New-York: op alles voorbereid Oude een stad verliest met Zuiderzee viswater rijk (Wnckklanck MICRO-DRAMA Wetenschappelijk experiment negenhonderd Nederlanders Ons land heeft te weinig bos De Personele Belasting Meer uniformen op straat; vrouwen bij de luchtbeschermingde schuilkelders zijn in orde Warmer menselijkheid in millioenenstad Kus afgestraft Provinciale subsidie voor „De Speelwagen" Dertig kaartavonden op Oorlogsschade eerst over dertig jaar hersteld een afstand Elburgers leven in bange uren Heimwee naar Hertog Willem v. Ge/re Eens stormde de zee onstuimig aan D*L nieuwste Wet op de Personele Belasting, namelijk die van 1950, kent ook alleen de grondslagen huur waarde en mobilair. De belasting wordt geheven wegens het gebruiken van hier te landen gelegen gebouwen en gedeel ten van gebouwen met hun aanhorig- heden, één en ander voor zover die nende: DONDERDAG 25 JANUARI 1961 (Van onze correspondent te New York) QNZE METROPOLIS leeft in een „men-kan-het-niet-weten"-stemming. De krantenverkoop gaat de laatste maanden vlotter: mensen, die vroeger uit sluitend de laatste editie van het avondblad mee naar huis namen, kopen aan de lunch en nóg eens om vier uur een krant „om vlug even de kopregels na te gaan". Nieuwscommentatoren op de radio hebben een groter gehoor dan enige maanden geleden. Men heeft een royale keus tussen profeten-van-de-ondergang en de categorie van „het-loopt-wel-los", de voorstanders en tegenstanders van het regeringsbeleid. Men kan derhalve zijn commentaar naar maat en smaak gesneden krijgen. Het is elders niet anders. De hoogsten in den lande aarzelen nog bij het vormen van een politiek beleid. Wanneer zij ten dele nog gissen naar hetgeen het Kremlin als een volgende stap beoogt, hoe kan men dan van de pers of van de gemiddelde burger verwachten, dat de ontwikkelingsgang der diplomatieke gebeurtenissen hun glashelder is en meningsverschil uitgesloten schijnt? getreden. Wij vinden een formulier in de brievenbus met het verzoek ons ïan te melden als vrijwilliger. En in het ochtendblad staat een advertentie, dat er Zaterdag een luchtbeschermings oefening zal worden gehouden, dat re sirene's zullen loeien en dat wij, op straat of thuis, de aanwijzingen van de politie en van de luchtbeschermings werkers moeten opvolgen. Er is ook een vraag naar vrijwillig sters om de centra te bezetten, waar de gegevens van luchtwachtposten wor den verzameld. Het Rode Kruis vraagt om vrijwillige helpsters. Dagbladen treffen arrangementen, teneinde in noodgevallen toch te kunnen verschij nen. Radio-stations overwegen elkaar gastvrijheid te verlenen. De gemeenschapszins treedt opeens zo sterk naar voren, dat een groot wa renhuis in advertenties er bij het publiek op aandringt niet méér te ko pen dan waaraan men strikt behoefte heeft. Meer uniformen. QP straat, in schouwburgen en biosco pen, neemt het aantal uniformen zichtbaar toe. Bij de kruidenier krijgt P)E kantoorgebouwen hebben er een nieuw herkenningsteken bij. Met lichtgevende verf staat in de gang het woord „schuilkelder" geschilderd. Dat wil zeggen, dat er ergens in de die pe kelders van deze letterlijk uit de rotsen gehakte wolkenkrabbers een ruimte als schuilkelder is uitgespaard. Of dat in de practijk goede schuilkel ders zullen blijken te zijn is een an dere zaak. Hopelijk zal men ze niet op de proef behoeven te stellen. Deze lichtgevende letters zijn in de eerste plaats en wenk aan de bevolking om de harde feiten onder ogen te zien. De radio is dat al evenzeer. „Wan neer een atoombom mocht vallen", zegt een omroeper ettelijke keren per dag, „weet u dan wat u moet doen?" Wij zijn in Amrika aan een dergelijke benadering van onze problemen ge wend. Want diezelfde omroeper zegt ieder half uur ook: „Wanneer u onver wacht gasten krijgt, weet u dan wat u moet doen?" Het verschil is uiter aard groot. In het laatste geval belt men een adres op, vanwaar men u binnen het half uur een gebraden kip, een fles champagne of een dozijn oes ters thuis bezorgt. In het eerste geval belt men een ander nummer, geeft zijn adres en ontvangt per kerende post een boekje, dat alle aanwijzingen geeft, hoe men door het drinken van zout water inwendige gevolgen van radio-actieve straling kan vermijden. In de lift, vanmorgen, ontmoetten wij George, die op een kantoor op de zelfde verdieping werkt. George keek erg sip. Het was op meters afstand tc zien, wat er gebeurd was: oom Sam had hem de uniform aangeboden. En dat op eén ogenblik, waarop hij goede kans maakte op een promotie. Een vriendinnetje van den huize, dat over enkele weken zou gaan trouwen, belde op in tranen: haar aanstaande man, die reeds tijdens de vorige oor log had gediend, was als reservist op geroepen. En wat nu? Doorgaans koel. W"- New Yorkers, gedroegen ons doorgaans koel tegenover onze me deburgers. Wie in een „ondergrondse" zijn zitplaats aan een dame afstond, kon soms met een wonderbaarlijke blik worden opgenomen, die er geen twijfel aan liet, dat de dame in kwes tie heus niet van zins was om met de beleefde heer „aan te pappen". Dat was een onheuse bejegening voor een beleefdheidsgeste. Maar zo is het nu eenmaal in een metropolis als de onze. Er wonen zovéél mensen. Niet allen zijn steeds van de beste voornemens bezield. Dus neemt men liefst geen risico en spreekt niet tegen wildvreem den. Nu is er plotseling een verandering waar te nemen. Zij het met enige aar zeling, kan men met minder risico van woedende blik over de schou der van een buurman of -vrouw_ in trein of ondergrondse meelezen en er een „tjonge, tjonge" over uitspreken. Men kan zelfs in een politiek debst verwikkeld raken. Momenteel is de aanloop ervan voortdurend: „Wat denkt u: zouden de Russen nog grote re risico's nemen?" Wat „U" dan denkt, is afhankelijk van hetgeen hij de vorige avond, thuis in de familie kring heeft gehoord of besproken, van de kopregel in zijn krant, van de the orie van zijn favoriete politieke com mentator. Het stereotype einde van de conversatie: „U en ik kunnen er toch niets aan veranderen. Wij moeten maar rustig doorgaan met ons werk". Een knikje en een kortstondige vriend schap is ten einde. Want dat men de spreker opnieuw ontmoet temidden van onze millioenenstad is volgens de kansberekening wel erg onwaarschijn lijk. De luchtbescherming is in werking de soldaat of de matroos prompt voor rang van de rij wachtende dames. Er lopen weer mensen op Broadway, die een militair tussen het publiek uitpik ken en hem een tientje in de hand stoppen en verdwenen zijn vóór John Doe nog „dank u wel" heeft kunnen zeggen. Wie al deze symptomen van sterkere verbondenheid van het stadspubliek, van paraatheid, van schuilkelders en uiteraard wijze voorzorgsmaatregelen reeds eerder heeft gekend, is uiteraard geneigd zich af te vragen of al deze maatregelen een aanwijzing zijn voor wat men ook in 1938 en begin 1939 nog hoopte te kunnen vermijden. Er is uiteraard geen enkele reden, waarom de geschiedenis van 1939 zich in 1951 moet herhalen. Wie meent, dat de New Yorkers en de bewoners van andere Amerikaanse steden wat haas tig gebakerd zijn met hun luchtbe schermingsmaatregelen, wat snel van stapel lopen met het voorbereiden van de bevolking op dingen, die hopelijk niet zullen gebeuren, vergete echter niet, dat een tegenstander (die na de als bondgenoot opgedane ervaringen be ter had kunnen weten) wellicht in de illusie leeft, dat één bom op New York de publieke opinie in heel de V. S. zou kunnen doen zwenken. Het is zo, dat de New Yorker sterk emo tioneel reageert en juist daarom is dit realisme van de overheid te prijzen. Want achter de facet van luidruchtig heid schuilt er in de Amerikaan een harde kern van taaiheid, vasthoudend heid en doorzettingsvermogen. Inmiddels leren wij ons, op de sta tions, kies om te draaien, wanneer 'n moeder het ingehouden tranen af scheid neemt van een zoon; wij wor den er ons meer dan ooit van bewust, dat wij ons even goed beminnelijk kunnen tonen jegens onze medebur gers.... Hoe killer de koude oorlog zich voordoet, des te warmer en har telijker betoont zich de New Yorker. Te Potchefstroom in Trans vaal wilde een pas geïmmigreer de Nederlander, in een waaghal zerige bui een leeuw zoenen, die aan een ketting lag: waarschijn lijk om daarover een sterk ver haal naar huis te kunnen schrij ven. De leeuw was van een der gelijke attentie niet gediend en sloot zijn kaken om 's mans neus, welke zwaar beschadigd werd. Van het bestuur van het Historisch Genootschap „Oud West-Friesland", handelende namens de gezamenlijke historische genootschappen en oudheid kundige verenigingen in Noordholland benoorden het IJ. is bij Provinciale Staten een verzoek ingekomen om een jaarlijkse subsidie van f 1.000 in de kosten van uitgave van het door hen gezamenlijk uitgegeven tijdschrift ,.De Speelwagen". Het wil Ged. Staten voorkomen, dat voor een bijdrage van de provincie voldoende termen aanwezig zijn. Met het oog op de toestand der provinciale geldmiddelen en mede ook ter verkrij ging van nader inzicht in de levensvat baarheid van deze uitgave verdient het naar hun mening aanbeveling, het subsidie thans voor niet langer dan een jaar toe te kennen. BOYMANS KRIJGT WERK VAN CHARLEY TOOROP De directeur van het museum Boy mans bericht, dat de aanwinst van Charley Toorops laatste grote werk „De drie generaties" een feit is ge worden. Het schilderij zal met ingang van heden in de grote zaal voor de moderne schilderkunst te zien zijn. gen# u paranormaal begaafd? (Van onze speciale verslaggever) jygEER dan twee derden van de 30.000 ha hos, die Nederland in de tweede wereldoorlog verloor, is op het ogen blik door herbeplantingen herwonnen. Het zal echter nog ruim 30 jaar duren voor de kale plekken in onze bossen door opgroeiende jonge aanplant ge vuld zullen z(tn. De aanleg van onze bossen zal dan zijn verbeterd en de bo men zullen een betere houtsoort voort brengen, want het Staatsbosbeheer, dat een belangrijk aandeel heeft in het herstel van ons bosbezit, zprgt ervoor, dat de kwaliteit van de jonge aanplant zo hoog mogelijk is. Staatsbosbeheer kan dit doen. omdat het heslist over de verdeling van de financiële steun, die het Rijk geeft aan particulieren, pro vincies en gemeenten bij de herbeplan tingen van gekapte bossen, kale wegen en erven. Over het algemeen betaalt de staat 50% van de kosten, wanneer al thans Staatsbosbeheer de plannen voor herstel van de bebossing van een land goed of streek heeft goedgekeurd. Tot nu toe zijn ongeveer 7500 aan vragen ingediend. Ruim 6400 hiervan werden reeds behandeld; 900 aanvragen moesten worden afgewezen. Over twee jaar, zo schat het Staatsbosbeheer, zal iedere plekje grond in ons land, waar vóór de oorlog een boom stond, die sneuvelde tijdens de bezetting, weer beplant zijn. Dat betekent niet, dat over twee jaar in Nederland weer even veel hout voor de mijnen en industrie geproduceerd wordt als vóór de oorlog. Het tekort aan mijnhout zal nog en kele jaren blijven bestaan. Gelukkig behoort de populier, waarvan het hout door de industrie veel gevraagd wordt men gebruikt het voor de luciferfa- bricage, voor fineerwerk, voor embal lage en doodkisten tot de boomsoor ten, die snel tot volle wasdom komen, zodat over dit hout enkele jaren eerder beschikt kan worden dan over de naaldhoutsoorten. Wat eikenhout be treft zal de spoeling nog vele jaren dun zijn, want de eiken hebben vele tien tallen jaren nodig om tot wasdom te komen. Ons land is percentsgewijs na Enge land het minst beboste land van Euro pa. Slechts 7% van de oppervlakte is bos. Het Staatsbosbeheer is van mening, dat dit onvoldoende is. De behoefte aan recreatiegelegenheid wordt door de ster ke bevolkingsaanwas steeds groter, ter wijl bebossing van groot belang is voor het tegengaan van winderosie, waarvan vooral de provincies Noord-Brabant en Drente te lijden hebben. Staatsbosbeheer wijst er in dit ver band op, dat ook in de polders van de drooggelegde Zuiderzee bossen moeten worden aangelegd. Er bestaan wel plan nen hiertoe, maar in landbouwkringen rijst verzet hiertegen. Men is echter bij Staatsbosbeheer de opvatting toegedaan, dat ten minste 7% van de polders bei bost moet worden en niet 3%, zoals in de bedoeling ligt. De houtvoorziening van ons land is hiermede ook gemoeid, vooral in tijden van nood, wanneer de invoer van hout beperkt is of geheel stil staat. Ons land moet trachten zo min mogelijk van het buitenland afhankelijk te zijn. Het belang hiervan is tijdens de oorlog gebleken, toen de mijnen voldoende hout uit het binnenland kon den betrekken om hun productie voort te zetten. Ook ten behoeve van het toerisme is het noodzakelijk, dat het peil van de bebossing van ons land eerder omhoog dan omlaag gaat. De Commissie Over leg Landschapsherstel spant zich tot het uiterste in om de schoonheid van ons vaderlandse landschap te helpen verhogen. Zij kan aan particulieren of instellingen, die het oude aanzien wil len hergeven aan streken, die door oor logshandelingen aan schoonheid inge boet hebben, geldelijke steun verlenen. (Eigen bericht) Met meer dan negenhonderd Neder landers mannen, zowel als vrouwen ondernemen prof. dr. Ir. F. A. Heyn, professor in de kernphysica aan de Technische Hogeschool te Delft, de heer J. J. Mulckhuyse, student in de wijsbegeerte en natuurwetenschappen te Amsterdam en drs. J. Stofberg, die juist slaagde voor zijn doctoraal exa men natuurwetenschappen, een be langwekkend experiment. De proefleider, de heer Mulckhuyse, bekijkt in de studeerkamer van zijn ouderlijk huis aan de R. Vinkeleskade in Amsterdam-Zuid, iedere avond van de werkdagen Maandag tot en met Vrijdag gedurende zes proefweken, een stapeltje Zenerkaarten. Totaal 25 stuks. De volgorde, waarin hij dit doet, is volkomen willekeurig, maar hij no teert nauwkeurig welke figuren hij achtereenvolgens in een lange rij op zijn bureau legt. Om 11 uur 's avonds controleert hij de volgorde nog eens. Daarna pas worden de kaarten weer in elkaar geschoven en op een stapel tje gelegd. De negenhonderd proefpersonen moe ten nu in hun of haar respectievelijke huiskamers diezelfde avonden tussen 7 en 11 uur een gissing maken naar de volgorde, waarin de proefleider de kaarten onder zijn ogen gekregen heeft. Zonder erbij te denken moeten ze on middellijk deze volgorde noteren op de aan hen toegezonden staten. Het is een hoogst eenvoudige werk, want de Zenerkaarten zijn kaarten, waarop eenvoudige symbolen zijn afgebeeld. Een ster, een vierkant, een cirkel, een plus, of een paar golflijntjes. Mathe matische figuurtjes, die zo volkomen zakelijk zijn, dat ze geen enkele bij gedachte bij de proefpersoon kunnen wekken, die storend zou kunnen wer ken. Dertig avonden totaal, onderbroken door rustperiodes van een week na iedere tien avonden, zal dit weten schappelijk spel herhaald worden. Op 9 Maart is het de laatste avond. Daar na zullen de invullijsten met dus in totaal meer dan 675.000 gissingen in handen komen van de proefleider en andere onderzoekers, die het grondig gaan bestuderen. Wat de zin van dit alls is? Het is een paragnostisch experiment. Men wil nagaan de verschijnselen van tele pathie, helderziendheid, prognosie enz. Eerder werd een soortgelijk ment reeds verricht in Amerika**1**' Engeland. Voor Nederland is h 1,1 eerste proefneming op zo grote Ze geschiedt onder auspiciën ,schaaL JN het parek waer, in de nanoen, menschen kyeken naer 't ghediert', Loopend deur de ruyme laanen, waer dat parek mee is versierdt, Quam onlangs een beeldigh meysken aenghewandelt met een hond, En tesaem met 't kleyn myraeckel sagh se naer een sitplaets rond. Langh te speuren was niet noodigh, want onmidd'lyck riep een heer: „Set uw welghevormd figuurtjen maer op dit, myn banckjen neer!" En ooek and're mannen weezen haer het mooyste pleckjen aen; „Comt jufvrouw, soudt ghe nu echt niet op dit banckjen sitten gaen?" En sy koos het mooyste banckjen, oock de hond sprong flux daerop, en meteen krabden vijf heeren 't kleyne diertjen op de kop. „Wat een lief jen", klonck het luyde, „kyck syn ooghjens lief en staen! 'k Sou dat hondjen willen weezen..." en se keecken 't meysken aen... Twintigh heeren fleemden weldra 't spitse snuytjen van de hond, Die sich lyck Miss Holland voelde, en het wel ghesellig vondt. Elck van hen betoonde duydlyck van een dierenvriend te syn. Want dit siert de man der schepping en sulcks vindt een vrouw steeds fyn. Toen het meysken op sou stappen, spronghen allen op de been: „Sal lek 't hondjen begeleyden?" „Kunt ghe dat wel heel alleen?" Armen werden aengebooden, maer se vielen, toen se sey: Dat ta waerlyck ooverboodigh: 't vuyle dier hoort niet aan my!" THOMASS1US (Van onze speciale verslaggever) UET JAAR onzes Heeren 1396: Willem van Gulik, Hertog van Gelre, vriend en beschermer van de „Stat Elleburrich" aan de vlakke Zuidkust van de Zuiderzee kondigde een bezoek aan. Hij kwam het in 1392 door hem opgedragen werk, de verplaatsing van Elburg naar voor de zee veiliger gronden in ogenschouw nemen. De stad was werkelijk zo goed als gereed, al hadden Veluwers en Oldenbroekers een duchtig handje moeten helpen. Met blijden jubel, aldus de kroniekschrijver, werd de hertogelijke stoet door de bevolking ontvangen. Zij had alle reden tot juichen, want dank zij het ingrijpen van de vorst was baar stad nu beter beveiligd tegen de gestadige stormloop van de zee op het land en tegen onverhoedse over vallen van de op de Veluwe rondzwervende benden en roofridders, waarvan zij zo lang te lijden had. De verplaatsing en herbouw van de stad was geschied onder oppertoezicht van righter Arent toe Boecop, rentmeester des Hertogs, die, zo vervolgt de kroniekschrijver, opdracht gaf „een goedt eedelmans woeninghe, hoghe myt tinnen te tymmeren ende daerover noch 3 huyssen tot stallinghe, dat dije fforst myt alle syn gansse hoffgeseyn, myt syn perden" kon worden onder gebracht. vlogen jaren heeft zij behoefte aan een beschermende en steunende hand. Het zijn nu niet meer roofridders en hun benden, die Elburg bedreigen en de zee beukt niet meer op haar wallen. Die zee, hun Zuiderzee, is getemd, ge kneveld, ten dode opgeschreven. Dit jaar nog zullen de Elburgers hun kot ters, meer dan veertig in getal, kunnen zien uitvaren, maar dan is het vrijwel gedaan. Een deel van de dijk, waar het nieuwe land van de Oostpolder achter zal liggen, snijdt door het water; de Rampense Vaart, waar zij sedert men senheugenis vissen. Dan zullen op de plaatsen, waar zij hun netten uitwer pen, baggermolens volop in bedrijf zijn. Stad van traditie J^AAROM staan de ogen in de ge groefde koppen van de vissers som ber, als zij bij hun vijf en een halve eeuw oude Vischtoren of bij de haven staan te praten. Wat moeten zij begin nen? Ander viswater zoeken voor de korte tijd, dat het er nog is? Daar hou den zij niet van. Zij zijn honkvast, die Elburgers. Als het maar even kan, ko men zij 's avonds binnen. Dat deden hun vaders, hun grootvaders, hun ge hele voorgeslacht, dat is Elburgs. Een ander beroep kiezen? De ge dachte er aan bezwaart hen, voo'ral de ouderen. Het werk aan de wal trekt hen niet en degenen die tot de grote stap besloten zijn, jongeren, die de raad van burgemeester Jhr. W. J. van der Poll opgevolgd hebben en de win- tercursus volgen op de Technische School, vragen zich af, waar aj] hun HE grootste belangstelling van de ho- ge bezoeker ging uit naar dit ge bouw, dat hoog boven de eenvoudige burgerwoningen uitstak. Er wachtte hem een keurig versierde tafel, voor zien van allerlei gerechten en de no dige wijn, geëigend om de vorst en zijn gezelschap in goede stemming te doen geraken. Te midden der algeme ne vrolijkheid Stond de hertog van zijn zetel op en vroeg op schertsende toon: „Boecop, dit alles wat ge hebt laten timmeren, doet gij dat uit uw eigen buidel of uit de opkomsten van mijn bezittingen?" Hierop antwoordde de rentmeester: ,Genadigie heer en vorst, ik doe dat niet van mijn, maar van uw geld, daar ik gemerkt heb, dat u gaarne te Elburg bent en hier zijn niet zulke huizen, waar uwe vorstelij ke genade kan logeren. Daarom heb ik dit gebouw tot uw eer laten timmeren in de hoop, dat u mij dat niet in onge nade zult toerekenen." „Boecop", zo sprak de hertog, een zilveren beker in de hand nemende, „neen, daar hebt ge heel goed aan ge daan. Ik dank u daarvoor. Ik schenk u met deze beker ook de huizen". Het jaar onzes Heren 1951. Elburg zou een sprookjesfiguur als de goed moedige en vrijgevige Hertog Willem weer met blij gejubel binnen haar muren verwelkomen, want de stad wordt bedreigd door groter nood dan in 1392. Meer nog dan in die langver- nieuw-verworven bekwaamheid ten nutte kunnen maken. Elburg heeft im mers bitter weinig industrie binnen haar muren. Er is de palingrokerij, die weliswaar ook paling van Volendam en Urk verwerkt, maar welker toe komst ook niet rooskleurig is. Er is een confectiefabriek, maar die ver schaft alleen werk aan meisjes. Elburg staat voor een muur. Het kan op eigen kracht niet verder. Is het eertijds zo bloeiende hanzestadje nu voorgoed ten dode opgeschreven? Zal ten slotte de verlatenheid heersen in dit prachtige monument van de Middeleeuwen? Zal men weer het honend gedichtje: „Die van Campen en doen [ons nyet Die van Harderwijk hebben [de moet nyet, Die van Elburg hebben het [goet nyet Gods vryent, allemans vijandt", aan de poortmuur plakken, zoals roof ridder Herbert van Putten in 1373 deed? Omschakeling noodzakelijk. J7R moet hulp komen. Hoe? Het Rijk, de provincie en het gemeentebe stuur, zetelend in hetzelfde gebouw, dat Boecop voor Hertog Willem bouwde, doen reeds veel. Zij kunnen echter zelf geen nieuwe werkgelegenheid voor de Elburgers uit de grond stampen. Zij kunnen wel, en dat doen zij ook, het voor de industrie aantrekkelijk maken zich in Elburg te vestigen. De stad heeft op het ogenblik 6 ha. industrieterrein liggen en Elburg is bereid dit terrein tegen uiterst schappelijke voorwaarden ter beschikking te stellen. Een middelgrote industrie zal genoeg arbeidskrachten kunnen vinden. De El burgers zijn geen lui volkje. Zij zijn gehecht aan hun stad en zij hebben er heel veel. zo niet alles voor over, dat zij blijft bestaan. Op school leert ge: Elburg kende haar grootste bloei in de 15d een I6de eeuw. Heden ten dage is zij een dode stad. Als ge het bezoekt, dan beseft men weer eens, hoe graag de mens grote woorden gebruikt. Men noemt een stad dood, obdat ze eeuwen lang heeft moeten worstelen om haar bestaan, wellicht omdat de stad nog juist even groot is, nog voor een groot deel bestaat uit dezelfde huizen als vier eeuwen terug. Zo hevig was Elburgs strijd om het bestaan, zo groot de tegenslag, dat zij zich niet kon uitbreiden niet meer tot grote bloei kon komen. Elburg is geen dode stad, maar zij kan het worden. Haar 2800 burgera leven in bange vreze. geschiedt Studievereniging search. voor auspiciën va' PhysiciQ R*. WELKE huisvader kwam vroeg laat niet in aanraking met de p sonele Belasting, die zeer oude direct» belasting, die juist weer op de hellip is geweest en een grondige revisie on derging. Een rivisie, die speciaal nood' zakelijk is geworden nu per 1 janZ! j.1. de reeds meerdere jaren in de lUCb hangende algemene huurverhoging feit werd. Het zal vele lezers ongetwijfeld niet bekend zijn en zij zullen het vermoe. delijk ook niet erg gemakkelijk kun', nen aanvaarden, dat de Personele Be lasting bedoelde te zijn een zuivere verteringsbelasting. De overheid meende ter zake van bepaalde verte, ringen een bijdrage in haar uitgaven te kunnen vorderen van hen, die zich de „luxe" van deze verteringen permit. teerden. En het was inderdaad ook zo dat diverse verteringen een aanwijzing vormden voor een zekere draagkracht Deze draagkracht bleek uit het ge- bruik van onderscheidene in de loop der jaren steeds wisselende objecten, door de Wet als evenzovele grondsla gen van de belasting aangewezen. De Personele Belasting heeft een ouds en tevens rijke geschiedenis. In 1822 kwam de eerste „heffing op het per- soneel" tot stand. Er waren toen zei grondslagen, te weten: huurwaarde, deuren en vensters, haardstel den. mobilair, dienstboden en paarden. Het zal ons, met onze op vattingen uit het midden van de 20e eeuw, zeker niet gemakkelijk vallen te aanvaarden, dat ruim honderd jaar ge leden het hebben van deuren en ven sters in de woning als een dusdanige vertering werd beschouwd, dat te dier zake het heffen van belasting ge motiveerd werd geacht. De thans verdwijnende Wet op de Personele Belasting stamt uit het jaar 1896. Ook toen kende men zes grond slagen, n.1.: huurwaarde, haard steden, mobilair, dienstbo den, paarden en rijwielen. Andere tijden, andere zeden, dus ook andere belastingobjecten. In 1909 werd toegevoegd de grondslag motorrij tuigen. Het moest tot 1919 duren al eer de grondslagen haardsteden en r ij wielen kwamen te vervallen. In dat jaar werd aan de belastingheffing onderworpen het houden van plezier vaartuigen en biljarts. Mede in verband met de betrekkelijk geringe opbrengst van een groot deel der grondslagen en tevens in aanmer king nemende de aan de controle op belastingheffing naar deze grondslagen verbonden kosten, brachten de oorlogs jaren een zeer ingrijpende wijziging. Alleen de grondslagen huurwaarde en mobilair bleven gehandhaafd. a. tot woning; t b. tot gemak, uitspanning, of vermaak van de gebruiker. Er is geen personele belasting ver schuldigd wegens het gebruiken van be- drijsfpanden, dus niet van fabrieken, kantoren, winkels, café's e.d. De nieuwe wettelijke bepalingen on derscheiden zich op twee punten zeer belangrijk van die uit de Wet van 1890, zoals deze laatstelijk luidden. In de eerste plaats ten aanzien van de tarie ven. Deze „tariefswijziging" houdt ten nauwste verband met de algemene huurverhoging. Daarover in een vol gend artikel. Een tweede belangrijke wijziging be treft zeer speciaal de verhuurders van gemeubileerde kamers. Voor hen is een verzwaring van lasten ontstaan. „Indien een perceel door de hoofdge gebruiker gedeeltelijk aan één of wee^ personen, niet behorende tot zijn ge zin of zijn dienstboden, ten gebruik wordt afgestaan met inbegrip van daar in aanwezige meubelen, wordt het a dus afgestane beschouwd als een a zonderlijk perceel in gebruik bij de hoofdgebruiker". Zo luidt thans het eerste lid van artikel 19 der nieu*e Wet en zo luidde ook ongeveer par- le lid, van artikel 33 der oude Wet. De oude Wet bepaalde voorts, da huurwaarde van de hier bedoelde zonderlijke percelen slechts voor als belastbare huurwaarde werd aa gemerkt. Bevonden deze percelen z op badplaatsen, lust- of ontspanning oorden (bijv. Bergen) en werden doorgaans niet dan gedurende een tijd van het jaar verhuurd, dan w de huurwaarde slechts voor 1/3 fs*etl lastbare huurwaarde aangemerkt. overeenkomstige reductie beston ten aanzien van de waarde van he bilair voor de belastingheffing naar tweede grondslag. „g. In de nieuwe Wet komen deze lingen niet meer voor. De verlul"u)ien van gemeubileerde kamers - _je voortaan dus over de volle huurw en de volle mobilairwaarde in d® sonele Belasting worden betrokke^

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1951 | | pagina 7