OVERWINTERING
KARSOTE RUB
Annunciatie
Van Boek tof Boek
Wanneer het eerste kievietsei?
Vijf maanden hoogspanning
door MAURITS UYLDERT
Doe wel en zie niet om
op een
zolderkamertje
333 zelfmoorden te Berlijn
Een kaasje voor den
rechter
Ook in 1942 was het laat
Verzorging van
onze Cyclamen
DINSDAG 25 MAART
„Amor Fati", door mr. Abel J.
Herzberg (Moussault's Uitgeverij,
Amsterdam) is een prachtig, een aan
grijpend boek. Niet om de verschrik
kingen uit het Joden-kamp Bergen-
Belsen, die hier in zeven hoofdstukken
worden beschreven, met de objectivi
teit van een scherp, ik zou haast wil
len zeggen belangeloos waarnemer,
maar om de nobele geest waarmede
lij beschreven zijn, om het diep-men-
selijk begrip waarvan deze schrijver,
zelf eens weerloos gevangene in dit
kamp, op iedere bladzijde blijk gege
ven heeft.
„Het is niet zonder belang hoe
over de kampen geschreven wordt,"
zegt hij in het laatste hoofdstuk, „en
het is van groot belang, dat men niet
alleen weet, wat er gebeurd is, maar
©ok probeert het te begrijpen."
Dit nu, dit trachten naar begrip,
treft men in ieder dezer zeven op
stellen aan, ja, het hele boekje
schijnt vooral déArom geschreven te
zijn. O, zeker, de auteur is niet boven
menselijk en er is soms bitterheid in
zijn relaas, nauwelijks verholen
schamperheid en ironie, die naar sar
casme zweemt, maar deze richt zich
niet in hoofdzaak tegen de misdadig-
wreede individuën waarvan hij ver
telt, maar tegen het oerwezen, dat in
iedere mens in kiem bestaat en dai
alleen in een oorlog als deze en onder
een régime als dat van de Nazi's zo
onversluierd aan de dag treden kan
Herzberg ziet in het „heidendom",
dat nog altijd in de mens, onder het
kleed der cultuur verborgen, leeft, de
oorzaak van de wreedheden en ver
volgelingen, die onder Hitiers leiding
zijn begaan. Zij zijn ook in andere
tijden en bij andere volken voorgeko
men, maar zelden zo systematiscn
uitgevoerd.
„Het zijn geen schurken, misdadi
gers en krankzinnigen geweest, maar
gewone mensen, die door het natio-
naal-socialisme zijn meegesleept en
soms tot de gruwelijkste wreedheid
vervielen. Er was een beroep gedaan
op het heidendom in hen, dat in ons
allen leeft, het bandeloze barbarisme,
en, toen dat strookte met hun belang,
zongen bijna allen: „Heil, Sieg Heil!"
Dat „heidendom" ligt in onze aard,
het is verdrongen, maar vernietigd
is het niet. In ons allen, zegt Herz
berg, leeft de heiden onuitroeibaar,
„en in ons allen leeft naast alle lief
de de haat tegen de cultuur. Wij zijn
gesticht door prachtige kathedralen,
maar als zij in elkaar donderen, is er
iets in ons hart, dat juicht. Wij heb
ben zo lang geleerd, dat de voorzich
tigheid de moeder van de porcelein-
kast is, dat wij gelukkig zijn, als wij
op de kennis in de „vrolijke" keuken
de boel kort en klein mogen slaan.
Wfl zijn verzot op ongelukken en bal
dadigheid. Alleen de ruïnes kunnen
de meeste mensen slecht verdragen.
Zij zfln het symbool van het berouw.
Wfl mensen bouwen graag, maar als
we breken kunnen, zijn we opge
lucht."
Aldus mr. Abel Herzberg. Men kan
het met hem eens zijn of niet, in
ieder geval zoekt hij met objectivi
teit naar een psychologische verkla
ring van het verschijnsel der haat-
epidemie waarvan hij zelf slachtoffer
is geweest, en dit is een schonere le
venshouding dan die van den man,
die haat met haat vergeldt.
In het najaar van 1941 debuteerde
Agaath van Ree met haar veelbelo
vende roman „De Inzet". De schrijf
ster gaf blijk van subtiel psycholo
gisch begrip, van een zeer gevoelige
intuïtie en van een onmiskenbaar ta
lent wat karaktertekening en na
tuurbeschrijving betreft.
Na de oorlog, in 1945, heeft zij een
tweede boek voltooid, „Land zonder
Einder" (U. M. „Holland", Amster
dam), waarin men al deze eigenschap
pen terugvindt. Maar wat ditmaal
ontbreekt isde roman.
„Land zonder Einder" is een oor
logsboek, een relaas van oorlogser
varingen, in een periode van onder
gedoken zijn tijdens de bezetting, van
doelloos en troosteloos zoeken tg-
dens de periode van bevrijding, welke
daarop gevolgd is. De ontwrichting
van het na-oorlogse leven in zekere
artistenkringen wordt op levendige,
schrijnende wijze weergegeven en bi)
herhaling wordt de lezer getroffen
door kleine trekjes, waaruit de on
miskenbaar literair-artistieke zin der
schrijfster blijkt.
Toch bevredigt dit boek allerminst,
want het is de ontboezeming van een
want 't is de ontboezeming van 'n ont
goochelde, maatschappelijk ontwrich
te ziel, die geen enkel perspectief
waren gekneld geweest en wilden vrij
zijn. We zouden teleurgesteld worden,
want niemand is vrjj geworden. Van
die vrijheid hebben we illusies gehad,
wjj zagen een azuur en gouden para
dijs, maar niemand kwam vrij van
zichzelf, van zijn demonen, van zijn
geweten, van zijn nachten. En allengs
hebben we elkaar onze desillusie ver
weten en het kibbelen kwam en de
chaos en de na-oorlog-poel.
Zeker, zo is het voor velen geweest;
arme stakkers, die niet verder zagen
dan de poel; die niet de kracht had
den zich op te heffen uit de poel.
Maar voor de meesten was het geluk
kig toch wel anders en deze hebben
zich aan de herinneringen, door hun
leed en verlies achtergelaten, opge
richt.
Vermoedelijk heeft Agaath van Ree
dit ook pogen te doen, door het schrij
ven van dit boek. Maar de lezer voelt
zich slechts matig voldaan, om niet
te zeggen diep teleurgesteld, als hij
door dit land zonder einder dwaalt.
„De man in de tang" is de titel
van een roman uit de Amsterdamse
krantenwereld, zoals die omstreeks
1920 aan en in de buurt van de N.Z.
Voorburgwal waargenomen kon wor
den, een roman door A. P. M. Mous-
sault Moussault's Uitgeverij, Amster
dam) en de man in de tang is de
journalist, die voor zgn vak voelt, zijn
vak verstaat, er met hart en ziel aan
overgegeven is en dus aan de eisen,
die door het vak worden gesteld, niet
meer ontkomen kan.
De heer Moussault heeft zijn erva
ringen, als journalist opgedaan, ae
vorm gegeven van een roman, maar
dit romantisch gewaad hangt er een
beetje losjes bij. Van een roman kar
men eigenlijk niet spreken. Wij vin
den hier een relaas van hetgeen er op
het bureau van een groot Amster
dams dagblad pleegt te gebeuren of
ook wel eens wordt verzuimd; wij
krijgen een beeld van de bedrijfs
organisatie, tenminste wat het redac
tionele betreft, en een indruk van de
zware eisen, welke aan de reportage
worden gesteld. En dat alles is leven
dig en overtuigend verteld. De held
van het verhaal, oorspronkelijk ver
bonden aan een verzekeringsmaat
schappij en zeer gelukkig gehuwd,
voelt zich meer tot de journalistiek
aangetrokken, wordt verbonden aan
de redactie van de krant, maakt car
rière, maar zijn werk eist hem zo
zeer op dat zijn vrouw zich verwaar
loosd voelt en hem verlaat. Dit is dan
de roman, maar men doet beter die
maar buiten bespreking te laten.
Wat overblijft is, zoals ik reeds heb
gezegd, de schildering van het bedrijf,
en menig aankomend journalist kan
met de lezing van dit boek zijn voor
deel doen. Hij kan er uit leren hoe
een journalist zijn taak behoort op te
vatten en dat die taak allerminst licht
genoemd kan worden. Hij kan eruit
leren, dat men geen journalist wor
den moet noch blijven kan als men
het offer van zijn persoonlijke vrij
heid niet brengen wil en dag en
nacht „plichtsbetrachting" tot zijn
wachtwoord maakt. De journalist
heeft dit met den huisarts gemeen.
Op een zonnige middag na de jongste
Westerstorm liepen we over de dijk, die
er zo geheel anders uitzag dan nauwe
lijks een week tevoren.
Ditmaal geen onafzienbaar ijsveld van
voorbijschuivende schotsen, waarover
een stralende zon verwachtingen wekte
van de naderende lente. Het ijs was
weg, verdwenen naar onbekende ver
ten. Het Marsdiep vertoonde zich weer,
zoals het voor de winter was: als een
brede vlakte van licht-bewogen water.
En het was alsof er nooit IJsschotsen op
deze golven gedreven hadden, alsof dat
schone schilderij maar ln onze verbeel
ding had bestaan.
Halverwege de glooiing en het strand
van Texel ploegden zich weer een paar
kottertjes in de richting van de open
zee: kleine zwarte stipjes in een veld
van gehamerd zilver. Ook waren de
meeuwen gebleven; rusteloos bewogen
ze zich boven dijk en water, speurend
naar prooi die nu zoveel gemakkelijker
te vinden was.
Kinderen speelden op de glooiing,
waagden zich zo dicht mogelijk bij de
uitlopende golven. Een enkele dartele
breker dreigde hun voetjes te over
spoelen, en dan deinsden ze lachend te
rug, of ze bleven staan, zonder eraan te
denken, dat ze zuinig op hun schoenen
LUCHTVAART-POHTIE. Overal ter wereld hebben de luchtvaartmaatschap
pijen hun eigen politie, die waken over passagiers, haar bagage en hun kost.
baarheden. Op het vliegveld te Cairo staan de mannen van de Egyptische
luchtdienst aangetreden.
moesten zijn. Ze scharrelden daar maar
wat op de bonkige stenen, genietend van
de zon en de wind, met een half oor
luisterend naar het geruis van het
water.
Ergens onderaan de dijk, vlak bij het
water, stonden een man en twee jon
gens. Tussen hen in een grote mand,
met tien vogels erin. Het waren topper
eenden die in een Helders zolderkamer
tje overwinterd hadden. Drie maanden
geleden moesten ze door hun soortge
noten hier achtergelaten worden, omdat
ze door de geleden kou niet meer in
staat waren naar andere streken te ver
trekken. Goedwillende burgers hadden
ze gevonden, en de dieren hadden zich
niet verzet, want ze konden niet meer.
Die man en die jongens hadden ze al
die weken lang goed verzorgd. Zestien
vogels bij elkaar op een zolderkamertje
waar een teil water stond, en waar hun
op gezette tijden brood en vis werd ge
bracht. Het was een hele zorg voor de
ze mensen, om de vogels in het leven
te houden. In het begin stierf er tel
kens één, waarvan de oorzaak na goed
observeren eindelijk gevonden was: de
vogels zagen zelf geen kans ln het wa
ter te gaan., zodat "J van dorst omkwa
men. Zodoende waren er maar tien in
het leven gebleven.
Op deze zonnige middag kwam aan
hun overwintering een einde. We wa
ren er getuige van, hoe het deksel van
de mand openging. De mand werd op
één kant 8ezeen daar stapte de eerste
toppereend op het blauwe bazalt. Stuk
voor stuk volgden de andere eenden-
Ze waggelden naar het water, zonder
om te zien, en waren even later in hui»
clement. Verder en verder gingen ze
van de kant, ze namen af en toe een
duik die zolang duurde, dat het l#ek of
ze nooit meer boven zouden komen.
Maar even later dobberden ze toch weer
op de golfjes van het Marsdiep, steeds
verder weg. Na een kwartier waren het
tien kleine witte puntjes geworden,
haast onvindbaar ln de wijde ruimte.
Wanneer zouden ze gaan vliegen?
We hebben daarop niet gewacht. We
zagen andere vogels; meeuwen en zaag-
bekken, en misschien waren er ook wel
toppereenden bij Met zijn vieren keerden
we naar de stad terug. De twee jongens
droegen de lege mand.
ALEX OVANSA.
bestrijdt hardnekkige kou
van twee kantan tegelijk
Verkrijgbaar by A^oth. ea Dïbgisten
AUeenveriioop voor NederMiadï
NkV. Kowntree HandeUmij. Aitteterdam
Te Berlijn hebben gedurende Januari
en Februari totaal 333 personen zelf
moord gepleegd. Hiervan komen er
186 op naam van de voedselnood, 88
op naam van ongeneeslijke ziekten,
terwijl 14 vrouwen en 5 mannen uit
liefdesmoeilijkheden een eind aan hun
leven maakten. Onder de zelfmoorde
naars bevinden zich 6 kinderen
Op 14 November 1944 werd bij mr.
J. J. Plugge, rechter aan de Ar
rondissementsrechtbank te Utrecht,
een kaasje bezorgd, afkomstig van
den 31-jarigen landbouwer J. C.
de J. uit Polsbroek, die voor het
Amsterdamse gerechtshof ver
scheen, ervan beschuldigd gepoogd
te hebben invloed uit te oefenen
op een rechterlijke beslissing. De
broer van J. C. de J. moest in No
vember voor den rechter verschij
nen wegens het vervoer vani big
gen en daar de gezondheidstoestand
van den broer niet al te best was,
had J. gemeend aldus de verde
diger door het schenken van
een kaasje een „prettige sfeer" te
scheppen. Mr. Plugge had dit niet
zeer geapprecieerd en het kaasje
verontwaardigd afgewezen.
De procureur-generaal, mr. Aalf
van Dullemen zeide, dat hij in
zijn dertigjarig praktijk bij het
O.M. nog nooit een dergelijke po
ging tot omkoping had meege
maakt en requireerde derhalve
een gevangenisstraf van zes
maanden.
Van de conferentie der Grote Vier te Moskou. Molotof, de minister van
Buitenlandse Zaken der Sovjet-Unie, in gesprek met generaal Marshall, de
minister van Buitenlandse Zaken der Ver. Staten, tijdens een receptie in het
„Huis der Vliegers" te Moskou.
Wij Vrouwen
Deze winter schijnt het voorbeeld
van die van 1941—'42 te willen
volgen.
Op 1 Maart 1942 was het nog
steeds bar koud. De wind kwam
nog steeds uit de oostelijke richting
onder nul. In de nacht van 5 op 6
en nacht na nacht daalde het kwik
Maart vroor het nog 12 graden en
de sneeuw stoof door het lucht
ruim. 6 Maart bracht een koude
winterdag. Op 11 Maart viel ein
delijk de dooi in en langzaam maar
zeker verdween het witte kleed.
Dat bet eerste kievitsei laat zou
zijn was te verwachten. Het was
op 24 Maart toen in het Gelderse
het eerste gespikkelde ei werd
geraapt.
De lentebode werd geen Hofleveran
cier. Het ei werd voor f 100 afgeleverd
aan een poelier te Sneek.
Wij hopen, dat de vorstperiode nu
werkelijk voorbij zal zijn. Maar hoe
aanhoudend deze winter ook is. wij be
speuren toch reeds de schuchtere te
kenen van het aanstaande voorjaar.
Ook de kieviten zullen weer spoedig
de weiden gaan bevolken. Nauwelijks
zal de dooi zijn ingevallen of zij zullen de koolmees.
present zijn. Deze pieren- en slakken-
jagers liggen als het ware op de loer.
Zij houden zich juist buiten de vorst-
zone. Vorst kunnen ze niet verdragen
en de weilanden leveren in wintertijd
ook niets op. Maar aanstonds zullen
ze zich tegoed kunnen doen. De dras
sige gronden leveren binnenkort een
luilekkerland.
Omsteeks 20 Maart.
Regel is, dat het eerste kievitsei op
of nabij de 20ste Maart wordt geraapt.
Dit jaar zal het er van afhangen welke
dagen de lentemaand zal brengen.
Kunnen wij ons voorstellen, dat na
enkele weken het eerst* kievitsei zal
worden gevonden? En toch..
Een boeiend schouwspel.
Het is een boeiend schouwspel, de
terugkeer der eerste troepen kieviten.
Meestal ontgaat het '1S en Pas wan
neer deze lenteboden reeds weer in de
weiden staan en in het luchtruim tui
melen constateren we dat ze er weer
zijn.
Van de eigenlijke terugkeer hebben
we niets bemerkt. Wie er op let, zal
bemerken, dat aanstonds grote troepen
kieviten in Noordelijke richting trek
ken.
Maart brengt het eerste kievitsei De
winter zal door het voorjaar over
wonnen worden en spoedig zullen wij
luisteren naar het voorjaarslied van
In de laatste donkere maan
den van het jaar wordt menig
huis opgevroolijkt door planten
en daarbjj neemt de cyclame een
groote plaats in. En geen won
der, het is een decoratieve plant
met haar fijne witte of rose bloe.
men boven ronde grijsgroene
bladeren.
Hoe komt het nu, dat de cyclamen
het bij de een veel beter doen dan
bij de ander? Voor sommige vensters
zien we ze weken en weken staan,
altijd >even frisch en vol kleurige
bloemen, terwijl een andere huis
vrouw, hoeveel moeite ze ook doet,
maar niet kan voorkomen, dat de
bladeren verleppen, ja dat bladeren
en bloemen als sneeuw voor de zon
verdwijnen.
Dit ligt meestal aan de verzorging.
Wij moeten er in de eerste plaats
voor zorgen, dat de aarde steeds
vochtig gehouden wordt, niet té voch
tig echter, daar de bol dan nat zou
worden en daardoor beschimmelen.
Hierdoor worden de stengels van bla
deren, bloemen en knoppen week en
dan sterven ze af. Het komt er dus
in hoofdzaak op aan hoe en hoeveel
water men zoo'n plant geeft. Men
diene rekening te houden met de
grootere of minder groote warmte,
die in het vertrek heerscht. Het beste
is bovendien de plant water te geven
op de schotel, en dit water op tem
peratuur te brengen. Te koud water
is niet goed voor de plant en als we
haar begieten wordt de bol onher
roepelijk vochtig.
Als de plant is uitgebloeid.
Het is een aardig werkje, als de
plant uitgebloeid is, te trachten haar
zoo te verzorgen, dat ze het volgend
jaar weer bloemen geeft.
Hiervoor moeten we op de volgende
wijze te werk gaan.
Na de bloei draaien we
alle bladen af en dan zetten we
plant isi een lichte, koele kamer. Ie
beeft na haar lange en volle Moei
beslist rust noodig. Tot ongeveer half
Mei geven we onze cyclame slechts
héél weinig water.
Indien noodig, planten we haar na
de rusttyd ln een grootere pot over.
We kunnen dan tevens een beetje
■nieuwe grond toevoegen. Deze moet
gemengd worden uit bladaarde met
wat kleigrond, oude stalmest en grof
zand. Zorg er voor, dat de oude kluit
niet uiteen valt. want daarvan zou
de plant te veel lijden. Slechts zoo
veel aarde wordt er verwijderd, dat
er wat nieuwe toegevoegd kan wor
den.
da pkm*
en moe iet»
beginnen te
23 iérife* baar oude
in onze kamer en wa
ons gedurende da donkere
maanden, dfee dan komen gaan, ln de
heldere klaar aan deae Noemen.
We kunnen de cyclamen ook ais
snijbloemen gdbsuÉfcen, 'Vooral ais wa
een extra a^Mbloetende plant hebben.
We moeien <te Moemen en ook da
bladeren dan echter voorzichtig
phAÉwi, De eenige goede manier te
essen bossen de knot toorricbti^ trf
te draaien.
Toen de engel weer van haar was opgevareat
„Het heiige wordt aan uw ecbodt to^tbrtrouitW"
kwam zy van wiekgerutacta nauw tot bedaeen
die zilverwitte schittring had gosohouwd.
Zij bleef alleen in een zeer groote stilte,
een kleed van zwijgen werd haar omgelegd,
en toen z(j uittrad bi de avondkilte
heeft zy het selfa aan Joaef ntot gezegd.
De menschen die haar na dtt Uur ontmoetten
speurden een weerglans doch verstonden niet.
wel vroeg soms een van hen, die baar begroetten:
wat mag toch aan Maria ztjn geschied
Maar achter haar van lloht geloken oogen
en in den glimlach om haar zuivren mond
bewaarde zy 't geheimnia uit den hooge
het overleggend in haars harten grond.
Soms schoot haar wel een heugenis te binnen
aan Saul, nadat zijn zalving is gasokiedt
hy keert en spreekt slechte van de ezelinnen
doch van het koningschap gewaagt hy niet.
Waartoe in middernachteiyke stonde
men wordt verkoren voor zyns levens duur
dat geeft men nooit zonder onheelbre wonde
prys aan een wereld blind voor hemels oh vuur.
Die is gezegend onder alle vrouwen
omhult schroomvallig liefde'a laats ten sohat,
voor geen aal zy het englenwoord ontvouwen
de wereld hoort slechts haar Magnificat.
X. M. 8.
door TJEERD N. ADEMA
22
Het was een vorsteiyke maaltyd en na afloop
haalde Hans twee heipalen van sigaren voor den
dag en staken ze er samen den brand in, waarna
Dirk van der Heyden .verklaarde, dat hy sinds
den dood van zyn vroegeren patroon, den apothe
ker toen hy op het begrafenismaal was genoo-
cligdniet meer zoo veel en zoo smakeiyk had
gegeten.
Het tweede glas bier bracht hem in een ro
mantische stemming en hy begon herinneringen
op te halen aan een meisje uit een wasch- en
strykinrichting zekere Mientje die hy als
jonge man eens op een avond, na een muziek
uitvoering in een park, naar huis gebracht had
en die, toen ze in een donker laantje langs een
leeg bankje kwamen, „zoo ineenen in z'n arme
gelege had."
Hy was toen nog te jong en te stom geweest
om er goea Deset van te fieDoen war nem ge
presenteerd werd en hy had in z'n onnoozelheid
alleen maar gevraagd, „of ze daar wel eens
meer last van had".
Toen was ze spinnydig geworden en had hem
„yskoud" laten staan. Hg had haar nooit meer
terug gezien en vanaf dien dag hadden de vrouw
en niet veel meer naar hem omgekeken. Toen
hg nog bg de barones was, had er eens een keu
kenmeisje werk van hem gemaakt en die had
hem ook wel eens, door extra hapjes laten mer
ken, dat ze 'm graag mocht, want hy was vroe
ger „een knappe knul" met dien hoogen hoed
op, maar de paarden hadden 'm altgd meer ge-
geinteresseerd dan de vrouwen. Hy was nadien
nooit meer met de andere sexe in aanraking ge
komen of 't most met ouwe Sientje van de Dia
conie wezeh, maar dat was een zuiver platonishe
liefde omdat 't Sientjedie vgf centen per dag
kreegmeer om zgn kapotte sokken dan om
hem zelf te doen was. „Tja", zei Dirk, terwyi hy
welvoldaan aan zgn sigaar zoog en een blauw
rookwolkje naar het plafond blies, „en zoo ken
je wat beleve." „Of niet beleven," dacht Hans,
lerwgi ng met een vriendschappelijk gevoel naar
zyn ouwen makker keek.
Hy dacht ineens aan de raadselachtige enve
loppe. haalde ze uit zgn zak en zag, dat in
blauwzwarten offsetdruk aan de achterzgde het
adres „Princeasegracht 352" gedrukt was.
Met de punt van zyn vork maakte hy voor
zichtig een hoekje los, scheurde de enveloppe
openen zag tot zgn verbazing, dat de linker
bovenhoek het opschrift: „Mrs. Van der Dus se en
Garsthouwer, Advocaten en Procureurs" droeg.
De inhoud was als volgt:
„WelEdelgeboren Heer,
„Het zou ons aangenaam zgn Indien u
gelegenheid kon vinden ons Donderdagmor
gen om tien uur op ons kantoor te bezoeken,
teneinde een particuliere aangelegenheid te
bespreken.
Mocht u verhinderd zyn, dan zouden wy
gaarne vernemen wanneef u ons op een
ander tydstlp met uw bezoek zult kunnen
vereeren.
Zonder tegenbericht nemen wjj aah, dgt
wy u Donderdagmorgen mogen verwachten.
Hoogachtend,
Uw Dw. Dnr.
J. H. VAN DER DUSSE."
Hy las het epistel tweemaal over voor hy er
iets van begon te begrijpen en keek toen ver*
baasd naar zgn tafelgenoot, die een stoel bgge-
trokken had om er zgn beenen over te leggen.
„Hebbie wat byzonders?" vroeg Dirk.
„Ik ben een princesseboontje als lk er wat
van begrijp", zei Hans. „Nou moet u eens luis
teren."
Hg las het briefje voor en Dirk schudde ener
giek het hoofd.
„Da's verkeerd bezorgd", verklaarde hy.
„Maar hier staat 't bovenaan", zei Hans. „Den
WelEdelgeboren Heer H. van Linschoten, Jan
Steenstraat 35 I, Amsterdam. Dat ben lk toch
zeker en dat was m'n adres."
Ouwe Dirk nam den brief over en las hem
langzaam en nadrukkelgk.
iWocdt vervo