Met de Marine-werving op stap
HET NIEUWE BOEK
Djakarta is royaal geworden
Het Afrikaans komt uit Z.-Holland
Prachtige technische opleiding voor
vele takken van dienst
Acuut geval
Ze hebben er 500 millioen
we kunnen vooruit!''
KOM BIJ DE MARINE!
TJZSS&liïSlïZnT1 voorlichtin* dienen omtrent hun kansen
Contact met ambachts
scholen
Belangwekkende studie van prof. dr G. G. Kloeke
Nieuwe transfer-regeling brengt ons geld op
De erkenning van onze
rechten kreeg practische
waarde
Onze Schaakrubriek
(Van onze speciale verslaggever).
[TEN marine-stationcar snelt door de herfstige lanen van de Achterhoek
door nauwelijks gewekte slaperige stedeke* rJ centerhoek,
marinier in zijn khaki-battledress lid van het nitst u Pcn "inke
dat in 1940 Rotterdam tot verbazing en het! ui.tstfkende kori)s zeesoldaten,
overweldigers zo krachtig verdedigde en daaracVtTnaLVons het JÏomIS
Marhtewerving, Luitenant ter Zee Ie klasse G. Fleumer. Wij zijn in alle
♦roegte op weg naar het plaatsje Elhergen, dat daar Mak bij de Duitse gre s
komen Want "TtT' °°k vandaan
komen. Want en dit is stellig de vermelding waard de meeste matro
ten komen niet uit de zeeprovincies maar uit het Oosten en Zuiden van ons
vanedunniaSiegTn fTï* met leerlinKen Ier Technische school
IUITENANT Fleumer vertelt ons mid
delerwijl interessante dingen: Daar
zijn 140 dag- en 300 avondambachts
scholen in ons land en de eerste wor
den tweemaal per jaar door de Marine
werving bezocht en wel speciaal de
eindexamenklassen, waar de jongens
IS a 16 jaar oud zijn, omdat de mini
mum-leeftijd voor indiensttreding bij
de Marine 16 jaar is.
De statistiek leert, dat één op de zes
leerlingen toetreedt, maar dat het
grootste deel afgekeurd wordt. De Ko
ninklijke Marine stelt in elk opzicht
zeer strenge eisen aan haar personeel
In 1944 en 1945 zijn tal van oorlogs-
vrijwiligers tot de Marine toegetreden,
maar sedert Maart 1946 is de aanne
ming van beroepspersoneel weer begon
nen. Het zijn er enige duizenden per
jaar, die een 6 jarig contract voorge
legd krijgen, dat zij na afloop van deze
termijn weer telkens met 5 jaar kun
nen verlengen tot aan de pensioenge
rechtigde leeftijd, welke voor man
schappen en korporaals 45, voor hoger
personeel 50 jaar bedraagt.
Het grootste deel van het personeel,
dat in 1946 tekende, blijft er, verlengt
dus zijn contract. Maar anderen lokt na
de prachtige leerschool, welke zij bij
de Marine in vele technische vakken
en bij de verbindingsdienst (telegrafis
ten en radarspecialisten) ontvangen
hebben, de burgermaatschappij, de par
ticuliere industrie. Zy gaan dus naar de
wal en verspelen daarmede hun pen
sioen. Want men moet 10 jaar bij de
Marine in dienst geweest zijn, om pen
sioen te krijgen. Verschillende rede
rijen willen graag afgekeurde marine
mannen of degenen, die niet re engage
ren. Zeker, bij re-engagering is herkeu
ring noodzakelijk, maar afkeuring kont
niet dikwerf voor.
Het oudere personeel, ook bij de Ma
rine Luchtvaartdienst, wordt als in
structeur gebruikt, evenals adjudanten
of oppers voor de opleiding b;i andere
dienstvakken.
Democratisering by de Marine.
En nu komt er een interessante bij
zonderheid, welke alleen de Marine
kent: Daar zijn 150 a 200 officieren van
vakdiensten met twee gekruiste ankers
op de mouwen, die slechts een gewone
lagere school en (of) ambachtsschool
alsmede alle onderofficiersrangen door
lopen hebben en als beloning voor hun
staat van dienst als officier van vak-
dienst 3e klasse gelijkstaande met 2e
luitenant bij de Landmacht benoemd
worden, om bij hun pensionnering me
nigmaal gelijkgesteld te worden met
de rang van kapitein bij de Land
macht.
Door de ontwikkeling der situatie in
Indonesië zullen de kansen op pen
sioenjaren doorgebracht in de tropen,
die dubbel tellen, sterk verminderen,
behalve voor de jannen en officieren
die in de West, op Nieuw-Guinea en
bij de Nederlandse Militaire Missie in
Indonesië binnen de keerkringen dienst
doen.
Wegens de vroege pensionnering
wordt de leeftijd voor de werving zo
laag mogelijk gehouden. Deze loont
van 1622 jaar, behalve dan in uitzon
deringsgevallen voor oud-KNIL- en
KL-mensen. die in de tropen dienst
gedaan hebben en dan pensioenrechten
meebrengen in de Marine.
Het is merkwaardig, dat de Marine
nooit moeilijkheden heeft met het vlie
gende personeel: men krijgt deze heel
eenvoudig uit de vloot. Uit billijkheids-
overwegingen worden de schepelingen
in de gelegenheid gesteld te sollicite
ren voor overgang naar de MLD. Daar
voor bestaat ook daarom grote belang
stelling, omdat de bezoldiging vermeer
derd wordt met een zeer ruime vlieg
uren-vergoeding.
En dan bij de Marine krijgen zo
wel de reservisten als het beroepsper
soneel hetzelfde salaris.
De Marinewerving maakt van de
modernste middelen gebruik, om nieuw
personeel aan te trekken.
Zo vervaardigt thans in opdracht van
de Marine Polygoon-Profilti een spe
ciale wervingsfilm voor vloot, mari
niers en Marva, waarvoor Karei Nord
het scenario schreef.
Voorts bezit de Marinewerving tal
van instructieve films, die de jeugdige
toeschouwers laten zien, welke per
spectieven de Marine voor hen biedt.
Voor indeling in de technische vakken
moeten de jongens eerst hun diploma
ambachtsschool halen, anders neemt de
Marine ze niet in dienst. De Mariniers
komen o.a. van de gewone lagere scho
len.
Teneinde directeuren en leraren der
Technischescholen, zoals tegenwoordig
vele ambachtsscholen genoemd worden,
op de hoogte te brengen van de vele
zeer gespecialiseerde opleidingen als
tot machinist, electromonteur, geschut-
en torpedomaker, radio monteur en te
legrafist, welke te Amsterdam gegeven
worden, zijn deze eenmaal per jaar de
gasten der Marine. Een stellig zeer nut
tig contact!
De Marinewerving heeft 12 afdelings-
bureaux in ons land en 74 zittings
plaatsen.
Op 20 plaatsen in ons land zijn er
étalage-exposities met werkstukken en
scheepsmodellen.
Dit alles heeft de Ltn. I. Fleumer na
de oorlog georganiseerd, want voor
dien ging men niet tot het volk, doch
wachtte af, wat en wie zich aanmeldde.
Kort besproken
K. Snijtsheuvel: De Indische
Nederlanders: Uitg. Scheffer-
drukkerij Dordrecht.
Karei Snijtsheuvel roert in dit boekje,
dat als ondertitel „Harde feiten" voert,
e< actueel probleem aan. Het is een
vlammend betoog voor de transmigra
tie van de duizenden Indische Neder
landers in Indonesië naar Nieuw
Guinea, om deze daar in de gelegenheid
te stellen een nieuw vaderland, een
Indisch-Nederlandse provincie onder
de Kroon, op te bouwen. De zaak waar
voor Snijtsheuvel naar de pen greep is
ongetwijfeld rechtvaardig, maar zeer te
betreuren is het feit, dat hij zich liet
verleiden tot onjuiste uitlatingen en
een enkele maal zelfs tot weinig minder
dan beledigingen.
J. VisserRoosendaal,: „De
Wachter". Uitgegeven bij Bosch
en Keuning N.V., Baarn.
De Wachter is een oude molen, die
zich verheft boven de lage boerenhuis
jes van het Westfriese platteland.
Meer dan een eeuw is in deze molen
het graan uit de gehele omgeving ge
malen, maar de vooruitstrevende boe
ren verlangen een coöperatie en willen
voor dit doel het bedrijf overnemen.
Jan Berkhout, de eigenaar, weigert
echter om zijn bedrijf te verkopen en
langzaam maar zeker volgt voor hem
de moeilijke strijd om het bestaan,
wanneer hij één voor één zijn klanten
aan de coöperatie verliest.
In de schaduw van de oude Wachter
speelt zich ook de geschiedenis af van
Paul de Ridder, een knappe, onbezorg
de boerenzoon, en van Eva, de kinder
lijke, blijmoedige molenaarsdochter,
die door haar onwetendheid, als ge
volg van een te strenge opvoeding een
noodlottige misstap begaat.
Mevrouw Visser-Roosendaal's liefde
voor het Westfriese land en de boeien
de wijze waarop zij haar figuren weet
te tekenen, zijn algemeen bekend. Het
is dan ook niet te verwonderen dat
deze roman, die een brok echt West
fries boerenleven bevat, een tweede
druk beleefde.
Leslie Charteris: „De Saint
trekt Westwaarts". Uitg. Mij.
A. W. Bruna en Zn., Utrecht.
In de serie „Het Boek van de maand"
van de uitgeversmaatschappij Bruna
in Utrecht verscheen de nieuwe avon
turenroman van Leslie Charteris. Het
boek is in drie delen gesplitst. In Ari-
zona ontmaskert de Saint een gevaar
lijke Nazi-bende, in Palm Springs een
millionnair, die voor het oog een heel
onschuldig man is en in Hollwood lost
hij een moord op.
Gerard van Bekeren: „Klop-
symphonie". Uitgeverij Hollan-
dia, Baarn.
„Ik vind het niet prettig dit te ver
melden, maar mijn leven is nu een
maal een aaneenschakeling van fouten
en mislukkingen geweest en ik heb
mij voorgenomen althans eerlijk te
zijn in deze biecht". Zo drukt de ik
persoon in deze psychologische roman
zich op een gegeven moment uit en in
derdaad, hij geeft de lezers een terug
blik op zijn mislukte leven, zo zonder
enige terughouding als stortte hij zijn
hart uit voor een psychiater. Het boek
heeft de vorm van memoires en er
wordt een trieste levensgeschiedenis in
onthuld. Vanaf zijn prilste jeugd lijdt
Henk Vermeer aan een drukkend in
ferioriteitscomplex. daar hij geestelijk en
lichamelijk niet zeer rijk is bedeeld en
bovendien leeft onder de strenge tucht
van een niet-begrijpende vader, die
zélf wel in het leven geslaagd is, het
geen de zwakke zoon nog meer ont
moedigt. Slechts voor zijn moeder, een
teer kindvrouwtje, koestert de jonge
Vermeer een diepe liefde en bewon
dering. Het is een grote slag voor hem
als hij haar op jeugdige leeftijd ver
liest. Zijn eerste huwelijk wordt, zoals
de meeste dingen in zijn leven, een
mislukking, maar tenslotte leidt de
liefde op het eerste gezicht voor een
vrouw, die hij nooit nader zal leren
kennen een liefde die niettemin
overtuigend beschreven wordt tot
een algehele ommekeer in zijn bestaan.
J)AAR hebben we laatst de arme,
zieke Maarten Masteluin bezocht.
Het was ons door zijn bedroefde jong
ste dochter aangezegd: „Hew je 't al
'hoord? Pa lait vlak. Hai heb 't skeg
zeet de dokter". Daarom togen wij
naar zijn stulp, enig ooft onder een
onzer armen geklemd, teneinde Maar
ten te overtuigen van onze diepste ge
voelens van medeleven met zijn krank
heid.
Marijtje, sedert zeventien jaar zijn
toegewijde en steeds in omvang toe
genomen wederhelft, verleende ons tot
de woning toegang. In het klompen-
hosje sprak ze fluisterend: „Hai heb 't
puur voor z'n kriek! Dat-ie guster met
de „poepewage" thuiskwam, docht ik
gelaik al.' 't Zit goed mis met 'm".
Begrijpend fluisterden wij terug,
enigszins vreesachtig kijkend naar de
kamerdeur, waarachter de zieke zich
moest bevinden: „Wat zei de dokter?"
„Hai mag d'r vanzellef niet uit", lis
pelde Marijtje het advies van de ge
neesheer: „Ik hew twee potjes met
medisain 'kregen en dat mot 'k 'm bai
taid en waile op zien reg sm.ere."
Op zachte toon, teneinde de zieke
niet te storen spraken we nog even
over het verraderlijke „sk'-g", dat zich
zo dikwerf onverhoeds aankondigt, en
ware monumenten van gezondheid
naar die trieste plaats; de sponde der
kranken, voert. Dan begaven we ons
behoedzaam naar de bedstede, alwaar
de lijder tijdelijk een zij het wat
bedompt onderkomen had gevon
den. Bij de deur, die tot de intimiteit
van het hokje toegang verleende aar
zelden we even, doch Marijtje zei
„As-tie sleipt wekke je 'm maar".
Voorzichtig openden wij de bedstee
deur. En staarden in twee wijdgeopen
de ogen in een gebruind gelaat, dat
vreemd tegen het witte kussen afstak.
„Blai, dat je 'kommen ben", sprak
Maarten vermoeid, ons de eens zo
sterke knuist als een zeemlapje toe
werpend. „Hew je al 'n bakkie 'had?"
Vóór we konden ontkennen kreet
hij MaraitjeHewwe je nag 'n bak
kie?" Geluidloos snelde Marijtje bin
nen en reikte ons een geurige kop
koffie. „Je kenne méér kraige, je roepe
maar!", voegde ze ons bijna onhoor
baar toe, terloops bezorgd kijkend naar
Maarten, die daar met de enge sym-
tomen van ,,'t skeg" lag te worstelen
Terwijl we Marijtjes brouwsel roer
den vroegen we zacht en medelevend-
„Hoe is 't nou, Maarten? Da's anders
niks voor jou, hè; zo de hele dag in
bed?"
„Je merreke d'r vanzellef niet zo
bar veul van", vond de zieke. „Ik sleip
nagal veul. En Merait is 'n skat, ei?
Zo lief, man; de hille dag dreutelt ze
mar rond. Den dut en den dat!" Als
om het bewijs te leveren kwam Marijtje
weer binnen, nu met een fles, waarin
een paars vocht klotste. „Ken ik 'r
effies bai?", vroeg ze op fluistertoon,
„hai mot zien geneesmiddel hewwe".
Liefderijk en voorzichtig diende ze
Maarten het goedje per dessertlepel
toe. Maarten keek vals en verklaarde:
,,'k Hew aars liever 'n pikketanussie,
wat jai?"
Wij reikten hem het fruit. „Dat motte
je mar lekker opeten, Maarte", fluis
terde Marijtje gelukkig, zich reeds
preparerend op onze aftocht, door het
openen van de deur, die tot „den dars"
toegang verschaft. Bij de achterdeur
zeiden wij nog op gedempte toon: „Je
kan Wel zien, dat Maarten het zwaar
heeft. Maar aan jou heeft-ie toch een
hele steun". En dan prijzend, want
Marijtje mag er nog zijn: „Je bent zo
echt bézig met 'm. En zo bezorgd".
Marijtje deed verbaasd. ,Ja", ver
klaarden wij, „die zachte hulp van jou.
Nooit speek je luid; alles even voor
zichtig.
„Ja, zachies prate mot ik wel", zei
Marijtje nog steeds fluisterend: ,,'k
Hew 't in me keel
TOM.
I ANGZAAM maar zeker verdwijnen
de oude dialecten tussen de rivieren
Maas en Waal onder de overheersende
invloed van het z.g. algemeen beschaafd
Nederlands, maar sterke elementen van
deze kenmerkende spraak blijven be
waard in een taalgebied, dat tachtig
maal zo groot is als Nederland: Zuid-
Afrika. De Leidse hoogleraar prof. dr.
G. G. Kloeke, bekend deskundige op
het gebied van de Nederlandse dialect
kunde, is na jarenlange studie van het
„Afrikaans" tol de gevolgtrekking ge
komen, dat die jonge spruit van het
Nederlands in Afrika hoofdzakelijk af
komstig is uit Zuidelijk Zuid-Holland.
Volgens zijn bevindingen, gepubli
ceerd in zijn uitvoerige studie „Her
komst en groei van het Afrikaans",
strekt het stamland van de jonge taal
zich uit van Den Haag en Goerce in
het Westen tot aan Culcmborg aan de
Lek in het Oosten. Het herkomstgebied
sluit vooral in: de omgevingen van 's-
Gravenhage, Delft, Rotterdam, de eilan
den, Dordrecht, Gorinchem, Tiel, met
de sterkste neerslag van „Afrikaanse"
kenmerken tussen Rotterdam en Dor
drecht.
Men moet de gevolgtrekkingen van
Prof. Kloeke merkwaardig noemen,
vooral als men opmerkt dat hij uit
oude monsterrollen geconstateerd heeft
dat de meerderheid van de Afrikaanse
„taalouders" geen „Alblasserwaarders"
°f „Maaslanders" zijn. Wel echter dat
deze taalouders in de volksplanting
aan Kaap de Goede Hoop een toonaan
gevende rol gespeeld hebben en dat
is, dat er in het gehele taalgebied waar
hun spraak dus als de „deftige" in de
kolonie gegolden heeft.
Het is een goede ingeving van prof.
Kloeke geweest om de mogelijke in
vloed van de Hollandse kerk te onder
zoeken. In dat verband heeft hij ont
dekt, dat de streek waar de Nederduits
Hervormde kerk het sterkste gewor
teld is of was in Nederland, precies
overeenstemt met zijn „stamland" voor
Afrikaans. De kerk heeft natuurlijk
zeer grote invloed op de vorming van
het geestelijk leven in Zuid-Afrika ge
had.
In zijn werk heeft prof. Kloeke op
genomen een groot aantal „dialectkaar
ten" van uitspraken, die in het Afri
kaans en nog in Nederlandse tongval
len voorkomen.
Het is wel zeer merkwaardig, dat de
sterkste neerslag van de „Afrikaanse"
uitspraken bij de meeste kaarten in
het Zuidelijk gedeelte van de provincie
Zuid-Holland ligt. Sommige van de
uitspraken, die prof. Kloeke in kaart
heeft gebracht, kunnen de lezers in
eigen omgeving op de proef stellen (de
algemene Nederlandse uitspraak staat
tussen haakjes): laai (la - van een ta
fel); sog (zog - moedervarken); pérs
(paars - kleur); dwars (dwars - over
heen); terwe (tarwe); bietjie (beetje);
leer (ladder); akkers (eikels); koei
(koe); hings (hengst); seis (zeis),
prof. Kloeke gedurende zijn bezoek in
1939 aan Zuid-Afrika kon vaststellen.
Een ander merkwaardig feit. dat
Afrikaans gesproken wordt, van Kaap-
stad tot in Kenya (een afstand van
Rome naar Narvik) bij de blanken fei
telijk geen afwijking in de uitspraak
van het Afrikaans voorkomt.
Afgezien van zekere uitspraakken-
merken, hebben de Afrikaansspreken
den blijkbaar ook het behoudende ka
rakter overgeërfd van de Alblasser-
waard (die, volgens prof. Kloeke,
„thans als meest conservatief te boek
staande gewest" bekend staat).
Afwijkende meningen
Deze omvangrijke studie van prof.
Kloeke is gedurende de bezetting met
geduld voltooid en heeft reeds kort na
de verschijning grote waardering ge
wekt in Zuid-Afrika. Prof. dr. J. P. du
Scholtz, hoogleraar in het Nederlands
en Afrikaans aan de universiteit van
Kaapstad, heeft de verschijning van de
studie begroet met een lange beschou
wing, waarin hij o.m. schrijft: „Dit is
vir ons 'n groot voordeel dat so'n voor-
treflike taalgeleerde as prof. Kloeke,
deskundige by uitstek op die gebied
van die Nederlandse dialektologie, hom
in alle erns met die studie van Afri
kaans gaan besig hou het." Deze Afri
kaanse taalgeleerde, schrijver van het
standaardwerk „Die Afrikaner en sy
Taal", verschilt echter op vele punten
van mening met prof. Kloeke en meent
dat deze te veel nadruk legt op het
zuidelijk Zuidhollandse karakter van
het Afrikaans; Du Scholtz wil liever de
hele provincie Holland air het stam
gebied van het Afrikaans beschouwen.
Ook dr. D. B. Bosman, vroeger hoog
leraar in het Nederlands en Afrikaans
aan de universiteit van Kaapstad, thans
gezant van Zuid-Afrika in Den Haag,
kan 't niet geheel eens zijn met de gevolg
trekkingen van prof. Kloeke. Dr. Bos
man, die zelf 'n standaardwerk schreef
PROF. DR. G. G. KLOEKE
taalvorser
„Oor die ontstaan van Afrikaans" wil
Zuidelijk Holland, maar ook de Am
sterdamse spraak van de zeventiende
eeuw een belangrijke bijdrage tot het
ontstaan van het Afrikaans toekennen.
„Het is opvallend", meent dr. Bosman,
„hoe dikwijls op de uitspraakkaarten
van prof. Kloeke die Zuidhollandse
eigenaardigheden tot in Amsterdam
doordringen, althans voorkomen".
Alle drie geleerden zijn het echter
volkomen eens met prof. Kloeke over
het feit, dat het Afrikaans een zuiver
Nederlands karakter draagt en slechts
onbeduidende invloeden van andere ta
len evergehouden heeft.
(Van onze economische medewerker)
„Overeenstemming is bereikt". Dit
was de kop, die de dagbladen boven
hun artikel hadden over de resultaten
van de conferentie der ministers van
Nederland en Indonesië. In deze tijd
van teleurstellingen is dit ongetwijfeld
een meevaller. Deze conferentie was
zeer belangrijk. Juist omdat zij finan
cieel en economisch zoveel vruchten
kan afwerpen voor ons land.
Toen op 27 December 1949 de band
tussen Nederland en Indonesië defini
tief werd doorgesneden, werd het rijk
overzee een volkomen souvereine
staat. Een staat evenwel bij welks
groei en bloei wij ten zeerste geïnteres
seerd bleven omdat wij, Nederlanders,
er bezittingen hadden in de vorm
van cultures, fabrieken, machines,
schepen, enz. ter waarde van 4 tot 4i/2
milliard vooroorlogse guldens.
Een bezit heeft echter alleen waar,
de, als men er opbrengst van krijgt.
Welnu, vóór 1940 vormden de op
brengsten aan dividenden, winsten,
pensioenen enz. een bedrag, dat 15%
van ons nationale inkomen uitmaakte.
In het op de Ronde Tafel Conferen
tie gesloten verdrag werden in prin
cipe al onze rechten en bezittingen er
kend; ook werd erkend het recht om
die winsten, pensioenen enz. naar Ne
derland over te maken (transfereren
zegt men) doch hierbij werd als voor
waarde gesteld „voor zover de devie-
zenbepalingen zulks toelaten". M.a.w.
als Indonesië niet over voldoende gul
dens beschikt, zal die overmaking, die
transfer, niet ten volle kunnen plaats
vinden. En Indonesië beschikte niet
over genoeg guldens.
Het gevolg is dan ook geweest, dat
die transfer met moeilijkheden ge
paard ging, dat soms met pijn gelden
overgemaakt konden worden. En dit
werd nog veel lastiger door de geldsa-
nering en het nieuwe deviezenbeleid
in Maart 1950. Van alle contanten,
banksaldi, enz., dus ook van alle con
tanten die in Indonesië lagen om naar
Nederland overgemaakt te worden,
ging de helft af, waarvoor men een
staatslening kreeg; voor de andere
helft kwam nieuw geld in circulatie.
Voorts moet voortaan voor elke aan
koop van buitenlandse valuta en dus
ook van guldens 200 procent extra
betaald worden: het aankopen van
f 10.000 om deze naar Nederland te
kunnen transfereren, kost dus f 30.000
aan Indonesische guldens, hetgeen de
mogelijkheid om te transfereren tot
één derde verkleint.
Gunstige oplossing.
Deze achtergrond moeten wij ken
nen om de deze week bekend gemaak
te resultaten te begrijpen. Verheugend
is hierbij ongetwijfeld, dat het handels
verdrag is vernieuwd en dat Neder
land van 1 October 1950 tot 1 October
1951 voor f 320 millioen naar Indonesië
zal uitvoeren en voor f 435 uit dat
land zal invoeren.
In het boven besproken kader zijn
de afspraken over de transferregeling
echter veel interessanter. Wij moeten
hierbij onderscheid maken tussen: 1.
vorderingen van vroeger, van de peri
ode van Mei 1946 tot Augustus 1946
(welke vorderingen arrières heten)
2. vorderingen van niet-Indonesische.
dus Nederlandse particulieren van na
Augustus 1936 en 3. de winsten van de
maatschappijen. Welnu, dank zij het
feit, dat Nederland ruimer in zijn de
viezen is komen te zitten, heeft het
toegestemd in een royalere transferre
geling.
Die arrières worden volledig over
gemaakt, als de schuld in guldens is
uitgedrukt en voor 1/3 als de schuld in
Indonesisch geld luidt. Deze tegemoet
komende houding van Indonesië wil
zeggen, dat bankschulden, dividenden
(betaalbaar gesteld tussen Mei 1940 en
Maart 1942) en alle achterstallige rente
en aflossingen van Indische obligatie
leningen worden betaald. Vele fond-
senbezitters zullen hiervan profiteren.
Ook particulieren beter af.
Nemen wij thans de vorderingen van
particulieren, welke op een speciale re
kening staan (de z.g. Geernirekening(
dan blijkt, dat de inkomsten naar Ne
derland mogen worden overgeboekt
tot een maximum van f5000— per
jaar per persoon. (Dit kost dan altijd
nog f15.000.zie boven). Alle vorde
ringen, die niet uit inkomsten ontston
den, zullen echter in Indonesië worden
belegd. Hiervoor zal men fondsen kun
nen kepen en wel op de binnenkort op
te richten effectenbeurs in Djakarta.
Ook de lopende inkomsten van par
ticulieren mogen voortaan tot f 5000.—
per jaar naar Nederland worden over
gemaakt.
Ruimer is ook de transfer van win
sten door ondernemingen geworden,
doordat deze in principe niet meer aan
beperkingen zijn onderworpen. Elke
winst zal dus voortaan naar Nederland
overgemaakt kunnen worden (het kost
de maatschappij echter weer 3x zoveel).
Een slag om de arm wordt alleen ge
maakt voor die ondernemingen, welke
dank zij de overheidshulp extra win
sten hebben gemaakt.
Al met al is er een transferregeling
voor de dag gekomen, die voor bezit
ters van Indonesische obligaties en
aandelen aantrekkelijk is en die daar
enboven een extra steun betekent
er komt meer geld uit Indonèsie
voor ons nationale inkomen.
ROSSOLIMO, ROMANTICUS
In de laatste jaren heeft de Fransman
Nicolas Rossolimo aan verscheidene
schaaktournooien meegedaan en het daar
bij klaargespeeld steeds tot de hoogste
prijswinnaars te behoren. Ook in het gro
te Amsterdamse tournooi is hij weer van
de partij. Een goed voorbeeld van zijn
romantische stijl levert zijn partij tegen
de Belg Dunkelblum uit het grote landen-
tournooi te Dubrovnik.
Wit: Rossolimo Zwart: Dunkelblum
Italiaanse opening.
1. e2e4, e7—e5; 2. Pgl—f3, Pb8—c6;
3. Lflc4, Lf8c5; 4. c2c3. Een opening
uit de oude doos, precies geschikt voor
de stijl van Rossolimo.
4 Pg8—f6; 5. d2d4, e5xd4; 6. c3xd4.
Lc5b4+; 7. Leld2. Tientallen jaren
heeft men geanalyseerd op de verwikke
lingen die ontstaan uit de z.g. „Möller-
aanval": 7. Pc3, Pxe4; 8. 0—0, LXc3; 9.
d5Volgens de huige opvattingen levert
die variant echter slechts remise op.
7. Lb4Xd2+; 8. Pblxd2, Pf6xe4. De
theoretische voortzetting is: 8. dö; 9.
exd5, Pxd5; 10. 00, maar het is te be
grijpen dat de zwartspeler er niets voor
voelt om een variant te spelen die Rosso
limo door en door kent.
9. Pd2xe4. Wit kan op aanval spelen
door 9. d5, Pxd2; 10. Dxd2, Pe7; 11. dG.
De tekstzet is echter eveneens goed.
9. d7—d5; 10. Lc4xd5, Dd8Xd5; 11.
Pe4c3, Dd5d8. Het veiligst.
12. d4d5, Pc6e713. Ddl—b3, 0—0;
14. 00, Pe7f5. Teneinde het paard op
d6 te zetten, daardoor b7 te dekken, en
dan de loper in het spel te brengen.
15. Tal—cl, a7—a6; 16. Tfl—el, Pf5—d6;
17. Pc3—e4!, Ta8—b8; 18. Pe4xd6, c7Xd6.
Onvoldoende is 18. Dxd6; 19. Dc4!, c6;
20. dxc6, bXc6; 21. b3! en de zwarte pion-
nenstelling is ernstig verzwakt.
19. Pf3d4, Lc8d7. Eindelijk! Nu kan
op 20. Dc3 eenvoudig Tc8 volgen. De vol
gende fijne zet heeft zwart echter over
het hoofd gezien.
20. Pd4—e6ü, Ld7xe6; 21. d5xe6, f7xe6;
Telxe6, Kg8—h8: 23. Tel—dl, Tf8—f6*
24. Db3—d5, Tf6xe6; 25. DdSXefi. Tb8—c8;
26. g2—g3. Natuurlijk niet 26. Dxd6 DX
d6; 27. TXd6, Tel mat!
2®- Tc8c6; 27. Tdlel, Tc6c8. Ge
dwongen want op 27. h6 volgt 28. Df7!
28. De6—f7, h7—h6. Of: 28. b5- 29
Db7, Ta8; 30. Te7, Df8; 31. Txg7! enz'.
29. Df7xb7, d6d5; 30. Tel—e7, Tc8b8'
31 Te7-d7!. Tb8Xb7; 32. Td7xd8+, Kh8—
33- b2—b3. Met een gezonde pluspion
en bovendien nog de beste stelling, heeft
wit nu een gemakkelijk te winnen eind-
spel.
33. Tb7-b5: 24. Kgl-fl, a6-a5: 35.
a2—a4!, Tb5—c5; 36. Td8-d6, Kh7—g8; 37.
Kf—e2, Ke8—f7. Ofr 37. Tc2—38.
Ke3l; Tc3x 39. Kd2!, TXb3; 40; Txd5 en
wit verovert ook nog de a-pion.
38. Ke2—d3. Kf7—e7; 39. Td6—g6, Ke7—
f7: 40. Tg6—b6, Kf7e741. Tb6—b5, Ke7
d6; 42. Ke3d4! Zwart gaf het op.
PROBLEEM nr. 83 van W. Jörgensen (Ar
beider Skak. 1947).
Wit: Kb2, Dc6, Tg4, Lb8; Pf5 en g3; pi.
e6. f7, h4 en h5.
Zwart: Kf6: Lh8; Pf8; pi d7, h6, h7.
Wit speelt en geeft mat in twee zetten.
OPLOSSING van het vorige probleem
(Buchwald): mat in twee zetten door
1. De3.
22,