Wij hebben een nacht aan de speeltafel gezeten Twee werelden of eén? HAECKT IN! C Verhalen en Vertelsels AMSTERDAMS PODIUM De rouletteschijf draait, het balletje tolt en speel koorts grijpt de gokkers aan In de ban van het spel Het Gemaskerd Bal LETTERKUNDIGE VERSCHIJNINGEN ZATERDAG 21 APRIL 1951 (Van onze speciale verslaggever) „CAftES v°8 JEUX, MESDAMES ET MESSIEURS". Het is een heer van naar schatting veertig jaar glad gezicht, goeddeels kale schedel - die dit geluid laat horen. Voor een drietal dames en een vijftal heren is dit het sein om met blauwe witte, groene paarse en gele fiches te gaan schuiven, waarvan zij een stapeltje voor zich hebben De dames en heren kiezen zich de in het groene vilt van de lange tafel geschilderde rode of zwarte nummers, waarvan zjj het geluk verwachten. Zij spelen plain, swall, carré, even of oneven, rood of zwart, hoge of lage nummers. Het schuiven, wikken en wegen duurt totdat de heer aan het hoofd van de tafel een welluidend „Fini!" Iaat horen. /-yp hetzelfde ogenblik geeft hij de roulette een slinger en schiet hij met een verbazingwekkende gerouti neerdheid een stalen kogeltje tussen de vingers weg, dat in tegengestelde rich ting op de draaiende rouletteschijf gaat tollen. Er is een gespannen aan dacht onder de spelenden. Het tikken van de grote pendule op de marmeren huiskamerschoorsteen is duidelijk hoorbaar. Het aansteken van een luci fer is een enerverend geluid in deze stilte, waarin het tollende kogeltje op de rouletteschijf alleen iets vertrouwds gegeven heeft. Langzamer, en langzamer gaat de schijf draaien. Weinige seconden later heeft ook het kogeltje een rustpunt gevonden. „Negen en twintig rood" meldt de heer de uitslag, om onmid dellijk het harkje te grijpen en met omzichtige handigheid al die fichgs naar zich toe te halen, waaraan deze keer het geluk voorbij ging. Enkele kleurige schijfjes blijven staan. De heer berekent de winst, die deze de gelukkige bezitters hebben opgeleverd. Voor een plain het 35-voudige van de inzet. Voor een kolom het drievoudi ge. Voor een carré het zevenvoudige, of voor „rood" of „oneven nummers*' of „hoge nummers" het dubbele. Een nette dub HE LEZER zal het al begrepen heb- ben, we bevinden ons in een van die na de oorlog als paddenstoelen uit de grond gerezen speelhuizen, waar de roulette draait, en waar desnoods ook baccarat of trente-quarante gespeeld kan worden. Een besloten club, ergens in een bovenwoning in een nauw straatje in Haarlem. De hoofdstad van Noord-Holland telt op dit ogenblik al zeven van deze besloten speelgelegen- hetien. Zeven nü, morgen wellicht meer. Enige weken geleden waren het er nog maar vier „A 1'Espoir" heet deze club. Het is een „nette club", met een bestuur en een huishoudelijk reglement en een kasboek. Een club met een keurig le- denregister, waarop al ongeveer zestig namen voorkomen. Men komt hier niet zo-maar binnen. Het bestuur ziet scherp toe, met vertrouwd volk te ma ken te hebben. Voor die vertrouwd heid draagt het maar gedeeltelijk eigen verantwoordelijkheid. Het bestuur wenst zich volkomen te houden aan de wet. Die wet zegt, dat de politie met het bestaan ervan op de hoogte moet zijn. En dus heeft men het le- denregister ook keurig netjes gedepo neerd aan het hoofdbureau van politie Wanneer er zich een nieuw lid meldt, moet er, net als in iedere nette ver eniging een ballotage geschieden. Wan neer de bestuursleden of medeleden zelf geen bezwaar hebben tegen de toelating, het bestuur zegt het laatste woord in deze aan de politie te laten. Dan krijgt de nieuweling zijn lid maatschapskaart. Het is de nieuweling weldra duide lijk, dat het gezelschap, waarin hij ver zeild geraakt is, de knepen van het „vak" volkomen bekend zijn. De bank houdercroupier, die met zijn Franse uitspraken een Niceaanse geest door zijn huiskamer laat spelen, heeft net vak door en door leren kennen in de speelzalen aan de Cöte d'Azür. Niet alleen als speler, maar ook als bedien de in de luxueuze speelzalen van Mo naco, Nice, en andere wereldBeroem- ae toeristencentra. Hij noemt zichzelf •en gokker. Iemand, die niet van op houden weet, en desnoods doorgaat tot hjj zijn laatste frankske verspeeld heeft. „Eén avond heb ik eens voor een waarde van f 5400 aan francs ver speeld in een paar uur tijds. Ik was nog even een straatje om gegaan 's avonds om negen uur. Mijn vouw bleef in het hotel. Ik zou direct te rugkomen. Om twaalf uur was ik los. Ik had nog precies vijftien francs over om de portier van de speelzaal zijn dubbeltje fooi te geven en met de tram naar het hotel terug te gaan. Het geluk zat me die avond niet mee Als je daar niet tegen kunt, moet ie niet spelen...." De speelkoorts ^UDKEN zijn er meer. Mensen, die niet tegen hun verlies kunnen, maar toch spelen. Ze zijn al te vinden in de kleine kring van leden van deze eerde. Men herkent ze onmiddellijk, ook zonder veel .speelkamer-ervaring' Nauwelijks zitten ze op hun stoel aan de lange tafel, of het spel grijpt hen. Hun ogen volgen gespannen het dan sende kogeltje op de zwarte schijf met dan, dat nog niet alle menselijk gevoel in hem gedood is. „U mag niet verder spelen. Gaat u maar eens even daar zitten", grijpt hij abrupt in. Het doet het slachtoffer opveren uit zijn verdo ving. Ja, inderdaad verdoving. Niets anders zag hij meer dan de nummers en de fiches voor hem, en die aldoor maar tollende schijf. Niets anders hoorde hij meer dan het tikken van het kogeltje tegen de uitsteeksels in de schijf, die zijn vaart moeten rem men en het lot de meest ongedachte wendingen moeten geven. Het duurt niet lang, of de verdo ving is uitgewerkt. De normale ge- laatstkleur komt weer terug, de zweetdruppels op het voorhoofd zijn verdwenen. De man is weer in de wer kelijkheid teruggekeerd, en kan zijn leed dus weer rustig onder de ogen zien. De realiteit verontrust niet meer. De ban van het spel is gebroken. Hij is weer normaal mens geworden. Een wat schraal mannetje, vriendelijk, doch gereserveerd. Een mens als u en ik met hebbelijkheidjes en onhebbelijkheidjes, maar niets opvallends in zijn hele uiterlijk. Een mens, die men eens in zijn leven misschien ontmoet en wiens zorgen, impulsen en desillusies men dus onmogelijk kan peilen. Maar zo een voorbijganger.... En nu, speler Speler met al de hartstocht en energie, die zijn al half versleten corpus nog kan opbrengen Overal wordt gespeeld Er zijn in Nederland zeker al hon derdvijftig roulette-clubs. In Den Haag zijn de meeste. Daar zijn clubs, waar men per taxi voor rekening van de club naar het rijk gestoffeerde clublo kaal gehaald wordt. Waar men de ge hele avond naar believen de meest ex quise dranken geserveerd krijgt. Clubs waar de bank zo bij wijze van verras sing zelf eens wat inzet: een luxueu- se bontjas of een gouden horloge, het valse spelen uitstekend onder de Clubs ook, waar men alle knepen van knie heeft. Waar men handig weet te manipuleren met twee kogeltjes, met een magneet, of ander foefje. De mees- MENSEN, DIE NOOIT IETS te maken hebben met datgene, wat men „de kunstwereld" noemt, en wier pad zich niet kruist met dat van hen, die men pleegt aan te duiden met kunstenaars, zijn gelukkige mensen. Omdat ze het voorrecht hebben alleen maar, als hen dat zo uitkomt, kennis te moeten ne men van de dingen die zich afspelen vóór het voetlicht. Ze hebben geen flauw besef wat er zich achter dat voetlicht alzo afspeelt. Men veronder stelt daar wellicht een Olympische vrede, maar men vergist zich. Er is in die wereld van schminck en applaus, van schijnwerpers, maskers en make- up, van muziek, ballet en toneel, al precies evenveel narigheid en haat, wangunst en ellebogerjj, gerèn en ge draaf achter zichzelf, evenveel klei nere en grotere gemeenheid, laster en broodroof, enz. enz., als in de gewone huis-tuin- en keukenwereld. Precies evenveel. Niets meer, maar zeker niets minder. AAN HET EIND van de vorige week vertrokken Theo Baylé en zijn vrouw naar Wenen. Men zou denken dat dit een glorieus afscheid is geweest, want Theo Baylé was een groot man op de Nederlandse opera-planken en zeer beslist op de Amsterdamse. Men zou zelfs kunnen beweren dat hjj na de oorlog de grote stuwkracht van ons nationaal opera-instituut i6 geweest en als men dat beweert, is men niet zo bijzonder ver bezijden de waarheid. Er is ons iets bekend van de achter gronden der „affaire-Baylé", en dat iets is niet zo heel erg fraai. Die affaire is een buitengewoon onsmakelijke en zeer ón-artistieke. Men zou zelfs de bewering willen lanceren, dat er van bepaalde zijde systematisch is gepro beerd Baylé als artist te ondermijnen, kapot te maken en te vernietigen. En het leek of men daarmee een aardig eind op de goede weg was gevorderd. De laatste maal zong Theo Baylé in Un Ballo in Machera: het gemaskerde bal. Zo ooit, dan was de faam van déze opera symbolisch voor alles wat zich om en rond Baylé heeft afge- te bezoekers ontgaat het. Ze bevinden zich op een hyper-igevaarlijk terrein Maar ze hebben er geen weet van. Men mag niet voor alle clubs deze maatstaf aanleggen. Zeker niet. Maar het kaf van het koren te scheiden, het is moeilijk op het eerste gezient geheimzinnigheid. Het feit, dat het ha- Rond alle clubs hangt een sfeer van zard-spel hier te lande teen verboden sport is, werkt die geheimzinnigheid sterk in de hand. Het lyckt ons volck wel veurbestemt gescheyden steets te syn: Elck onser heeft syn heylighdom, met 't bord: „Privé-terreyn!" Geen komité by ons aen huys, of 't siet als schaeckbord uyt: Syn vpogheltjes ghelyck-ghebeckt hoe aars is vaeck 't gheluit! De „bonden" syn het meestal eens soo teeghen coffyetyd; Als iemand hunner luyde seght: „lek wil een rondjen kwyt!" Maer verder kaackelt en krackeelt het alles deur elkaer En als de keelen schor en syn is de agenda klaer. Eenelck draegt syn principe meê. als waer 't een swaere last, Waerby 't bedachtsaem weigheren van Compromissen past. Men streelt „ons Sociael ghevoel" verliefd onder de kin, Maer selden siet men resultaet en ware baet daerin. Maer nu ghing dan deur Neederland een echte Zegekreet, die elck van ons het „lek in Al" totael vergheeten deedt. „Haeckt in!" soo luydt het motto thansch: „en reyekt elkaer de hant!" „Er woedt een vreeselycke plaeg in 't kleyne Nederlant." En de N.S., Jan Boezeroen, en Beynes, P.T.T.; Zy allen haeckten hartlyck in en collecteerden mee. Een werekman schonck een uurloon wegh: een ander ghing ter schaeck; De opbrengst was veur 't goede doel: wat hier móst inghehaeckt! Wie het idee ons heeft ghedaen, voorwaar, dat weet ick niet, Maer 't is niet noodigh, als men slechts de resultaten siet! Och Hollant, soo verdeeld en kleyn. toont steets uw goede sin: Siet eerst het doel, het ideaal en haeckt dan blyde inl THOMASSIUS speeld. Te beginnen met een bepaalde actie van een bepaalde instelling, en te eindigen met een aanval in de enige krant van ons vaderland, die het privi lege van eerlijkheid en onkreukbaar heid hooghoudt: De Waarheid. Theo Baylé zingt op dit ogenblik in het wereldberoemde Theater an der Wien in Wenen, en hij zal, dit jaar nog, zingen in vele hoofdsteden van Euro pese landen. Daarna in Amerika. Wij geloven dat wjj ons daarover oprecht mogen verheugen en lye zullen ons des te meer verheugen, als we vernemen dat hij daar, zingend onder de grote talenten van vijf continenten, succes heeft en erkenning vindt. In dit spe ciale geval niet zozeer ter wille van de artistieke reputatie van ons eigen land, (dat niet beter verdient, dan dat Baylé hier nooit m 'er terugkomt) als wel uit blijdschap dat het bepaalde onder grondse werkers nét niet mocht geluk ken, Baylé artistiek te vermoorden. Wij hadden het niet bijster benij denswaardige voorrecht even om de hoek te mogen kijken van het labora torium dezer ijverige werkers in het duister. Het was een naar en triest beeld. Om het maar heel zacht te zeg gen: het rook er niet fris. c „Sprongen in de Branding" van Belcampci. N. V. Uitgeversmaat schappij Kosmos AmsterdamAnt werpen Ram, Horna en andere ratuur is gaan vergelijken. Zijn nieuw ste bundel noemde hij „Sprongen in de Branding" en het is werkelijk de symboliek als Ram Horna, waarmee de bundel welke deze naam draagt wordt geopend, bewijst Anna Blaman, branding van Belcampo's verbeelding dat ze mooi proza schrijven kan het- verhalen, door Anna Blaman. Uit- waarin deze sprongen gedaan zijn. In gave J. M. Meulenhoff, Amsterdam, het eerste verhaal „Het Museum" Henriëtte v. Eyk: Als de Wereld krijgt men te maken met een aantal geen per slot niet meer bewezen be hoefde te worden en verder eigen lijk niets. Als „verhaal" boeide het ons donker is. 2e druk, Salamander- suppoosten van het Rijksmuseum, zo allerminst. Maar in „Trocadero" werd reeks, N.V- Em. Querido's Uitge- op het oog wel de onpersoonlijkste een ietwat verwant gegeven, heel fijn versmij, Amsterdam. Een Eindje lieden die er maar door het leven kun- en mooi behandeld, waarbij het overi- oro. Uitg. De Bezige Bij, Amster- nen schuifelen. Maar Belcampo begif- dam. Annie M. G. Schmidt: lm- tigt hen met allerlei bizarre hobbies pressies van een Simpele Ziel. en fantasieën; een is er die er de over- N.V. Em. Querido's Uitgeversmij, tuiging op na houdt, dat alle „klassie- Amsterdam. ken" in het museum vermomde Rem- brandts zijn, een ander (die bij Piene- J)e kunst van het werkelijke vertellen mans Slag bij Waterloo op wacht zit onze huidige litteraire generatie staat), vecht die slag, aan de hand van Amsterdam van twee vrouwen die zich voorgenomen hebben, te wandelen „om de lijn". Het zijn verrukkelijke verhaaltjes, die bovendien trillen van liefde voor Amsterdam en voor de mooie dingen in de omgeving van die stad. Wanneer iemand zich als extra een voudig en pretentieloos voordoet krijgt men onmiddellijk neiging het attentiesein te hijsen. Wat zou dèar nu weer achter zitten? En natuurlijk is de ziel van Annie Schmidt niet zo simpel als ze voor geeft te zijn. Integendeel: ze ziet de dingen scherp en ze is pijnlijk ad rem Ze let, als elke vrouw, op kleinighe den. Een man noemt het tenminste kleinigheden, maar voor een vrouw gewrongen en de probleemstelling niet zozeer in het bloed. Zij wil veeleer reeksen zelfgemaakte schetsen, steeds daarin wordt o.i. volstrekt niet geloof waardig gemaakt. Knap is „Engelen en Demonen" en, voor het- grootste deel, het langste verhaal „Feestavond". betogen en voorts analyseren; slechts weer over, met alle mogelijke varian wanneer zjj haar bevindingen in een ten. Belcampo's neiging om de dingen symbolische vorm weergeeft, komt er om te keren uit zich het kostelijkst in nog wel eens wat echte vertelkunst te het verhaal „De preek van Adam Lan- voorschijn. Nu heeft dat betogen, vaak genberg", welke Langenberg een zand- fantasie is de kenmerkendste eigen van een zekere betweterigheid getui- ioper als symbool van de eeuwigheid gende, de Nederlander steeds in het in plaats van de bloed gezeten. Zelfs hét monument van «neemt, omdat men het glas immers de ware vertelkunst, de Camera steeds weer pleegt om te draaien. Obscura van Hildebrand, is er niet Welnu, zodoende komt hij tot de con- vnj van zeker systeem In de plaatsing van hun fiches. Volhouden maar op één num- ®ei„Het is «r de hele avond nog niet ni'gekomen. Eén keer zal het toch moeten komen", is hun gedachtengang Maer het komt niet.Ze hebben geen veine, geen geluk, deze avond. Hun inzetten worden steeds driester. In één klap willen ze terug verdienen, wat ze onder hun vingers zagen door glippen. Maar vrouwe Fortuna lacht beetje om de verbeten wachtende figuur, wiens gelaatskleur van hoog- tood langzamerhand naar een matte o'eekheid begint te vervagen. Zweet druppels parelen op zijn voorhoofd. De croupier ziet hak Eu verraadt clusie. dat alles wat geschiedt zich tikje naast zijn, doch veelal komen de We hebben voor ons een aantal bun- evengoed in omgekeerde volgorde zou aanmerkingen op haar werk van de JiS" ^Unnen„ affPel®n' en. daar fantaseert van hen, wien ze passende schoe nen geleverd heeft die ze niet gelieven aan te trekken. En wie geboeid is door de gekleurde nummertjes. Er zit een lopende betekenis en ongelijk gehalte, deze schoolmeester, die de plaats van Maar met enkele uitzonderingen be- de altijd te laat komende predikant wijzen ze, dat ten onzent toch eigen- heeft ingenomen, dan lustig op door. lijk niet verteld wordt om het plezier Belcampo's humor is in deze verha- van het vertellen, het genoegen om het len van een hogere orde en men sa- verhaal. Men moet er altijd wat „ach- voueert ze met genoegen, ter" zoeken soms is het vrij ondui delijk wat of men moet er een lesje uit leren- |_|umor moet men bij Anna Blaman jp alvast niet zoeken en een causeren- gens opvalt, dat dit verhaal uit 1940 stamt en het eerder genoemde uit 1947. „Rosalie", eveneens uit 1947, is te ge forceerd van opzet; men kan er overi gens een, doch dan uiterst wrange humor in proeven. Ook het uit 1948 stammende verhaal „Eenzaamheid" is zuUen"ze wel meer betekenen. Enfin er zijn hele studies geschreven over de verschillen tussen vrouwelijk en mannelijk psyche en daar hoeven we hier dus niet nog eens over te begin nen. Annie Schmidt heeft overigens ontdekt, dat er onbeschrijfelijk veel meer over de vrouw dan over de man geschreven is. Iedere bibliotheek van aanzien heeft catalogusbakken vol kaarten van boeken over de vrouw- Zoekt men bij het trefwoord „man" dan vindt men, badineert zij, alleen „het eiland Man". En niets anders. Toch wel gek. Door al die eeuwen heen hebben mannen aan hun bureau geleerde boekdelen geschreven over de vrouw. Of we een soort bladluizen of schap van Henriëtte van Eyk. Maar vergankelijkheid ze Kan zich niet geheel onttrekken aan de Nederlandse moraliseer-lust en in haar sarcasmen en parodieën zijn nog wel eens vertogen verpakt, die er een de dartele verbeeldingskracht van snuittocren zijnEn nooit zijn wij deze schrijfster neemt de vlekjes, wel ke haar producten ontsieren, maar op de koop toe. Dan geniet men weer van de vertellingen „Als de wereld donker is" (in herdruk verschenen), waarin ze voornamelijk haar geliefkoosde niet nodig. We weten het zó ook wel" thema van de materiële kanten der vrouwen eens aan onze schrijftafels gaan ziten om dikke wetenschappe lijke boeken t« schrijven over: De Man door de eeuwen heen. Nou ja, eigenlijk is dat helemaal T)e voornaamste uitzondering is de de verteltrant evenmin. Deze schrijf- Kerst- en Sinterklaasvieringen in ons Rijssense notariszoon, die onder de ster vat het leven en haar eigen pro- land in schuilnaam Belcampo onze letteren blematiek zeer ernstig op. Dat deze pro- varieert. verrijkt heeft met enige bundels ver- blematiek niet die van iedereen ie. en Een andere Henriëtte van Eyk vindt sies (met, natuurlijk, een brokje mo tellingen, zó fantastisch, zó gewaagd soms wel wat geforceerd aan doet, men in haar jongste bundel „Een eind- Aldus een impressie van deze sim pele ziel. Men ziet dat men goed zal niet zelden spottende geest doen, voor haar op te passen. Maar ze amuseert ten zeerste, en deze impres- soms en zó beeldend, dat men hem weet men langzamerhand wel. Met met sommige groten uit de wereldlite- een gevat van eroto-traumatisohe je om". Dit zijn de verhalen der be- tewniwen zwerftochten door en om raai hier en daar), vormen uitermate verfrissende lectuur. W1TSBM BUA8 J-JOE het overigens met onze Opera in Amsterdam verder zal gaanWij zijn van nature geen pessimist, maar in alle onschuld meenden wij dat de keuze van d» nieuwe leider dezer in stelling, de heer Van der Vies, niet be paald een gelukkige was. Omdat ieder een in Amsterdam, die beroepshalve iets met dansen en choreografie te maken heeft, al sinds jaar en dag op de hoogte is van de ideeën en principes van de heer Van der Vies. En dat zijn ideeën en principes die, zeg een kwart eeuw geleden, opgeld deden, maar van daag, anno '51, zeer bepaald niet meer. Desondanks werd de heer Van der Viee benoemd. Het is een publiek geheim dat hel de Nederlandse balletten uitermate slecht gaat Zowel artistiek als com mercieel. Het is al evenmin een ge heim, dat de balletgroepen in Amster dam déze keuze van déze directeur als de laatste ronde van een verloren match beschouwen. De gong heeft al geslagen. Men denkt, sprekend of schrijvend over danskunst, dat dit wel een bui tengewoon serene, zuivere en verhe ven wereld moet zijn. Men vergist zich. Het is een wereld van vooroordelen. Streberei, zelfverheerlijking en zelf aanbidding. j^JEN zal zich wellicht nog herinneren, dat wjj enige tijd geleden de op merking maakten, dat enkele interna tionale vermaarde dirigenten besloten hadden niet meer in Nederland op te treden, zulks in verband met zekere opvattingen van zekere muziek-recen- senten van dag- en weekbladen. Wat wij schreven werd vlak daarop van re geringszijde bevestigd. Daarna schreef een bekend muziekcriticus dat men deze kwestie echter geheel anders moest zien, omdat tal van dirigenten en musici juist naar Nederland, gaan om in het bezit van 't oordeel van Nederlandse recensenten te komen. Deze opvatting zouden wij willen rangschikken onder de afdeling „sterk verhaal". En wie het daar niet mee eens is, die adviseren wjj in gemoede om eens te trachten een aantal num mers van het maandblad der „Concert gebouwvrienden" (Preludium) in han den te krijgen. Daar had men de vaste rubriek „Pro en Contra". In de kolom „Pro" stond dan de lovende beschou wing, in die van „Contra" de misprij zende (c.q. totaal afbrekende, vergui zende). Natuurlijk is men vrij in z'n oordeel en even natuurlijk mag recen sent Jansen mooi vinden wat recen sent Pietersen criant lelijk acht. Maar er zijn ten slotte zekere normen, en het was steeds hoogst amusant te mer ken dat er ongeveer altijd evenveel totaal-verguizende als hemelhoog- juichende kritieken waren, geleverd door onze vaderlandse pers. Dat wil zeggen: het was amusant voor óns. Niet voor figuren die al sinds jaar en dag gelden als eersten onder de eersten. Voor hen was het alleen maar: be lachelijk en krenkend. En dat nu de Bruno Walter's en de Pierre Monteux' ongeduldig zitten te dorsten naar de meningen van Nederlandse muziek recensenten is iets, dat zelfs wij niet voetstoots wensen aan te nemen.... Mogen wjj het hierbij laten. Het is allemaal niet zo bijzonder fraai en verheffend, maar het kan z'n nut heb ben, te weten dat het ook in de wereld van achter het voetlicht, niet alles even hoog en edel is. Ook daar: geen vrede, geen eensgezindheid, en slechts in zoverre idealen als dat toevallig uitkomt met eigen belangen en eigen belangrijkheid. Twee werelden Welnee! Eén en dezelfde. En als het er tóch twee zijn.... allebei even on volkomen en even ön-menselijk! TEN SLOTTE: onze erkentelijkheid aan de velen, die de laatste weken meenden de schrijver van .het Podium een hart onder de riem te moeten ste ken. Men krijgt in het leven meestal alleen bewijzen van instemming en sympathie van z'n naaste familie of van z'n goede vrienden. Ze zijn na tuurlijk aanzienlijk plezieriger en ook waardevoller, als ze van wildvreemden komen. En van die kant kwamen ze! De meeste hopen we persoonlijk te kunnen beantwoorden. ANTHONY VA* KAMPEN.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1951 | | pagina 7