Als oorlogsvrijwilliger naar Indië Ik bert de vrouw van Jansen BLIJF HIER BIJ MIJ Heldersche Courant Zaterdag 27 April 1946 Tweede blad Ilittiiii We luisteren naar c!e stem uit Nederland Oefening in het maanlicht Een short story van Anthony van Kampen Het is me niet gelukt de balletten van Kurt Jooss in de Stadsschouwburg bij te wonen en gezien (en gehoord!) de reacties van de viermaal twee en een half duizend hoofdstedelingen mag mij dit spijten. Wel is waar schijnen de nieuwe balletten niet zó brillant-artis- tiek te zijn als die, welke vóór de oor log werden opgevoerd, dat choreogra fisch phenomeen, dat „Groene Tafel" heet. en waarin de Volkenbond op pa rodistische wijze voor het voetlicht ver schijnt, heeft orkanen van enthousiasme en.... intense»ontroering verwekt. Aan de ovaties kwam avond na avond geen einde en nóg eens, bewees deze groot meester der danskunst, tot welke top prestaties hij in staat is. En nu hoop ik maar hem de volgende maal te mo gen zien. Dat Amsterdam zich zo langzamer hand weer met een internationaal eti ket kan tooien, ook al zijn de Canade zen en Engelsen dan verdwenen uit het stadsbeeld, werd mij eergisteren duide lijk. Ik liep voorbij het hoofdkantoor van de K.L.M., bleef even staan bij de étalage en hoorde plotseling iemand op merkelijk goed Frans spreken. Ik draai de me om en daar stond 'Stephan Aske nase, de beroemde pianist, en waar schijnlijk 's werelds beste Chopin-ver- tolker. Askenase is Pool. Polen plegen over het algemeen goed Frans te spre ken, maar Askenase deed het al bij zonder welluidend. Hij sprak met Ru- dolf Mengelberg en het afscheid tussen die twee was zó hartelijk, dat ik As kenase nog wel eens terugzie aan d' Amstel en het Y. Ik zag een heel oude film, met een vooroorlogse „star": „Der Traumende Mund" (thans „Dreaming Lips"), van wege de angelsaksische conjunctuur), met Elisabeth Bergner. Jaren geleden zag Ik die film ook en ik kan me nog herinneren, dat ik hevig bewogen thuis kwam en dagen lang aan het spel van Bergner bleef denken. Het was een openbaring voor me geweest. En nu? .Wonderlijk, dat deze film me zo weinig „deed". Merkwaardig, dat ik verschei dene episoden zwaar gechargeerd vond, al te veel sentimenteel uitgerekt en uit gesponnen. Er wordt in deze film hevig bemind maar men kan dit gemin zo maar niet meer goed verteren. Er wordt ook diepe smart, geleden in deze film, maar men gelooft het niet allemaal zo voetstoots. En toen een der hoogtepun ten van de film aanbrak en Bergner's hart vrijwel gebroken werd door smart en wanhoop, toen zuchtte een juffrouw naast me: „Nou, nou, zuseen beetje minder is óók goed." En het ergste was dat ze nog gelijk had óók. Met verbijste ring vraagt men zich echter af of onze kinderen over tien, vijftien jaar evenzo zullen reageren op de films, die thans in ónze ogen voor hyper-modern door gaan. Zo ja, dan beseft men weer eens de vergankelijkheid en ijdelheid aller aardse dingen, de kunst inbegrepen. En stellig de filmkunst. Amsterdam wordt met de dag mooier, Leden van de Kon. Canadese Be reden Politie in de schoolbanken. Het leven van den bereden politieman is niet altijd een jacht op avonturen in de sneeuwwoestijnen van Canada. Tegenwoordig wordt van den politie man een uitgebreide kennis van de nieuwste onderzoekingsmethodes ver eist en daarom brengen de kranige ruiters van het hoge Noorden een ge deelte van hun diensttijd door in hun hoofdkwartier in de buurt van Ottawa, waar zij theoretisch onderricht krijgen. De mannen, die tot de kranigste rui ters en meest onverschrokken speurders ter wereld behoren, tijdens de lessen. nu de lente doorzet. Het is een wonder, zoals een magere, armetierige boom in een grauwe volksbuurt, die buurt sfeer en warmte kan geven. Ik liep op een avond door de Leidse dwarsstraat. Daar stond zo'n boom. Een geweldige drie hoek van licht, uitgestraald door een electrische lantaaFn, deed het jonge groen worden tot een lieflijk stuk don ker kantwerk, zo mooi als zelfs een Brusselse kantklosser het nooit vervaar digd heeft. Er was geen wind, er was bijna geen publiek. Ik stond er naar te kijken én het was schoon en verheven tegelijk. En dat zo midden in de stad. Niets is echter troostelozer dan zo'n stad bij avond als men alleen is, of zich alleen voelt. Eerst dan realiseer je Je, dat eenzaamheid niets te maken heeft met veel of weinig mensen, maar dat eenzaamheid iets is, dat je met je méé- draagt, dat binnen in je zit. Je kunt vol maakt eenzaam zijn in een bioscoop met drieduizend mensen of in een café, waar je nauwelijks een plaats kunt krij gen, Het heeft niets, niets met mensen te maken. Er zijn veel eenzamen in Am sterdam, en zij hebben het moeilijker dan de eenzamen in een klein dorp of in een provincie-stad. Ik kan mij nog herinneren, dat ik eens een avond ronddoolde. Ik had een af spraak met een vriend, maar hij kwam niet. Ik ging een café binnen en be stelde een glas bier. Het bier was koud en vijandig. Om het buffet zaten stam gasten en ze zagen me niet, deden ten minste alsof. Ik was een vreemde, niet een van hen. De man die me bediende deed het werktuigelijk. Hij nam geen notitie van me, zag me nauwelijks. Haastig rekende hij af. Ik liep op straat en er was niemand die ik kende. Het was winter en koud. Ik huiverde en voelde de eenzaamheid, kil en triest door mij heen huiveren. Ik kwam buiten mensen tegen die van een feest kwamen. Ze waren vrolijk en gingen me lachend en zingend voorbij. Achter de ruiten van de grachtenhuizen gloorde licht. Ik kreeg een aandrang naar binnen te stappen, maar ik kende geen van de mensen. Ik liep door, langs andere grachten, door andere straten. De maan hing kogelrond boven Amster dam en ik wist dat de stad nu mooi moest zijn. Ik vond haar alleen maar lelijk en luguber verlaten. Ik sliep die nacht in een hotel. Het was zo stil in de kamer, dat het me deed denken aan een graftombe. Daarin kon, het niet stiller zijn'. De man die mij de kamer gewezen had, was zo snel mogelijk weer heengegaan en toen hij de deur sloot voelde ik, dat ik vol maakt alleen was. De kamer was ka rakterloos. Het bloempatroon op het behang was banaal. Het kleed op de grond goedkoop. De meubelen waren afzichtelijk burgerlijk. De gordijnen voor de ruiten waren oud en versleten. Nooit kleedde ik me sneller uit dan die nacht. Ik stapte in het bed, dat koud was en onpersoonlijk. Ik trok de twee dekens over mij heen en hoopte direct te kunnen slapen. Ik sliep niet. Ik dacht aan den man of de vrouw die de avond te voren in dit bed geslapen had. Wie was het geweest? Een handelsreiziger, die geen orders geboekt had? Een zee man, die in heel de wereld geen huis had? Een artist, die zonder succes was opgetreden? Een echtpaar misschien, wiens liefde al vele jaren versleurd en verschaald was? Of een kerel met sme rige kleren, met ongedierte, met vuile voetén en onreine handen? Onder die zelfde dekens? Ditzelfde laken mis schien? Heel in de verte hoorde ik een trein fluiten. Ik wenste dat ik in die trein zat en dat hij me wegvoerde naar het andere einde van de wereld. Men kan zich hopeloos eenzaam voe len in deze stad van café's en boule vards. van dancings en nachtlokalen van theaters en eethuizen. Men kan zich hopeloos eenzaam voelen te midden van honderdduizend mensen. Het maakt echter weinig uit of die stad Amsterdam heet of Londen, Praag of Parijs. Rotterdam of Nieuwediep. Men draagt die. eenzaamheid als on gevraagde ballast in zich zelf mee en kan er alleen zich zélf van verlossen. En ook dat zelfs niets eens altijd. ANTHONY VAN KAMPEN. Koning George van Engeland heeft volgens aloude traditie in Westminster Abbey te Londen de „Royal Maundy Money", de oudste der koninklijke gif ten, bestaande uit zilveren pennies, tweepenny- en vierpennystukken aan ouden van dagen uitgereikt. De koning en de koningin na het verlaten der Westminster Abbey. Amsterdam P. DE'SUIKERPRODUCTIE OP JAVA. De Nederlands-Indische regeringsvoor lichtingsdienst publiceert de volgende bijzonderheden betreffende de suiker situatie op Java. Weinig is bekend omtrent de uitge strektheid van het gebied, dat op het ogenblik met suikerriet beplant is, maar men kan vermoeden, dat dit gebied klein is. Daar er ook slechts een kleine hoeveelheid jonge planten (bibit) is, is het onwaarschijnlijk, dat de productie groot genoeg zal zijn om weer uit te kunnen voeren voor 1949 zelfs indien nu nieuwe bibit-velden kunnen worden uitgezet. Verder moet men er rekening mede houden, dat het merendeel van de sui kerfabrieken hersteld moet worden, voordat de oogst verwerkt kan wor den, daar ongeveer vijftig van deze fa brieken door de Japannezen zijn om geschakeld voor de productie van ce ment, alcohol, benzol, butanol, papier en smeerolie. UITGEKLEED. EN TOCH RIJKER. Tegen het middernachtelijk uur heerste enige opschudding In de omtrek van de Van Woustraat te Amsterdam, waar een man, slechts gekleed in onderbroek en borstrok door de straten paradeerde. Het vreemdsoortige schouwspel trok veel be kijks. Dacht men oorspronkelijk te doen te hebben met een krankzinnige of mo gelijk een slaapwandelaar, later bleek dat het hier om een weddenschap ging, die den vreemdsoortigen wandelaar hon derd gulden opbracht. De Rooms-Katholieke Aartsbisschop van Westminster heeft in aansluiting op hetgeen de Paus heeft gezegd, een beroep gedaan pp de Engelsen om zich te be perken ten behoeve van de landen, waar gebrek aan voedsel heerst. Australië's eerste minister, J. B. Chif- ley, heeft te Londen verklaard, dat het een bevolking van 20.000.000 kan opnemen en in het leven houden. Het plan bestaat om in een jaar tijd 70.000 Britse immi granten naar Australië te halen. De Britse regering heeft afstand ge daan van 200.000 ton graan van de voor raden en op weg zijnde transporten ten behove van de noodlijdende landen. (Reuter). Niet van die Jansen, die hier pas is terug gekeerd, Of, wat voornamer klinkt, is gerepatrieerd, Die men alles, wat ik jaren moest ontberen, In overvloed zo maar kwam presenteren, Costuums, jassen, schoenen, dassen, hoeden, Waarvan wij het bestaan zelfs niet vermoedden Dat is de grote Jansen Ik ben de vrouw van Jansen, van die kleine slome, Die al maar loopt en vraagt en nergens aan kan komen. Wiens kleren tot de draad toe zijn versleten, En wat nog bruikbaar was, moest ruilen voor wat eten. Die voor twee jaren een schoenenbon ging vragen, Maar die tot heden steeds niet op kwam dagen. Die eindelijk maar moedeloos blijft zwijgen, Omdat voor die kleine man, toch niets is te krijgen. Die kleine man, die meedeed aan 't verzet, Die nu vergeten wordt, waar niemand meer op let. Die met kameraads van de K.P. bonnen weg ging stelen, Om die aan de onderduikers te verdelen, Die in donk're nacht bij storm- en regenvlagen, De grond omwroette, om kabels stuk te za'gen. Die in de Grebbelinie leed en streed, en vocht in Rotterdam En strijdend trok door Zeeland, in Engeland kwam En onvermoeid opnieuw de strijd aanbond. Die meevocht in de lucht, en op de grond, Die jaren op alle wereldzeeën zwierf, En eindelijk terug kwam, ofvèr weg stierf. Die Jansen, en ik, zijn vrouw, woon tot op dit uur Nog in een varkensstal en kippenschuur. Waar door de wijde open kieren De gure koude wind komt gieren. Waar ik 's avonds zit, tot aan de nacht, mét naald en garen, Voor stapels vodden, die eens kleren waren. Waar ik naar lapjes zoek, in alle hoeken, Om gaten dicht te maken, in kieltjes en in broeken. Tot ik eindelijk onder het versleten dek suffig lig te dromen, Van een betere tijd, die eenmaal toch zou komen Voor kleine Jansen. Die Jansen, die ook nu weer met het zoveelste Bataljon naar [Java is vertrokken, Om, als het moet (wat God verhoede) voor land en eer te [knokken. Die kleine slome Jansen. W. De stem uit Holland. Over eikaars schouders hangende ston den we dicht over de grote radiokast ge bogen. De voorsten zaten op de hurken met hun oor vlak tegen de luidspreker. De man, die ingespannen op de grote verdeelschaal tuurde en de naald lang zaam ronddraaide, mompelde maar voor zich zelf: „En toch moet ie hier ergens zitten". Maar een scherp gepiep en gekras was het enige wat we hoorden. Toen, eensklaps, klonk heel duidelijk: „Hier is een bericht voor„Sst, ik heb 'm" riep de man aan de afstemknop in zijn zenuwachtigheid geheel overbodig. Maar de stem uit Nederland had alweer plaats gemaakt voor een serie morseseinen, af gewisseld door een gierende, hoge toon, zodat we met een schok opveerden. „Hoorde je 't, dat was Hollands", zei er één van het groepje tamelijk onnozel. „Ja, denk je, dat we watjes in onze oren hebben", beet een ander hem toe, krib big omdat alweer een poging mislukt was. „Hou je koppen nou dicht" siste de man. die nog steeds aan 't zoeken was. En het werd stil; allen richtten zich op, want vervormd, af en toe wegzakkend, kwamen de tone# van het Wilhelmus uit de luidspreker. Toen de laatste klanken verstorven waren en niets meer volgde, praatten we allemaal opgewonden door elkaar: „Weet je nou, waar die zat?" „Schrijf de golflengte op". De man, die een ander zoéven nogal had afgesnauwd, stond nu met hem te Jjetogen over het mooie van de radio; dat je 16000 km van Nederland toch nog de uitzendingen kon horen. „Het is maar goed, dat we nou wat afleiding hebben, want ik zal je ver tellen, dat er anders veel meer over thuis gepiekerd werd". „Loop rond, wou jij zeggen, dat je niet meer aan huis denkt?", gaf een ander hem van katoen. „Ach joh, klets toch niet, maar ik be doel, dat Je ook door de dienst er niet zoveel gelegenheid meer voor krijgt". En dat is zo. Enke dag worden er oefenin gen gehouden, die al onze aandacht vra gen. En het allermooiste is wel, dat we er plezier.in hebben. Soms staan we er zelf verbaasd over als we na zo'n oefe ning moe, onder de modder en bezweet thuis komen en toch alweer naar de vol gende verlangen. Zwemmen in de Zuid-Chinese Zee. Misschien komt het ook wel, omdat we na elke oefening voelen, dat we meer en meer aan het klimaat en de vermoeienis sen wennen. De zwempartijen na een oefening frissen ons weer op, hoewel de Zuid-Chinese Zee natuurlijk niet verge leken kan worden bij de Noordzee. Het water is warm en bovendien niet helder Maar gevaarlijk is ze ook. Een van onze jongens kwam op tragische wijze door verdrinking om het leven. Op Maandag 20 Februari werd hij met militaire eer begraven en de droeve plechtigheid maakte op ons allen een diepe indruk. We wisten, toen we getekend hadden, dat we niet allemaal zouden terugkeren, maar dan eerst realiseer je je, dat ook jij het volgende slachtoffer kan zijn en alleen al de gedachte ver van huis in een vreemd land te moeten sterven zou je terneer drukken, wanneer de gebeurtenissen elkaar niet zo snel opvolgden, dat zo'n idee bij de meesten zelfs niet opkomt. Stel je voor, dat je bij iedere oefening, die gehouden wordt en waarbij van één kant uitsluitend met scherp geschoten wordt, steeds be vreesd moet zijn, dat een verkeerd gericht schot ook jou kan treffen en dat ook jij door een slang gebeten kunt worden. En slangen zijn er. Verscheidene Jongens heb ben al een slang doodgeslagen en zullen de geprepareerde huid zegevierend naar huis sturen. Toont belangstelling. Vaders en moeders, vrouwen en meisjes, toont in uw brieven dat je vertrouwen stelt in uw zoon, man of Jongen. Ze wor den kerels, die bedachtzaam en toch moe dig de gevaren, die hen overal zullen om ringen, onder ogen zien en die weten, dat nieuwe bloei te brengen. Het Nederlandse ze zich hebben gegeven om Nederland tot volk moet weten, welke ook de beweeg redenen mogen zijn geweest van deze man nen, zucht naar avontuur, vaderlandsliefde of eigen belang, dat ze nu beseffen, dat er „iets" bestaat, dat Je recht vooruit doet staren, dat je innerlijk beroert, wanneer je de Hollandse vlag ziet waaien, wanneer je het Volkslied hoort, kortom alles, wat je aan je Vaderland doet herinneren. Dat „iets" zal hen tot steun zijn in de toekomst, wat er ook moge gebeuren. Oefening in de nacht. Op 20 Februari werd de eerste grote oefening gehouden, om vertrouwd te raken met de wildernis en om vijanden in te sluiten en op te sporen. Terwijl het maantje vreemde lichteffecten toverde 1» de schemerige -jungle, trok in de vroege morgenuren een afdeling soldaten in colonne het bos in. Verscholen in een verlaten kampong in de rimboe, zaten e*. tremisten, die overvallen moesten wor den. Meer dan een uur ging te tocht langs smalle paadjes, door dicht struik gewas en modderpoelen. Langzaam sloot de kring steeds dichter om de kampong. Alles moest volkomen geruisloos geschie den en het is een hele toer om je mond te houden, wanneer je plotseling tot je buik in een modderpoel zakt. Toen de kampong geheel omsingeld was, kwam het ergste. Doodstil liggen en wachten. Een uur, anderhalf uur, twee uur. Van de Noordzijde drong stap voor stap, geen plekje ondoorzocht latend, een tweede af deling steeds dichter op de kampong aan. De extremisten, onze eigen kamera den, zaten als ratten in de val en pro beerden steeds weer door de omsingeling heen te breken. Maar stuk voor stuk vie len ze in handen van de rondom verde".;t opgestelde soldaten. Het was, wat wij noemen een „moordoefening". De siepe- lende regen, die ons doorweekte, werd niet meer gevoeld: al onze aandacht was gericht op het kraken en bewegen van takken, die een wegsluipenden extremist verraadden en de grote rode mieren, die over onze lichamen liepen, kwamen op de tweede plaats. De daarop volgende Vrijdag stond een mars op het ogram want niettegenstaande de warmte moet een soldaat toch ook marsen kunnen af leggen. Het was niet bepaald een wande lingetje, maar werd daaraan gedacht, toen we op een open plek rust hielden en de halfnaakte, inheemse jongens als apen in de hoge cocospalmen klommen en de halfrijpe cocosnoten met het heer lijke sap naar beneden wierpen, zodat wa Ze maar voor het oprapen en leegdrin ken hadden?! Zo wordt het een met het ander weer goedgemaakt. Na een zware oefening krijgen we een behoorlijke rust, gevolgd door een extra rust onder de naam van wapens poetsen. Na de dienst houden we voetbalwedstrijden, die niet alleen door ons, maar ook door de inwo ners van Mersing met veel belangstel ling worden gevolgd. Na de dienst. 's Avonds wandelen .we op ons gemak langs de verschillende winkeltjes in het lang totdat ze met een meewarig hoofd dorp, pingelen bij de Chinezen, net zo schudden in een mengelmoesje van En gels, Chinees en Maleis beweren, dat de prijs werkelijk niet lager kan. De in heemse bevolking drijft meestal handel in vruchten. Om de stalletjes, waar hun koopwaar uitgestald ligt, doen groepjes soldaten zich tegoed aan bananen, ana nas en pinda's. We hadden het best naar onze zin en niemand vermoedde, dat het gevoel van tevredenheid spoedig plaats zou maken voor een gevoel van misnoegen, dat bin nenkort zou ontstaan onder de jongens. L. TIMMERMANS. De beroemde Dom te Keulen, die tengevolge van de oorlogshandelingen ernstig beschadigd werd, wordt her steld. Het bouwwerk dat dicht bij het boofdspoorwegstation en de Hohen- zollern-brug over de Rijn ligt, werd nog zwaarder getroffen, toen de Duit sers bij hun terugtocht de brug in de lucht lieten vliegen. De daken krijgen een nieuwe bedekking van zink en alle ramen zullen van nieuw glas worden voorzien. Amsterdam P. glijf hier, bij mij zei de vrouw en terwijl ze het zei, spatte een regen Van vonken uit het wilde rode haar, dat beschenen werd door de lichtbun del van de hoge schemerlamp. Jan ten Brink, tweede stuurman, tvas met zijn gedachten zo ver weg, dat het hem leek alsof de woorden uit een andere wereld kwamen. Vreemd Was die stemen toch zo bekend.. Blijf hier, bij mij herhaalde de vrouw, en ze hield steeds de ogen van den man gevangen in de hare. Blijf hier, ik weet dat je niet terug zult ko men. Ik weet het heel zeker. Jan ten Brink huiverde. Die dwingen de stemdat rode wilde haar zijn angst.... Het was ineens over hem gekomen. Ineens was de angst als een vreemd, schuw dier in zijn hart geslopen. Angsthij. Jan ten Brink, de man van de bravour, van de daring deeds. Hij, die op de „Rijnstroom", eind '41 Hoe lang kende hij die vrouw? Am per vier dagen. Hij had haar ontmoet in dit Schotse nest en ze had hem thuisgebracht bij haar ouders. Nu, voor het eerst, waren ze alleen Voor anderhalf uur. Dan moest hij aan boord zijn. op de „Plancius". Die zou een der waakhonden voor een uit 60 schepen bestaand convooi zijn. Voor de derde maal zou hij meegaan en het zou een lange reis worden. Een lange, lange torn, en de Moffen zouden hen opnieuw volgen. Bij dag en bij nacht Als bloedhonden zouden ze het con- vooi ook deze keer weer achterna zit ten.. Jan ten Brink was moe. Het was een lange en een zware torn geweest, de laatste. De „Plancius" was er doorge komen, maar het scheelde tweemaal een haar. Nooit tevoren had Jan. ten Brink een dusdanige „narrow escape" beleefd. In het Schotse nest had hij haar le ren kennen. Nell heette ze, met de wilde rode haren. Ze hadden gepraat en gedanst en hij had zich zwak ge voeld, de eerste maal dat ze hem toe fluisterde: Ga niet weg, Jan ten Brink. Dit wordt je laatste reis. En nu zei ze het opnieuw. Jan ten Brink wist dat hij op de tweesprong van zijn leven stond. Hij w'st dat hij vocht tegen zijn felste vij andin: de angst. Zou dit zijn laatste reis worden? Zou hij niet meer thuis varen, hierna? Zou hij haar, hierna... De vrouw zat voor hem, haar om trekken verdoezelden nu in het licht van de lamp, dat mild weggolfde over de wilde rode haren, die als smeulend vuur te doven lagen. En nog eens zei ze zacht, doch duidelijk: blijf hier. bij mij, je kunt niet meer weggaan" Als een vlam schoot het door hem heen. Er brak iets in hem, hij voelde zich wakker worden. Ineens werd hij ziedde. Hij zag: rode haren, een bran dende lamp, Nell. Hij zag méér: een jong officier, die beloofd had zijn land te dienen, met inzet van alles. Opnieuw huiverde hij. Hij greep een sigaret, stak ze aan, zoog de rook naar binnen. De droom week, hij voelde zich sterker worden. Maar voor hem zat zij, met het rode haar, dat nu opnieuw begon te vlam men en te sidderen in de gloed van de lamp erboven. Blijf hier, bij mij zei de vrouw, met een toonloze stem, want ze wist al dat ze verloren had. Hij dacht aan haar.... aan dat rode haar, aan die woorden van de Schotse vrouw, die zij niet zonder reden ge zegd had. Maar hij was gegaan, en hij had zijn Toen kuste hij haar en liep snel naar de deur. Hij opende en sloot haar. Buiten hoorde hij de zee bruisen. Onder het schamel licht der sterren zocht hij de „Plancius" op. Hij' rilde, alsof hij zware koorts had. jjjtuurman Jan ten Brink dacht in de ogenblikken, die hem gegund waren tussen de gebeurtenissen van de vol gende dag, aan de woorden van de vrouw in het Schotse dorp. Blijf hier, je komt niet terug. Hij dacht eraan toen een serie middel-zware bommen op slechts honderd meter van de „Plancius" neersuisde en hij dacht eraan, toen de mist hen bijna in aan varing gebracht had met een Britse destroyer, die full speed op de Plan. cius aanracede. De dag ging voorbij. Met een zware swell en een harde wind. Tegen de avond ruimde die tot een halve storm en het werd beulenwerk om Ijet con vooi te volgen en te omzwermen» zwakheid, zijn aarzeling weggedrukt in het diepste duister van zijn hart Nooit zou dit meer gebeuren, nooit zou de angst terugkeren; nooit zou hij meer naar deze vrouw gaan, met dat vreemde, wilde rode haar. Hij liep in de midscheeps, op zoek naar een kroes koffie. Hij was door nat en moest even doorwarmen, wilde hij niet verstijven. Toen hij de mok aan z'n mond zette, hoorde hij een be kend geluid. Daar waren ze weer, de jagersen het zouden niet alleen jagers zijn. Ze profiteerden natuurlijk van een ogenblik helder zicht. Er was nét een gat in de wolken. Hij greep zich vast. Hoorde een hoog gierend geluid. Hij kende dat, had het al honderd maal gehoord. Zou het nu gebeuren? Hij huiverde. Was dit angst? Nee, hij wist dat hij niet bang was. Er zou niets gebeuren, als hij maar aan dek bleef en bij de vierling batterij was, om de leiding daar te ne men. Een kwart minuut later was hij bij de vierling-batterij. Reeds suisden de projectielen het zwerk in. De zes zoek. lichten tastten de hemel af, zes balken wit licht bewogen zich nerveus over de wolken en verloran zich in het peil loze duister van de hemelkrater. Op nieuw suisde er iets naar beneden over de „Plancius"Op dertig me ter van stuurboord verdween de bom in zee. Er volgden er nog drie. Jan ten Brink zag het en hij voelde als 'n opperste vreugde dat hij geen angst had. Hij was zichzelf volkomen mees ter en nooit tevoran had hij zoo hel der kunnen denken als nu. De andere convooiers hielpen mee en Jan ten Brink vroeg zich af hoeveel granaten er wel op het eskader afgevuurd wer den. „Blijf hier, bij mij", had ze gezegd. En na die gedachte donderde een ontzaglijk geweld neer op de door de golven boksende „Plancius", en Jan ten Brink wist dat er iets gebeurde buiten zijn wil om. J|ij wist dat hij in zee lag. Hij wist dat hij ergens aan z'n borst gewond was. Hij voelde een vage, doch aan houdende pijn. Hij wist dat hij niet meer aan boord zou komen. Lichtbalken zochten als de poten van een zenuwachtig reuzen-insect de he mel af. Lichtspoor-munitie zag hij naar boven jakkeren.... en heel, heel ver weg ontdekte hij een zwart ge vaarte, dat waarschijnlijk een schip was. Het moest belachelijk zijn om nog aan behoud te denken. Hij was moe. Hij wist dat hij niet meer kon. Vreemd, dat hij hier dreef, zonder boei, zonder reddingvlot. Hij bewoog zijn armen en benen werktui gelijk. Dat kon echter niet lang duren. Jan ten Brink, tweede stuurman, zonk weg. Tweemaal kwam hij weer boven. Hij keek in de sterren, die voorbij schenen te schieten, hij zag de iichbalken tegen het plafond van de hoge hemel. Hij zag 't wtte schuim op het zwarte water. Hij dacht nog aan enkele dingen: aan de vrouw met de rode, wilde ha ren. djegezegd had: „Blijf hier.... bij mij". Hij had geen spijt wél gegaan te zijn. Dit was de prijs en het was goed zo. Hij had zijn belofte ingelost en zijn plicht gedaan. Dat vervulde zijn hart met grote dankbaarheid. Hij dacht aan zijn moeder. Aan zijn schooljaren. De zeevaartschool. Twee meisjes verbraken de barrière van het verleden en stortten zich in de kolk van herinnering. Nog eens kwam zijn moeder. Hij zonk weg. De sterren temperden hun licht. De lichtbalken verdwenen. Het werd duister. Er voer een kramp in zijn rug en daarna voelde hij zich gevoe""'os wor- den. Hij wist dat dit de dood was. De wateren sloten zich voorgoed bo ven stuurman Jan ten Brink en in het communiqué van de Admiraliteit werd hij, lange tijd daarna, als vermist op gegeven. Het is niet bekend of de vrouw ln Noord-Schotland, met de rode wilde haren, het ooit vernomen heeft.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1946 | | pagina 5