UILENSPIEGEL In Duitse mentaliteit is nog niets veranderd Verwerpelijke exploitatie van oorlogsherinneringen AMSTERDAMS PODIUM Beelden op een stadsplein „De dag der wrake zal komen'.. „Bij ons in Duitsland" is alles beter Zoons van gesneuvelden teleurgesteld De kleine tuin Het blonden tiaaJtt ZATERDAG 9 JUNI 1951 r<jxo ZATERDAGAV (Van. een speciale verslaggever). DV ANEN HOOG! De moed ga niet verloren, WJDe -knechtsc_hap duurt nu nog maar korte tijd, wij zijn als vrije mens en niet als slaaf geboren, an t vreemde juk wordt Duitsland ras bevrijd. Ben Teder geve in zijn werk het beste En doe zijn Duitse ereplicht. »e dag der wrake komt, dan komt ten leste De vijand voor het Duitse hooggericht. QIT LIED, dat door alle dorpen en steden van West-Duitsland circu leert, schetst wel in bijzonder schrille tinten de mentaliteit, die het Duitse volk vandaag weer beheerst. De wraak zal komen! Deze en soortgelijke leu zen hoort men de tot nieuwe krachten ontwakende Duitser niet alleen fluis teren, maar ook luidkeels op straat uitschreeuwen. Hoe die wraak er uit ziet? Daar is men het meestal niet over eens. De een hoopt op een oor log, om dan de winnende partij te kie zen; de ander wil dat de Anglo-Ame rikanen zelf „de kastanjes uit 't vuur halen", terwijl de Duitser de lachen de derde zal zijn. Hoe het ook zij, het nationale ge voel onzer buren is weer wakker ge worden. Zelfs de socialist Schumacher heeft op de nationalistische trom ge slagen. Volgens velen had hij dit ech ter nog harder moeten doen, dan zou den b.v. partijen als die van Otto Re- mer Hitiers meest loyale generaal niet zo'n geweldige toeloop hebben gekregen. (Bij de jongste verkiezin gen in Neder-Saksen 11 pet.) Remer, die nooit aan het front is geweest, heeft een nogal eenvoudig programma. Om te beginnen draait hij een nieuwe „dolkstoot"-theorie in el kaar. Indien wij door onze eigen men sen niet waren verraden, zo zegt hij, dan zouden wij de oorlog nooit hebben verloren. Vervolgens eist hij, dat er een einde gemaakt wordt aan de, wat hij noemt, denazificatiehumbug. Ten slotte komt hij met enkele politieke 'slagzinnen, zoals „geen werkloosheid en demilitarisatie". Zijn propaganda- avonden worden ingeleid met Hitiers lievelingsmars, de Badenweilermars. Ook zijn vlag doet aan „historische" dagen denken: een zwarte adelaar op een rode achtergrond, het geheel in een witte lgst. Andere grootheden uit het jongste verleden hopen, in tegenstelling tot Remer, dat een oorlog uitkomst brengt. Zij vinden hun aanhang o.a. bij de tienduizenden, ja bij de millioe- nen, die hun haardstede in het Oos ten in de steek hebben moeten laten. En ook velen, die thans „nooit meer oorlog" roepen, verkiezen de uniform boven werkloosheid. Dan is er nog een derde groep, be staande uit hen, die wachten op het Westelijk verzoek om de uniform weer aan te trekken. Er is reeds een Duits militair tijdschrift verschenen, dat zich als „Europese Veiligheid" aan dient. Maar het is een uitgave van E. S. Mittler in Berlijn. Deze firma gaf reeds van 1798 af militair-weten- schappelijke lectuur uit. Alle Duitse strategen van de 19de en 20ste eeuw hebben aan de Mittler-bladen meege werkt. En nu verschijnt het onder toe zicht vanMartin Sommerfeldt, de gewezen perschef van het Oberkom- mando der Wehrmacht. Weliswaar werd Sommerfeldt na de aanslag op Hitier gearresteerd en heeft hij dus ook met de Gestapo kennis gemaakt, maar wat zegt nu de Duitser, die niet heeft vergeten, dat de geallieerden alle publicaties van Duitse militaire literatuur hebben verboden? Zie je Wel, ze hebben ons nodig! Deze woorden komt men in een ver trouwelijk gesprek met de Duitsers steeds weer tegen. „B(j ons in Duitsland". Een gesprek met de man van de straat is interessanter dan een inter view met Heuss, Adenauer of welke der leidende mannen ook, want juist de laatste verkiezingen hebben aan getoond, dat de Duitse politiek nog niet onder dak is gekomen. En eerde: gehouden verkiezingen hebben laten zien, dat de Hindenburgs of Brünings van vandaag de marionetten of emi granten van morgen kunnen zijn. Wat in een persoonlijk gesprek steeds weer opvalt, is het accent, dat gelegd wordt op het woordje „Duits Hun jjver, kunde, energie, cultuur, we tenschap, ontdekkingen, en niet m het laatst hun „Soldatentum' zjjn nog steeds „iiber alles in der Welt Nog steeds hoort men zeggen ,.am deutschen Wesen soll die Welt gene zen". Reeds vier jaar geleden zag ik in Berljjn een klucht met in de hoofdrol Heinz Rühmann. In het programma las ik tot mijn verbazing, dat dit hu moristische stuk slechts door een Duitser vertolkt kon worden. Immer3. zo stond er, slechts een Duitser is in staat om aan de goedheid des harten en dat is toch humor op der mate gevoelige wijze Uitdrukking te geven. De auteur was overigens Avery Hopwood, een Amerikaan! Zo nationaal was men reeds vier jaar geleden. Thans is dit gevoel in nog veel sterkere mate aanwezig. Men liet mij met trots onderscheidingen, lintjes en dergelijke zien. In een oud sigarenkistje of in een schoenendoos liggen al die herinneringen aan de grote tijd van Hitier. 's Avonds haalt de eigenaar ze te voorschijn, om zjjn kinderen of kennissen van de dagen te vertellen, toen het hakenkruis de wereld beheerste. Als op zo'n ogenblik een van de functionarissen van Remer zegt, dat men al het goede van de leer van Hit- Ier als basis moet aanvaarden voor de opbouw van een nieuw Duitsland ja, dan zal hjj waarschijnlijk weer een nieuwe aanhanger hebben gewonnen. Het is niet de taak van de toe schouwer om alles wat hem in Duits land niet bevalt, te critiseren. Maar hij mag toch wel met verheffing van stem zeggen, dat onze buren van hun „gemeingefahrliche" geestelijke ziekte nog niet zijn genezen en dat 't aanbeve ling verdient ze nog enige tjjd onder observatie te houden. Het pas verschenen militaire tijd schrift moet ons een waarschuwing zijn. In het eerste nummer staat na melijk reeds: „Alle soldaten zijn in wezen gelijk. Zij dienen hun vader land met hun lichaam en hun leven. Zjj treden aan, zoals het de wet be veelt. Niemand van hen heeft de plicht, de morele, juridische of poli tieke motieven van zijn staatschef te onderzoeken. Zij hebben te gehoor zamen." Soldaten hebben dus, volgens de Duitsers, te gehoorzamen, zonder over een bevel na te denken. En dat doet de Duitse soldaat, zoals een ieder zich nog zal herinneren, helaas al te goed. Gisteren gehoorzaamden ze Bismarck en Hitier, morgen, wie weet, een ge neraal Speidel, die het vertrouwen der Amerikanen geniet, ofeen generaal Paulus, die uit Moskou spreekt. Wie zal het zeggen? OTTO ERNST REMER Nieuwe Führer. (Van onze speciale verslaggever). Duizenden buitenlanders brengen op het ogenblik hun vacantie in ons land door. Voor de zomermaanden voorbij zijn zullen vele tienduizenden uit alle delen ter wereld Nederland bezocht hebben. De meesten zullen hieraan prettige herinneringen bewaren. Zij zullen teruggekeerd in hun vaderland anderen vertellen van de gastvrijheid waarmee zij in ons land ontvangen zijn en van het vele schoons dat zij er ge zien hebben. Maar niet alle toeristen zullen dit doen. Dertig Engelse schooljongens van 13 of 14 jaar, die onder geleide van hun leraren dezer dagen Nederland bezoch ten, zullen zich ons land herinneren als een land, waar men heel erg „op de penning" is, zo erg, dat gevoelens van piéteit in het gedrang komen. De jongens bezochten in ons land o.a. de slagvelden van Arnhem en het kerk hof der gesneuvelde parachutisten. Voor twee hunner was dit bezoek een gebeurtenis in hun levA, die zij zich lang zullen herinneren. Zij zagen het graf van hun vaders, die in de verbit terde gevechten om de Gelderse hoofd stad hun leven gaven. Andere jongens verwijlden een ogenblik bij de graven van broers of neven. v Op het programma stond voorts een bezoek aan het parachutistenmuseum, ondergebracht in een onooglijk schuur tje bij kasteel Doorwerth. Edoch, het entrèe bedroeg 25 centen daar was niet op gerekend. De school jongens zijn niet rijk en iedere cent moest op dit reisje drie keer worden omgedraaid, vóór te worden uitgege ven. Wat nu? Een kwartje konden zij haast niet missen. Het museum niet be zoeken? Dat vonden de leraren te sneu. Daarom besloot de Nederlandse bege leider eens met de beheerder te gaan praten om te trachten deze jongens, die gezien het offer, dat hun vaders en an dere familieleden brachten, toch wel recht hadden op een bijzondere bejege ning, gratis toegang tot het museum te bezorgen. De beheerder had er echter niet veel oren naar, maar na enig heen en weer gepraat kwam men toch tot overeenstemming. De jongens mochten binnen voor een dubbeltje, de leraren moesten een kwartje betalen Verontwaardigd. Het is moeilijk de verbazing en de verontwaardiging van de jongens te be schrijven, toen zij ontdekten, dat de in het museum tentoongestelde voorwer pen bestonden uit uitrustingsstukken van het korps parachutisten van het Engelse leger. Engels eigendom dus, terwijl het weinige tentoongestelde de naam museum ietwat belachelijk maak te. Er stonden een antitank kanon en een opvouwbare fiets, er hingen twee gescheurde parachutes, wat vlaggetjes en foto's van de slag. „Some business!" (Wat een zaak!), zei één van de jongens diep teleurge steld. Wij kunnen zijn teleurstelling goed begrijpen en delen. Het is stotend om van datgene, dat herinnert aan een tragisch gebeuren in het bestaan van twee naties een winstgevend object te maken, of zelfs maar om welke reden dan ook geld te vragen van degenen, die de plaats van het drama bezoeken. En dan van familie van de gesneuvel den! Nederland is aan zichzelf verplicht, dat alle plaatsen, alle voorwerpen, die herinneren aan de grootse strijd door bevriende soldaten op onze bodem ge streden zonder enige belemmering toe gankelijk zijn. Er mag geen uitzonde ring op de regel zijn, dat Nederlan ders ten opzichte van gesneuvelde geal lieerde militairen de grootste piéteit in acht nemen. J-JET ONDERHOUD van de kleine tuin kan een probleem worden als men er niet de hand aan houdt. Wanneer een tuin regelmatig wordt verzorgd, zal men er alle vrije dagen of mid dagen ook niet aan behoeven te be steden, dan is dikwijls een uurtje al voldoende. Het gaat er om: Alles moet regelmatig en op tijd gedaan worden. Nu is het de tijd voor het knippen van uw ligustrumheggen, anders groeien die geheel uit elkaar. Wanneer ge geen kans ziet de strak ke lijn te behouden, laat dat werkje dan door een tuinman doen. Een haag behoort een strakke lijn te hebben, anders is het geen haag meer, ten minste in de kleine tuin. In grote tuinen kvi men die hagen nog wel eens laten verwilderen, doch dat gaat op zo'n klein hoekje niet. U moet steeds zo knippen dat de haag van onderen breder blijft dan van boven, anders zakt de zaak ten slotte geheel uit elkaar. De rozen vormen nu de eerste bloemknoppen en vroege soorten bloeien al. Ze hebben dus- nu veel voedsel nodig en het is raadzaam hen een beetje te helpen. Nu kan men wat korrelmest tussen de struiken uitstrooien; er zijn verschillende goede merken in de handel verkrijg baar. Gebruik nu niet te grote hoe veelheden; wanneer men nu per twin tig vierkante meter ongeveer één ki logram gebruikt, is dat ruim vol doende. Die korrelmest moet men na het uitstrooien even licht onderhar- ken; zorg er voor dat geen korrels op de bladeren of in de oksels van de bladeren achter blijven, dit zou aan leiding tot beschadiging kunnen geven. Verschillende eenjarige zomerbloe men kunnen nu nog gezaaid worden, doch dan stelle men dat toch niet te lang meer uit. In een van mijn vo rige bijdragen heb ik al uiteen gezet, welke soorten voor de liefhebberstuin speciaal aanbevolen kunnen worden. De graskantjes dient men nu nog eens netjes bij te steken of te knip pen, doch afsteken geeft over het al gemeen betere resultaten. Natuurlijk dient een normaal gazon elke week gemaaid te worden, laat men het lan.- ger zitten, dan zal men het slechts met de grootste moeite met de ma chine kunnen verwijderen. De uitge bloeide bloembollen kunnen nu wel opgenomen worden, ook al zijn ze nog niet geheel afgestorven. Men kan ten slotte niet op het laatste blaadje wachten en hoe eerder die lege plaat sen dan nog bezaaid worden met een jarige zomerbloemen, des te beter, anders zullen vele dit seizoen niet meer aan bloeien toe komen. J-JET KOMT WAARSCHIJNLIJK doordat we sinds een jaar of vier zo onge veer driemaal daags over het Frederiksplein komen, dat dit plein ons zo weinig meer doet. In elk geval veel minder dan het weliswaar gedevalueerde, maar toch altjjd nog knusse Rembrandtplein en oneindig veel minder dan het enige Nederlandse grotestadsplein, dat we bezitten: het Leidseplein. Wo hebben eigenlijk van alles tegen dat Frederiksplein. Om te beginnen tegen het eeuwig braakliggende Paleis voor Volksvlijtterrein. Daarna tegen do Galerij, waarvoor men vergeefs adjectieven zoekt om haar afschuwelijkheid onder woorden te brengen. Vervolgens tegen de mateloos-burgerlijke koffie huizen en restaurantjes. Enzovoorts, enzovoorts. Als men er goed over gaat nadenken is het eigenlijk niet eens een plein; Veel eerder een gat in de stad. MAAR de laatste weken was er iets aan de hand met dat plein, dat geen plein is. Ook nu knikkebolde de violist over z'n eeuwige serenade van Toscelli. Ook nu spoot bij tijd en wijle de fontein. En ook nu zat de kioskjuffrouw in haar houten sex-boudoirtje en leverde haar kleffe, klamme schriftuurtjès aan haar cliëntele. Maar er was óók iets anders: er stonden beelden op dat plein. En die beelden hebben het gedaan. Er stonden bronzen en gipsmodellen. Soms niet zo bijzonder imponerend en soms van een indrukwekkende schoon heid. Bijvoorbeeld het grote verzetsmo- nument van Waalwijk, „Vallende Man", vervaardigd door onze grootste beeld houwer: John Raedecker. Bijvoorbeeld een van Rodins „Burgers van Calais": De Sleuteldrager. Hij staat daar midden in het lentegroene gras van het plein, met rode rozen en gele tulpen dicht bij en het harde blauw van de hemel bo ven hem. We zagen die Sleuteldrager twintig maal eer we hem zagen. Dat was in het uur, dat aarzelt tussen na middag en avond; in Amsterdam altijd een wonderlijk uur door al dat vreem de licht, zoals ge weet. Ach, men zegt van zulke Sleuteldra gers niet dat ze groots, schoon en ver heven zijn. Wij liepen er om heen en nóg eens en nóg eens, en waar men stond daar stond en schreed en leefde die Sleuteldrager. En iedere spier on der zijn kleed leefde en bewoog zich met een geheimzinnig magisch leven. Zoals alleen een met het leven afge rekend hebbend Sleuteldrager, die op de drempel tussen deze en gene zijde staat, leeft. Bij de gratie van Rodin. Wij wilden over de beelden op dat plein en de schilderijen, keramische plastieken en aquarellen in de Galerij iets voor u schrijven, maar wg wisten niet wat. Zo'n sleutfeldrager moet men zién, omdat hij zo ongelooflijk verheven is en koninklijk in zijn tragiek. En over de dingen in die Galerij wilden we maar het liefst zwijgen, omdat wij ze niet bijzonder mooi vonden, hetgeen waarschijnlijk aan ons ligt, omdat wij éérst die Sleuteldrager en de Vallende zagen. En wij zouden er ook niet over ge schreven hebben, als daar niet dat won der was geweest met dat brons van [JE ACTEUR KEES VAN IERSEL, die reeds verschillende malen als regisseur werkte met amateur- en lekespelers, heeft thans voor het eerst ook >U het beroepstoneel een stuk geregisseerd: „Uilenspiegel" van Günther Weisen- born. Een toneelstuk in de gangbare opvatting is dit werk, dat het Amsterdams Toneelgezelschap aan zijn repertoire toevoegde, bepaald niet: het is meer een niet in bedrijven ingedeelde aaneenschakeling van elementen var het toneel en van de revue, cabaretteksten, liedjes en dialogen. Het doet aldus terk denken aan Bert Brecht's befaamde „Driestuiversopera" uit de tijd van het Duitse expressionisme, hetgeen nu toch wel als „vieux jeu" mag gelden. En dan kijkt men er wel even van op, dat „Uilenspiegel" niet in de jaren na de eerste wereldoorlog geschreven werd, maar eerst een kwart eeuw later. Een recent, maar overjarig leer stuk van Günther Weisenborn WEISENBORN laat zijn stuk spelen ten tijde van de reformatie: vrijheid heerst niet, slechts rechteloosheid. Ie landelijke bevolking wordt geknecht door domheidsmacht en bruut geweld, gepersonifieerd in de figuur van de legeraanvoerder Maarten Baffer. Door deze wereld dartelt dan de eeuwige li- guur van Uilenspiegel, de grappenma ker die de vrijheid mint. Hij kiest de zijde van de boeren, wanneer die in op stand komen tegen hun uitzuigers en wie er verder maar van die uitzuigerij profiteren, zoals bijvoorbeeld de dikke marketentster en houdster van een soldatenbordeel Poppedijn. En Uilen spiegel wint voor de zaak der getrapte boeren ook Pluimpje, het vrijheids symbool, dat aanvankelijk maar de zij de der Baffers en Poppedijnen gekozen had, zijn plicht niet herkennend. De opstand mislukt echter door de dom heid der boeren. Zij vinden de dood en ook Pluimpje raakt gevangen en sterft. Slechts Uilenspiegel blijft achter en houdt het besef in zich warm verder te moeten strijden. „Macht en domheid moeten we bestrijden, wanneer we werkelijk vrijheid willen vinden. Als deze twee niet worden verslagen, zal 't altijd hetzelfde blijven: enkele groten zullen profiteren van de kleinen die in angst en vrees altijd de volgende klap afwachten en dan ook prompt krijgen!" En na een vaag-optimistisch chanson, dat een blik op de toekomst opent, valt het doek dan over een stuk, dat de toeschouwer uiterst gemengde ge voelens bezorgt. Wint het stuk pretendeert dan wel een aanklacht te zijn tegen de ver drukkers van alle tijden en een les voor hun slachtoffers om zich sterk te maken door solidariteit, maar het is allemaal wel heel erg hol. Weisenborn debiteert slechts halfslachtigheden en vaagheden, zonder bij al 't vele wat hij beweert nu ook maar iets werkelijks essentieels te zeggen te hebben. Wan neer hij zijn hele stuk door voortdu rend schermt met grote woorden als Vrijheid, Recht, Macht e'.d. mag men niet anders verwachten, dan dat hij tot een bepaalde concretisering van de aan deze woorden verbonden begrippen, in algemeen menselijke of enger-politieke zin, zal komen. Dat dit niet gebeurt Weisenborn spaart voortdurend geit en kool, zodat iedere toeschouwer het stuk kan interpreteren als een getuigenis voor welke ideologie, wereld- en le vensbeschouwing hij maar wil! ken merkt de voosheid van dit stuk. Daar komt nog bij, dat er in „Uilen spiegel" feitelijk niets gebeurt: er wordt alleen maar eindeloos in gepraat en enige handeling komt er niet in tot ontwikkeling. Weisenborn is met dit stuk tamelijk plomp blijven steken in het stadium van het toneelexperiment, waarmee de avant-gardistische expres sionisten indertijd de problemen die hen bezig hielden trachtten uit te drukken. Zij braken met alle traditie en wilden zo direct mogelijk en het kon niet schelen met welke middelen de quintessence van het leven ge ven. Geen detaillering of individuele karaktertekening, maar het werken met de massa als symbool. Geen subtiele dialogen, maar korte bijtend-kernach tige tekst. Het cabaretlied kan er zijn plaats in krijgen evenals welk ander element van de revue dan ook, mits 't maar tot die verlangde quintessence bijdroeg. Een dergelijk experiment kon zoals toen in de jaren na de eerste wereldoorlog waarde hebben, omdat het de kracht en de grenzen der to neelmiddelen onderzocht. Maar het kon dikwijls ook leiden tot banaliteiten en onnodige rauwheden, naar een schema tisme dat vervlakking, onwaarachtig heid en onwaardigheid met zich mee bracht. HET TONEEL heeft zich inmiddels ontwikkeld en wanneer we nu in het stadium verkeren, dat een nieuw rea lisme van het toneel kan bloeien en zich zelfs als een nieuwe toneelpoëzie aankondigt, is een leerstuk als dat zan Weisenborn, dat toneel-met-pretenties wil bieden in de vorm van het banale expressionistische experiment, hopeloos overjarig, ook al is het dan vrij kort geleden geschreven. Men moet ten slot te van een toneelwerk verwachten, dat het ook in zijn bouw psychologisch verantwoord is en dat het jvat 't maar aan inhoud te bieden heeft tot uitdruk king brengt in een daarmee harmonisch tot ontwikkeling komende vorm. Een schrijver, die dan klucht, zedespel, re vue, toneel, modernismen, oudbakken experimenten met caricaturen en lied jes verenigt tot een geheel dat alleen maar schabionen van figuren en geen mensen te zien geeft zoals Weisen born hier slaat wel ontstellend de plank mis. Te droeviger nog wanneer al zijn pretenties slechts samengaan met een veelvuldig gebruik van holle woorden en afgesleten gedachten, m?t pathetiek en melodramatiek van de ergste soort. Het is daarom jammer, dat het Am sterdams Toneelgezelschap dit stuk on zijn repertoire genomen heeft. Talent en zorg heeft men er in overvloedige mate aan besteed. Lex Metz ontwierp als décor een trappenconstructie die sterk ruimtelijk werkt en gelegenheid biedt tot rijke beweging. Opmerkelijk is de zeer zorgvuldige regie van Kees van Iersel, die tot in elk détail profijt trok van alle mogelijkheden tot toneel werking, welke hij maar in dit stuk kon ontdekken. Verder een zeer ver fijnde lichtregie en een verzorgde aan kleding. En te waarderen zijn in het bijzonder de prestaties der spelers o.w. Loudi Nijhoff als de dikke Poppedijn Robert de Vries als de caricaturale Maarten Baffer en vooral Mies Hagen? in de rol van Pluimpje en Ben Groe- nier als Uilenspiegel, wier overgave, bezieling en dikwijls fascinerend uit- beeldinpsv^t-mogen een betere zaak waardig zijn. Maillol; die jonge naakte vrouw, die Maillol noemde: Be de France. Of wonderdat is wel een erg groot woord voor hetgeen we meemaak ten toen we misschien al voor de twin tigste maal voorbij dat beeld kwamen. Er stonden alleen maar een stuk of dertig jongens, zo tussen veertien en zestien, bij dat beeld en geen van al die dertig lachte. Geen van hen grijns de, sneerde of fluisterde. Ze stonden er alleen maar met z'n dertigen voor en keken met wijdopen ogen naar dia jonge naakte vrouw daar in 't lente groen van het Frederiksplein. En dat waren géén jongens van een Montes sorischool voor betere standen, of de een of andere kunstnijverheidsinrich ting, of van welke andere instelling, 3 waar men aan kunst doet of beweert te doen. Het waren jongens van een Amsterdamse volksschool, dertig uit vier millioen. En ze lachten niet. En zoals ze daar stonden, met een dood gewone Amsterdamse schoolmeester in hun midden, waren ze toch op de een of andere manier onvergetelijk en bui tengewoon boeiend. Omdat jongens op die leeftijd nu eenmaal bij voorkeur lachen om zulke dingen. Omdat op die leeftijd geconfronteerd worden met een naakt, hetzij op een schilderij in een museum, hetzij in een park onder de blauwe voorjaarshemel, nu eenmaal onrustig maakt. Omdat de een het gek vindt en de andere een ideaal mikpunt om er een paar gore grappen over te maken. Omdat de een het niet begrijpt en de ander z'n verlegenheid venti leert door wat grof gefluister. Die jongens keken alleen maar en vonden het weergaloos schoon. En het kleine wonder was, dat wij toen zélf pas zagen hoe schoon het was. Nadat we er al twintig keren langs gelopen wa ren. En nu zou ik u tóch wel graag iets over die naakte bronzen vrouw van Mc.illol vertellen, als ik daar de pen voor had. Maar hoe zoü men moeten vertellen hoe die vrouw daar loopt, hoe fier en hoe sterk, hoe strak en hoe vol geladen met spanning. Hoe schrijft men over zoiets verrukkelijk zuivers als die jonge vrouw, als de woorden stollen, opdrogen en verschalen, lang eer ze het papier bereiken? Men zoekt vergelijkingen voor dat zuivere en edele, maar vindt ze niet. Het heeft iets te maken met het flu welig glanzen in twee veulenogen, met ochtendlicht over aanrijpende rozen, met manestralen, filterend door spat tend zeeschuim, met het blauw in heel jonge kinderogen en met zonlicht, spe lend door een zilver-transparanten libellenvleugel. Die dertig jongens en die ene mees ter zagen daar waarom kunstenaars naakten maken: omdat het menselijk lichaam mateloos schoon kan zijn. Zo schoon als van dat meisje van Maillol in het gras, daar bij de rozen. Dat meis je.... waarbij zelfs de schaduw aan een schennende gedachte verbleekt, omdat zij alleen maar fier is in haar kuisheid, lieflijk in een haast onwereld se onschuld en schoon als het vrouwe lijk ideaal, waarover alle mannenhar ten. ook die van jongens in hun zes tiende jaar, droomden. Ik weet niet waarom Aristide Maillol dat beeld in nieuw-klassieke stijl de naam van Ile de France gaf. Misschien omdat het staat op 't He de France, waarop óók Notre Dame staat. Het had evengoed Jeanne d'Arc kunnen heten. Of Isolde. Of Maria. Omdat zij allen iets te maken hebben met zo'n beeld van een vrouw, dat mannen zich schep pen. Kunstenaars in brons, op linnen of in steen. De anderen alleen in vele van hun dromen. Stellig in hun jeugd en vaak nog lang daarna. Daarom was daar onder die dertig jongens alleen maar ademloze stilte. Misschien werden ze voor de eerste maal geplaatst voor zoiets hoogs en nobels. Daar stond zij voor hen, in brons ten voeten uit: de vrouw. Daar stond hun droom, zo maar in 't groen bij al die bloemen, onder die Amster damse hemel. Dan praat men niet, maar zwijgt alleen. Dromen en praten kan geen man tegelijk, als er van zulke bronzen dromen dicht aan zijn hart voorbijgaan. Ik ben de studenten van Thomas van Aquino dankbaar voor het plaatsen van die beelden. En voor het schenken van een stuk herinnering aan dagen dat we nog droomden van naakte bronzen, do lend door betoverd bos. Even kuis en lieflijk als Maillols schoonste naakt op het groene gras van 't lelijkste Amster damse plein. ANTHONY VAN KAMPEN.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1951 | | pagina 7