevuld met zeepsop. Deswege verdwijnt
hij weer gauw om even later de hongerigen
van spijs te voorzien.
De wachten worden nu weer geregeld en de
reis wordt voortgezet. Wetende dat de bag
germolen maar tijdelijk is opgelapt, wordt
deze zorgvuldig behandeld. Met vreeze wordt
afgewacht of soms nogmaals het sein „Vaar
tuig wordt lek" door de runners wordt ge
heschen. Maar neen, dit gebeurt gelukkig niet
meer en na verloop van tijd wordt veilig
Thursday Island bereikt. Hier wordt de
ernstige zieke gedurende het verblijf in het
hospitaal gegeven, en ook de zieke bagger
molen krijgt, waai noodig een verbandje
van ijzer en cement, in de hoop gedurende
het volgende gedeelte der reis van verdere
ellende gespaard te blijven. Dit is gelukkig
zoo. Na vertrek van Thursday Island bleef
de baggermolen gezond, doch te Tomsvilla,
aan de kade gemeerd liggende, wordt de
rotsbreker aangevaren en krijgt hierdoor
eveneens lekkage. Hier is echter de smid bij
de hand met gereedschap, die spoedig de
kwaal kan verhelpen, echter niet dan na een
nacht „pompen".
Eerst probeert men een aan boord van
dit vaartuig opgesteld motorpompje. Dit
werkt echter niet en spoedig wordt deze
„stofzuiger" afgekeurd en weer troost ge
zocht bij een vertrouwde slagpomp, die het
beter doet, waarna de smid aan het werk
kan gaan en de zaak dichf iaakt.
De meeste zieken zijn nu weer ter been en
we gaan verder, bijgestaan door een Barrier
Pilot tot aan Brisbane. Ter hoogte van deze
plaats wordt de loods afgegeven en de reis
voortgezet. Zonder verdere noemenswaardige
ongevallen wordt op 11 Januari 1925 Mel
bourne bereikt. De beide vaartuigen worden
aan ontvangers overgedragen, waarna de
sleepboot weer reisklaar wordt geiraakt voor
Port 4delaide. Daar ligt het hiervoor ge
noemde stoomschip, bestemd voor Rotterdam
op onze aankomst te wachten om zeeklaar
gemaakt te worden. Samen met de een dag
na ons aangekom .n collega vertrokken wij
dus daarheen, om daar '-en begin te maken
aan het laatste gi deelte dezer reis, sleepende
afgelegd rond de halve wereldbol.
Planten, die Kerstmis en Nieuwjaar
in bloei zjjn.
In deze donkere dagen willen wij graag
bloeiende planten om ons zien als symbool van
betere dagen. Daar zijn er gelukkig meerdere,
die er voor in aanmerking komen. In de eer
ste plaatsnoem ik de Cyclamen. Hoe zuiver
wit deze kan bloeien is bekend. Een witte Bego
nia er naast gezet heeft zeker niet die reine
kleur. In een vorig artikeltje is reeds geschre
ven, dat men de Cyclamen niet te warm moet
zetten en ze steeds het water verwarmd op
het schoteltje behooren te krijgen. Met de
Begonia handelt men op dezelfde wijze.
In vele huiskamers ziet men tegen Kerst
mis een potje tulpen. Men houde ze voor ze
in de huiskamer komen, zoo koel mogelijk in
een vorstvrije kamer uit de zon.
De Kerstroos is een vaste plant. Ze laat zich
door: J. K. S.
Vol verwachting.
December is de donkerste der maanden.
December is ook de maand van het verwach
ten. Zoowel binnen- als buitenshuis. Binnens
huis beleef je een kring van gezellige feest
dagen, beginnende, in den Adventstijd, met
het feest van den grijzen, getabberden bis
schop, via het somber-loeiende Midwinter
blazen boven de waterputten in het Achter-
hoeksche, naar het feest van het Licht der
Lichten, dat uit 's werelds duist're wolken is
opgegaan, om ten slotte het jaar in den Syl-
vester-nacht uit te schieten met donderbus en
vuurroer. En buitenshuis?
Daar is de natuur tot rust gekomen, echter
slechts schijnbaar.
Vaak zijn de dagen grijs en stil en oneindig
troosteloos, 'n Nevel hangt over de triestige
landen, waaruit het zwartwit-gevlekte vee
verdwenen is naar de stallen, waar het nu
staat met geroskamde en gepoetste lijven en
geknipte staarten. Te wachten op het nieuwe
getij.
'n Kille wind jaagt door de ontbladerde
boomen. Schier zonder vogelgeluid zijn de
bosschen.
Zoo verglijden veel dagen, wind en wolken
loos, somber, grijs.
Witte wonderwereld.
Maar op 'n nacht heeft het gerijpt. Uit
mist en vorst is 'n wondermooi sprookje ont
staan. Wonderlijke gewassen van louter ijs
kristallen zijn de elzen langs de sloot gewor
den, de boerenkoolplanten kregen witte kroes
koppen en hoog boven de boerderijen uit, die
met witte dakenmutsen in den grijzen nevel
in het polderland liggen te droomen, streeft
de blanke luister van de iepen naar .den grau
wen hemel.
Een diepe, aandachtige stilte ligt over de
velden.
Heel langzaam wordt het dan wat lichter.
Tot opeens de nevel w\jkt. Zegevierend komt
de zon te voorschijn, terwijl de laatste mist
flarden langs den nog laag aan den hemel
staanden, gouden bol trekken. Licht-blauw en
goud, en doordrenkt van 'een diffuus licht
wordt nu de dag geboren en als verwonderde
kinderen voor 'n prachtige Sinterklaas-etalage
sta je in de wonder-wereld en weet niet waar
je het eerst zal kijken.
De donkergroen-ruischende dennen zijn
stille sprookjespaleizen geworden, kostelijk
spel van donker en licht, waaraan je je oogen
telkens weer uitkijkt. Elk grassprietje is wit
bepoederd, alsof 'n bakker met poedersuiker
gestrooid heeft. Het ijle takkenpatroon van
het rijtje doodgewone elzen is rein-wit besto
ven, roerloos en verstrakt. In het witte dons
toovert de gouden zon licht- en schaduw
plekken.
Maar al na 'n kwartier verdwijnt het won
der als de zon in kracht toeneemt. In stuk
ken valt het van de takken en zienderoogen
smelt het weg, en wordt weer wat het wer
kelijk was: water. De boomen worden weer
doodgewone boomen, de elzen zijn weer elzen,
de dennen weer dennen.
De boomen.
Je zou de boomen bijna vergeten zijn. De
dichte, ruwschorsige eiken, de fijne, witstam-
mige berken en grijze esschen, de ritselende
popels en gladde elzen, de taaie wilgen en
alle andere. Je zou ze vergeten, als de
herfststormen in November het laatste geel-
of vlammend rood verkleurde blad eraf ge
veegd hebben. Maar op zoo'n witten morgen
ontdek je ze opnieuw. En bijna vanzelf ga je
ze dan goed bekijken. Terecht.
Ih al die boomen werkt immers, in het
verborgene, het leven verder.
Als ze, schijnbaar dood, de dorre takken
heffen in een klam-druilenden mist op grijs
stille dagen en onwillekeurig de woorden in
je opkomen:
De boomen dorren in het laat seizoen.
En wachten roerloos den nabijen winter.
Maar ook als de winterstormen heersch'en
en ze wild hun kale takken op den wild-
jagenden wind zwaaien tegen de lucht vol
tegen Kerstmis in bloei trekken. Is ze uitge
bloeid, dan wordt ze met de pot in den tuin
gezet, waar men haar met turfmolm toedekt
Hier blijft ze het geheele jaar staan om ons
het volgende jaar weer haar bloemen te laten
zien.
Een der mooiste Kerstplanten is de Poin-
settia of Kerstster. Men ziet ze nu al weer
eenigen tijd in de bloemenwinkels. Bekijken
wij haar nauwkeurig, dan zien we, dat ze
bloeit met gele bloempjes. Dit is echter niet
het bijzondere van de plant. De aandacht wordt
getrokken door de gekleurde bladeren die zich
onder de bloemen bevinden. Het zijn schut
bladeren, die zich langzamerhand schitterend
rood kleuren. De Poinsettia wordt ook wel als
snijbloem gebruikt. Doet men dit dan moet het
uiterste der steel dicht gebrand worden. Ze
behoort n.1. tot de Wolfsmelkachtigen. Deze
planten hebben vaak een witachtig sap, dat
men daarom melksap noemt. Brandt men de
stelen niet, dan zijn de bloemen spoedig ver
welkt, omdat het sap uit de steel vloeit.
De Kerstster gedijt zeer goed als potplant.
Ze behoort in het volle licht te staan en kan
in den bloeitijd veel water verdragen. Is de
bloei afgeloopen dan wordt ze tot op onge
veer 20 cm afgesneden en tot het voorjaar
begin April weggezet. Ze behoeft dan niet
in het volle licht te staan, maar kan niet tegen
vorst. Na den rusttijd wordt ze verpot. D"
aarde wordt vernieuwd. De nieuwe pot kan
iets grooter zijn en wordt met voedzame aarde
gevuld. Bladaarde, verteerde koemest en zoo
mogelijk wat lichte klei is een uitstekend
grondmengsel voor haar. Haar plaats is voor-
loopig nog in de huiskamer, waar ze ook ge
leidelijk meer water krijgt. Is de vorst in be
gin Juni verdwenen, dan is het beter haar met
de pot in den tuin op een zonnige beschutte
plaats in te graven. Hier blijft ze tot het laatst
van Augustus staan. De onderste bladeren
worden dan geel en het is tijd, dat ze weer
naar binnen gebracht wordt. Ook nu krijgt ze
weer een zonnige standplaats, omdat op een
koele plaats het blad afvalt. In December staat
ze dan weer evenals het vorige jaar in haar
volle pracht. Zoo beloont ze ruimschoots de
zorgen, die aan haar besteed zijn.
A. v. d. LIJN.
Met de viering van den Oudejaarsavond
en den Nieuwjaarsdag zijn tal van gebrui
ken en oude legenden verbonden, vooral
omdat dit een jaarlijks terugkeerend feest
is. dat in vrijwel ieder land gevierd wordt,
ook in de landen met godsdiensten, welke
geheel van de Christelijke godsdienst ver
schillen. Als kerkelijke feestdag is de
Nieuwjaarsdag in onze Westersrhe landen
nog slechts enkele honderden jaren in ge
bruik. In het begin van de zeventiende
eeuw hoort men voor het eerst, dat op de
Dordtsche Synode wordt besloten den
Nieuwjaarsdag kerkelijk te vieren, doch
eerst tegen het einde van de zeventiende
eeuw wordt officieel op Nieuwjaarsmorgen
de z.g. Nieuwjaarspreek gehouden, in te
genwoordigheid van de stedelijke magi
straat-personen. de oversten der gilden en
verder allo vooraanstaande burgers der
stad. waarbij de predikant een soort
Nieuwjaarswensch uitsprak, waarbij het
menigmaal zoo werd ingericht, dat er
openlijk of bedekt aan dezen of genen
burger of overheidspersoon lof werd toe
gezwaaid.
Vóór de hervorming werd door de kerk
den Nieuwjaarsdag niet gevierd. De go-
schiedenis echter vermeldt, dat de geeste
lijken. diakenen en zelfs de priesters dien
dag gebruikten tot het vieren van een
feest, waar de gemeente geheel buiten werd
gehouden. Dit feest werd genaamd ..het
feest der dwazen". Het was een allesbehal
ve gewijd feest en gaf aanleiding tot zulke
uitspattingen, dat in het jaar 1444 de hoog
leeraren van de Parijsche Universiteit de
Sorbonne. een brief richtten aan alle prela
ten van Frankrijk, waarin deze aange
spoord werden al hun invloed aan te wen
den om dat feest te doen verdwijnen,
Slaan we eens een blik naar het oude
China. Daar duurt het Nieuwjaarsfeest
niet. één dag, doch acht dagen. De Chi-
neezen houden nu eenmaal van feestvieren
en hebben daar heel wat voor over. Toch
is hei Nieuwjaarsfeest in China van gods-
dienstigen oorsnrong. Op Nieuwjaarsdag
(die nu eens einde Januari, dan weer be
gin Februari valt) worden de huisgoden
besprenkeld met reukwater, terwijl men
ze in de bloemetjes zet, hvacinten en nar
cissen vooral. Om middernacht beginnen
de godsdienstige plechtigheden, om tot aan
het. morgengloren voort te duren.
Men hrengf tal van offers in den vorm
van ronde kaarsen, wierookstokjes, een al
manak voor het nieuwe iaar enz., teneinde
aldus dank te betuigen voor genoten welda
den. Ook de asch der voorouders, die de
Chineezen immers in hun eigen woningen
bewaren, deelt in de algemeens offerande.
Het is verder typeerend voor de eerbied,
welke de Chinees voor zün ouders en groot
ouders koestert, dat ook nieuwiaarsvven-
schen jegens ouders en grootouders een
groote plechtigheid vormt.
De ouders en grootouders stellen zich
voor deze gelegenheid naast elkaar op, op
een rij zetels. Vervolgens komen de jonge
lieden en kinderen en doen driemaal ach
tereen voor ieder der ouderen een voetval
en speken gelukwenschen uit met het bij
zondere voorrecht dat deze ouderen hebben,
doordat ze in de gelegenheid zijn het nieuwe
jaar mee te beleven.
Het feest zou echter niet volkomen zijn,
althans niet voor den Chinees, indien eg
niet buiten in de straat overal vuurwerk
werd afgestoken.
Op nieuwjaarsdag zijn de winkels gesloten
en alle gevels met kleurige linten en papie
ren wimpels versierd. Dat het Chineesche
nieuwjaarsfeest meer dan een week duurt,
verklaart men door de. omstandigheid, dat
men in China overigens eigenlijk geen an
dere feestdagen kent.
Gedurende deze feestweek houdt iedereen,
van de geringste tot de rijkste, zich bezig
met allerlei ontspanningen. Er zal geen en
kele Chineesche winkelier zijn, die vóór den
achtsten deg zijn winkel opent om zaken te
doen.
Want de overlevering wil, dat hij daar
door niet alleen groote schade zou onder
vinden, doch tevens een zware schande op
zich zou laden.
Pas in de tweede week van het nieuwe
jaar begint de Chinees met den afbraak
van de verschillende versieringen, terwijl
pas na een dag of veertien de straten in
een Chineesche stad weer het gewone uiter
lijk van het leven van alle dag hebben
verkregen.
grauw-jachtende wolken. In hun kruinen
krassen bonte kraaien, langstaartige eksters
spektakelen er in om. Laat in den morgen
duiken ze op uit den mist en vroeg in den
middag schimmen ze alweer weg.
In het verborgene bereiden zij den nieuwen
bloei voor. Elk takje, elk twijgje, draagt al
nieuwe knopjes, katjes, blaadjes, spruitjes en
puntjes, groen en geel, paars en rood, alles
nog warm ingepakt in harsbedekte schubben,
die beschermen tegen sneeuw en vorst, hagel
en ijs en sneeuw. Als lauwe winden gaan
waaien gaat dat zwellen. En op den dag der
duizend wonderen, barsten de hulsels en doen
de boomen mee aan het groote lentefeest!
Veel te genieten.
Het eigenaardige is, dat het er bij veel men
schen nog steeds niet in wil, dat het buiten
ook in den winter mooi is, dat er zelfs heel
veel te zien en te genieten valt. Als je je
oogen maar niet in den zak hebt.
Je kent de duinen, je kent het polderland.
Tenminsteje dénkt het te kennen. Zoo
's zomers, dan zijn de duinen mooi nietwaar.
Als de hellingen groen zijn en de valleien
bloeien en vervuld zijn van vogelzang. Mis
schien heb je het duin zoo wel lief gekregen.
Je hebt er rondgezworven, geluisterd naar
den zang van leeuwerik en kneu, gegeten van
donzig-blauwe bramen en wrangzure kraai-
hei-bessen en genoten van de bonte bloemen
pracht. En ook het polderland is mooi in den
juichenden volzomer, met z'n vaarten en
bloeiende graslanden en den wijden zomer
hemel daarboven.
Maar ken je ook de wintersche duinen, het
wintersche polderland. Je zou het niet terug
kennen! Maar ik wed toch, dat je alles even
mooi zult vinden, of misschien wel mooier.
Onverschillig wanneer. Of je er nu rond
sjouwt op 'n zonnigen namiddag, als de zon
al lager zakt en in vlammenlaaiing ondergaat
en alles van 'n zachtpaarse tint wordt, ter
wijl de nevelvrouwen hun zilvergrijze sluiers
om de helmbehuiverde heuvels hangen en in
de ademlooze stilte alleen de slaapzang van
een roodborstje riktikt en in den koperkleurig
glanzenden hemel de avondster begint óp te
flonkeren. Of dat je op 'n grauwen dag heu
vel op, heuvel af gaat, als alles eenzaam is
en verlaten en er zelfs geen konijnprent in
t stuivende zand staat en de kilgrijze helm-
sprieten op de heuvels tranen met tuiten
huilen en er geen vogel is te hooren. Dan is
het duin van 'n barre, woeste schoonheid.
Kare proppen.
Ook 's winters is het duinlandschap op twee
manieren te bekijken. Je kunt letten op de
groote dingen, de algemeenheden, zooals de
vorm van de duinen, het weer. Je kunt ook
letten op de kleine dingen, op planten, dieren,
insecten. Het eerste zou je 't beste uit een
vliegtuig kunnen doen, het tweede op je
knieen.
Wat valt er op te merken aan die kruip-
wilgboschjes bijvoorbeeld. Ze zitten vól vuur-
roode knopjes, terwijl hier en daar nog een
vergeeld blad toeft. Dat zijn beloften voor
het voorjaar, die kleine knopjes. Die rare,
donkere proppen echter? Bekijk ze maar be
ter, en je ontdekt, dat het verzamelingen
van dicht op elkaar zittende bladeren zijn.
Een eigenaardig geval. Want waarop vallen
deze bladeren niet zooals hun collega's af. En
waarom zijn ze zoo raar gegroeid.
De oorzaak.
De kleine oorzaak van dit tamelijk groote
gevolg is een mugje van nog geen millimeter.
Met een heel fijn legboortje legt dit galmugje,
dat heel teere vleugeltjes, zonder adernet
heeft en grappige voelsprietjes, precies kra-
lensnoertjes, enkele eitjes aan den top van
een jonge wilgenloot tusschen de knopschub-
ben. Daaruit kruipen pootlooze, blinde larven,
die niets anders doen dan wilgensap drinken
uit de lekkere, sappige plantendeelen om hen
heen. De wilgenloot houdt daardoor op te
groeien, zoodat alle bladeren dicht opeen ko
men te staan. Het wilgenrozetje is ontstaan!
Peuter zoo'n rozetje eens open, dan vind je
tusschen de dorre bladeren de poppen, veilig
en warm en lekker beschut opgeborgen.
Straks zullen daaruit weer „galmugjes" ont
staan.
Ook aan de meidoorn.
Ook aan de meidoorns merk je, nu de bla
deren gevallen zijn, allicht eigenaardige,
witte, grauwe of grijze klonten op, precies
dotten natte watten. Dat zijn de spinsels van
de bastaardsatijnrupsen. Daar binnen in die
dichte spinselnetten zitten de honderden
jonge rupsjes, heerlijk veilig en warm voor
den kouden winter. Kom in 't voorjaar nog
maar eens terug. Dan hebben al die felge
kleurde, dichtbehaarde rupsjes hun warme
huis verlaten en kruipen rond op hun voedsel-
struik, die er vanzelfsprekend kaal afkomt.
En nog later kun je uitkijken naar de zuiver-
witte bastaardsatijnvlinders zelf, die uit de
verpoppende rupsen gekropen zijn. Tenminste
als de koekoek de rupsen voor dien tijd niet
heeft opgepeuzeld.
Er ls meer!
Zie je nu wel, dat er in December genoeg
te beleven en te genieten valt buiten? Want,
ik heb nog met geen woord gerept over 'n
heele groote groep van planten, die juist rond
midwinter gaan bloeien. Dat zijn de blad
mossen. Verdiep je je in dat laag-bij-de-grond-
sche spul, dan gaat er een wonderwereld voor
je open van ongekende kleurenweelde en
veelheid van vormen. Daar zijn de winter-
gasten onder de vogels, de bpnte kraaien, de
goudhaantjes, roodborstjes en winterkonink
jes, die ieder voor zich je aandacht ten volle
waard zijn. Er zijn nog veel planten, die nog
steeds of misschien: alweer bloeien. Of
maak eens 'n strandwandeling en let terdege
op de aanspoelsellijn, en je zult zien, dat je
met zakken vol leuke dingen thuis komt. Als
je geluk hebt, en geduld, vind je zeldzame
schelpen, misschien wel Noorsche hartschel
pen of zwaarscheeden. je vindt wieren en
inktvischschilden, tusschen gloeilarrtpjes, si
naasappelschillen en kapotte kisten. En let
ook op de teer-olie-slachtoffers onder de zee
vos-els, die aangespoeld zijn. Jan van Genten
of Noorsche stormvogels, of wie weet een ys-
duiker.
Ontdek zoo de schoonheid van je land. ook
als het wintert!