Wij hebben een nacht aan de
speeltafel gezeten
Twee werelden of eén?
HAECKT IN! C
Verhalen en Vertelsels
AMSTERDAMS PODIUM
De rouletteschijf draait, het balletje
tolt en speel koorts grijpt de gokkers aan
In de ban van het spel
Het Gemaskerd Bal
LETTERKUNDIGE
VERSCHIJNINGEN
ZATERDAG 21 APRIL 1951
(Van onze speciale verslaggever)
„CAftES v°8 JEUX, MESDAMES ET MESSIEURS". Het is een heer van naar
schatting veertig jaar glad gezicht, goeddeels kale schedel - die dit geluid
laat horen. Voor een drietal dames en een vijftal heren is dit het sein om met
blauwe witte, groene paarse en gele fiches te gaan schuiven, waarvan zij een
stapeltje voor zich hebben De dames en heren kiezen zich de in het groene vilt
van de lange tafel geschilderde rode of zwarte nummers, waarvan zjj het geluk
verwachten. Zij spelen plain, swall, carré, even of oneven, rood of zwart, hoge
of lage nummers. Het schuiven, wikken en wegen duurt totdat de heer aan het
hoofd van de tafel een welluidend „Fini!" Iaat horen.
/-yp hetzelfde ogenblik geeft hij de
roulette een slinger en schiet hij
met een verbazingwekkende gerouti
neerdheid een stalen kogeltje tussen de
vingers weg, dat in tegengestelde rich
ting op de draaiende rouletteschijf
gaat tollen. Er is een gespannen aan
dacht onder de spelenden. Het tikken
van de grote pendule op de marmeren
huiskamerschoorsteen is duidelijk
hoorbaar. Het aansteken van een luci
fer is een enerverend geluid in deze
stilte, waarin het tollende kogeltje op
de rouletteschijf alleen iets vertrouwds
gegeven heeft.
Langzamer, en langzamer gaat de
schijf draaien. Weinige seconden later
heeft ook het kogeltje een rustpunt
gevonden. „Negen en twintig rood"
meldt de heer de uitslag, om onmid
dellijk het harkje te grijpen en met
omzichtige handigheid al die fichgs
naar zich toe te halen, waaraan deze
keer het geluk voorbij ging. Enkele
kleurige schijfjes blijven staan. De
heer berekent de winst, die deze de
gelukkige bezitters hebben opgeleverd.
Voor een plain het 35-voudige van de
inzet. Voor een kolom het drievoudi
ge. Voor een carré het zevenvoudige,
of voor „rood" of „oneven nummers*'
of „hoge nummers" het dubbele.
Een nette dub
HE LEZER zal het al begrepen heb-
ben, we bevinden ons in een van
die na de oorlog als paddenstoelen uit
de grond gerezen speelhuizen, waar de
roulette draait, en waar desnoods ook
baccarat of trente-quarante gespeeld
kan worden. Een besloten club, ergens
in een bovenwoning in een nauw
straatje in Haarlem. De hoofdstad van
Noord-Holland telt op dit ogenblik al
zeven van deze besloten speelgelegen-
hetien. Zeven nü, morgen wellicht
meer. Enige weken geleden waren het
er nog maar vier
„A 1'Espoir" heet deze club. Het is
een „nette club", met een bestuur en
een huishoudelijk reglement en een
kasboek. Een club met een keurig le-
denregister, waarop al ongeveer zestig
namen voorkomen. Men komt hier niet
zo-maar binnen. Het bestuur ziet
scherp toe, met vertrouwd volk te ma
ken te hebben. Voor die vertrouwd
heid draagt het maar gedeeltelijk eigen
verantwoordelijkheid. Het bestuur
wenst zich volkomen te houden aan
de wet. Die wet zegt, dat de politie
met het bestaan ervan op de hoogte
moet zijn. En dus heeft men het le-
denregister ook keurig netjes gedepo
neerd aan het hoofdbureau van politie
Wanneer er zich een nieuw lid meldt,
moet er, net als in iedere nette ver
eniging een ballotage geschieden. Wan
neer de bestuursleden of medeleden
zelf geen bezwaar hebben tegen de
toelating, het bestuur zegt het laatste
woord in deze aan de politie te laten.
Dan krijgt de nieuweling zijn lid
maatschapskaart.
Het is de nieuweling weldra duide
lijk, dat het gezelschap, waarin hij ver
zeild geraakt is, de knepen van het
„vak" volkomen bekend zijn. De bank
houdercroupier, die met zijn Franse
uitspraken een Niceaanse geest door
zijn huiskamer laat spelen, heeft net
vak door en door leren kennen in de
speelzalen aan de Cöte d'Azür. Niet
alleen als speler, maar ook als bedien
de in de luxueuze speelzalen van Mo
naco, Nice, en andere wereldBeroem-
ae toeristencentra. Hij noemt zichzelf
•en gokker. Iemand, die niet van op
houden weet, en desnoods doorgaat tot
hjj zijn laatste frankske verspeeld
heeft. „Eén avond heb ik eens voor
een waarde van f 5400 aan francs ver
speeld in een paar uur tijds. Ik was
nog even een straatje om gegaan
's avonds om negen uur. Mijn vouw
bleef in het hotel. Ik zou direct te
rugkomen. Om twaalf uur was ik los.
Ik had nog precies vijftien francs over
om de portier van de speelzaal zijn
dubbeltje fooi te geven en met de
tram naar het hotel terug te gaan. Het
geluk zat me die avond niet mee
Als je daar niet tegen kunt, moet ie
niet spelen...."
De speelkoorts
^UDKEN zijn er meer. Mensen, die
niet tegen hun verlies kunnen,
maar toch spelen. Ze zijn al te vinden
in de kleine kring van leden van deze
eerde. Men herkent ze onmiddellijk,
ook zonder veel .speelkamer-ervaring'
Nauwelijks zitten ze op hun stoel aan
de lange tafel, of het spel grijpt hen.
Hun ogen volgen gespannen het dan
sende kogeltje op de zwarte schijf met
dan, dat nog niet alle menselijk gevoel
in hem gedood is. „U mag niet verder
spelen. Gaat u maar eens even daar
zitten", grijpt hij abrupt in. Het doet
het slachtoffer opveren uit zijn verdo
ving. Ja, inderdaad verdoving. Niets
anders zag hij meer dan de nummers
en de fiches voor hem, en die aldoor
maar tollende schijf. Niets anders
hoorde hij meer dan het tikken van
het kogeltje tegen de uitsteeksels in
de schijf, die zijn vaart moeten rem
men en het lot de meest ongedachte
wendingen moeten geven.
Het duurt niet lang, of de verdo
ving is uitgewerkt. De normale ge-
laatstkleur komt weer terug, de
zweetdruppels op het voorhoofd zijn
verdwenen. De man is weer in de wer
kelijkheid teruggekeerd, en kan zijn
leed dus weer rustig onder de ogen
zien. De realiteit verontrust niet meer.
De ban van het spel is gebroken. Hij
is weer normaal mens geworden. Een
wat schraal mannetje, vriendelijk, doch
gereserveerd. Een mens als u en ik met
hebbelijkheidjes en onhebbelijkheidjes,
maar niets opvallends in zijn hele
uiterlijk. Een mens, die men eens in
zijn leven misschien ontmoet en wiens
zorgen, impulsen en desillusies men
dus onmogelijk kan peilen. Maar zo
een voorbijganger.... En nu, speler
Speler met al de hartstocht en energie,
die zijn al half versleten corpus nog
kan opbrengen
Overal wordt gespeeld
Er zijn in Nederland zeker al hon
derdvijftig roulette-clubs. In Den Haag
zijn de meeste. Daar zijn clubs, waar
men per taxi voor rekening van de
club naar het rijk gestoffeerde clublo
kaal gehaald wordt. Waar men de ge
hele avond naar believen de meest ex
quise dranken geserveerd krijgt. Clubs
waar de bank zo bij wijze van verras
sing zelf eens wat inzet: een luxueu-
se bontjas of een gouden horloge,
het valse spelen uitstekend onder de
Clubs ook, waar men alle knepen van
knie heeft. Waar men handig weet te
manipuleren met twee kogeltjes, met
een magneet, of ander foefje. De mees-
MENSEN, DIE NOOIT IETS te maken
hebben met datgene, wat men „de
kunstwereld" noemt, en wier pad zich
niet kruist met dat van hen, die men
pleegt aan te duiden met kunstenaars,
zijn gelukkige mensen. Omdat ze het
voorrecht hebben alleen maar, als hen
dat zo uitkomt, kennis te moeten ne
men van de dingen die zich afspelen
vóór het voetlicht. Ze hebben geen
flauw besef wat er zich achter dat
voetlicht alzo afspeelt. Men veronder
stelt daar wellicht een Olympische
vrede, maar men vergist zich. Er is in
die wereld van schminck en applaus,
van schijnwerpers, maskers en make-
up, van muziek, ballet en toneel, al
precies evenveel narigheid en haat,
wangunst en ellebogerjj, gerèn en ge
draaf achter zichzelf, evenveel klei
nere en grotere gemeenheid, laster en
broodroof, enz. enz., als in de gewone
huis-tuin- en keukenwereld. Precies
evenveel. Niets meer, maar zeker niets
minder.
AAN HET EIND van de vorige week
vertrokken Theo Baylé en zijn
vrouw naar Wenen. Men zou denken
dat dit een glorieus afscheid is geweest,
want Theo Baylé was een groot man
op de Nederlandse opera-planken en
zeer beslist op de Amsterdamse. Men
zou zelfs kunnen beweren dat hjj na
de oorlog de grote stuwkracht van ons
nationaal opera-instituut i6 geweest en
als men dat beweert, is men niet zo
bijzonder ver bezijden de waarheid.
Er is ons iets bekend van de achter
gronden der „affaire-Baylé", en dat
iets is niet zo heel erg fraai. Die affaire
is een buitengewoon onsmakelijke en
zeer ón-artistieke. Men zou zelfs de
bewering willen lanceren, dat er van
bepaalde zijde systematisch is gepro
beerd Baylé als artist te ondermijnen,
kapot te maken en te vernietigen. En
het leek of men daarmee een aardig
eind op de goede weg was gevorderd.
De laatste maal zong Theo Baylé in
Un Ballo in Machera: het gemaskerde
bal. Zo ooit, dan was de faam van
déze opera symbolisch voor alles wat
zich om en rond Baylé heeft afge-
te bezoekers ontgaat het. Ze bevinden
zich op een hyper-igevaarlijk terrein
Maar ze hebben er geen weet van.
Men mag niet voor alle clubs deze
maatstaf aanleggen. Zeker niet. Maar
het kaf van het koren te scheiden,
het is moeilijk op het eerste gezient
geheimzinnigheid. Het feit, dat het ha-
Rond alle clubs hangt een sfeer van
zard-spel hier te lande teen verboden
sport is, werkt die geheimzinnigheid
sterk in de hand.
Het lyckt ons volck wel veurbestemt gescheyden steets te syn:
Elck onser heeft syn heylighdom, met 't bord: „Privé-terreyn!"
Geen komité by ons aen huys, of 't siet als schaeckbord uyt:
Syn vpogheltjes ghelyck-ghebeckt hoe aars is vaeck 't gheluit!
De „bonden" syn het meestal eens soo teeghen coffyetyd;
Als iemand hunner luyde seght: „lek wil een rondjen kwyt!"
Maer verder kaackelt en krackeelt het alles deur elkaer
En als de keelen schor en syn is de agenda klaer.
Eenelck draegt syn principe meê. als waer 't een swaere last,
Waerby 't bedachtsaem weigheren van Compromissen past.
Men streelt „ons Sociael ghevoel" verliefd onder de kin,
Maer selden siet men resultaet en ware baet daerin.
Maer nu ghing dan deur Neederland een echte Zegekreet,
die elck van ons het „lek in Al" totael vergheeten deedt.
„Haeckt in!" soo luydt het motto thansch: „en reyekt elkaer de hant!"
„Er woedt een vreeselycke plaeg in 't kleyne Nederlant."
En de N.S., Jan Boezeroen, en Beynes, P.T.T.;
Zy allen haeckten hartlyck in en collecteerden mee.
Een werekman schonck een uurloon wegh: een ander ghing ter schaeck;
De opbrengst was veur 't goede doel: wat hier móst inghehaeckt!
Wie het idee ons heeft ghedaen, voorwaar, dat weet ick niet,
Maer 't is niet noodigh, als men slechts de resultaten siet!
Och Hollant, soo verdeeld en kleyn. toont steets uw goede sin:
Siet eerst het doel, het ideaal en haeckt dan blyde inl
THOMASSIUS
speeld. Te beginnen met een bepaalde
actie van een bepaalde instelling, en te
eindigen met een aanval in de enige
krant van ons vaderland, die het privi
lege van eerlijkheid en onkreukbaar
heid hooghoudt: De Waarheid.
Theo Baylé zingt op dit ogenblik in
het wereldberoemde Theater an der
Wien in Wenen, en hij zal, dit jaar nog,
zingen in vele hoofdsteden van Euro
pese landen. Daarna in Amerika. Wij
geloven dat wjj ons daarover oprecht
mogen verheugen en lye zullen ons des
te meer verheugen, als we vernemen
dat hij daar, zingend onder de grote
talenten van vijf continenten, succes
heeft en erkenning vindt. In dit spe
ciale geval niet zozeer ter wille van de
artistieke reputatie van ons eigen land,
(dat niet beter verdient, dan dat Baylé
hier nooit m 'er terugkomt) als wel uit
blijdschap dat het bepaalde onder
grondse werkers nét niet mocht geluk
ken, Baylé artistiek te vermoorden.
Wij hadden het niet bijster benij
denswaardige voorrecht even om de
hoek te mogen kijken van het labora
torium dezer ijverige werkers in het
duister. Het was een naar en triest
beeld. Om het maar heel zacht te zeg
gen: het rook er niet fris.
c
„Sprongen in de Branding" van
Belcampci. N. V. Uitgeversmaat
schappij Kosmos AmsterdamAnt
werpen Ram, Horna en andere
ratuur is gaan vergelijken. Zijn nieuw
ste bundel noemde hij „Sprongen in
de Branding" en het is werkelijk de
symboliek als Ram Horna, waarmee
de bundel welke deze naam draagt
wordt geopend, bewijst Anna Blaman,
branding van Belcampo's verbeelding dat ze mooi proza schrijven kan het-
verhalen, door Anna Blaman. Uit- waarin deze sprongen gedaan zijn. In
gave J. M. Meulenhoff, Amsterdam, het eerste verhaal „Het Museum"
Henriëtte v. Eyk: Als de Wereld krijgt men te maken met een aantal
geen per slot niet meer bewezen be
hoefde te worden en verder eigen
lijk niets. Als „verhaal" boeide het ons
donker is. 2e druk, Salamander- suppoosten van het Rijksmuseum, zo allerminst. Maar in „Trocadero" werd
reeks, N.V- Em. Querido's Uitge- op het oog wel de onpersoonlijkste een ietwat verwant gegeven, heel fijn
versmij, Amsterdam. Een Eindje lieden die er maar door het leven kun- en mooi behandeld, waarbij het overi-
oro. Uitg. De Bezige Bij, Amster- nen schuifelen. Maar Belcampo begif-
dam. Annie M. G. Schmidt: lm- tigt hen met allerlei bizarre hobbies
pressies van een Simpele Ziel. en fantasieën; een is er die er de over-
N.V. Em. Querido's Uitgeversmij, tuiging op na houdt, dat alle „klassie-
Amsterdam. ken" in het museum vermomde Rem-
brandts zijn, een ander (die bij Piene-
J)e kunst van het werkelijke vertellen mans Slag bij Waterloo op wacht
zit onze huidige litteraire generatie staat), vecht die slag, aan de hand van
Amsterdam van twee vrouwen die zich
voorgenomen hebben, te wandelen
„om de lijn". Het zijn verrukkelijke
verhaaltjes, die bovendien trillen van
liefde voor Amsterdam en voor de
mooie dingen in de omgeving van die
stad.
Wanneer iemand zich als extra een
voudig en pretentieloos voordoet
krijgt men onmiddellijk neiging het
attentiesein te hijsen. Wat zou dèar nu
weer achter zitten?
En natuurlijk is de ziel van Annie
Schmidt niet zo simpel als ze voor
geeft te zijn. Integendeel: ze ziet de
dingen scherp en ze is pijnlijk ad rem
Ze let, als elke vrouw, op kleinighe
den. Een man noemt het tenminste
kleinigheden, maar voor een vrouw
gewrongen en de probleemstelling
niet zozeer in het bloed. Zij wil veeleer reeksen zelfgemaakte schetsen, steeds daarin wordt o.i. volstrekt niet geloof
waardig gemaakt. Knap is „Engelen
en Demonen" en, voor het- grootste
deel, het langste verhaal „Feestavond".
betogen en voorts analyseren; slechts weer over, met alle mogelijke varian
wanneer zjj haar bevindingen in een ten. Belcampo's neiging om de dingen
symbolische vorm weergeeft, komt er om te keren uit zich het kostelijkst in
nog wel eens wat echte vertelkunst te het verhaal „De preek van Adam Lan-
voorschijn. Nu heeft dat betogen, vaak genberg", welke Langenberg een zand- fantasie is de kenmerkendste eigen
van een zekere betweterigheid getui- ioper als symbool van de eeuwigheid
gende, de Nederlander steeds in het in plaats van de
bloed gezeten. Zelfs hét monument van «neemt, omdat men het glas immers
de ware vertelkunst, de Camera steeds weer pleegt om te draaien.
Obscura van Hildebrand, is er niet Welnu, zodoende komt hij tot de con-
vnj van
zeker systeem In de plaatsing van hun
fiches. Volhouden maar op één num-
®ei„Het is «r de hele avond nog niet
ni'gekomen. Eén keer zal het toch
moeten komen", is hun gedachtengang
Maer het komt niet.Ze hebben
geen veine, geen geluk, deze avond.
Hun inzetten worden steeds driester. In
één klap willen ze terug verdienen,
wat ze onder hun vingers zagen door
glippen. Maar vrouwe Fortuna lacht
beetje om de verbeten wachtende
figuur, wiens gelaatskleur van hoog-
tood langzamerhand naar een matte
o'eekheid begint te vervagen. Zweet
druppels parelen op zijn voorhoofd.
De croupier ziet hak Eu verraadt
clusie. dat alles wat geschiedt zich tikje naast zijn, doch veelal komen de
We hebben voor ons een aantal bun- evengoed in omgekeerde volgorde zou aanmerkingen op haar werk van de
JiS" ^Unnen„ affPel®n' en. daar fantaseert van hen, wien ze passende schoe
nen geleverd heeft die ze niet gelieven
aan te trekken. En wie geboeid is door
de gekleurde nummertjes. Er zit een lopende betekenis en ongelijk gehalte, deze schoolmeester, die de plaats van
Maar met enkele uitzonderingen be- de altijd te laat komende predikant
wijzen ze, dat ten onzent toch eigen- heeft ingenomen, dan lustig op door.
lijk niet verteld wordt om het plezier Belcampo's humor is in deze verha-
van het vertellen, het genoegen om het len van een hogere orde en men sa-
verhaal. Men moet er altijd wat „ach- voueert ze met genoegen,
ter" zoeken soms is het vrij ondui
delijk wat of men moet er een lesje
uit leren- |_|umor moet men bij Anna Blaman
jp alvast niet zoeken en een causeren-
gens opvalt, dat dit verhaal uit 1940
stamt en het eerder genoemde uit 1947.
„Rosalie", eveneens uit 1947, is te ge
forceerd van opzet; men kan er overi
gens een, doch dan uiterst wrange
humor in proeven. Ook het uit 1948
stammende verhaal „Eenzaamheid" is zuUen"ze wel meer betekenen. Enfin
er zijn hele studies geschreven over
de verschillen tussen vrouwelijk en
mannelijk psyche en daar hoeven we
hier dus niet nog eens over te begin
nen. Annie Schmidt heeft overigens
ontdekt, dat er onbeschrijfelijk veel
meer over de vrouw dan over de man
geschreven is. Iedere bibliotheek van
aanzien heeft catalogusbakken vol
kaarten van boeken over de vrouw-
Zoekt men bij het trefwoord „man"
dan vindt men, badineert zij, alleen
„het eiland Man". En niets anders.
Toch wel gek. Door al die eeuwen
heen hebben mannen aan hun bureau
geleerde boekdelen geschreven over de
vrouw. Of we een soort bladluizen of
schap van Henriëtte van Eyk. Maar
vergankelijkheid ze Kan zich niet geheel onttrekken aan
de Nederlandse moraliseer-lust en in
haar sarcasmen en parodieën zijn nog
wel eens vertogen verpakt, die er een
de dartele verbeeldingskracht van snuittocren zijnEn nooit zijn wij
deze schrijfster neemt de vlekjes, wel
ke haar producten ontsieren, maar op
de koop toe. Dan geniet men weer van
de vertellingen „Als de wereld donker
is" (in herdruk verschenen), waarin
ze voornamelijk haar geliefkoosde niet nodig. We weten het zó ook wel"
thema van de materiële kanten der
vrouwen eens aan onze schrijftafels
gaan ziten om dikke wetenschappe
lijke boeken t« schrijven over: De
Man door de eeuwen heen.
Nou ja, eigenlijk is dat helemaal
T)e voornaamste uitzondering is de de verteltrant evenmin. Deze schrijf- Kerst- en Sinterklaasvieringen in ons
Rijssense notariszoon, die onder de ster vat het leven en haar eigen pro- land in
schuilnaam Belcampo onze letteren blematiek zeer ernstig op. Dat deze pro- varieert.
verrijkt heeft met enige bundels ver- blematiek niet die van iedereen ie. en Een andere Henriëtte van Eyk vindt sies (met, natuurlijk, een brokje mo
tellingen, zó fantastisch, zó gewaagd soms wel wat geforceerd aan doet, men in haar jongste bundel „Een eind-
Aldus een impressie van deze sim
pele ziel. Men ziet dat men goed zal
niet zelden spottende geest doen, voor haar op te passen. Maar ze
amuseert ten zeerste, en deze impres-
soms en zó beeldend, dat men hem weet men langzamerhand wel. Met
met sommige groten uit de wereldlite- een gevat van eroto-traumatisohe
je om". Dit zijn de verhalen der be-
tewniwen zwerftochten door en om
raai hier en daar), vormen uitermate
verfrissende lectuur.
W1TSBM BUA8
J-JOE het overigens met onze Opera in
Amsterdam verder zal gaanWij
zijn van nature geen pessimist, maar
in alle onschuld meenden wij dat de
keuze van d» nieuwe leider dezer in
stelling, de heer Van der Vies, niet be
paald een gelukkige was. Omdat ieder
een in Amsterdam, die beroepshalve
iets met dansen en choreografie te
maken heeft, al sinds jaar en dag op
de hoogte is van de ideeën en principes
van de heer Van der Vies. En dat zijn
ideeën en principes die, zeg een kwart
eeuw geleden, opgeld deden, maar van
daag, anno '51, zeer bepaald niet meer.
Desondanks werd de heer Van der Viee
benoemd.
Het is een publiek geheim dat hel
de Nederlandse balletten uitermate
slecht gaat Zowel artistiek als com
mercieel. Het is al evenmin een ge
heim, dat de balletgroepen in Amster
dam déze keuze van déze directeur
als de laatste ronde van een verloren
match beschouwen. De gong heeft al
geslagen.
Men denkt, sprekend of schrijvend
over danskunst, dat dit wel een bui
tengewoon serene, zuivere en verhe
ven wereld moet zijn. Men vergist zich.
Het is een wereld van vooroordelen.
Streberei, zelfverheerlijking en zelf
aanbidding.
j^JEN zal zich wellicht nog herinneren,
dat wjj enige tijd geleden de op
merking maakten, dat enkele interna
tionale vermaarde dirigenten besloten
hadden niet meer in Nederland op te
treden, zulks in verband met zekere
opvattingen van zekere muziek-recen-
senten van dag- en weekbladen. Wat
wij schreven werd vlak daarop van re
geringszijde bevestigd. Daarna schreef
een bekend muziekcriticus dat men
deze kwestie echter geheel anders
moest zien, omdat tal van dirigenten
en musici juist naar Nederland,
gaan om in het bezit van 't oordeel van
Nederlandse recensenten te komen.
Deze opvatting zouden wij willen
rangschikken onder de afdeling „sterk
verhaal". En wie het daar niet mee
eens is, die adviseren wjj in gemoede
om eens te trachten een aantal num
mers van het maandblad der „Concert
gebouwvrienden" (Preludium) in han
den te krijgen. Daar had men de vaste
rubriek „Pro en Contra". In de kolom
„Pro" stond dan de lovende beschou
wing, in die van „Contra" de misprij
zende (c.q. totaal afbrekende, vergui
zende). Natuurlijk is men vrij in z'n
oordeel en even natuurlijk mag recen
sent Jansen mooi vinden wat recen
sent Pietersen criant lelijk acht. Maar
er zijn ten slotte zekere normen, en
het was steeds hoogst amusant te mer
ken dat er ongeveer altijd evenveel
totaal-verguizende als hemelhoog-
juichende kritieken waren, geleverd
door onze vaderlandse pers. Dat wil
zeggen: het was amusant voor óns. Niet
voor figuren die al sinds jaar en dag
gelden als eersten onder de eersten.
Voor hen was het alleen maar: be
lachelijk en krenkend. En dat nu de
Bruno Walter's en de Pierre Monteux'
ongeduldig zitten te dorsten naar de
meningen van Nederlandse muziek
recensenten is iets, dat zelfs wij niet
voetstoots wensen aan te nemen....
Mogen wjj het hierbij laten. Het is
allemaal niet zo bijzonder fraai en
verheffend, maar het kan z'n nut heb
ben, te weten dat het ook in de wereld
van achter het voetlicht, niet alles
even hoog en edel is. Ook daar: geen
vrede, geen eensgezindheid, en slechts
in zoverre idealen als dat toevallig
uitkomt met eigen belangen en eigen
belangrijkheid. Twee werelden
Welnee! Eén en dezelfde. En als het er
tóch twee zijn.... allebei even on
volkomen en even ön-menselijk!
TEN SLOTTE: onze erkentelijkheid
aan de velen, die de laatste weken
meenden de schrijver van .het Podium
een hart onder de riem te moeten ste
ken. Men krijgt in het leven meestal
alleen bewijzen van instemming en
sympathie van z'n naaste familie of
van z'n goede vrienden. Ze zijn na
tuurlijk aanzienlijk plezieriger en ook
waardevoller, als ze van wildvreemden
komen. En van die kant kwamen ze!
De meeste hopen we persoonlijk te
kunnen beantwoorden.
ANTHONY VA* KAMPEN.