DE GROOTSTE TER WERELD SLEEPREIS Rondom het Qude Midwinterfeest De viering van oud en nieuw Het authentiek relaas van: Met de „Willem Barentz" en de „Vlaanderen" van Soerabaia naar Port Adelalde" Uit de natuur Schoonheid in December Stokers en tremmers ziek en een lekke baggermolen. En een kok die z'n pollepels niet wilde missen In ons nummer van Zaterdag 14 December namen wjj een artikel op, waarin Jan de Hartog, de schrijver va* de sleepvaart-roman „Hollands Glorie", het een en ander vertelde van de lang ste sleepreis ooit gemaakt en wel door kapitein D. Moerman van „Wijsmuller". Deze reis, die indertijd een internatio nale sensatie is geweest, was inderdaad een enorme prestatie van Nederland- schen pioniersarbeid. Vandaar dat wjj ons gelukkig prijzen dezer dagen door een bijzonder fortuinlijk toeval in het bezit te komen van het authentiek relaas van het grootste deel van dezen tocht over het grootste deel van den aardbol. Gespeend aan alle sentiment, alle sensatie, leest men hier een soort journaal, tusschen de regels waarvan men echter de ontzaglijke moeilijkheden van deze Herculische taak leest. In een volgend en laatste artikel leest men van de beroemde reis met de „City of Singapore" naar Holland. Zij hierbij nog vermeid, dat behalve kapitein Moerman van Den Helder nog vier Heldersche runners deel uitmaak ten van de bemanning. Dat waren Leen- dert en Engel van der Harst, Jan Bak ker en Dirk Eelman. Na een korte inleiding, waarin ver haald wordt van de lange sleepreis van IJmuiden naar Soerabaia, zegt de schrij ver dan: In het laatst van November 1924 bevinden zich in de Timorzee twee sleepbooten. De „Vlaanderen", de kleinste, sleept een bagger molen en een klein sleepbootje, de „Willem Barendz", de grootste, een baggermolen en een rotsbreker. Op 15 November zijn beide uit Soerabaja vertrokken, na eerst een droogdok te hebben afgeleverd in Sabang, waarmee men op 16 Juli '24 uit Holland was vertrokken. Thans zijn zij onderweg naar Melbourne, onder afspraak zooveel mogelijk bij elkaar te zullen blijven. Op het verdere reisprogramma staat nog,, dat zij, na aflevering van hun tegenwoor dige sleep, zich van Melbourne naar Port Ade- laide moeten begeven, om vandaar een door een zware ontploffing beschadigd stoomschip van ongeveer 7000 B.R.T., naar Rotterdam te sleepen. Na vertrek van Soerabaja zijn op de sleep boot „W. Barendsz", waarover dit artikel in hoofdzaak handelt, meerdere zieken gekomen, tengevolge van malaria. De stokers en trem mers liggen te kooi met koorts (waarvan de kok de schuld krijgt), en om in hun werk te voorzien wordt van het resteerende dek- en en machinekamerpersoneel een ploeg samen gesteld om de zieken zoo goed mogelijk te ver vangen. Dit gaat best, men weet op deze schepen, dat men op elkaar is aangewezen en hoewel natuurlijk niet op volle kracht kun nende draaien, gaat het met een matig vaartje verder en wordt de Timorzee bereikt. Hier echter wordt het weêr anders, buiig, af en toe harde bries uit verschillende richtin gen, met als gevolg een verwarde zeegang. De beide gesleepte vaartuigen, die hun eerste jeugd reeds achter den rug hebben, werken zwaar, en op de sleepboot neemt men maat regelen om dit werken zoo gering mogelijk te doen zijn. Door de runners worden geen on heilen geseind en dus hoopt men het beste er van. Eenige dagen duurt deze slechtweer- periode reeds. Niet wat te onzent ruw weer wordt genoemd, doch helaas blijkt reeds dit te veel voor den baggermolen, want op een vroegen morgen, wordt vandaar geseind aan de sleepboot: „Vaartuig wordt lek". „Ook dat nog", zegt de kapitein daarvan btf zichzelf. „Dat kan er precies nog bij. Bijna de helft der menschen ziek of onderweg om het te worden en dan nog een lekke bagger molen, 't is prachtig." Echter, er moet gehol pen worden. Even de koppen bij elkaar en be sloten wordt, dat stuurman, 2e en 3e machi- mist en het dekpersoneel met de sloep naar de molen zullen gaan om te pompen en te trach ten de lekkage te vinden en zoo mogelijk te verhelpen. Het is noodig ook, want de bagger molen ligt reeds voorover met eenige slagzij. De sloep wordt dus klaargemaakt en, na vaart minderen, gestreken; en voorzien van spek, keggen, proppen, enz., vertrekt de stuurman met zijn mannen om aan de runners hulp te gaan verleenen en te trachten den molen bo ven water te houdeh. Als de sloep weg zal roeien, komt de kok uit zijn kombuis en roept aan den stuurman: „Als hij zinkt, brengt dan mijn potten en pannen ook mee terug", doch krijgt ten antwoord: „Verr... vent, met je potten en pannen, 'k Heb nog wel wat anders aan mijn kop als jouw rommel!" Mopperend verdwijnt onze kok weer, doch eenigen tijd later, als de sloep goed en wel langszij van den baggermolen is, komt hij naar de brug. „Kaptein, sein U nou even of ze mjjn potten en pannen ook mee terug brengen, want ik moet alles weer aan boord geven van die boot, die we van Australië naar huis moeten slee pen, en als ze weg raken, kan ik dat niet doen." De Kapitein kijkt hem eens aan en vraagt: „Heb je al koffie? Nee, nou zet ze dan en maak mij ook niet ziek met je ged Je hebt al genoeg menschen vergiftigd. Die molen zinkt niet." 't Is een beste kerel, die even later de koffie kpmt brengen met de opmerking: „Nou de stuurman weg is, is het vanochtend zeker geen „schoot an". „Maak je maar niet ongerust hoor," is het antwoord. „Ais het tijd is, krijg jij je borrel." De machinist, die alleen is echter geble ven van het machinekamerpersoneel, zooals de kapitein aan dek, en dus nu alle*-.u zijn machine van 1200 I.P.K. en de beide ketels heeft te bedienen, komt een poosje later zeg gen: „Als het moet, kan het best wat har der hoor, 'k heb plenty stoom", waarop af gesproken wordt, dat hij zijn wagen zoodanig zal laten loopen als voor hem het beste uit komt. Dit geregeld zijnde, gaan we met een vaartje van een paar my'1 verder. De marconist neemt een poosje het roer, zoodat de kapitein gelegenheid krijgt de zonshoogte, 's morgens genomen, uit te rekenen, waarna deze weer het roer neemt. Op den molen rjn ze lustig aan het pom pen. Met den kijker zien we het water over boord loopen en verder wordt afgewacht wat de stuurman met zijn mannen, als deze terug komen, te zeggen zullen hebben. Tegen twaalven komen zij terug om te eten, om daarna het werk op den molen weer voort te zetten. De stuurman rapporteert de piek vol water, en een compartiment daar achter eveneens. Met drie handpompen zijn ze het lek echter de baas. Het water zakt en eenige lekke nagels zijn al gevonden en voorzien. Zij zullen probeeren het schip lens te krijgen en hebben dan hoop, het grootere lek of lekken, te vinden. Na het eten gaan de pompers weer naar den molen en keeren -egen den avond naar de sleepboot terug. Het schip is nog niet lens, maar nagenoeg. Een flinke lekkage ach ter eei. berghout is gevonden en voorzien, en ze hebben alvorens te vertrekken vastgesteld, dat nu met één pomp het water kan worden bijgehouden, hetgeen gedurende den nacht door de runners zal worden gdaan. Den volgen den morgen zullen zij weder terug komen, om dan zoo mogelijk de verdere lekkage te vinden, na het schip geheel te hebben leeg- ge ompt. Op de sleepboot worden nu voor den nacht de wachten zoodanig geregeld, dat de hardste werkers de meeste rust krijgen, en aan de andere sleepboot wordt per draadlooze mede gedeeld, hoe de zaken staan. Deze is door gegaan en zal zijn reis v'-"-volgen zonder te wachten. Tot heden is hij er best afgekomen, hoewel later, ter hoogte van Brisbane ook hem het leed gespaard blijft en hij wegens lekkenden baggermolen te Brisbane moet binnenloopen. Met de zieken is het hetzelfde, het gewone malariaverloop. Eén geval is echter van ernstiger aard. Hier is de papieren dokter en de medicijnkist niet voldoende, maar is een werkelijke dokter vereischt. Van onze plaats uit is deze echter niet te bereiken cn de pa tiënt wordt getroost met de mededeeling, dat we Thursday Island zullen aanloopen en hem daar in doktersbehandeling zullen geven. Den volgenden morgen gaan de pompers weer naar den molen; er is afgesproken, dat op een seintje van den stuurman aan de sleepboot, deze voor een poosje volle kracht zal gaan trekken om te zien, of de molen dan soms meer water maakt dan bij langzaam draaien. Dit wordt gedaan. Daarna gaat het weer het oude gangetje van den vorlgen dag en met drie pompen slagen stuurman en hel pers erin, het vaartuig leeg te pompen. Dan wordt in de piek nog een lek gevonden, een eenigszins afgeweken plaat, waarin met keggen wordt voorzien. Verder nog enkele lekke nagels in het piekschot. Ook dit euvel wordt zooveel mogelijk tijdelijk verholpen en als alles gereed is, en het schip droog, wordt dit weer toevertrouwd aan de hoede der runners. De „salvors" keeren nu terug naar de sleepboot, waar met een opgelucht ge moed de sloep weer wordt geheschen. Ook onze kok, weer gerust over zijn potten en pannen, geeft een trekje mee, maar blijft niet te lang uit zijn kombuis. Dat is niet ver trouwd, uit ervaring weet hp dat soms, als hjj even is weggeweest, zijn vuur uit is; of dat een sigarenkistje, als driemastschip ge tuigd op de kokende golven van zijn ketel met snert ronddanst, 't Is zelfs zoo sterk geweest, dat eieren waren uitgeblazen en daarna gevuld met zeepsop, de gaatjes netjes dichtgemaakt met kaarsvet. Dan vroeg iemand met een droog gezicht of de kok een eitje wou bakken voor 'en zieke. En als altijd gewillig ging de pan op het vuur en was even later gevuld met zeepsop. Deswege verdwijnt hij weer gauw om even later de hongerigen van spijs te voorzien. De wachten worden nu weer geregeld en de reis wordt voortgezet. Wetende dat de bag germolen maar tijdelijk is opgelapt, wordt deze zorgvuldig behandeld. Met vreeze wordt afgewacht of soms nogmaals het sein „Vaar tuig wordt lek" door de runners wordt ge heschen. Maar neen, dit gebeurt gelukkig niet meer en na verloop van tijd wordt veilig Thursday Island bereikt. Hier wordt de ernstige zieke gedurende het verblijf in het hospitaal gegeven, en ook de zieke bagger molen krijgt, waai noodig een verbandje van ijzer en cement, in de hoop gedurende het volgende gedeelte der reis van verdere ellende gespaard te blijven. Dit is gelukkig zoo. Na vertrek van Thursday Island bleef de baggermolen gezond, doch te Tomsvilla, aan de kade gemeerd liggende, wordt de rotsbreker aangevaren en krijgt hierdoor eveneens lekkage. Hier is echter de smid bij de hand met gereedschap, die spoedig de kwaal kan verhelpen, echter niet dan na een nacht „pompen". Eerst probeert men een aan boord van dit vaartuig opgesteld motorpompje. Dit werkt echter niet en spoedig wordt deze „stofzuiger" afgekeurd en weer troost ge zocht bij een vertrouwde slagpomp, die het beter doet, waarna de smid aan het werk kan gaan en de zaak dichf iaakt. De meeste zieken zijn nu weer ter been en we gaan verder, bijgestaan door een Barrier Pilot tot aan Brisbane. Ter hoogte van deze plaats wordt de loods afgegeven en de reis voortgezet. Zonder verdere noemenswaardige ongevallen wordt op 11 Januari 1925 Mel bourne bereikt. De beide vaartuigen worden aan ontvangers overgedragen, waarna de sleepboot weer reisklaar wordt geiraakt voor Port 4delaide. Daar ligt het hiervoor ge noemde stoomschip, bestemd voor Rotterdam op onze aankomst te wachten om zeeklaar gemaakt te worden. Samen met de een dag na ons aangekom .n collega vertrokken wij dus daarheen, om daar '-en begin te maken aan het laatste gi deelte dezer reis, sleepende afgelegd rond de halve wereldbol. Planten, die Kerstmis en Nieuwjaar in bloei zjjn. In deze donkere dagen willen wij graag bloeiende planten om ons zien als symbool van betere dagen. Daar zijn er gelukkig meerdere, die er voor in aanmerking komen. In de eer ste plaatsnoem ik de Cyclamen. Hoe zuiver wit deze kan bloeien is bekend. Een witte Bego nia er naast gezet heeft zeker niet die reine kleur. In een vorig artikeltje is reeds geschre ven, dat men de Cyclamen niet te warm moet zetten en ze steeds het water verwarmd op het schoteltje behooren te krijgen. Met de Begonia handelt men op dezelfde wijze. In vele huiskamers ziet men tegen Kerst mis een potje tulpen. Men houde ze voor ze in de huiskamer komen, zoo koel mogelijk in een vorstvrije kamer uit de zon. De Kerstroos is een vaste plant. Ze laat zich door: J. K. S. Vol verwachting. December is de donkerste der maanden. December is ook de maand van het verwach ten. Zoowel binnen- als buitenshuis. Binnens huis beleef je een kring van gezellige feest dagen, beginnende, in den Adventstijd, met het feest van den grijzen, getabberden bis schop, via het somber-loeiende Midwinter blazen boven de waterputten in het Achter- hoeksche, naar het feest van het Licht der Lichten, dat uit 's werelds duist're wolken is opgegaan, om ten slotte het jaar in den Syl- vester-nacht uit te schieten met donderbus en vuurroer. En buitenshuis? Daar is de natuur tot rust gekomen, echter slechts schijnbaar. Vaak zijn de dagen grijs en stil en oneindig troosteloos, 'n Nevel hangt over de triestige landen, waaruit het zwartwit-gevlekte vee verdwenen is naar de stallen, waar het nu staat met geroskamde en gepoetste lijven en geknipte staarten. Te wachten op het nieuwe getij. 'n Kille wind jaagt door de ontbladerde boomen. Schier zonder vogelgeluid zijn de bosschen. Zoo verglijden veel dagen, wind en wolken loos, somber, grijs. Witte wonderwereld. Maar op 'n nacht heeft het gerijpt. Uit mist en vorst is 'n wondermooi sprookje ont staan. Wonderlijke gewassen van louter ijs kristallen zijn de elzen langs de sloot gewor den, de boerenkoolplanten kregen witte kroes koppen en hoog boven de boerderijen uit, die met witte dakenmutsen in den grijzen nevel in het polderland liggen te droomen, streeft de blanke luister van de iepen naar .den grau wen hemel. Een diepe, aandachtige stilte ligt over de velden. Heel langzaam wordt het dan wat lichter. Tot opeens de nevel w\jkt. Zegevierend komt de zon te voorschijn, terwijl de laatste mist flarden langs den nog laag aan den hemel staanden, gouden bol trekken. Licht-blauw en goud, en doordrenkt van 'een diffuus licht wordt nu de dag geboren en als verwonderde kinderen voor 'n prachtige Sinterklaas-etalage sta je in de wonder-wereld en weet niet waar je het eerst zal kijken. De donkergroen-ruischende dennen zijn stille sprookjespaleizen geworden, kostelijk spel van donker en licht, waaraan je je oogen telkens weer uitkijkt. Elk grassprietje is wit bepoederd, alsof 'n bakker met poedersuiker gestrooid heeft. Het ijle takkenpatroon van het rijtje doodgewone elzen is rein-wit besto ven, roerloos en verstrakt. In het witte dons toovert de gouden zon licht- en schaduw plekken. Maar al na 'n kwartier verdwijnt het won der als de zon in kracht toeneemt. In stuk ken valt het van de takken en zienderoogen smelt het weg, en wordt weer wat het wer kelijk was: water. De boomen worden weer doodgewone boomen, de elzen zijn weer elzen, de dennen weer dennen. De boomen. Je zou de boomen bijna vergeten zijn. De dichte, ruwschorsige eiken, de fijne, witstam- mige berken en grijze esschen, de ritselende popels en gladde elzen, de taaie wilgen en alle andere. Je zou ze vergeten, als de herfststormen in November het laatste geel- of vlammend rood verkleurde blad eraf ge veegd hebben. Maar op zoo'n witten morgen ontdek je ze opnieuw. En bijna vanzelf ga je ze dan goed bekijken. Terecht. Ih al die boomen werkt immers, in het verborgene, het leven verder. Als ze, schijnbaar dood, de dorre takken heffen in een klam-druilenden mist op grijs stille dagen en onwillekeurig de woorden in je opkomen: De boomen dorren in het laat seizoen. En wachten roerloos den nabijen winter. Maar ook als de winterstormen heersch'en en ze wild hun kale takken op den wild- jagenden wind zwaaien tegen de lucht vol tegen Kerstmis in bloei trekken. Is ze uitge bloeid, dan wordt ze met de pot in den tuin gezet, waar men haar met turfmolm toedekt Hier blijft ze het geheele jaar staan om ons het volgende jaar weer haar bloemen te laten zien. Een der mooiste Kerstplanten is de Poin- settia of Kerstster. Men ziet ze nu al weer eenigen tijd in de bloemenwinkels. Bekijken wij haar nauwkeurig, dan zien we, dat ze bloeit met gele bloempjes. Dit is echter niet het bijzondere van de plant. De aandacht wordt getrokken door de gekleurde bladeren die zich onder de bloemen bevinden. Het zijn schut bladeren, die zich langzamerhand schitterend rood kleuren. De Poinsettia wordt ook wel als snijbloem gebruikt. Doet men dit dan moet het uiterste der steel dicht gebrand worden. Ze behoort n.1. tot de Wolfsmelkachtigen. Deze planten hebben vaak een witachtig sap, dat men daarom melksap noemt. Brandt men de stelen niet, dan zijn de bloemen spoedig ver welkt, omdat het sap uit de steel vloeit. De Kerstster gedijt zeer goed als potplant. Ze behoort in het volle licht te staan en kan in den bloeitijd veel water verdragen. Is de bloei afgeloopen dan wordt ze tot op onge veer 20 cm afgesneden en tot het voorjaar begin April weggezet. Ze behoeft dan niet in het volle licht te staan, maar kan niet tegen vorst. Na den rusttijd wordt ze verpot. D" aarde wordt vernieuwd. De nieuwe pot kan iets grooter zijn en wordt met voedzame aarde gevuld. Bladaarde, verteerde koemest en zoo mogelijk wat lichte klei is een uitstekend grondmengsel voor haar. Haar plaats is voor- loopig nog in de huiskamer, waar ze ook ge leidelijk meer water krijgt. Is de vorst in be gin Juni verdwenen, dan is het beter haar met de pot in den tuin op een zonnige beschutte plaats in te graven. Hier blijft ze tot het laatst van Augustus staan. De onderste bladeren worden dan geel en het is tijd, dat ze weer naar binnen gebracht wordt. Ook nu krijgt ze weer een zonnige standplaats, omdat op een koele plaats het blad afvalt. In December staat ze dan weer evenals het vorige jaar in haar volle pracht. Zoo beloont ze ruimschoots de zorgen, die aan haar besteed zijn. A. v. d. LIJN. Met de viering van den Oudejaarsavond en den Nieuwjaarsdag zijn tal van gebrui ken en oude legenden verbonden, vooral omdat dit een jaarlijks terugkeerend feest is. dat in vrijwel ieder land gevierd wordt, ook in de landen met godsdiensten, welke geheel van de Christelijke godsdienst ver schillen. Als kerkelijke feestdag is de Nieuwjaarsdag in onze Westersrhe landen nog slechts enkele honderden jaren in ge bruik. In het begin van de zeventiende eeuw hoort men voor het eerst, dat op de Dordtsche Synode wordt besloten den Nieuwjaarsdag kerkelijk te vieren, doch eerst tegen het einde van de zeventiende eeuw wordt officieel op Nieuwjaarsmorgen de z.g. Nieuwjaarspreek gehouden, in te genwoordigheid van de stedelijke magi straat-personen. de oversten der gilden en verder allo vooraanstaande burgers der stad. waarbij de predikant een soort Nieuwjaarswensch uitsprak, waarbij het menigmaal zoo werd ingericht, dat er openlijk of bedekt aan dezen of genen burger of overheidspersoon lof werd toe gezwaaid. Vóór de hervorming werd door de kerk den Nieuwjaarsdag niet gevierd. De go- schiedenis echter vermeldt, dat de geeste lijken. diakenen en zelfs de priesters dien dag gebruikten tot het vieren van een feest, waar de gemeente geheel buiten werd gehouden. Dit feest werd genaamd ..het feest der dwazen". Het was een allesbehal ve gewijd feest en gaf aanleiding tot zulke uitspattingen, dat in het jaar 1444 de hoog leeraren van de Parijsche Universiteit de Sorbonne. een brief richtten aan alle prela ten van Frankrijk, waarin deze aange spoord werden al hun invloed aan te wen den om dat feest te doen verdwijnen, Slaan we eens een blik naar het oude China. Daar duurt het Nieuwjaarsfeest niet. één dag, doch acht dagen. De Chi- neezen houden nu eenmaal van feestvieren en hebben daar heel wat voor over. Toch is hei Nieuwjaarsfeest in China van gods- dienstigen oorsnrong. Op Nieuwjaarsdag (die nu eens einde Januari, dan weer be gin Februari valt) worden de huisgoden besprenkeld met reukwater, terwijl men ze in de bloemetjes zet, hvacinten en nar cissen vooral. Om middernacht beginnen de godsdienstige plechtigheden, om tot aan het. morgengloren voort te duren. Men hrengf tal van offers in den vorm van ronde kaarsen, wierookstokjes, een al manak voor het nieuwe iaar enz., teneinde aldus dank te betuigen voor genoten welda den. Ook de asch der voorouders, die de Chineezen immers in hun eigen woningen bewaren, deelt in de algemeens offerande. Het is verder typeerend voor de eerbied, welke de Chinees voor zün ouders en groot ouders koestert, dat ook nieuwiaarsvven- schen jegens ouders en grootouders een groote plechtigheid vormt. De ouders en grootouders stellen zich voor deze gelegenheid naast elkaar op, op een rij zetels. Vervolgens komen de jonge lieden en kinderen en doen driemaal ach tereen voor ieder der ouderen een voetval en speken gelukwenschen uit met het bij zondere voorrecht dat deze ouderen hebben, doordat ze in de gelegenheid zijn het nieuwe jaar mee te beleven. Het feest zou echter niet volkomen zijn, althans niet voor den Chinees, indien eg niet buiten in de straat overal vuurwerk werd afgestoken. Op nieuwjaarsdag zijn de winkels gesloten en alle gevels met kleurige linten en papie ren wimpels versierd. Dat het Chineesche nieuwjaarsfeest meer dan een week duurt, verklaart men door de. omstandigheid, dat men in China overigens eigenlijk geen an dere feestdagen kent. Gedurende deze feestweek houdt iedereen, van de geringste tot de rijkste, zich bezig met allerlei ontspanningen. Er zal geen en kele Chineesche winkelier zijn, die vóór den achtsten deg zijn winkel opent om zaken te doen. Want de overlevering wil, dat hij daar door niet alleen groote schade zou onder vinden, doch tevens een zware schande op zich zou laden. Pas in de tweede week van het nieuwe jaar begint de Chinees met den afbraak van de verschillende versieringen, terwijl pas na een dag of veertien de straten in een Chineesche stad weer het gewone uiter lijk van het leven van alle dag hebben verkregen. grauw-jachtende wolken. In hun kruinen krassen bonte kraaien, langstaartige eksters spektakelen er in om. Laat in den morgen duiken ze op uit den mist en vroeg in den middag schimmen ze alweer weg. In het verborgene bereiden zij den nieuwen bloei voor. Elk takje, elk twijgje, draagt al nieuwe knopjes, katjes, blaadjes, spruitjes en puntjes, groen en geel, paars en rood, alles nog warm ingepakt in harsbedekte schubben, die beschermen tegen sneeuw en vorst, hagel en ijs en sneeuw. Als lauwe winden gaan waaien gaat dat zwellen. En op den dag der duizend wonderen, barsten de hulsels en doen de boomen mee aan het groote lentefeest! Veel te genieten. Het eigenaardige is, dat het er bij veel men schen nog steeds niet in wil, dat het buiten ook in den winter mooi is, dat er zelfs heel veel te zien en te genieten valt. Als je je oogen maar niet in den zak hebt. Je kent de duinen, je kent het polderland. Tenminsteje dénkt het te kennen. Zoo 's zomers, dan zijn de duinen mooi nietwaar. Als de hellingen groen zijn en de valleien bloeien en vervuld zijn van vogelzang. Mis schien heb je het duin zoo wel lief gekregen. Je hebt er rondgezworven, geluisterd naar den zang van leeuwerik en kneu, gegeten van donzig-blauwe bramen en wrangzure kraai- hei-bessen en genoten van de bonte bloemen pracht. En ook het polderland is mooi in den juichenden volzomer, met z'n vaarten en bloeiende graslanden en den wijden zomer hemel daarboven. Maar ken je ook de wintersche duinen, het wintersche polderland. Je zou het niet terug kennen! Maar ik wed toch, dat je alles even mooi zult vinden, of misschien wel mooier. Onverschillig wanneer. Of je er nu rond sjouwt op 'n zonnigen namiddag, als de zon al lager zakt en in vlammenlaaiing ondergaat en alles van 'n zachtpaarse tint wordt, ter wijl de nevelvrouwen hun zilvergrijze sluiers om de helmbehuiverde heuvels hangen en in de ademlooze stilte alleen de slaapzang van een roodborstje riktikt en in den koperkleurig glanzenden hemel de avondster begint óp te flonkeren. Of dat je op 'n grauwen dag heu vel op, heuvel af gaat, als alles eenzaam is en verlaten en er zelfs geen konijnprent in t stuivende zand staat en de kilgrijze helm- sprieten op de heuvels tranen met tuiten huilen en er geen vogel is te hooren. Dan is het duin van 'n barre, woeste schoonheid. Kare proppen. Ook 's winters is het duinlandschap op twee manieren te bekijken. Je kunt letten op de groote dingen, de algemeenheden, zooals de vorm van de duinen, het weer. Je kunt ook letten op de kleine dingen, op planten, dieren, insecten. Het eerste zou je 't beste uit een vliegtuig kunnen doen, het tweede op je knieen. Wat valt er op te merken aan die kruip- wilgboschjes bijvoorbeeld. Ze zitten vól vuur- roode knopjes, terwijl hier en daar nog een vergeeld blad toeft. Dat zijn beloften voor het voorjaar, die kleine knopjes. Die rare, donkere proppen echter? Bekijk ze maar be ter, en je ontdekt, dat het verzamelingen van dicht op elkaar zittende bladeren zijn. Een eigenaardig geval. Want waarop vallen deze bladeren niet zooals hun collega's af. En waarom zijn ze zoo raar gegroeid. De oorzaak. De kleine oorzaak van dit tamelijk groote gevolg is een mugje van nog geen millimeter. Met een heel fijn legboortje legt dit galmugje, dat heel teere vleugeltjes, zonder adernet heeft en grappige voelsprietjes, precies kra- lensnoertjes, enkele eitjes aan den top van een jonge wilgenloot tusschen de knopschub- ben. Daaruit kruipen pootlooze, blinde larven, die niets anders doen dan wilgensap drinken uit de lekkere, sappige plantendeelen om hen heen. De wilgenloot houdt daardoor op te groeien, zoodat alle bladeren dicht opeen ko men te staan. Het wilgenrozetje is ontstaan! Peuter zoo'n rozetje eens open, dan vind je tusschen de dorre bladeren de poppen, veilig en warm en lekker beschut opgeborgen. Straks zullen daaruit weer „galmugjes" ont staan. Ook aan de meidoorn. Ook aan de meidoorns merk je, nu de bla deren gevallen zijn, allicht eigenaardige, witte, grauwe of grijze klonten op, precies dotten natte watten. Dat zijn de spinsels van de bastaardsatijnrupsen. Daar binnen in die dichte spinselnetten zitten de honderden jonge rupsjes, heerlijk veilig en warm voor den kouden winter. Kom in 't voorjaar nog maar eens terug. Dan hebben al die felge kleurde, dichtbehaarde rupsjes hun warme huis verlaten en kruipen rond op hun voedsel- struik, die er vanzelfsprekend kaal afkomt. En nog later kun je uitkijken naar de zuiver- witte bastaardsatijnvlinders zelf, die uit de verpoppende rupsen gekropen zijn. Tenminste als de koekoek de rupsen voor dien tijd niet heeft opgepeuzeld. Er ls meer! Zie je nu wel, dat er in December genoeg te beleven en te genieten valt buiten? Want, ik heb nog met geen woord gerept over 'n heele groote groep van planten, die juist rond midwinter gaan bloeien. Dat zijn de blad mossen. Verdiep je je in dat laag-bij-de-grond- sche spul, dan gaat er een wonderwereld voor je open van ongekende kleurenweelde en veelheid van vormen. Daar zijn de winter- gasten onder de vogels, de bpnte kraaien, de goudhaantjes, roodborstjes en winterkonink jes, die ieder voor zich je aandacht ten volle waard zijn. Er zijn nog veel planten, die nog steeds of misschien: alweer bloeien. Of maak eens 'n strandwandeling en let terdege op de aanspoelsellijn, en je zult zien, dat je met zakken vol leuke dingen thuis komt. Als je geluk hebt, en geduld, vind je zeldzame schelpen, misschien wel Noorsche hartschel pen of zwaarscheeden. je vindt wieren en inktvischschilden, tusschen gloeilarrtpjes, si naasappelschillen en kapotte kisten. En let ook op de teer-olie-slachtoffers onder de zee vos-els, die aangespoeld zijn. Jan van Genten of Noorsche stormvogels, of wie weet een ys- duiker. Ontdek zoo de schoonheid van je land. ook als het wintert!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 15