Als oorlogsvrijwilliger naar Indië
Ik bert de vrouw van Jansen
BLIJF HIER BIJ MIJ
Heldersche Courant
Zaterdag 27 April 1946
Tweede blad
Ilittiiii
We luisteren naar c!e stem uit
Nederland
Oefening in het maanlicht
Een short story
van Anthony van Kampen
Het is me niet gelukt de balletten van
Kurt Jooss in de Stadsschouwburg bij
te wonen en gezien (en gehoord!) de
reacties van de viermaal twee en een
half duizend hoofdstedelingen mag mij
dit spijten. Wel is waar schijnen de
nieuwe balletten niet zó brillant-artis-
tiek te zijn als die, welke vóór de oor
log werden opgevoerd, dat choreogra
fisch phenomeen, dat „Groene Tafel"
heet. en waarin de Volkenbond op pa
rodistische wijze voor het voetlicht ver
schijnt, heeft orkanen van enthousiasme
en.... intense»ontroering verwekt. Aan
de ovaties kwam avond na avond geen
einde en nóg eens, bewees deze groot
meester der danskunst, tot welke top
prestaties hij in staat is. En nu hoop
ik maar hem de volgende maal te mo
gen zien.
Dat Amsterdam zich zo langzamer
hand weer met een internationaal eti
ket kan tooien, ook al zijn de Canade
zen en Engelsen dan verdwenen uit het
stadsbeeld, werd mij eergisteren duide
lijk. Ik liep voorbij het hoofdkantoor
van de K.L.M., bleef even staan bij de
étalage en hoorde plotseling iemand op
merkelijk goed Frans spreken. Ik draai
de me om en daar stond 'Stephan Aske
nase, de beroemde pianist, en waar
schijnlijk 's werelds beste Chopin-ver-
tolker. Askenase is Pool. Polen plegen
over het algemeen goed Frans te spre
ken, maar Askenase deed het al bij
zonder welluidend. Hij sprak met Ru-
dolf Mengelberg en het afscheid tussen
die twee was zó hartelijk, dat ik As
kenase nog wel eens terugzie aan d'
Amstel en het Y.
Ik zag een heel oude film, met een
vooroorlogse „star": „Der Traumende
Mund" (thans „Dreaming Lips"), van
wege de angelsaksische conjunctuur),
met Elisabeth Bergner. Jaren geleden
zag Ik die film ook en ik kan me nog
herinneren, dat ik hevig bewogen thuis
kwam en dagen lang aan het spel van
Bergner bleef denken. Het was een
openbaring voor me geweest. En nu?
.Wonderlijk, dat deze film me zo weinig
„deed". Merkwaardig, dat ik verschei
dene episoden zwaar gechargeerd vond,
al te veel sentimenteel uitgerekt en uit
gesponnen. Er wordt in deze film hevig
bemind maar men kan dit gemin zo
maar niet meer goed verteren. Er wordt
ook diepe smart, geleden in deze film,
maar men gelooft het niet allemaal zo
voetstoots. En toen een der hoogtepun
ten van de film aanbrak en Bergner's
hart vrijwel gebroken werd door smart
en wanhoop, toen zuchtte een juffrouw
naast me: „Nou, nou, zuseen beetje
minder is óók goed." En het ergste was
dat ze nog gelijk had óók. Met verbijste
ring vraagt men zich echter af of onze
kinderen over tien, vijftien jaar evenzo
zullen reageren op de films, die thans
in ónze ogen voor hyper-modern door
gaan. Zo ja, dan beseft men weer eens
de vergankelijkheid en ijdelheid aller
aardse dingen, de kunst inbegrepen. En
stellig de filmkunst.
Amsterdam wordt met de dag mooier,
Leden van de Kon. Canadese Be
reden Politie in de schoolbanken. Het
leven van den bereden politieman is
niet altijd een jacht op avonturen in
de sneeuwwoestijnen van Canada.
Tegenwoordig wordt van den politie
man een uitgebreide kennis van de
nieuwste onderzoekingsmethodes ver
eist en daarom brengen de kranige
ruiters van het hoge Noorden een ge
deelte van hun diensttijd door in hun
hoofdkwartier in de buurt van Ottawa,
waar zij theoretisch onderricht krijgen.
De mannen, die tot de kranigste rui
ters en meest onverschrokken speurders
ter wereld behoren, tijdens de lessen.
nu de lente doorzet. Het is een wonder,
zoals een magere, armetierige boom in
een grauwe volksbuurt, die buurt sfeer
en warmte kan geven. Ik liep op een
avond door de Leidse dwarsstraat. Daar
stond zo'n boom. Een geweldige drie
hoek van licht, uitgestraald door een
electrische lantaaFn, deed het jonge
groen worden tot een lieflijk stuk don
ker kantwerk, zo mooi als zelfs een
Brusselse kantklosser het nooit vervaar
digd heeft. Er was geen wind, er was
bijna geen publiek. Ik stond er naar te
kijken én het was schoon en verheven
tegelijk. En dat zo midden in de stad.
Niets is echter troostelozer dan zo'n
stad bij avond als men alleen is, of zich
alleen voelt. Eerst dan realiseer je Je,
dat eenzaamheid niets te maken heeft
met veel of weinig mensen, maar dat
eenzaamheid iets is, dat je met je méé-
draagt, dat binnen in je zit. Je kunt vol
maakt eenzaam zijn in een bioscoop
met drieduizend mensen of in een café,
waar je nauwelijks een plaats kunt krij
gen, Het heeft niets, niets met mensen
te maken. Er zijn veel eenzamen in Am
sterdam, en zij hebben het moeilijker
dan de eenzamen in een klein dorp of
in een provincie-stad.
Ik kan mij nog herinneren, dat ik eens
een avond ronddoolde. Ik had een af
spraak met een vriend, maar hij kwam
niet. Ik ging een café binnen en be
stelde een glas bier. Het bier was koud
en vijandig. Om het buffet zaten stam
gasten en ze zagen me niet, deden ten
minste alsof. Ik was een vreemde, niet
een van hen. De man die me bediende
deed het werktuigelijk. Hij nam geen
notitie van me, zag me nauwelijks.
Haastig rekende hij af. Ik liep op straat
en er was niemand die ik kende. Het
was winter en koud. Ik huiverde en
voelde de eenzaamheid, kil en triest
door mij heen huiveren.
Ik kwam buiten mensen tegen die van
een feest kwamen. Ze waren vrolijk en
gingen me lachend en zingend voorbij.
Achter de ruiten van de grachtenhuizen
gloorde licht. Ik kreeg een aandrang
naar binnen te stappen, maar ik kende
geen van de mensen. Ik liep door, langs
andere grachten, door andere straten.
De maan hing kogelrond boven Amster
dam en ik wist dat de stad nu mooi
moest zijn. Ik vond haar alleen maar
lelijk en luguber verlaten.
Ik sliep die nacht in een hotel. Het
was zo stil in de kamer, dat het me
deed denken aan een graftombe. Daarin
kon, het niet stiller zijn'. De man die
mij de kamer gewezen had, was zo
snel mogelijk weer heengegaan en toen
hij de deur sloot voelde ik, dat ik vol
maakt alleen was. De kamer was ka
rakterloos. Het bloempatroon op het
behang was banaal. Het kleed op de
grond goedkoop. De meubelen waren
afzichtelijk burgerlijk. De gordijnen
voor de ruiten waren oud en versleten.
Nooit kleedde ik me sneller uit dan
die nacht. Ik stapte in het bed, dat koud
was en onpersoonlijk. Ik trok de twee
dekens over mij heen en hoopte direct
te kunnen slapen. Ik sliep niet. Ik dacht
aan den man of de vrouw die de avond
te voren in dit bed geslapen had. Wie
was het geweest? Een handelsreiziger,
die geen orders geboekt had? Een zee
man, die in heel de wereld geen huis
had? Een artist, die zonder succes was
opgetreden? Een echtpaar misschien,
wiens liefde al vele jaren versleurd en
verschaald was? Of een kerel met sme
rige kleren, met ongedierte, met vuile
voetén en onreine handen? Onder die
zelfde dekens? Ditzelfde laken mis
schien?
Heel in de verte hoorde ik een trein
fluiten. Ik wenste dat ik in die trein
zat en dat hij me wegvoerde naar het
andere einde van de wereld.
Men kan zich hopeloos eenzaam voe
len in deze stad van café's en boule
vards. van dancings en nachtlokalen
van theaters en eethuizen. Men kan
zich hopeloos eenzaam voelen te midden
van honderdduizend mensen.
Het maakt echter weinig uit of die
stad Amsterdam heet of Londen, Praag
of Parijs. Rotterdam of Nieuwediep.
Men draagt die. eenzaamheid als on
gevraagde ballast in zich zelf mee en
kan er alleen zich zélf van verlossen.
En ook dat zelfs niets eens altijd.
ANTHONY VAN KAMPEN.
Koning George van Engeland heeft volgens aloude traditie in Westminster
Abbey te Londen de „Royal Maundy Money", de oudste der koninklijke gif
ten, bestaande uit zilveren pennies, tweepenny- en vierpennystukken aan
ouden van dagen uitgereikt. De koning en de koningin na het verlaten der
Westminster Abbey. Amsterdam P.
DE'SUIKERPRODUCTIE OP JAVA.
De Nederlands-Indische regeringsvoor
lichtingsdienst publiceert de volgende
bijzonderheden betreffende de suiker
situatie op Java.
Weinig is bekend omtrent de uitge
strektheid van het gebied, dat op het
ogenblik met suikerriet beplant is, maar
men kan vermoeden, dat dit gebied
klein is. Daar er ook slechts een kleine
hoeveelheid jonge planten (bibit) is, is
het onwaarschijnlijk, dat de productie
groot genoeg zal zijn om weer uit te
kunnen voeren voor 1949 zelfs indien
nu nieuwe bibit-velden kunnen worden
uitgezet.
Verder moet men er rekening mede
houden, dat het merendeel van de sui
kerfabrieken hersteld moet worden,
voordat de oogst verwerkt kan wor
den, daar ongeveer vijftig van deze fa
brieken door de Japannezen zijn om
geschakeld voor de productie van ce
ment, alcohol, benzol, butanol, papier
en smeerolie.
UITGEKLEED. EN TOCH RIJKER.
Tegen het middernachtelijk uur heerste
enige opschudding In de omtrek van de
Van Woustraat te Amsterdam, waar een
man, slechts gekleed in onderbroek en
borstrok door de straten paradeerde. Het
vreemdsoortige schouwspel trok veel be
kijks. Dacht men oorspronkelijk te doen
te hebben met een krankzinnige of mo
gelijk een slaapwandelaar, later bleek
dat het hier om een weddenschap ging,
die den vreemdsoortigen wandelaar hon
derd gulden opbracht.
De Rooms-Katholieke Aartsbisschop
van Westminster heeft in aansluiting op
hetgeen de Paus heeft gezegd, een beroep
gedaan pp de Engelsen om zich te be
perken ten behoeve van de landen, waar
gebrek aan voedsel heerst.
Australië's eerste minister, J. B. Chif-
ley, heeft te Londen verklaard, dat het
een bevolking van 20.000.000 kan opnemen
en in het leven houden. Het plan bestaat
om in een jaar tijd 70.000 Britse immi
granten naar Australië te halen.
De Britse regering heeft afstand ge
daan van 200.000 ton graan van de voor
raden en op weg zijnde transporten ten
behove van de noodlijdende landen.
(Reuter).
Niet van die Jansen, die hier pas is terug gekeerd,
Of, wat voornamer klinkt, is gerepatrieerd,
Die men alles, wat ik jaren moest ontberen,
In overvloed zo maar kwam presenteren,
Costuums, jassen, schoenen, dassen, hoeden,
Waarvan wij het bestaan zelfs niet vermoedden
Dat is de grote Jansen
Ik ben de vrouw van Jansen, van die kleine slome,
Die al maar loopt en vraagt en nergens aan kan komen.
Wiens kleren tot de draad toe zijn versleten,
En wat nog bruikbaar was, moest ruilen voor wat eten.
Die voor twee jaren een schoenenbon ging vragen,
Maar die tot heden steeds niet op kwam dagen.
Die eindelijk maar moedeloos blijft zwijgen,
Omdat voor die kleine man, toch niets is te krijgen.
Die kleine man, die meedeed aan 't verzet,
Die nu vergeten wordt, waar niemand meer op let.
Die met kameraads van de K.P. bonnen weg ging stelen,
Om die aan de onderduikers te verdelen,
Die in donk're nacht bij storm- en regenvlagen,
De grond omwroette, om kabels stuk te za'gen.
Die in de Grebbelinie leed en streed, en vocht in Rotterdam
En strijdend trok door Zeeland, in Engeland kwam
En onvermoeid opnieuw de strijd aanbond.
Die meevocht in de lucht, en op de grond,
Die jaren op alle wereldzeeën zwierf,
En eindelijk terug kwam, ofvèr weg stierf.
Die Jansen, en ik, zijn vrouw, woon tot op dit uur
Nog in een varkensstal en kippenschuur.
Waar door de wijde open kieren
De gure koude wind komt gieren.
Waar ik 's avonds zit, tot aan de nacht, mét naald en garen,
Voor stapels vodden, die eens kleren waren.
Waar ik naar lapjes zoek, in alle hoeken,
Om gaten dicht te maken, in kieltjes en in broeken.
Tot ik eindelijk onder het versleten dek suffig lig te dromen,
Van een betere tijd, die eenmaal toch zou komen
Voor kleine Jansen.
Die Jansen, die ook nu weer met het zoveelste Bataljon naar
[Java is vertrokken,
Om, als het moet (wat God verhoede) voor land en eer te
[knokken.
Die kleine slome Jansen.
W.
De stem uit Holland.
Over eikaars schouders hangende ston
den we dicht over de grote radiokast ge
bogen. De voorsten zaten op de hurken
met hun oor vlak tegen de luidspreker.
De man, die ingespannen op de grote
verdeelschaal tuurde en de naald lang
zaam ronddraaide, mompelde maar voor
zich zelf: „En toch moet ie hier ergens
zitten". Maar een scherp gepiep en gekras
was het enige wat we hoorden. Toen,
eensklaps, klonk heel duidelijk: „Hier is
een bericht voor„Sst, ik heb 'm"
riep de man aan de afstemknop in zijn
zenuwachtigheid geheel overbodig. Maar
de stem uit Nederland had alweer plaats
gemaakt voor een serie morseseinen, af
gewisseld door een gierende, hoge toon,
zodat we met een schok opveerden.
„Hoorde je 't, dat was Hollands", zei er
één van het groepje tamelijk onnozel.
„Ja, denk je, dat we watjes in onze oren
hebben", beet een ander hem toe, krib
big omdat alweer een poging mislukt
was. „Hou je koppen nou dicht" siste de
man. die nog steeds aan 't zoeken was.
En het werd stil; allen richtten zich op,
want vervormd, af en toe wegzakkend,
kwamen de tone# van het Wilhelmus uit
de luidspreker. Toen de laatste klanken
verstorven waren en niets meer volgde,
praatten we allemaal opgewonden door
elkaar: „Weet je nou, waar die zat?"
„Schrijf de golflengte op". De man, die
een ander zoéven nogal had afgesnauwd,
stond nu met hem te Jjetogen over het
mooie van de radio; dat je 16000 km van
Nederland toch nog de uitzendingen kon
horen. „Het is maar goed, dat we nou
wat afleiding hebben, want ik zal je ver
tellen, dat er anders veel meer over thuis
gepiekerd werd". „Loop rond, wou jij
zeggen, dat je niet meer aan huis
denkt?", gaf een ander hem van katoen.
„Ach joh, klets toch niet, maar ik be
doel, dat Je ook door de dienst er niet
zoveel gelegenheid meer voor krijgt". En
dat is zo. Enke dag worden er oefenin
gen gehouden, die al onze aandacht vra
gen. En het allermooiste is wel, dat we
er plezier.in hebben. Soms staan we er
zelf verbaasd over als we na zo'n oefe
ning moe, onder de modder en bezweet
thuis komen en toch alweer naar de vol
gende verlangen.
Zwemmen in de Zuid-Chinese Zee.
Misschien komt het ook wel, omdat we
na elke oefening voelen, dat we meer en
meer aan het klimaat en de vermoeienis
sen wennen. De zwempartijen na een
oefening frissen ons weer op, hoewel de
Zuid-Chinese Zee natuurlijk niet verge
leken kan worden bij de Noordzee. Het
water is warm en bovendien niet helder
Maar gevaarlijk is ze ook. Een van onze
jongens kwam op tragische wijze door
verdrinking om het leven. Op Maandag
20 Februari werd hij met militaire eer
begraven en de droeve plechtigheid
maakte op ons allen een diepe indruk.
We wisten, toen we getekend hadden, dat
we niet allemaal zouden terugkeren,
maar dan eerst realiseer je je, dat ook jij
het volgende slachtoffer kan zijn en alleen
al de gedachte ver van huis in een vreemd
land te moeten sterven zou je terneer
drukken, wanneer de gebeurtenissen elkaar
niet zo snel opvolgden, dat zo'n idee bij
de meesten zelfs niet opkomt. Stel je voor,
dat je bij iedere oefening, die gehouden
wordt en waarbij van één kant uitsluitend
met scherp geschoten wordt, steeds be
vreesd moet zijn, dat een verkeerd gericht
schot ook jou kan treffen en dat ook jij
door een slang gebeten kunt worden. En
slangen zijn er. Verscheidene Jongens heb
ben al een slang doodgeslagen en zullen
de geprepareerde huid zegevierend naar
huis sturen.
Toont belangstelling.
Vaders en moeders, vrouwen en meisjes,
toont in uw brieven dat je vertrouwen
stelt in uw zoon, man of Jongen. Ze wor
den kerels, die bedachtzaam en toch moe
dig de gevaren, die hen overal zullen om
ringen, onder ogen zien en die weten, dat
nieuwe bloei te brengen. Het Nederlandse
ze zich hebben gegeven om Nederland tot
volk moet weten, welke ook de beweeg
redenen mogen zijn geweest van deze man
nen, zucht naar avontuur, vaderlandsliefde
of eigen belang, dat ze nu beseffen, dat
er „iets" bestaat, dat Je recht vooruit doet
staren, dat je innerlijk beroert, wanneer
je de Hollandse vlag ziet waaien, wanneer
je het Volkslied hoort, kortom alles, wat
je aan je Vaderland doet herinneren.
Dat „iets" zal hen tot steun zijn in de
toekomst, wat er ook moge gebeuren.
Oefening in de nacht.
Op 20 Februari werd de eerste grote
oefening gehouden, om vertrouwd te raken
met de wildernis en om vijanden in te
sluiten en op te sporen. Terwijl het
maantje vreemde lichteffecten toverde 1»
de schemerige -jungle, trok in de vroege
morgenuren een afdeling soldaten in
colonne het bos in. Verscholen in een
verlaten kampong in de rimboe, zaten e*.
tremisten, die overvallen moesten wor
den. Meer dan een uur ging te tocht
langs smalle paadjes, door dicht struik
gewas en modderpoelen. Langzaam sloot
de kring steeds dichter om de kampong.
Alles moest volkomen geruisloos geschie
den en het is een hele toer om je mond
te houden, wanneer je plotseling tot je
buik in een modderpoel zakt. Toen de
kampong geheel omsingeld was, kwam
het ergste. Doodstil liggen en wachten.
Een uur, anderhalf uur, twee uur. Van
de Noordzijde drong stap voor stap, geen
plekje ondoorzocht latend, een tweede af
deling steeds dichter op de kampong
aan. De extremisten, onze eigen kamera
den, zaten als ratten in de val en pro
beerden steeds weer door de omsingeling
heen te breken. Maar stuk voor stuk vie
len ze in handen van de rondom verde".;t
opgestelde soldaten. Het was, wat wij
noemen een „moordoefening". De siepe-
lende regen, die ons doorweekte, werd
niet meer gevoeld: al onze aandacht was
gericht op het kraken en bewegen van
takken, die een wegsluipenden extremist
verraadden en de grote rode mieren, die
over onze lichamen liepen, kwamen op
de tweede plaats. De daarop volgende
Vrijdag stond een mars op het ogram
want niettegenstaande de warmte moet
een soldaat toch ook marsen kunnen af
leggen. Het was niet bepaald een wande
lingetje, maar werd daaraan gedacht,
toen we op een open plek rust hielden
en de halfnaakte, inheemse jongens als
apen in de hoge cocospalmen klommen
en de halfrijpe cocosnoten met het heer
lijke sap naar beneden wierpen, zodat wa
Ze maar voor het oprapen en leegdrin
ken hadden?! Zo wordt het een met het
ander weer goedgemaakt. Na een zware
oefening krijgen we een behoorlijke rust,
gevolgd door een extra rust onder de
naam van wapens poetsen. Na de dienst
houden we voetbalwedstrijden, die niet
alleen door ons, maar ook door de inwo
ners van Mersing met veel belangstel
ling worden gevolgd.
Na de dienst.
's Avonds wandelen .we op ons gemak
langs de verschillende winkeltjes in het
lang totdat ze met een meewarig hoofd
dorp, pingelen bij de Chinezen, net zo
schudden in een mengelmoesje van En
gels, Chinees en Maleis beweren, dat de
prijs werkelijk niet lager kan. De in
heemse bevolking drijft meestal handel
in vruchten. Om de stalletjes, waar hun
koopwaar uitgestald ligt, doen groepjes
soldaten zich tegoed aan bananen, ana
nas en pinda's.
We hadden het best naar onze zin en
niemand vermoedde, dat het gevoel van
tevredenheid spoedig plaats zou maken
voor een gevoel van misnoegen, dat bin
nenkort zou ontstaan onder de jongens.
L. TIMMERMANS.
De beroemde Dom te Keulen, die
tengevolge van de oorlogshandelingen
ernstig beschadigd werd, wordt her
steld. Het bouwwerk dat dicht bij het
boofdspoorwegstation en de Hohen-
zollern-brug over de Rijn ligt, werd
nog zwaarder getroffen, toen de Duit
sers bij hun terugtocht de brug in de
lucht lieten vliegen. De daken krijgen
een nieuwe bedekking van zink en alle
ramen zullen van nieuw glas worden
voorzien. Amsterdam P.
glijf hier, bij mij zei de vrouw en
terwijl ze het zei, spatte een regen
Van vonken uit het wilde rode haar,
dat beschenen werd door de lichtbun
del van de hoge schemerlamp.
Jan ten Brink, tweede stuurman,
tvas met zijn gedachten zo ver weg,
dat het hem leek alsof de woorden uit
een andere wereld kwamen. Vreemd
Was die stemen toch zo bekend..
Blijf hier, bij mij herhaalde de
vrouw, en ze hield steeds de ogen van
den man gevangen in de hare. Blijf
hier, ik weet dat je niet terug zult ko
men. Ik weet het heel zeker.
Jan ten Brink huiverde. Die dwingen
de stemdat rode wilde haar
zijn angst....
Het was ineens over hem gekomen.
Ineens was de angst als een vreemd,
schuw dier in zijn hart geslopen.
Angsthij. Jan ten Brink, de man
van de bravour, van de daring deeds.
Hij, die op de „Rijnstroom", eind
'41
Hoe lang kende hij die vrouw? Am
per vier dagen. Hij had haar ontmoet
in dit Schotse nest en ze had hem
thuisgebracht bij haar ouders. Nu,
voor het eerst, waren ze alleen Voor
anderhalf uur. Dan moest hij aan
boord zijn. op de „Plancius". Die zou
een der waakhonden voor een uit 60
schepen bestaand convooi zijn. Voor
de derde maal zou hij meegaan en het
zou een lange reis worden. Een lange,
lange torn, en de Moffen zouden hen
opnieuw volgen. Bij dag en bij nacht
Als bloedhonden zouden ze het con-
vooi ook deze keer weer achterna zit
ten..
Jan ten Brink was moe. Het was een
lange en een zware torn geweest, de
laatste. De „Plancius" was er doorge
komen, maar het scheelde tweemaal
een haar. Nooit tevoren had Jan. ten
Brink een dusdanige „narrow escape"
beleefd.
In het Schotse nest had hij haar le
ren kennen. Nell heette ze, met de
wilde rode haren. Ze hadden gepraat
en gedanst en hij had zich zwak ge
voeld, de eerste maal dat ze hem toe
fluisterde: Ga niet weg, Jan ten
Brink. Dit wordt je laatste reis.
En nu zei ze het opnieuw.
Jan ten Brink wist dat hij op de
tweesprong van zijn leven stond. Hij
w'st dat hij vocht tegen zijn felste vij
andin: de angst. Zou dit zijn laatste
reis worden? Zou hij niet meer thuis
varen, hierna? Zou hij haar, hierna...
De vrouw zat voor hem, haar om
trekken verdoezelden nu in het licht
van de lamp, dat mild weggolfde over
de wilde rode haren, die als smeulend
vuur te doven lagen. En nog eens zei
ze zacht, doch duidelijk: blijf hier.
bij mij, je kunt niet meer weggaan"
Als een vlam schoot het door hem
heen. Er brak iets in hem, hij voelde
zich wakker worden. Ineens werd hij
ziedde. Hij zag: rode haren, een bran
dende lamp, Nell. Hij zag méér: een
jong officier, die beloofd had zijn land
te dienen, met inzet van alles.
Opnieuw huiverde hij.
Hij greep een sigaret, stak ze aan,
zoog de rook naar binnen. De droom
week, hij voelde zich sterker worden.
Maar voor hem zat zij, met het rode
haar, dat nu opnieuw begon te vlam
men en te sidderen in de gloed van de
lamp erboven.
Blijf hier, bij mij zei de
vrouw, met een toonloze stem, want
ze wist al dat ze verloren had.
Hij dacht aan haar.... aan dat rode
haar, aan die woorden van de Schotse
vrouw, die zij niet zonder reden ge
zegd had.
Maar hij was gegaan, en hij had zijn
Toen kuste hij haar en liep snel naar
de deur.
Hij opende en sloot haar.
Buiten hoorde hij de zee bruisen.
Onder het schamel licht der sterren
zocht hij de „Plancius" op. Hij' rilde,
alsof hij zware koorts had.
jjjtuurman Jan ten Brink dacht in de
ogenblikken, die hem gegund waren
tussen de gebeurtenissen van de vol
gende dag, aan de woorden van de
vrouw in het Schotse dorp. Blijf
hier, je komt niet terug. Hij dacht
eraan toen een serie middel-zware
bommen op slechts honderd meter van
de „Plancius" neersuisde en hij dacht
eraan, toen de mist hen bijna in aan
varing gebracht had met een Britse
destroyer, die full speed op de Plan.
cius aanracede.
De dag ging voorbij. Met een zware
swell en een harde wind. Tegen de
avond ruimde die tot een halve storm
en het werd beulenwerk om Ijet con
vooi te volgen en te omzwermen»
zwakheid, zijn aarzeling weggedrukt
in het diepste duister van zijn hart
Nooit zou dit meer gebeuren, nooit zou
de angst terugkeren; nooit zou hij
meer naar deze vrouw gaan, met dat
vreemde, wilde rode haar.
Hij liep in de midscheeps, op zoek
naar een kroes koffie. Hij was door
nat en moest even doorwarmen, wilde
hij niet verstijven. Toen hij de mok
aan z'n mond zette, hoorde hij een be
kend geluid. Daar waren ze weer, de
jagersen het zouden niet alleen
jagers zijn. Ze profiteerden natuurlijk
van een ogenblik helder zicht. Er was
nét een gat in de wolken.
Hij greep zich vast. Hoorde een hoog
gierend geluid. Hij kende dat, had het
al honderd maal gehoord. Zou het nu
gebeuren? Hij huiverde. Was dit
angst? Nee, hij wist dat hij niet bang
was. Er zou niets gebeuren, als hij
maar aan dek bleef en bij de vierling
batterij was, om de leiding daar te ne
men.
Een kwart minuut later was hij bij
de vierling-batterij. Reeds suisden de
projectielen het zwerk in. De zes zoek.
lichten tastten de hemel af, zes balken
wit licht bewogen zich nerveus over
de wolken en verloran zich in het peil
loze duister van de hemelkrater. Op
nieuw suisde er iets naar beneden
over de „Plancius"Op dertig me
ter van stuurboord verdween de bom
in zee. Er volgden er nog drie. Jan
ten Brink zag het en hij voelde als 'n
opperste vreugde dat hij geen angst
had. Hij was zichzelf volkomen mees
ter en nooit tevoran had hij zoo hel
der kunnen denken als nu. De andere
convooiers hielpen mee en Jan ten
Brink vroeg zich af hoeveel granaten
er wel op het eskader afgevuurd wer
den.
„Blijf hier, bij mij", had ze gezegd.
En na die gedachte donderde een
ontzaglijk geweld neer op de door de
golven boksende „Plancius", en Jan
ten Brink wist dat er iets gebeurde
buiten zijn wil om.
J|ij wist dat hij in zee lag. Hij wist dat
hij ergens aan z'n borst gewond
was. Hij voelde een vage, doch aan
houdende pijn. Hij wist dat hij niet
meer aan boord zou komen.
Lichtbalken zochten als de poten van
een zenuwachtig reuzen-insect de he
mel af. Lichtspoor-munitie zag hij
naar boven jakkeren.... en heel, heel
ver weg ontdekte hij een zwart ge
vaarte, dat waarschijnlijk een schip
was. Het moest belachelijk zijn om
nog aan behoud te denken.
Hij was moe. Hij wist dat hij niet
meer kon. Vreemd, dat hij hier dreef,
zonder boei, zonder reddingvlot. Hij
bewoog zijn armen en benen werktui
gelijk. Dat kon echter niet lang duren.
Jan ten Brink, tweede stuurman,
zonk weg. Tweemaal kwam hij weer
boven. Hij keek in de sterren, die
voorbij schenen te schieten, hij zag de
iichbalken tegen het plafond van de
hoge hemel. Hij zag 't wtte schuim op
het zwarte water.
Hij dacht nog aan enkele dingen:
aan de vrouw met de rode, wilde ha
ren. djegezegd had: „Blijf hier.... bij
mij". Hij had geen spijt wél gegaan
te zijn. Dit was de prijs en het was
goed zo. Hij had zijn belofte ingelost
en zijn plicht gedaan. Dat vervulde
zijn hart met grote dankbaarheid.
Hij dacht aan zijn moeder. Aan zijn
schooljaren. De zeevaartschool. Twee
meisjes verbraken de barrière van het
verleden en stortten zich in de kolk
van herinnering. Nog eens kwam zijn
moeder.
Hij zonk weg. De sterren temperden
hun licht. De lichtbalken verdwenen.
Het werd duister.
Er voer een kramp in zijn rug en
daarna voelde hij zich gevoe""'os wor-
den. Hij wist dat dit de dood was.
De wateren sloten zich voorgoed bo
ven stuurman Jan ten Brink en in het
communiqué van de Admiraliteit werd
hij, lange tijd daarna, als vermist op
gegeven.
Het is niet bekend of de vrouw ln
Noord-Schotland, met de rode wilde
haren, het ooit vernomen heeft.