Een
woestijn
een oase
KORTEBEEN'S BRIEF
ALS WILDEN
JAGEN
en
vreemde
gestalten
VEREN-FLUIT
door Tom Radcrsma
(Sherl).
(Hannesen).
Zand, zand, zandgrenzeloze verve
ling en eentonigheid, dat is het beeld dat
wij oqs vormen van een woestijn. Een ver
gissing wat betreft de Arabische woestijnen.
Wel is ook daar dorheid en leegheid en
grote droogte, maar de streek is rotsach
tig, vol kuilen en gaten, die gevuld zijn
met het gele woestijnzand. Dit geeft aan de
uitgestrekte vlakten iets afwisselends. Toch
zijn ook daar gedeelten, waar de woestijn
zich aan ons vertoont zoals wij ons gewoon
lijk een woestijn voorstellen: een onafzien
bare zandzee. Mét zand-golven! Die s.oms
wel een dertig meter hoog zijn. Duinen in
de woestijn! Merkwaardig en verwarring
wekkend zijn de in de woestijnen voorko
mende luchtspiegelingen, die bedrieglijk
aan watervlakten Moen denken. Kleine
wervelstormen overvallen de reiziger ieder
ogenblik van de dag en de hitte in de mid
daguren is zó hevig, dat zelfs de geharde
woestijnbewoners, de Bedoewinen, die ge
wend zijn barrevoets te gaan, zich in de
middaguren van sandalen moeten voorzien,
omdat de grond hen in meest letterlijken
zin „te heet" onder de voeten wordt. Trek
je door de Arabische woestijnen en heb je
op het midden van de dag zin in een ge
kookt eitje, wel, leg het maar even in het
zand, 't is zó gekookt! Zitten in 't zand om-
«treeks die tijd is niet bepaald aan te be
velen! 't Eitje zal staande verorberd moe
ten worden! De eenzaamheid van de woes
tijn is ontzaglijk. Dagen lang kan men er
voorttrekken zonder een levende ziel te
ontmoeten. Klein voel je je als je door deze
eenzame streken trekt en nimmer voel je
zo duidelijk dat elk mens zich deel van
een gemeenschap moet voelen om geluk
kig te zijn.
In de Hasa-oase.
Waar in de woestijn water is, daar is een
oase. De grootste oase .van Arabië is de
Hasa-oase. Zij ligt een 60 kilometer van
de kust aan de Perzische Golf. Hier vinden
wij een groot aantal waterputten en tui-
die plantengroei dan ook mag zijn, bete
kent: aanwezigheid van mensen. En bij die
mensen vinden wij schapen, geiten en ka
melen. De kameel is het belangrijkste be
zit van de woestijnbewoner. De kameel is
zijn vervoermiddel en de kameelmelk is
zijn voornaamste voedsel. Dadels zijn ,,'t
lekkere hapje" en de feestmaaltijd is een
stukje kameelvlees. De huid en het haar
van de kameel leveren hem kledingstuk
ken en dekens. Zonder de kameel zou de
woestijnbewoner verloren zijn.
Hoe wonen nu de arme woestijnbewo
ners buiten de oase? Tenten van zwart gei-
tenvel beschermen hen tegen de zengende
zomerhitte en felle winterkou. Binnen in
de tent moet je vooral niet kijken, want
een rommel dat 't daar is. Of er elk uur
een storm heeft gewoed! Orde kent de
woestijnbewoner nu eenmaal niet en zinde
lijkheid! Hm! Laat ik daar maar over zwij
gen, want daarvan staaltjes te vertellen,
neen, daar begin ik maar niet aan! Alleen
vraag ik me verwonderd af, hoe het moge
lijk is met zo weinig bezittingen zo'n hevi
ge rommel te maken! Want wat treffen we
aan in de tenten? Een paar dekens van
zeer twijfelachtige kwaliteit. Een paar le
ren waterzakken en kameelzadels, die niet
veel meer zijn dan een paar aan elkaar be
vestigde stokken. Een koperen kookketel
is er warempel ook nog te vinden. Boven
dien een grote koffiekan, die zo gedeukt
is, dat je, als je er geen koffie uit zag ko
men, niet op de gedachte zou komen dat 't
een koffiekan was. Maar het allermooiste
stuk huisraad is de houten eetbak. Nu komt
er nog heus een staaltje van viezigheid,
hoewel ik me zo voorgenomen had alle on
zindelijkheid zonder meer voorbij te gaan.
Maar die etensbak, daar kan ik toch moei
lijk over zwijgen. Die is werkelijk een be
zienswaardigheid. Soms wordt er melk uit
gedronken, een andere keer eet men rijst
en vlees er uit. Maar zolang de bak bestaat
of nog zal bestaan, schoongemaakt wordt
hij nooit. Het hout is daardoor zo vet ge
worden, dat het niet meer in staat is nog
nen. Zeker een honderdduizend mensen
wonen in deze streek, in de hoofdstad Ho-
foef alleen wonen er al een dikke dertig
duizend. Deze mensen wonen er hun hele
leven lang, evenals de woestijnbewoners,
die tevreden moeten zijn met de randen
van de woestijn, maar denk niet, dat de be
woners van de oasen en de minder geluk
kige woestijnbewoners andere woonplaat
sen zouden begeren. Zij houden van hun
oase, ze houden van hun woestijn, ze zijn
er niet vandaan te krijgen. Zelfs de prach
tigste voorspiegelingen kunnen hen er niet
toe brengen hun zandwereld te verlaten.
In de Hasa-woestijn is, hoe onwaar
schijnlijk het ook klinkt, een klein stroom
pje, dat zelfs voor een deel te bevaren zou
zijn door een kleine boot. Prachtig blauw
is dat stroompje en langs de oevers een
voor deze streken haast weelderig te noe
men plantengroei. Dadelpalmen, bebouwde
velden, vijgebomenrozenstruiken! Per
ziken en granaatappels! Dat alles is te vin
den in de oase van Hasa. Een paradijsje in
een zee van zand.
Vreemde gestalten.
Plantengroei in een woestijn, hoe gering
Eindeloos lijkt de weg.
(Sherl).
maar de geringste hoeveelheid vet op te
nemen. Dientengevolge drijft er op de rijst,
de melk of wat er dan ook in de bak mag
zijn, steeds een laag vet. Hoe oud dat is,
kan moeilijk worden nagegaan. Misschien is
het wel een paar jaar oud! Bepaald won
derlijk is het daarom te noemen, dat er
nog zoveel kerngezonde Bedoewinen wor
den aangetroffen. Met de kleding. van de
woestijnbewoners is het al even erg ge
steld. Die schreeuwen om een wasbeurt en
de nachtpon-achtige toga's zijn veelal meer
gat dan lap. Zichzelf een wasbeurt te ge
ven, daaraan denkt de woestijnbewoner
nooit. Hoe verder de woéstijnbewoner van
de oasen verwijderd is, hoe groter de ar
moede. Maar treffend is zijn aangeboren
gastvrijheid. Zolang hij nog iets heeft, zal
hij dat zijn gast aanbieden; is hij tot gast
vrijheid niet meer in staat, dan trekt hij
zich terug van de karavaanwegen, om de
kans reizigers te ontmoeten, te ontlopen. Zo
zijn de woestijnbewoners en in dit opzicht
kunnen wij van hen nog wel iets leren,
ondanks de vele dingen die hen overigens
tot voor ons vreemde gestalten maken.
Het dier dat zijn waarde kent.
De kameel is de „onmisbare" voor den
woestijnbewoner. Hij is zich dat wel be
wust, de kameel. Zijn kop heeft een hoog
hartig afwerende uitdrukking en dat hij
niet gemakkelijk is, dat is zonder kamelen-
kennis, al dadelijk te zien. De dromedaris
is misschien nog een haartje erger. Die
heeft zelfs een wraakzuchtige aard.
Natuurlijk weet je dat er twee- en één-
bultige kameeldieren zijn. Even natuurlijk
noem je de twee-bultige dromedaris en de
één-bultige kameel. Dat is juist.glad
verkeerd. De dromedaris heeft één bult.
Hij is het rijdier. De twee-bultige is de
kameel, de lastdrager, de pak-kameel. De
bulten zijn bulten die kunnen toenemen en
ook weer afnemen. De bulten van de ka
meeldieren zijn niets meer en niets minder
dan bewaarplaatsen van vet. In de tijden
dat de kameel zich ruimschoots van voed-1
sel kan voorzien nemen de bulten in groot
te toe. In dagen van schaarschte wordt de
ze voorraad ingeteerd en blijft er van de
bult niet veel over. Zijn de bulten van de
kameel klein, dan kan zijn bezitter het er
niet op wagen een grote tocht met hem te
ondernemen. Het uithoudingsvermogen van
het dier is dan te gering. Kameeldieren, 't
zij dan met één of met twee bulten zijn
geen prettige dieren om te zien. De dro
medaris wint 't nog in uiterlijk van de ka
meel, die door zijn betrekkelijk korte po
ten iets gedrongens heeft. De vrouwelijke
kameel ziet er wel wat aardiger uit, maar
ook zij brengt je niet op de gedachte haar
eens te strelen, want ook zij schijnt te
zeggen: Wij hebben jullie niet nodig, wij
hebben aan ons zelf genoeg.
De beledigde dromedaris.
Een dromedaris is geen slim dier. Met de
grootste moeite leert hij iets, maar met 't
grootste gemak wordt hij kwaad. Iets wat
bij mensen en mensenkinderen ook wel
eens voorkomt, maar ik denk: die zullen
dat te gauw kwaad worden toch eindelijk
wel ééns afleren, want al zijn ze dan zo
gauw kwaad als een dromedaris, zo dom
als die dieren zijn de meesten toch niet! Er
bestaat een verhaal van een dromedaris,
die zo beledigd was door een pak slaag
wat misschien ook wel niet verdiend was
dat hij zon op wraak. Zolang zijn bewaker
streng op hem lette, gedroeg hij zich be
hoorlijk. Net zo lang hield hij dat vol tot
zijn bewaker meende, dat z'n onwillige buit
verdwenen was. Hij deed wat van hem
verlangd werd zonder reden te geven tot
ranselpartijen, de bewaker meende dan
ook: de slagen hadden de dromedaris van
zijn kuren genezen. Maar de dromedaris
deed maar alsof! Die was de slagen niet
vergeten en eens op een nacht....
De bewaker was gaan slapen. Van den
dromedaris zou je gezegd hebben dat hij
ook sliep. Maar toen de maan de omtrek
voldoende verlichtte, stond de dromedaris
op. Sluipend bewoog hij zich voort naar
dat, wat hij meende dat zijn bewaker was.
Met zijn volle gewicht liet hij er zich op
neervallen en scheurde.... een bundel
kleeren, die den bewaker toebehoorden,
aan flarden. Daarna keerde hij naar zijn
plaats terug. De inmiddels wakker gewor
den bewaker had alles gezien. Hij begon
tegen het dier te praten. De dromedaris
begreep dat hij zich had vergist. En mis
schien was het angst voor weer nieuwe
slagen of woede om de mislukking van
zijn aanslag, wie zal het zeggen, maar een
feit is, dat de dromedaris zich tegen de
muur te pletter liep.
(Hannesen)
Vijf Penneschachten.
(Deike).
door HANNIE FRANKEN.
Kortebeen was een klein, oud mannetje.
Hoe oud, dat wist eigenlijk geen mens. Al
le kinderen kenden hem en ook al de va
ders van die kinderen hadden hem al als
kind gekend. En vaders en kinderen, alle
maal noemden ze hem „Kortebeen", omdat
hij zulke opvallend korte benen had. Hoe
hij werkelijk heette, dat wist niemand en
wat hij deed om aan de kost te komen, was
ook een raadsel. Zo nu en dan kreeg hij
eens iets te doen, zoals op marktdag palen
slaan om het vee aan vast te binden, maar
wat zijn beroep nu eigenlijk was, dat wisten»
noch de kinderen, noch de vaders van die
kinderen. Maar wél wisten ze allemaal, dat
Kortebeen o zo blij was en zo dankbaar als
iemand hem zo nu en dan eens iets toestop
te. Kortebeen hoorde bij het dorp en bij
Kortebeen hoorden kinderen. Altijd was hij
door kinderen omringd. Dat was hij altijd
geweest. Ook toen de vaders van de kinde
ren zelf kinderen waren. En was er ver
driet onder de kleine mensen, Kortebeen
wist voor alles troost en raad. Tot Korte
been deed wat toch o zo jammer was. Hij
zei op een avond: „Kom! We gaan naar
mijn tuin. Die staat vol rijkbeladen prui
menbomen. Jullie mogen er van eten zo
veel je wilt." Even waren ze allemaal stil.
Die Kortebeen! Was hij dan niet arm? Had
hij een boomgaard? De stilte duurde maar
heel even, een paar minuten later was de
smulpartij in volle gang. Toen kwam op
eens.... de eigenaar van de pruimenbo
men. Hij droeg een dikke stok en., de
sleutel van het hek. Kortebeen had gezegd,
dat hij de sleutel vergeten had en ze dus
maar over het hek moesten klimmen en
dat deden ze graag! Nu begrepen ze opeens,
wat er was gebeurd. Als hazen zo vlug
klommen ze weer over 't hek en menigeen
kreeg een flinke tik. Achter de voor hen
rennende Kortebeen holden ze aan en rie
pen: „Kortebeen! Je bent een gemene be
drieger. Wij zijn je vrienden niet meer."
Van die dag af was Kortebeen alleen.
Van die dag af lachte hij niet meer en nie
mand had meer belngstelling Voor zijn ver
halen, waar eerst om gebedeld werd. Toen
werd Kortebeen ziek. Hij was al heel oud
en dan kan een verkoudheidje zelfs het
einde betekenen. Ook voor Kortebeen was
dat einde gekomen. Een brief liet hij ach
ter. De burgemeester heeft die brief voor
gelezen. Hij was zo: „Lieve jongens en
meisjes! Jullie hebben me een gemene be
drieger genoemd en dat was een leugen.
Nu ga ik dood en dat is goed. Want zonder
jullie heb ik toch geen schik in mijn leven.
Ik wou jullie alleen nog zeggen, dat ik dat
van die pruimen deed, omdat ik jullie zo
(Hannesen).
graag een plezier wilde doen en niets bezat
om jullie wat te geven en omdat ik wist
dat de eigenaar van de pruimenbomen rijk
was, maar niemand iets gunde. Daarom heb
ik dat gedaan. Nu jullie difc weten, zullen
jullie misschien nog eens aan me willen
denken, zoals vroeger toen ik nog niet on
eerlijk was geweest."
Nooit is een zo grote groep jongens en
meisjes zo bijna angstig stil geweest als na
de voorlezing van die brief. Niet één heeft
er ontbroken toen Kortebeen naar zijn laat
ste rustplaats werd gebracht, en een hou
ten'kruis en een rozenstruik getuigen, dat
Kortebeen nooit zal worden vergeten. En
dat dat waar is, merk je hier. Want hoe zou
ik over Kortebeen en zijn brief hebben kun
nen vertellen als ze me in dat dorp niet
zelf zijn geschiedenis hadden verteld?
In onze eeuw is de jacht vrijwel gevaar
loos geworden. Immers, waar ontmoet men
nog gevaarlijke roofdieren? En waar men
ze nog aantreft, daar stelt het geweer ons
veilig voor aanvallen. En onze verrekijker
stelt ons in staat de streek waar gevaar zou
kunnen dreigen, grondig te verkennen.
Er zijn echter jagers, die niet over de
vuurwapens van de beschaving beschikken.
Dat zijn de wilden. Hen staat niets anders
ter beschikking dan pijl en boog, en listen.
Deze listen zijn waarlijk merkwaardig ge
noeg om ze te bespreken.
De meest toegepaste jachtlist is die van
het zich vermommen in de huid van de
soort jachtbuit, die begeerd wordt. Een
Bosjesman in Zuid-Afrika wil een troep
struisvogels naderen. Hoe dit te doen? Hij
heeft geen wapen dat hem in staat stelt op
geruime afstand doel te treffen. De wilde
dient zijn buit te naderen tot schotwijdte
van zijn pijl. En de struisvogel weet allang,
dat de mens zijn vijand is, wacht zijn
komst dus niet lijdzaam af. Toch bereikt
de wilde zijn doel. Toch weet hij de vogel
tot op korte afstand te naderen. Hij nadert
de vogel echter niet als wilde, maar., als
struisvogel! Een struisvogelhuid, met veren
bezet, trekt hij over zijn hoofd. In gebukte
houding sluipt hij nu voort. Eén hand be
weegt de door hem „opgezette" hals en
kop, de andere hand houdt pijl en boog. Op
en neer gaat de struisvogelhals. Net of het
een dier is dat voedsel zoekt. De struisvo
gelfamilie, die het doel van zijn sluiptocht
is, denkt aan geen vlucht. Waarom? Daar
ginds nadert immers een soortgenoot, die
Veren-fluit! Dat is wel een leuk woord.
Maar een waar woord is het niet helemaal.
Want de fluit is niet van veren, maar van
veer-schachten gemaakt. Je weet toch wel,
't doorschijnende uiteinde van een veer
noem je de schacht. Vijf van die schachten
bij elkaar, plus twee houtjes, plus wat bind
touw vormen samen de penneschachtfluit.
Nu is het maar de kunst om vijf mooie pen
neschachten te pakken te krijgen. Ze mo
gen vooral niet te dun zijn. Ganzenpennen
zouden wel 't beste zijn. Dus dan maar op
«ie ganzenpennenjacht! Of! Daar bedenk ik
wat! Als je eens naar den poelier stapte?
De houtjes moeten ongeveer 1 cm. breed
zijn. In 't midden wat dunner om ze wat
buigzamer te maken en de pennen niet te
pletten. Om die pennen netjes tussen de
houtjes te krijgen zul je wel even hulp
moeten vragen. Alleen is dat niet moge
lijk. Jij of je helper of helpster moeten de
uiteinden van de houtjes vasthouden en die
niet vasthoudt, moet binden. Het eigenlijke
„maken" van de fluit is maar een klein
karwei, de penneschachtenzoekerij (is dat
even een lang woord!) zal je meer tijd kos
ten.
Van de penneschachtenfluit als muziek
instrument moet je maar niet al te veel
verwachten. Maar met wat oefening zijn
er wel een paar. leuke toontjes uit te halen.
En als de muziek je soms heel erg tegen
valt, dan denk je mam: m'n longen wor
den er sterk van. En dat is ook zo. Want
voor 't bespelen van een fluit heb je flink
wat adem nodig en dat brengt ze er van
zelf toe diep te ademen en dat diepe ade
men is nu juist zo gezond voor je longen.
Wist je dat de fluit niet die je gaat
maken hoor! een van de oudste muziek
instrumenten is? Duizenden jaren vóór on-^UI1
ze tijdrekening werd zij uitgevonden door i let ook eens'goed op hun kfank. Doenar!
de Egyptenaren. Natuurlijk zagen die flui
ten er wel een beetje anders uit als onze
fluiten. Ik zeg daar zo „onze" fluiten, maar
weten jullie eigenlijk wel iets af van .on
ze fluiten? Eerlijk gezegd, vrees ik een
beetje voor jullie fluitenkennis, daarom
evefl een kort lesje.
Fluiten zijn blaas-instrumenten. En blaas
instrumenten worden verdeeld in twee
groepen: de houten- en de metalen blaas
instrumenten. Over de metalen blaas-in
strumenten heb ik 't nog wel eens een an
der keertje, mgar over de houten vertel ik
ya™^g. waJ;- Over de vier voornaamste
tenminste. Dat zijn: de oer-oude fluit de
clarinet, de hobo en de fagot.
Hanir^i? v.erscJllllen<i van vorm, grootte en
)e al heel gemakkelijk
herkennen. Die wordt namelijk aangebla
zen door een zwak S-vormig buisje dat
„snavel genoemd wordt. De clarinet heeft
een bekervormig uiteinde, de fluit is recht
toe, recht aan en lang, terwijl de hobo weer
bekervormig eindigt, maar veel smaller
dan de clarmet. Zij is ook veel korter
nf uf i8 l^nS e.en orkest hoort, let dan op
of je de blaas-instrumenten de houten
althans nu uit elkaar kunt houden
voedsel zoekt? Er dreigt dus geen gevaar.
Stap voor stap nadert de wilde. Langzaam
aan! Waarom ook haast? En zich voedende
struisvogel kent immers ook geen haast?
En één van de vogels wordt immers met
stelligheid zijn buit! Langzaam nadert de
wilde. Nu is de vogel binnen de schotwijdte
van zijn pijl. Daar suist hij al door de lucht.
Zijn doel is bereikt. De andere vogels
vluchten. Maar dat de sluw naderende na-
maak-struisvogel hen dat heeft aangedaan,
daar komt hun instinct niet achter en als
morgen wéér zo'n voedsel-zoekende kame
raad de gevluchte dieren zou naderen, dan
zonder twijfel valt weer een van hen
als slachtoffer van jagerlist.
De prairie-Indianen kenden ook een der
gelijke jachtlist. Wanneer zij een buffel be
geerden, staken zij zich in de huid van de
grijze wolf, die de buffels zo goed kennen
De List!
(Novissima).
zonder hen te vrezen. Want sterker dan de
grijze wolf is de buffel. Horens en hoeven
zijn méér dan de verscheurende wolven-
tanden en klauwen. Toch volgen de wolven
de .buffels. Een ziek dier of een dier dat
gestorven is, wordt wolvenprooi. Een
krachtige buffel aanvallen, dat doet de
grijze wolf echter niet. De wilde nu, ge
huld in een woivenvacht, de kop als een
kap over zijn hoofd, kan dus zonder ver
denking de buffels volgen. Eenmaal gena
derd op schotwijdte van zijn pijl, is de buf
fel verloren en ook hier triomfeert de list.
Een ander soort list is de dieren te ver
schrikken. In Australië leeft een klein
soort kangeroe, die in de havik zijn doods
vijand ziet. Welnu, wat is dan gemakke
lijker dan een havik in vlieghouding op te
zetten en hem dan aan een lange stok heen
en weer te schommelen! Als de jager dan
bovendien de jachtkreet van de vogel laat
horen, dan meent de kangeroe, dat rün
laatste ogenblik is aangebroken. En dat is
ook zo. Maar de kleine kangeroe valt niet
als slachtoffer van de havik, neen, het dier
dat de havik tracht te ontkomen, vlucht
tussen de struiken en loopt regelrecht in de
armen van den jager. List! Wie niet sterk
is, moet slim zijn. Wie geen wapen heeft
om op jacht te gaan, gaatmet list ge
wapend!