OVERWINTERING KARSOTE RUB Annunciatie Van Boek tof Boek Wanneer het eerste kievietsei? Vijf maanden hoogspanning door MAURITS UYLDERT Doe wel en zie niet om op een zolderkamertje 333 zelfmoorden te Berlijn Een kaasje voor den rechter Ook in 1942 was het laat Verzorging van onze Cyclamen DINSDAG 25 MAART „Amor Fati", door mr. Abel J. Herzberg (Moussault's Uitgeverij, Amsterdam) is een prachtig, een aan grijpend boek. Niet om de verschrik kingen uit het Joden-kamp Bergen- Belsen, die hier in zeven hoofdstukken worden beschreven, met de objectivi teit van een scherp, ik zou haast wil len zeggen belangeloos waarnemer, maar om de nobele geest waarmede lij beschreven zijn, om het diep-men- selijk begrip waarvan deze schrijver, zelf eens weerloos gevangene in dit kamp, op iedere bladzijde blijk gege ven heeft. „Het is niet zonder belang hoe over de kampen geschreven wordt," zegt hij in het laatste hoofdstuk, „en het is van groot belang, dat men niet alleen weet, wat er gebeurd is, maar ©ok probeert het te begrijpen." Dit nu, dit trachten naar begrip, treft men in ieder dezer zeven op stellen aan, ja, het hele boekje schijnt vooral déArom geschreven te zijn. O, zeker, de auteur is niet boven menselijk en er is soms bitterheid in zijn relaas, nauwelijks verholen schamperheid en ironie, die naar sar casme zweemt, maar deze richt zich niet in hoofdzaak tegen de misdadig- wreede individuën waarvan hij ver telt, maar tegen het oerwezen, dat in iedere mens in kiem bestaat en dai alleen in een oorlog als deze en onder een régime als dat van de Nazi's zo onversluierd aan de dag treden kan Herzberg ziet in het „heidendom", dat nog altijd in de mens, onder het kleed der cultuur verborgen, leeft, de oorzaak van de wreedheden en ver volgelingen, die onder Hitiers leiding zijn begaan. Zij zijn ook in andere tijden en bij andere volken voorgeko men, maar zelden zo systematiscn uitgevoerd. „Het zijn geen schurken, misdadi gers en krankzinnigen geweest, maar gewone mensen, die door het natio- naal-socialisme zijn meegesleept en soms tot de gruwelijkste wreedheid vervielen. Er was een beroep gedaan op het heidendom in hen, dat in ons allen leeft, het bandeloze barbarisme, en, toen dat strookte met hun belang, zongen bijna allen: „Heil, Sieg Heil!" Dat „heidendom" ligt in onze aard, het is verdrongen, maar vernietigd is het niet. In ons allen, zegt Herz berg, leeft de heiden onuitroeibaar, „en in ons allen leeft naast alle lief de de haat tegen de cultuur. Wij zijn gesticht door prachtige kathedralen, maar als zij in elkaar donderen, is er iets in ons hart, dat juicht. Wij heb ben zo lang geleerd, dat de voorzich tigheid de moeder van de porcelein- kast is, dat wij gelukkig zijn, als wij op de kennis in de „vrolijke" keuken de boel kort en klein mogen slaan. Wfl zijn verzot op ongelukken en bal dadigheid. Alleen de ruïnes kunnen de meeste mensen slecht verdragen. Zij zfln het symbool van het berouw. Wfl mensen bouwen graag, maar als we breken kunnen, zijn we opge lucht." Aldus mr. Abel Herzberg. Men kan het met hem eens zijn of niet, in ieder geval zoekt hij met objectivi teit naar een psychologische verkla ring van het verschijnsel der haat- epidemie waarvan hij zelf slachtoffer is geweest, en dit is een schonere le venshouding dan die van den man, die haat met haat vergeldt. In het najaar van 1941 debuteerde Agaath van Ree met haar veelbelo vende roman „De Inzet". De schrijf ster gaf blijk van subtiel psycholo gisch begrip, van een zeer gevoelige intuïtie en van een onmiskenbaar ta lent wat karaktertekening en na tuurbeschrijving betreft. Na de oorlog, in 1945, heeft zij een tweede boek voltooid, „Land zonder Einder" (U. M. „Holland", Amster dam), waarin men al deze eigenschap pen terugvindt. Maar wat ditmaal ontbreekt isde roman. „Land zonder Einder" is een oor logsboek, een relaas van oorlogser varingen, in een periode van onder gedoken zijn tijdens de bezetting, van doelloos en troosteloos zoeken tg- dens de periode van bevrijding, welke daarop gevolgd is. De ontwrichting van het na-oorlogse leven in zekere artistenkringen wordt op levendige, schrijnende wijze weergegeven en bi) herhaling wordt de lezer getroffen door kleine trekjes, waaruit de on miskenbaar literair-artistieke zin der schrijfster blijkt. Toch bevredigt dit boek allerminst, want het is de ontboezeming van een want 't is de ontboezeming van 'n ont goochelde, maatschappelijk ontwrich te ziel, die geen enkel perspectief waren gekneld geweest en wilden vrij zijn. We zouden teleurgesteld worden, want niemand is vrjj geworden. Van die vrijheid hebben we illusies gehad, wjj zagen een azuur en gouden para dijs, maar niemand kwam vrij van zichzelf, van zijn demonen, van zijn geweten, van zijn nachten. En allengs hebben we elkaar onze desillusie ver weten en het kibbelen kwam en de chaos en de na-oorlog-poel. Zeker, zo is het voor velen geweest; arme stakkers, die niet verder zagen dan de poel; die niet de kracht had den zich op te heffen uit de poel. Maar voor de meesten was het geluk kig toch wel anders en deze hebben zich aan de herinneringen, door hun leed en verlies achtergelaten, opge richt. Vermoedelijk heeft Agaath van Ree dit ook pogen te doen, door het schrij ven van dit boek. Maar de lezer voelt zich slechts matig voldaan, om niet te zeggen diep teleurgesteld, als hij door dit land zonder einder dwaalt. „De man in de tang" is de titel van een roman uit de Amsterdamse krantenwereld, zoals die omstreeks 1920 aan en in de buurt van de N.Z. Voorburgwal waargenomen kon wor den, een roman door A. P. M. Mous- sault Moussault's Uitgeverij, Amster dam) en de man in de tang is de journalist, die voor zgn vak voelt, zijn vak verstaat, er met hart en ziel aan overgegeven is en dus aan de eisen, die door het vak worden gesteld, niet meer ontkomen kan. De heer Moussault heeft zijn erva ringen, als journalist opgedaan, ae vorm gegeven van een roman, maar dit romantisch gewaad hangt er een beetje losjes bij. Van een roman kar men eigenlijk niet spreken. Wij vin den hier een relaas van hetgeen er op het bureau van een groot Amster dams dagblad pleegt te gebeuren of ook wel eens wordt verzuimd; wij krijgen een beeld van de bedrijfs organisatie, tenminste wat het redac tionele betreft, en een indruk van de zware eisen, welke aan de reportage worden gesteld. En dat alles is leven dig en overtuigend verteld. De held van het verhaal, oorspronkelijk ver bonden aan een verzekeringsmaat schappij en zeer gelukkig gehuwd, voelt zich meer tot de journalistiek aangetrokken, wordt verbonden aan de redactie van de krant, maakt car rière, maar zijn werk eist hem zo zeer op dat zijn vrouw zich verwaar loosd voelt en hem verlaat. Dit is dan de roman, maar men doet beter die maar buiten bespreking te laten. Wat overblijft is, zoals ik reeds heb gezegd, de schildering van het bedrijf, en menig aankomend journalist kan met de lezing van dit boek zijn voor deel doen. Hij kan er uit leren hoe een journalist zijn taak behoort op te vatten en dat die taak allerminst licht genoemd kan worden. Hij kan eruit leren, dat men geen journalist wor den moet noch blijven kan als men het offer van zijn persoonlijke vrij heid niet brengen wil en dag en nacht „plichtsbetrachting" tot zijn wachtwoord maakt. De journalist heeft dit met den huisarts gemeen. Op een zonnige middag na de jongste Westerstorm liepen we over de dijk, die er zo geheel anders uitzag dan nauwe lijks een week tevoren. Ditmaal geen onafzienbaar ijsveld van voorbijschuivende schotsen, waarover een stralende zon verwachtingen wekte van de naderende lente. Het ijs was weg, verdwenen naar onbekende ver ten. Het Marsdiep vertoonde zich weer, zoals het voor de winter was: als een brede vlakte van licht-bewogen water. En het was alsof er nooit IJsschotsen op deze golven gedreven hadden, alsof dat schone schilderij maar ln onze verbeel ding had bestaan. Halverwege de glooiing en het strand van Texel ploegden zich weer een paar kottertjes in de richting van de open zee: kleine zwarte stipjes in een veld van gehamerd zilver. Ook waren de meeuwen gebleven; rusteloos bewogen ze zich boven dijk en water, speurend naar prooi die nu zoveel gemakkelijker te vinden was. Kinderen speelden op de glooiing, waagden zich zo dicht mogelijk bij de uitlopende golven. Een enkele dartele breker dreigde hun voetjes te over spoelen, en dan deinsden ze lachend te rug, of ze bleven staan, zonder eraan te denken, dat ze zuinig op hun schoenen LUCHTVAART-POHTIE. Overal ter wereld hebben de luchtvaartmaatschap pijen hun eigen politie, die waken over passagiers, haar bagage en hun kost. baarheden. Op het vliegveld te Cairo staan de mannen van de Egyptische luchtdienst aangetreden. moesten zijn. Ze scharrelden daar maar wat op de bonkige stenen, genietend van de zon en de wind, met een half oor luisterend naar het geruis van het water. Ergens onderaan de dijk, vlak bij het water, stonden een man en twee jon gens. Tussen hen in een grote mand, met tien vogels erin. Het waren topper eenden die in een Helders zolderkamer tje overwinterd hadden. Drie maanden geleden moesten ze door hun soortge noten hier achtergelaten worden, omdat ze door de geleden kou niet meer in staat waren naar andere streken te ver trekken. Goedwillende burgers hadden ze gevonden, en de dieren hadden zich niet verzet, want ze konden niet meer. Die man en die jongens hadden ze al die weken lang goed verzorgd. Zestien vogels bij elkaar op een zolderkamertje waar een teil water stond, en waar hun op gezette tijden brood en vis werd ge bracht. Het was een hele zorg voor de ze mensen, om de vogels in het leven te houden. In het begin stierf er tel kens één, waarvan de oorzaak na goed observeren eindelijk gevonden was: de vogels zagen zelf geen kans ln het wa ter te gaan., zodat "J van dorst omkwa men. Zodoende waren er maar tien in het leven gebleven. Op deze zonnige middag kwam aan hun overwintering een einde. We wa ren er getuige van, hoe het deksel van de mand openging. De mand werd op één kant 8ezeen daar stapte de eerste toppereend op het blauwe bazalt. Stuk voor stuk volgden de andere eenden- Ze waggelden naar het water, zonder om te zien, en waren even later in hui» clement. Verder en verder gingen ze van de kant, ze namen af en toe een duik die zolang duurde, dat het l#ek of ze nooit meer boven zouden komen. Maar even later dobberden ze toch weer op de golfjes van het Marsdiep, steeds verder weg. Na een kwartier waren het tien kleine witte puntjes geworden, haast onvindbaar ln de wijde ruimte. Wanneer zouden ze gaan vliegen? We hebben daarop niet gewacht. We zagen andere vogels; meeuwen en zaag- bekken, en misschien waren er ook wel toppereenden bij Met zijn vieren keerden we naar de stad terug. De twee jongens droegen de lege mand. ALEX OVANSA. bestrijdt hardnekkige kou van twee kantan tegelijk Verkrijgbaar by A^oth. ea Dïbgisten AUeenveriioop voor NederMiadï NkV. Kowntree HandeUmij. Aitteterdam Te Berlijn hebben gedurende Januari en Februari totaal 333 personen zelf moord gepleegd. Hiervan komen er 186 op naam van de voedselnood, 88 op naam van ongeneeslijke ziekten, terwijl 14 vrouwen en 5 mannen uit liefdesmoeilijkheden een eind aan hun leven maakten. Onder de zelfmoorde naars bevinden zich 6 kinderen Op 14 November 1944 werd bij mr. J. J. Plugge, rechter aan de Ar rondissementsrechtbank te Utrecht, een kaasje bezorgd, afkomstig van den 31-jarigen landbouwer J. C. de J. uit Polsbroek, die voor het Amsterdamse gerechtshof ver scheen, ervan beschuldigd gepoogd te hebben invloed uit te oefenen op een rechterlijke beslissing. De broer van J. C. de J. moest in No vember voor den rechter verschij nen wegens het vervoer vani big gen en daar de gezondheidstoestand van den broer niet al te best was, had J. gemeend aldus de verde diger door het schenken van een kaasje een „prettige sfeer" te scheppen. Mr. Plugge had dit niet zeer geapprecieerd en het kaasje verontwaardigd afgewezen. De procureur-generaal, mr. Aalf van Dullemen zeide, dat hij in zijn dertigjarig praktijk bij het O.M. nog nooit een dergelijke po ging tot omkoping had meege maakt en requireerde derhalve een gevangenisstraf van zes maanden. Van de conferentie der Grote Vier te Moskou. Molotof, de minister van Buitenlandse Zaken der Sovjet-Unie, in gesprek met generaal Marshall, de minister van Buitenlandse Zaken der Ver. Staten, tijdens een receptie in het „Huis der Vliegers" te Moskou. Wij Vrouwen Deze winter schijnt het voorbeeld van die van 1941—'42 te willen volgen. Op 1 Maart 1942 was het nog steeds bar koud. De wind kwam nog steeds uit de oostelijke richting onder nul. In de nacht van 5 op 6 en nacht na nacht daalde het kwik Maart vroor het nog 12 graden en de sneeuw stoof door het lucht ruim. 6 Maart bracht een koude winterdag. Op 11 Maart viel ein delijk de dooi in en langzaam maar zeker verdween het witte kleed. Dat bet eerste kievitsei laat zou zijn was te verwachten. Het was op 24 Maart toen in het Gelderse het eerste gespikkelde ei werd geraapt. De lentebode werd geen Hofleveran cier. Het ei werd voor f 100 afgeleverd aan een poelier te Sneek. Wij hopen, dat de vorstperiode nu werkelijk voorbij zal zijn. Maar hoe aanhoudend deze winter ook is. wij be speuren toch reeds de schuchtere te kenen van het aanstaande voorjaar. Ook de kieviten zullen weer spoedig de weiden gaan bevolken. Nauwelijks zal de dooi zijn ingevallen of zij zullen de koolmees. present zijn. Deze pieren- en slakken- jagers liggen als het ware op de loer. Zij houden zich juist buiten de vorst- zone. Vorst kunnen ze niet verdragen en de weilanden leveren in wintertijd ook niets op. Maar aanstonds zullen ze zich tegoed kunnen doen. De dras sige gronden leveren binnenkort een luilekkerland. Omsteeks 20 Maart. Regel is, dat het eerste kievitsei op of nabij de 20ste Maart wordt geraapt. Dit jaar zal het er van afhangen welke dagen de lentemaand zal brengen. Kunnen wij ons voorstellen, dat na enkele weken het eerst* kievitsei zal worden gevonden? En toch.. Een boeiend schouwspel. Het is een boeiend schouwspel, de terugkeer der eerste troepen kieviten. Meestal ontgaat het '1S en Pas wan neer deze lenteboden reeds weer in de weiden staan en in het luchtruim tui melen constateren we dat ze er weer zijn. Van de eigenlijke terugkeer hebben we niets bemerkt. Wie er op let, zal bemerken, dat aanstonds grote troepen kieviten in Noordelijke richting trek ken. Maart brengt het eerste kievitsei De winter zal door het voorjaar over wonnen worden en spoedig zullen wij luisteren naar het voorjaarslied van In de laatste donkere maan den van het jaar wordt menig huis opgevroolijkt door planten en daarbjj neemt de cyclame een groote plaats in. En geen won der, het is een decoratieve plant met haar fijne witte of rose bloe. men boven ronde grijsgroene bladeren. Hoe komt het nu, dat de cyclamen het bij de een veel beter doen dan bij de ander? Voor sommige vensters zien we ze weken en weken staan, altijd >even frisch en vol kleurige bloemen, terwijl een andere huis vrouw, hoeveel moeite ze ook doet, maar niet kan voorkomen, dat de bladeren verleppen, ja dat bladeren en bloemen als sneeuw voor de zon verdwijnen. Dit ligt meestal aan de verzorging. Wij moeten er in de eerste plaats voor zorgen, dat de aarde steeds vochtig gehouden wordt, niet té voch tig echter, daar de bol dan nat zou worden en daardoor beschimmelen. Hierdoor worden de stengels van bla deren, bloemen en knoppen week en dan sterven ze af. Het komt er dus in hoofdzaak op aan hoe en hoeveel water men zoo'n plant geeft. Men diene rekening te houden met de grootere of minder groote warmte, die in het vertrek heerscht. Het beste is bovendien de plant water te geven op de schotel, en dit water op tem peratuur te brengen. Te koud water is niet goed voor de plant en als we haar begieten wordt de bol onher roepelijk vochtig. Als de plant is uitgebloeid. Het is een aardig werkje, als de plant uitgebloeid is, te trachten haar zoo te verzorgen, dat ze het volgend jaar weer bloemen geeft. Hiervoor moeten we op de volgende wijze te werk gaan. Na de bloei draaien we alle bladen af en dan zetten we plant isi een lichte, koele kamer. Ie beeft na haar lange en volle Moei beslist rust noodig. Tot ongeveer half Mei geven we onze cyclame slechts héél weinig water. Indien noodig, planten we haar na de rusttyd ln een grootere pot over. We kunnen dan tevens een beetje ■nieuwe grond toevoegen. Deze moet gemengd worden uit bladaarde met wat kleigrond, oude stalmest en grof zand. Zorg er voor, dat de oude kluit niet uiteen valt. want daarvan zou de plant te veel lijden. Slechts zoo veel aarde wordt er verwijderd, dat er wat nieuwe toegevoegd kan wor den. da pkm* en moe iet» beginnen te 23 iérife* baar oude in onze kamer en wa ons gedurende da donkere maanden, dfee dan komen gaan, ln de heldere klaar aan deae Noemen. We kunnen de cyclamen ook ais snijbloemen gdbsuÉfcen, 'Vooral ais wa een extra a^Mbloetende plant hebben. We moeien <te Moemen en ook da bladeren dan echter voorzichtig phAÉwi, De eenige goede manier te essen bossen de knot toorricbti^ trf te draaien. Toen de engel weer van haar was opgevareat „Het heiige wordt aan uw ecbodt to^tbrtrouitW" kwam zy van wiekgerutacta nauw tot bedaeen die zilverwitte schittring had gosohouwd. Zij bleef alleen in een zeer groote stilte, een kleed van zwijgen werd haar omgelegd, en toen z(j uittrad bi de avondkilte heeft zy het selfa aan Joaef ntot gezegd. De menschen die haar na dtt Uur ontmoetten speurden een weerglans doch verstonden niet. wel vroeg soms een van hen, die baar begroetten: wat mag toch aan Maria ztjn geschied Maar achter haar van lloht geloken oogen en in den glimlach om haar zuivren mond bewaarde zy 't geheimnia uit den hooge het overleggend in haars harten grond. Soms schoot haar wel een heugenis te binnen aan Saul, nadat zijn zalving is gasokiedt hy keert en spreekt slechte van de ezelinnen doch van het koningschap gewaagt hy niet. Waartoe in middernachteiyke stonde men wordt verkoren voor zyns levens duur dat geeft men nooit zonder onheelbre wonde prys aan een wereld blind voor hemels oh vuur. Die is gezegend onder alle vrouwen omhult schroomvallig liefde'a laats ten sohat, voor geen aal zy het englenwoord ontvouwen de wereld hoort slechts haar Magnificat. X. M. 8. door TJEERD N. ADEMA 22 Het was een vorsteiyke maaltyd en na afloop haalde Hans twee heipalen van sigaren voor den dag en staken ze er samen den brand in, waarna Dirk van der Heyden .verklaarde, dat hy sinds den dood van zyn vroegeren patroon, den apothe ker toen hy op het begrafenismaal was genoo- cligdniet meer zoo veel en zoo smakeiyk had gegeten. Het tweede glas bier bracht hem in een ro mantische stemming en hy begon herinneringen op te halen aan een meisje uit een wasch- en strykinrichting zekere Mientje die hy als jonge man eens op een avond, na een muziek uitvoering in een park, naar huis gebracht had en die, toen ze in een donker laantje langs een leeg bankje kwamen, „zoo ineenen in z'n arme gelege had." Hy was toen nog te jong en te stom geweest om er goea Deset van te fieDoen war nem ge presenteerd werd en hy had in z'n onnoozelheid alleen maar gevraagd, „of ze daar wel eens meer last van had". Toen was ze spinnydig geworden en had hem „yskoud" laten staan. Hg had haar nooit meer terug gezien en vanaf dien dag hadden de vrouw en niet veel meer naar hem omgekeken. Toen hg nog bg de barones was, had er eens een keu kenmeisje werk van hem gemaakt en die had hem ook wel eens, door extra hapjes laten mer ken, dat ze 'm graag mocht, want hy was vroe ger „een knappe knul" met dien hoogen hoed op, maar de paarden hadden 'm altgd meer ge- geinteresseerd dan de vrouwen. Hy was nadien nooit meer met de andere sexe in aanraking ge komen of 't most met ouwe Sientje van de Dia conie wezeh, maar dat was een zuiver platonishe liefde omdat 't Sientjedie vgf centen per dag kreegmeer om zgn kapotte sokken dan om hem zelf te doen was. „Tja", zei Dirk, terwyi hy welvoldaan aan zgn sigaar zoog en een blauw rookwolkje naar het plafond blies, „en zoo ken je wat beleve." „Of niet beleven," dacht Hans, lerwgi ng met een vriendschappelijk gevoel naar zyn ouwen makker keek. Hy dacht ineens aan de raadselachtige enve loppe. haalde ze uit zgn zak en zag, dat in blauwzwarten offsetdruk aan de achterzgde het adres „Princeasegracht 352" gedrukt was. Met de punt van zyn vork maakte hy voor zichtig een hoekje los, scheurde de enveloppe openen zag tot zgn verbazing, dat de linker bovenhoek het opschrift: „Mrs. Van der Dus se en Garsthouwer, Advocaten en Procureurs" droeg. De inhoud was als volgt: „WelEdelgeboren Heer, „Het zou ons aangenaam zgn Indien u gelegenheid kon vinden ons Donderdagmor gen om tien uur op ons kantoor te bezoeken, teneinde een particuliere aangelegenheid te bespreken. Mocht u verhinderd zyn, dan zouden wy gaarne vernemen wanneef u ons op een ander tydstlp met uw bezoek zult kunnen vereeren. Zonder tegenbericht nemen wjj aah, dgt wy u Donderdagmorgen mogen verwachten. Hoogachtend, Uw Dw. Dnr. J. H. VAN DER DUSSE." Hy las het epistel tweemaal over voor hy er iets van begon te begrijpen en keek toen ver* baasd naar zgn tafelgenoot, die een stoel bgge- trokken had om er zgn beenen over te leggen. „Hebbie wat byzonders?" vroeg Dirk. „Ik ben een princesseboontje als lk er wat van begrijp", zei Hans. „Nou moet u eens luis teren." Hg las het briefje voor en Dirk schudde ener giek het hoofd. „Da's verkeerd bezorgd", verklaarde hy. „Maar hier staat 't bovenaan", zei Hans. „Den WelEdelgeboren Heer H. van Linschoten, Jan Steenstraat 35 I, Amsterdam. Dat ben lk toch zeker en dat was m'n adres." Ouwe Dirk nam den brief over en las hem langzaam en nadrukkelgk. iWocdt vervo

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1947 | | pagina 3