Met de Marine-werving op stap HET NIEUWE BOEK Djakarta is royaal geworden Het Afrikaans komt uit Z.-Holland Prachtige technische opleiding voor vele takken van dienst Acuut geval Ze hebben er 500 millioen we kunnen vooruit!'' KOM BIJ DE MARINE! TJZSS&liïSlïZnT1 voorlichtin* dienen omtrent hun kansen Contact met ambachts scholen Belangwekkende studie van prof. dr G. G. Kloeke Nieuwe transfer-regeling brengt ons geld op De erkenning van onze rechten kreeg practische waarde Onze Schaakrubriek (Van onze speciale verslaggever). [TEN marine-stationcar snelt door de herfstige lanen van de Achterhoek door nauwelijks gewekte slaperige stedeke* rJ centerhoek, marinier in zijn khaki-battledress lid van het nitst u Pcn "inke dat in 1940 Rotterdam tot verbazing en het! ui.tstfkende kori)s zeesoldaten, overweldigers zo krachtig verdedigde en daaracVtTnaLVons het JÏomIS Marhtewerving, Luitenant ter Zee Ie klasse G. Fleumer. Wij zijn in alle ♦roegte op weg naar het plaatsje Elhergen, dat daar Mak bij de Duitse gre s komen Want "TtT' °°k vandaan komen. Want en dit is stellig de vermelding waard de meeste matro ten komen niet uit de zeeprovincies maar uit het Oosten en Zuiden van ons vanedunniaSiegTn fTï* met leerlinKen Ier Technische school IUITENANT Fleumer vertelt ons mid delerwijl interessante dingen: Daar zijn 140 dag- en 300 avondambachts scholen in ons land en de eerste wor den tweemaal per jaar door de Marine werving bezocht en wel speciaal de eindexamenklassen, waar de jongens IS a 16 jaar oud zijn, omdat de mini mum-leeftijd voor indiensttreding bij de Marine 16 jaar is. De statistiek leert, dat één op de zes leerlingen toetreedt, maar dat het grootste deel afgekeurd wordt. De Ko ninklijke Marine stelt in elk opzicht zeer strenge eisen aan haar personeel In 1944 en 1945 zijn tal van oorlogs- vrijwiligers tot de Marine toegetreden, maar sedert Maart 1946 is de aanne ming van beroepspersoneel weer begon nen. Het zijn er enige duizenden per jaar, die een 6 jarig contract voorge legd krijgen, dat zij na afloop van deze termijn weer telkens met 5 jaar kun nen verlengen tot aan de pensioenge rechtigde leeftijd, welke voor man schappen en korporaals 45, voor hoger personeel 50 jaar bedraagt. Het grootste deel van het personeel, dat in 1946 tekende, blijft er, verlengt dus zijn contract. Maar anderen lokt na de prachtige leerschool, welke zij bij de Marine in vele technische vakken en bij de verbindingsdienst (telegrafis ten en radarspecialisten) ontvangen hebben, de burgermaatschappij, de par ticuliere industrie. Zy gaan dus naar de wal en verspelen daarmede hun pen sioen. Want men moet 10 jaar bij de Marine in dienst geweest zijn, om pen sioen te krijgen. Verschillende rede rijen willen graag afgekeurde marine mannen of degenen, die niet re engage ren. Zeker, bij re-engagering is herkeu ring noodzakelijk, maar afkeuring kont niet dikwerf voor. Het oudere personeel, ook bij de Ma rine Luchtvaartdienst, wordt als in structeur gebruikt, evenals adjudanten of oppers voor de opleiding b;i andere dienstvakken. Democratisering by de Marine. En nu komt er een interessante bij zonderheid, welke alleen de Marine kent: Daar zijn 150 a 200 officieren van vakdiensten met twee gekruiste ankers op de mouwen, die slechts een gewone lagere school en (of) ambachtsschool alsmede alle onderofficiersrangen door lopen hebben en als beloning voor hun staat van dienst als officier van vak- dienst 3e klasse gelijkstaande met 2e luitenant bij de Landmacht benoemd worden, om bij hun pensionnering me nigmaal gelijkgesteld te worden met de rang van kapitein bij de Land macht. Door de ontwikkeling der situatie in Indonesië zullen de kansen op pen sioenjaren doorgebracht in de tropen, die dubbel tellen, sterk verminderen, behalve voor de jannen en officieren die in de West, op Nieuw-Guinea en bij de Nederlandse Militaire Missie in Indonesië binnen de keerkringen dienst doen. Wegens de vroege pensionnering wordt de leeftijd voor de werving zo laag mogelijk gehouden. Deze loont van 1622 jaar, behalve dan in uitzon deringsgevallen voor oud-KNIL- en KL-mensen. die in de tropen dienst gedaan hebben en dan pensioenrechten meebrengen in de Marine. Het is merkwaardig, dat de Marine nooit moeilijkheden heeft met het vlie gende personeel: men krijgt deze heel eenvoudig uit de vloot. Uit billijkheids- overwegingen worden de schepelingen in de gelegenheid gesteld te sollicite ren voor overgang naar de MLD. Daar voor bestaat ook daarom grote belang stelling, omdat de bezoldiging vermeer derd wordt met een zeer ruime vlieg uren-vergoeding. En dan bij de Marine krijgen zo wel de reservisten als het beroepsper soneel hetzelfde salaris. De Marinewerving maakt van de modernste middelen gebruik, om nieuw personeel aan te trekken. Zo vervaardigt thans in opdracht van de Marine Polygoon-Profilti een spe ciale wervingsfilm voor vloot, mari niers en Marva, waarvoor Karei Nord het scenario schreef. Voorts bezit de Marinewerving tal van instructieve films, die de jeugdige toeschouwers laten zien, welke per spectieven de Marine voor hen biedt. Voor indeling in de technische vakken moeten de jongens eerst hun diploma ambachtsschool halen, anders neemt de Marine ze niet in dienst. De Mariniers komen o.a. van de gewone lagere scho len. Teneinde directeuren en leraren der Technischescholen, zoals tegenwoordig vele ambachtsscholen genoemd worden, op de hoogte te brengen van de vele zeer gespecialiseerde opleidingen als tot machinist, electromonteur, geschut- en torpedomaker, radio monteur en te legrafist, welke te Amsterdam gegeven worden, zijn deze eenmaal per jaar de gasten der Marine. Een stellig zeer nut tig contact! De Marinewerving heeft 12 afdelings- bureaux in ons land en 74 zittings plaatsen. Op 20 plaatsen in ons land zijn er étalage-exposities met werkstukken en scheepsmodellen. Dit alles heeft de Ltn. I. Fleumer na de oorlog georganiseerd, want voor dien ging men niet tot het volk, doch wachtte af, wat en wie zich aanmeldde. Kort besproken K. Snijtsheuvel: De Indische Nederlanders: Uitg. Scheffer- drukkerij Dordrecht. Karei Snijtsheuvel roert in dit boekje, dat als ondertitel „Harde feiten" voert, e< actueel probleem aan. Het is een vlammend betoog voor de transmigra tie van de duizenden Indische Neder landers in Indonesië naar Nieuw Guinea, om deze daar in de gelegenheid te stellen een nieuw vaderland, een Indisch-Nederlandse provincie onder de Kroon, op te bouwen. De zaak waar voor Snijtsheuvel naar de pen greep is ongetwijfeld rechtvaardig, maar zeer te betreuren is het feit, dat hij zich liet verleiden tot onjuiste uitlatingen en een enkele maal zelfs tot weinig minder dan beledigingen. J. VisserRoosendaal,: „De Wachter". Uitgegeven bij Bosch en Keuning N.V., Baarn. De Wachter is een oude molen, die zich verheft boven de lage boerenhuis jes van het Westfriese platteland. Meer dan een eeuw is in deze molen het graan uit de gehele omgeving ge malen, maar de vooruitstrevende boe ren verlangen een coöperatie en willen voor dit doel het bedrijf overnemen. Jan Berkhout, de eigenaar, weigert echter om zijn bedrijf te verkopen en langzaam maar zeker volgt voor hem de moeilijke strijd om het bestaan, wanneer hij één voor één zijn klanten aan de coöperatie verliest. In de schaduw van de oude Wachter speelt zich ook de geschiedenis af van Paul de Ridder, een knappe, onbezorg de boerenzoon, en van Eva, de kinder lijke, blijmoedige molenaarsdochter, die door haar onwetendheid, als ge volg van een te strenge opvoeding een noodlottige misstap begaat. Mevrouw Visser-Roosendaal's liefde voor het Westfriese land en de boeien de wijze waarop zij haar figuren weet te tekenen, zijn algemeen bekend. Het is dan ook niet te verwonderen dat deze roman, die een brok echt West fries boerenleven bevat, een tweede druk beleefde. Leslie Charteris: „De Saint trekt Westwaarts". Uitg. Mij. A. W. Bruna en Zn., Utrecht. In de serie „Het Boek van de maand" van de uitgeversmaatschappij Bruna in Utrecht verscheen de nieuwe avon turenroman van Leslie Charteris. Het boek is in drie delen gesplitst. In Ari- zona ontmaskert de Saint een gevaar lijke Nazi-bende, in Palm Springs een millionnair, die voor het oog een heel onschuldig man is en in Hollwood lost hij een moord op. Gerard van Bekeren: „Klop- symphonie". Uitgeverij Hollan- dia, Baarn. „Ik vind het niet prettig dit te ver melden, maar mijn leven is nu een maal een aaneenschakeling van fouten en mislukkingen geweest en ik heb mij voorgenomen althans eerlijk te zijn in deze biecht". Zo drukt de ik persoon in deze psychologische roman zich op een gegeven moment uit en in derdaad, hij geeft de lezers een terug blik op zijn mislukte leven, zo zonder enige terughouding als stortte hij zijn hart uit voor een psychiater. Het boek heeft de vorm van memoires en er wordt een trieste levensgeschiedenis in onthuld. Vanaf zijn prilste jeugd lijdt Henk Vermeer aan een drukkend in ferioriteitscomplex. daar hij geestelijk en lichamelijk niet zeer rijk is bedeeld en bovendien leeft onder de strenge tucht van een niet-begrijpende vader, die zélf wel in het leven geslaagd is, het geen de zwakke zoon nog meer ont moedigt. Slechts voor zijn moeder, een teer kindvrouwtje, koestert de jonge Vermeer een diepe liefde en bewon dering. Het is een grote slag voor hem als hij haar op jeugdige leeftijd ver liest. Zijn eerste huwelijk wordt, zoals de meeste dingen in zijn leven, een mislukking, maar tenslotte leidt de liefde op het eerste gezicht voor een vrouw, die hij nooit nader zal leren kennen een liefde die niettemin overtuigend beschreven wordt tot een algehele ommekeer in zijn bestaan. J)AAR hebben we laatst de arme, zieke Maarten Masteluin bezocht. Het was ons door zijn bedroefde jong ste dochter aangezegd: „Hew je 't al 'hoord? Pa lait vlak. Hai heb 't skeg zeet de dokter". Daarom togen wij naar zijn stulp, enig ooft onder een onzer armen geklemd, teneinde Maar ten te overtuigen van onze diepste ge voelens van medeleven met zijn krank heid. Marijtje, sedert zeventien jaar zijn toegewijde en steeds in omvang toe genomen wederhelft, verleende ons tot de woning toegang. In het klompen- hosje sprak ze fluisterend: „Hai heb 't puur voor z'n kriek! Dat-ie guster met de „poepewage" thuiskwam, docht ik gelaik al.' 't Zit goed mis met 'm". Begrijpend fluisterden wij terug, enigszins vreesachtig kijkend naar de kamerdeur, waarachter de zieke zich moest bevinden: „Wat zei de dokter?" „Hai mag d'r vanzellef niet uit", lis pelde Marijtje het advies van de ge neesheer: „Ik hew twee potjes met medisain 'kregen en dat mot 'k 'm bai taid en waile op zien reg sm.ere." Op zachte toon, teneinde de zieke niet te storen spraken we nog even over het verraderlijke „sk'-g", dat zich zo dikwerf onverhoeds aankondigt, en ware monumenten van gezondheid naar die trieste plaats; de sponde der kranken, voert. Dan begaven we ons behoedzaam naar de bedstede, alwaar de lijder tijdelijk een zij het wat bedompt onderkomen had gevon den. Bij de deur, die tot de intimiteit van het hokje toegang verleende aar zelden we even, doch Marijtje zei „As-tie sleipt wekke je 'm maar". Voorzichtig openden wij de bedstee deur. En staarden in twee wijdgeopen de ogen in een gebruind gelaat, dat vreemd tegen het witte kussen afstak. „Blai, dat je 'kommen ben", sprak Maarten vermoeid, ons de eens zo sterke knuist als een zeemlapje toe werpend. „Hew je al 'n bakkie 'had?" Vóór we konden ontkennen kreet hij MaraitjeHewwe je nag 'n bak kie?" Geluidloos snelde Marijtje bin nen en reikte ons een geurige kop koffie. „Je kenne méér kraige, je roepe maar!", voegde ze ons bijna onhoor baar toe, terloops bezorgd kijkend naar Maarten, die daar met de enge sym- tomen van ,,'t skeg" lag te worstelen Terwijl we Marijtjes brouwsel roer den vroegen we zacht en medelevend- „Hoe is 't nou, Maarten? Da's anders niks voor jou, hè; zo de hele dag in bed?" „Je merreke d'r vanzellef niet zo bar veul van", vond de zieke. „Ik sleip nagal veul. En Merait is 'n skat, ei? Zo lief, man; de hille dag dreutelt ze mar rond. Den dut en den dat!" Als om het bewijs te leveren kwam Marijtje weer binnen, nu met een fles, waarin een paars vocht klotste. „Ken ik 'r effies bai?", vroeg ze op fluistertoon, „hai mot zien geneesmiddel hewwe". Liefderijk en voorzichtig diende ze Maarten het goedje per dessertlepel toe. Maarten keek vals en verklaarde: ,,'k Hew aars liever 'n pikketanussie, wat jai?" Wij reikten hem het fruit. „Dat motte je mar lekker opeten, Maarte", fluis terde Marijtje gelukkig, zich reeds preparerend op onze aftocht, door het openen van de deur, die tot „den dars" toegang verschaft. Bij de achterdeur zeiden wij nog op gedempte toon: „Je kan Wel zien, dat Maarten het zwaar heeft. Maar aan jou heeft-ie toch een hele steun". En dan prijzend, want Marijtje mag er nog zijn: „Je bent zo echt bézig met 'm. En zo bezorgd". Marijtje deed verbaasd. ,Ja", ver klaarden wij, „die zachte hulp van jou. Nooit speek je luid; alles even voor zichtig. „Ja, zachies prate mot ik wel", zei Marijtje nog steeds fluisterend: ,,'k Hew 't in me keel TOM. I ANGZAAM maar zeker verdwijnen de oude dialecten tussen de rivieren Maas en Waal onder de overheersende invloed van het z.g. algemeen beschaafd Nederlands, maar sterke elementen van deze kenmerkende spraak blijven be waard in een taalgebied, dat tachtig maal zo groot is als Nederland: Zuid- Afrika. De Leidse hoogleraar prof. dr. G. G. Kloeke, bekend deskundige op het gebied van de Nederlandse dialect kunde, is na jarenlange studie van het „Afrikaans" tol de gevolgtrekking ge komen, dat die jonge spruit van het Nederlands in Afrika hoofdzakelijk af komstig is uit Zuidelijk Zuid-Holland. Volgens zijn bevindingen, gepubli ceerd in zijn uitvoerige studie „Her komst en groei van het Afrikaans", strekt het stamland van de jonge taal zich uit van Den Haag en Goerce in het Westen tot aan Culcmborg aan de Lek in het Oosten. Het herkomstgebied sluit vooral in: de omgevingen van 's- Gravenhage, Delft, Rotterdam, de eilan den, Dordrecht, Gorinchem, Tiel, met de sterkste neerslag van „Afrikaanse" kenmerken tussen Rotterdam en Dor drecht. Men moet de gevolgtrekkingen van Prof. Kloeke merkwaardig noemen, vooral als men opmerkt dat hij uit oude monsterrollen geconstateerd heeft dat de meerderheid van de Afrikaanse „taalouders" geen „Alblasserwaarders" °f „Maaslanders" zijn. Wel echter dat deze taalouders in de volksplanting aan Kaap de Goede Hoop een toonaan gevende rol gespeeld hebben en dat is, dat er in het gehele taalgebied waar hun spraak dus als de „deftige" in de kolonie gegolden heeft. Het is een goede ingeving van prof. Kloeke geweest om de mogelijke in vloed van de Hollandse kerk te onder zoeken. In dat verband heeft hij ont dekt, dat de streek waar de Nederduits Hervormde kerk het sterkste gewor teld is of was in Nederland, precies overeenstemt met zijn „stamland" voor Afrikaans. De kerk heeft natuurlijk zeer grote invloed op de vorming van het geestelijk leven in Zuid-Afrika ge had. In zijn werk heeft prof. Kloeke op genomen een groot aantal „dialectkaar ten" van uitspraken, die in het Afri kaans en nog in Nederlandse tongval len voorkomen. Het is wel zeer merkwaardig, dat de sterkste neerslag van de „Afrikaanse" uitspraken bij de meeste kaarten in het Zuidelijk gedeelte van de provincie Zuid-Holland ligt. Sommige van de uitspraken, die prof. Kloeke in kaart heeft gebracht, kunnen de lezers in eigen omgeving op de proef stellen (de algemene Nederlandse uitspraak staat tussen haakjes): laai (la - van een ta fel); sog (zog - moedervarken); pérs (paars - kleur); dwars (dwars - over heen); terwe (tarwe); bietjie (beetje); leer (ladder); akkers (eikels); koei (koe); hings (hengst); seis (zeis), prof. Kloeke gedurende zijn bezoek in 1939 aan Zuid-Afrika kon vaststellen. Een ander merkwaardig feit. dat Afrikaans gesproken wordt, van Kaap- stad tot in Kenya (een afstand van Rome naar Narvik) bij de blanken fei telijk geen afwijking in de uitspraak van het Afrikaans voorkomt. Afgezien van zekere uitspraakken- merken, hebben de Afrikaansspreken den blijkbaar ook het behoudende ka rakter overgeërfd van de Alblasser- waard (die, volgens prof. Kloeke, „thans als meest conservatief te boek staande gewest" bekend staat). Afwijkende meningen Deze omvangrijke studie van prof. Kloeke is gedurende de bezetting met geduld voltooid en heeft reeds kort na de verschijning grote waardering ge wekt in Zuid-Afrika. Prof. dr. J. P. du Scholtz, hoogleraar in het Nederlands en Afrikaans aan de universiteit van Kaapstad, heeft de verschijning van de studie begroet met een lange beschou wing, waarin hij o.m. schrijft: „Dit is vir ons 'n groot voordeel dat so'n voor- treflike taalgeleerde as prof. Kloeke, deskundige by uitstek op die gebied van die Nederlandse dialektologie, hom in alle erns met die studie van Afri kaans gaan besig hou het." Deze Afri kaanse taalgeleerde, schrijver van het standaardwerk „Die Afrikaner en sy Taal", verschilt echter op vele punten van mening met prof. Kloeke en meent dat deze te veel nadruk legt op het zuidelijk Zuidhollandse karakter van het Afrikaans; Du Scholtz wil liever de hele provincie Holland air het stam gebied van het Afrikaans beschouwen. Ook dr. D. B. Bosman, vroeger hoog leraar in het Nederlands en Afrikaans aan de universiteit van Kaapstad, thans gezant van Zuid-Afrika in Den Haag, kan 't niet geheel eens zijn met de gevolg trekkingen van prof. Kloeke. Dr. Bos man, die zelf 'n standaardwerk schreef PROF. DR. G. G. KLOEKE taalvorser „Oor die ontstaan van Afrikaans" wil Zuidelijk Holland, maar ook de Am sterdamse spraak van de zeventiende eeuw een belangrijke bijdrage tot het ontstaan van het Afrikaans toekennen. „Het is opvallend", meent dr. Bosman, „hoe dikwijls op de uitspraakkaarten van prof. Kloeke die Zuidhollandse eigenaardigheden tot in Amsterdam doordringen, althans voorkomen". Alle drie geleerden zijn het echter volkomen eens met prof. Kloeke over het feit, dat het Afrikaans een zuiver Nederlands karakter draagt en slechts onbeduidende invloeden van andere ta len evergehouden heeft. (Van onze economische medewerker) „Overeenstemming is bereikt". Dit was de kop, die de dagbladen boven hun artikel hadden over de resultaten van de conferentie der ministers van Nederland en Indonesië. In deze tijd van teleurstellingen is dit ongetwijfeld een meevaller. Deze conferentie was zeer belangrijk. Juist omdat zij finan cieel en economisch zoveel vruchten kan afwerpen voor ons land. Toen op 27 December 1949 de band tussen Nederland en Indonesië defini tief werd doorgesneden, werd het rijk overzee een volkomen souvereine staat. Een staat evenwel bij welks groei en bloei wij ten zeerste geïnteres seerd bleven omdat wij, Nederlanders, er bezittingen hadden in de vorm van cultures, fabrieken, machines, schepen, enz. ter waarde van 4 tot 4i/2 milliard vooroorlogse guldens. Een bezit heeft echter alleen waar, de, als men er opbrengst van krijgt. Welnu, vóór 1940 vormden de op brengsten aan dividenden, winsten, pensioenen enz. een bedrag, dat 15% van ons nationale inkomen uitmaakte. In het op de Ronde Tafel Conferen tie gesloten verdrag werden in prin cipe al onze rechten en bezittingen er kend; ook werd erkend het recht om die winsten, pensioenen enz. naar Ne derland over te maken (transfereren zegt men) doch hierbij werd als voor waarde gesteld „voor zover de devie- zenbepalingen zulks toelaten". M.a.w. als Indonesië niet over voldoende gul dens beschikt, zal die overmaking, die transfer, niet ten volle kunnen plaats vinden. En Indonesië beschikte niet over genoeg guldens. Het gevolg is dan ook geweest, dat die transfer met moeilijkheden ge paard ging, dat soms met pijn gelden overgemaakt konden worden. En dit werd nog veel lastiger door de geldsa- nering en het nieuwe deviezenbeleid in Maart 1950. Van alle contanten, banksaldi, enz., dus ook van alle con tanten die in Indonesië lagen om naar Nederland overgemaakt te worden, ging de helft af, waarvoor men een staatslening kreeg; voor de andere helft kwam nieuw geld in circulatie. Voorts moet voortaan voor elke aan koop van buitenlandse valuta en dus ook van guldens 200 procent extra betaald worden: het aankopen van f 10.000 om deze naar Nederland te kunnen transfereren, kost dus f 30.000 aan Indonesische guldens, hetgeen de mogelijkheid om te transfereren tot één derde verkleint. Gunstige oplossing. Deze achtergrond moeten wij ken nen om de deze week bekend gemaak te resultaten te begrijpen. Verheugend is hierbij ongetwijfeld, dat het handels verdrag is vernieuwd en dat Neder land van 1 October 1950 tot 1 October 1951 voor f 320 millioen naar Indonesië zal uitvoeren en voor f 435 uit dat land zal invoeren. In het boven besproken kader zijn de afspraken over de transferregeling echter veel interessanter. Wij moeten hierbij onderscheid maken tussen: 1. vorderingen van vroeger, van de peri ode van Mei 1946 tot Augustus 1946 (welke vorderingen arrières heten) 2. vorderingen van niet-Indonesische. dus Nederlandse particulieren van na Augustus 1936 en 3. de winsten van de maatschappijen. Welnu, dank zij het feit, dat Nederland ruimer in zijn de viezen is komen te zitten, heeft het toegestemd in een royalere transferre geling. Die arrières worden volledig over gemaakt, als de schuld in guldens is uitgedrukt en voor 1/3 als de schuld in Indonesisch geld luidt. Deze tegemoet komende houding van Indonesië wil zeggen, dat bankschulden, dividenden (betaalbaar gesteld tussen Mei 1940 en Maart 1942) en alle achterstallige rente en aflossingen van Indische obligatie leningen worden betaald. Vele fond- senbezitters zullen hiervan profiteren. Ook particulieren beter af. Nemen wij thans de vorderingen van particulieren, welke op een speciale re kening staan (de z.g. Geernirekening( dan blijkt, dat de inkomsten naar Ne derland mogen worden overgeboekt tot een maximum van f5000— per jaar per persoon. (Dit kost dan altijd nog f15.000.zie boven). Alle vorde ringen, die niet uit inkomsten ontston den, zullen echter in Indonesië worden belegd. Hiervoor zal men fondsen kun nen kepen en wel op de binnenkort op te richten effectenbeurs in Djakarta. Ook de lopende inkomsten van par ticulieren mogen voortaan tot f 5000.— per jaar naar Nederland worden over gemaakt. Ruimer is ook de transfer van win sten door ondernemingen geworden, doordat deze in principe niet meer aan beperkingen zijn onderworpen. Elke winst zal dus voortaan naar Nederland overgemaakt kunnen worden (het kost de maatschappij echter weer 3x zoveel). Een slag om de arm wordt alleen ge maakt voor die ondernemingen, welke dank zij de overheidshulp extra win sten hebben gemaakt. Al met al is er een transferregeling voor de dag gekomen, die voor bezit ters van Indonesische obligaties en aandelen aantrekkelijk is en die daar enboven een extra steun betekent er komt meer geld uit Indonèsie voor ons nationale inkomen. ROSSOLIMO, ROMANTICUS In de laatste jaren heeft de Fransman Nicolas Rossolimo aan verscheidene schaaktournooien meegedaan en het daar bij klaargespeeld steeds tot de hoogste prijswinnaars te behoren. Ook in het gro te Amsterdamse tournooi is hij weer van de partij. Een goed voorbeeld van zijn romantische stijl levert zijn partij tegen de Belg Dunkelblum uit het grote landen- tournooi te Dubrovnik. Wit: Rossolimo Zwart: Dunkelblum Italiaanse opening. 1. e2e4, e7—e5; 2. Pgl—f3, Pb8—c6; 3. Lflc4, Lf8c5; 4. c2c3. Een opening uit de oude doos, precies geschikt voor de stijl van Rossolimo. 4 Pg8—f6; 5. d2d4, e5xd4; 6. c3xd4. Lc5b4+; 7. Leld2. Tientallen jaren heeft men geanalyseerd op de verwikke lingen die ontstaan uit de z.g. „Möller- aanval": 7. Pc3, Pxe4; 8. 0—0, LXc3; 9. d5Volgens de huige opvattingen levert die variant echter slechts remise op. 7. Lb4Xd2+; 8. Pblxd2, Pf6xe4. De theoretische voortzetting is: 8. dö; 9. exd5, Pxd5; 10. 00, maar het is te be grijpen dat de zwartspeler er niets voor voelt om een variant te spelen die Rosso limo door en door kent. 9. Pd2xe4. Wit kan op aanval spelen door 9. d5, Pxd2; 10. Dxd2, Pe7; 11. dG. De tekstzet is echter eveneens goed. 9. d7—d5; 10. Lc4xd5, Dd8Xd5; 11. Pe4c3, Dd5d8. Het veiligst. 12. d4d5, Pc6e713. Ddl—b3, 0—0; 14. 00, Pe7f5. Teneinde het paard op d6 te zetten, daardoor b7 te dekken, en dan de loper in het spel te brengen. 15. Tal—cl, a7—a6; 16. Tfl—el, Pf5—d6; 17. Pc3—e4!, Ta8—b8; 18. Pe4xd6, c7Xd6. Onvoldoende is 18. Dxd6; 19. Dc4!, c6; 20. dxc6, bXc6; 21. b3! en de zwarte pion- nenstelling is ernstig verzwakt. 19. Pf3d4, Lc8d7. Eindelijk! Nu kan op 20. Dc3 eenvoudig Tc8 volgen. De vol gende fijne zet heeft zwart echter over het hoofd gezien. 20. Pd4—e6ü, Ld7xe6; 21. d5xe6, f7xe6; Telxe6, Kg8—h8: 23. Tel—dl, Tf8—f6* 24. Db3—d5, Tf6xe6; 25. DdSXefi. Tb8—c8; 26. g2—g3. Natuurlijk niet 26. Dxd6 DX d6; 27. TXd6, Tel mat! 2®- Tc8c6; 27. Tdlel, Tc6c8. Ge dwongen want op 27. h6 volgt 28. Df7! 28. De6—f7, h7—h6. Of: 28. b5- 29 Db7, Ta8; 30. Te7, Df8; 31. Txg7! enz'. 29. Df7xb7, d6d5; 30. Tel—e7, Tc8b8' 31 Te7-d7!. Tb8Xb7; 32. Td7xd8+, Kh8— 33- b2—b3. Met een gezonde pluspion en bovendien nog de beste stelling, heeft wit nu een gemakkelijk te winnen eind- spel. 33. Tb7-b5: 24. Kgl-fl, a6-a5: 35. a2—a4!, Tb5—c5; 36. Td8-d6, Kh7—g8; 37. Kf—e2, Ke8—f7. Ofr 37. Tc2—38. Ke3l; Tc3x 39. Kd2!, TXb3; 40; Txd5 en wit verovert ook nog de a-pion. 38. Ke2—d3. Kf7—e7; 39. Td6—g6, Ke7— f7: 40. Tg6—b6, Kf7e741. Tb6—b5, Ke7 d6; 42. Ke3d4! Zwart gaf het op. PROBLEEM nr. 83 van W. Jörgensen (Ar beider Skak. 1947). Wit: Kb2, Dc6, Tg4, Lb8; Pf5 en g3; pi. e6. f7, h4 en h5. Zwart: Kf6: Lh8; Pf8; pi d7, h6, h7. Wit speelt en geeft mat in twee zetten. OPLOSSING van het vorige probleem (Buchwald): mat in twee zetten door 1. De3. 22,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1950 | | pagina 7