Op Schiphol klinkt het „goede reis
en veel geluk" in alle dialecten
Mei eervol ontslag"
.VLIEGENDE HOLLANDERS'
Hei nieuwe land ireki
sierker
H™
DOOR DE LUCHT
n
AMSTERDAMS PODIUM
De Wijze bij de Magere Brug
Emigranten zwermen als pioniers uit over de wereld
Weemoed en vastberadenheid ken
merken de landverhuizer
„Adieu dan
Nuchterheid is vaak hard
Verwachting.....
Twee volksliederen
Pioniers....
DE,
Geluk aan de Amsiel
OP HET MATjp
Bewapening
ZATOtl
(Adverteütie, Ing. Med.)
(Van een onzer redacteuren)
^Aha^nGS^hof PER ETMAAL str«kt adem van de wereld over de lucht
haven Schiphol, wanneer er weer een vliegtuig aankomt of vertrekt. Grote
StSe^rfeTr drukte *ade en proeven iets van de inter-
MriWrh^ll 4. eerst- SchlPho1 een machtig iets. Door zün
Ziin technische wonderen, maar ook vooral door
dat tikje weemoed, dat steeds zweeft rond plaatsen waar mensen voor lange tijd,
iL Xnn, a! Van elkander nemen. O neen, niet dat afscheid van de
7 C,yen ,ee" tlcket voor Parijs, New York, Djakarta, Manilla
liu^eld" t v z«n sIecht entourage in dat grote romantische geheel, dat
„vliegveld heet. Neen, de echte weemoed kan men voelen, als er zoals
tegenwoordig twee-, driemaal per week gebeurt een emigrantenvliegtuig voor
Sydney of Montreal vertrekt. Dan klinkt het Wilhelmus door de vele luidspre
kers op het vliegveld en dan zegt een stem in de microfoon: „De passagiers voor
Montreal moeten nu afscheid nemen".
hier niet zou moeten zoeken als ik
boer wou worden Op de landbouw
school hoorden we veel over landen als
Australië, Nieuw Zeeland, Canada enz.
Eerst durfde ik er niet goed aan den
ken, Nederland en mijn iamilie te
moeten verlaten, maar je moet in die
dingen ook nuchter kunnen zijn. En
nuchterheid is vaak hard".
die momenten hangt er in de
luxueuse continentale hall, waar
passagiers en degenen, die hen uitge
leide doen, verzameld zijn iets ondefi
nieerbaars. Wat weemoed, wat roman
tiek, doch ook iets, dat veel grootser
is: vastberadenheid, moed en wil.
Dinsdagvond waren wij getuige van
het vertrek van de „Curagou", die met
ongeveer vijf en veertig passagiers de
reis naar Canada ging maken.
Vijf en veertig passagiers, die bin
nen twaalf uur in hun nieuwe vader
land zullen arriveren, met nog vers in
het geheugen, dat afscheid van Hol
land. Het is een bont gezelschap.
Ben bankwerker uit Zierikzee, een
hulp in de huishouding uit Maastricht,
een aardappelhandelaar uit Amster
dam, een kruidenier uit Bodegraven,
een melkventer uit Leeuwarden, een
verpleegster uit Assen, een bedrijfslei
der uit Nijmegen, een stoffeerder uit
Leerdam, verschillende landbouwers uit
een vijftal provincies enz. enz. Men ziet
er gehele gezinnen bij, een echtpaar op
leeftijd, zes, zeven jonge echtpaartjes,
soms ook mannen en vrouwen, die het
alleen wagen. Voor hen wordt Neder
land straks verleden tijd. Iets moois
misschien dat wès.
r\M zeven uur vertrekt het emigran
tentoestel, maar om vijf uur zitten
de passagiers met hun familileden
reeds in de comfortabele wachtruimte
van de intercontinentale hall. De ge
zichten zijn wat strak, als kijken de
ogen verder dan tot de afscheidnemen
de vrienden en verwanten. Een jongen
schrijft nog gauw even een briefkaart
aan een vriendje. Een genoegelijk
grootmoedertje geeft haar zoon van
achter in de veertig nog een kus en
haar laatste goede raad: „Vergeet nooit
te bidden, jongen!"
Dan worden de eerste namen door
de luidsprekers afgeroepen. „Willen de
volgende passagiers afscheid van hun
familie nemen?" De laatste kus of
handdruk is maar kort. De emigranten
verdwijnen achter een matglazen
scherm in het restaurant, na de nodige
formaliteiten te hebben vervuld. Ze zien
hun verwanten pas terug als ze op het
punt staan aan boord van het vliegtuig
te gaan. Gelegenheid met elkaar te
spreken is er dan echter niet meer.
Dat afscheid is steeds ontroerend, zelfs
voor hen, die het dagelijks meemaken.
De glazen ruit, die de wachtruimte van
de douane-balie scheidt is vettig en be-
dampt: van de vele handen, die er
tegen hebben gedrukt.
VU de passagiers in het restaurant zit
ten, waar ze een laatste maaltijd
op Nederlandse bodem ontvangen, zien
ze de Constellation op het platform
staan. Aan de trap hangt een nuchter
bordje, als gold het hier een buurt-
spoorlijn: „Montreal".
Men voelt hier niet die bedrukte
stemming zoals in de wachtruimte.
We kijken de gezichten langs. De vrou
wen hebben merendeels vochtige ogen.
De mannen kijken ernstig en vastbe
raden. Er wordt vrij druk gepraat, maar
het zijn onbenulligheden, die over en
weer klinken. Men wil even niet den
ken.
Alleen, in een hoekje zit Piet van
Wees, een jongeman uit Aalsmeer. Hij
maakt de reis in zijn eentje. Zijn broer,
die twee jaar geleden emigreerde heeft
in Canada een baantje op een boerderij
voor hem gevonden. ,,Ik 'weet we
zegt Piet, „dat je hier veel moet ach
terlaten en dat het moeilijk is om
nuchter te zeggen: AU boerenzoon zal
ik hier in Holland nooit een eigen be
drijfje krijgen, wat toch het ideaal
van een goede boer is, dus zal ik naar
het buitenland moeten gaan! Myn va
der heeft een klein bedrijfje in Aals
meer, maar ik ben met nog drie broers
samen thuis. Dat zegt alles al, dunkt
me Als jongen van vijftien, zestien
jaap wist ik eigenlijk al, dat ik. het
typeert deze jongen als hij zegt
thuis reeds afscheid te hebben ge
nomen. „Waarom moet je 't nog moei
lijke maken? Ze begrijpen thuis, dat
het voor mijn toekomst is, hoe zwaar
het ook moet zijn dat te aanvaarden.
Ik verwacht zelf heel veel van Canada.
Je zal er moeten aanpakken, je volko
men opnieuw moeten instellen, maar
je hebt er tenminste grond. Nederland
wordt steeds meer door steden en fa
brieken opgeslorpt."
Op het terras, wuivend naar een oud
dametje, dat op een klapstoeltje zit,
achter de glazen afscheiding op het
dak van het restaurant, zit het echt
paar Sikma uit Leeuwarden. Vader
Sikma, die de vijftig al dicht genaderd
is draagt een opzichtige Amerikaanse
das en heeft kauwgom in de mond,
al had hij misschien liever een pruim
pje tabak. „We gaan naar onze kinde
ren", zegt zijn vrouw. Onze zoon heeft
een baan op een ingenieurskantoor en
onze dochter werkt bij Westinghouse.
We laten hier weinig achter en vinden
daar juist veel. Mijn man gaat een
farmpje kopen van zijn opgespaarde
geld. Alleen mijn moeder blijft hier. Ze
wijst naar het oude, grijze vrouwtje,
dat met een grote zakdoek naar haar
vertrekkende kinderen wuift, soms de
ogen met de zakdoek bettend.
MEN hoort alle dialecten door elkaar
op het terras: Fries, Zeeuws, Lim
burgs, Gelders enz. ,,Za' je om de In-
dioane denke?" roept een gijnige Am
sterdammer naar zijn vertrekkende
broer. De complete tuinbouwvereni-
ging „De Eendracht" uit Haule doet
uitgeleide aan het echtpaar Brasjes uit
die plaats. Mevrouw Brasjes draagt niet
bepaald flatterende wollen kousen en
heeft betraande ogen. Haar man kijkt
nuchter. „We hebben geen cent meer
over", zegt hij, „want al ons geld ging
in de reis zitten. Die kost voor ons
tweetjes goed vijftienhonderd gulden.
Gelukkig hebben we een begin in
Ontario. Een neef werkt daar op een
farm.
Wij krijgen huisvesting van de boer
bij wie hij voor ons een baantje heeft
gezocht. We verlangen en verwachten
er geen gouden bergen, alleen een rus
tig bestaan en wat zekerheid. Ik was
hier altijd knecht op een boederij. Mis
schien kan ik daar met hard werken
een eigen bedrijfje beginnen. Van de
winter hebben we samen Engels ge
leerd. Het viel niet mee, maar je moet
je daar nu eenmaal verstaanbaar kun-
IIOEWEL in de loop van de ja
ren reeds duizenden landge
noten hun heil hebben ge
zocht in andere werelddelen en
zich daar in zeer vele gevallen
een goede positie wisten te ver
werven, blijft de belangstelling,
voor emigratie steeds rijzen. Dit
jaar zal waarschijnlijk een aan
zienlijk groter aantal landverhui
zers dan in 1950 in de vreemde
een nieuw bestaan trachten op te
bouwen. Nederland mist echter
de nodige scheepsruimte om al
deze mensen te vervoeren. Mede
hierdoor heeft men de K.L.M. bij
het vervoer van emigranten in
geschakeld. Gemiddeld driemaal
per week vertrekt er tegenwoor
dig van Schiphol een Constella
tion naar Montreal (Canada) of
Sydney, met aan boord een aan
tal landverhuizers. Eén onzer
redacteuren was bij het vertrek
van een emigrantentoestel aanwe
zig en geeft in nevenstaand arti
kel zijn indrukken hierover weer.
nen maken. Mijn vrouw vindt het be
roerd weg te gaan uit Holland, maar
ze snapt ook dat het nodig is."
Dan eist de tuinbouwvereniging „De
Eendracht" zijn aandacht op. Luid
schreeuwt hij: „Jimme komme wel,
hör!" Tegen ons zegt hij: „De tuin
bouwvereniging bracht ons met de bus
hierheen".
J^E luidsprekers roepen de emigranten
weer in het restaurant voor het luis
teren naar een afscheidswoord namens
de K.L.M. Ook zullen er volksliede
ren gespeeld worden. „Dit is het moei
lijkste moment", zegt een douane amb
tenaar, de heer K. Geus uit Den Hel
der. „Maar let eens op hoe de gezich
ten veranderen als na het „Wilhelmus"
het „God save the King" gespeeld
wordt....
Hier voelt men weer dat ondcfineer-
bare. De ogen worden vreemd-vlak, als
Nederland door zijn volkslied afscheid
neemt van dit groepje landverhuizers.
De vertrekkenden staan stram als op
een militaire parade. De vrouwen heb
ben het moeilijk. Toch slikt ook soms
een man iets weg. Dan klinkt onder
doodse stilte het „God save the King":
het volkslied van het nieuwe vader
land. Het lijkt alsof de gezichten ont
spannen. Daar staat het besluit weer
klaar en helder en terdege overwogen
voor hen. Men weegt in die paar se
conden voor het laatst Nederland en
Canada tegen elkander af. Het nieuwe
land wint het. Ook al is Holland een
stuk van deze mensen zelf.
DIJ het bestijgen van de trap, die naar
het vliegtuig leidt wordt er nog he
viger dan gerst gewuifd en geroepen.
De luidsprekers trachten het lawaai te
overstemmen met vrolijke marsmuziek.
Doch boven alles uit klinken de af
scheidskreten. De lenzen van verschil
lende fototoestellen, heel dure, maar
ook eenvoudige box-camera'tjes wor
den op de glinsterende Constellation
gericht. Het zijn opnamen, die tot mis
lukking gedoemd zijn, daar men met
tegenlicht moet kieken. Niemand merkt
het waarschijnlijk.
Dan beginnen de vier machtige mo
toren van de P.H.T.D.C. te donderen.
Er slaan flarden rook uit de uitlaatpij
pen. De deur slaat dicht en voor de
ronde patrijspoorten ziet men vaag wat
schimmen van gezichten en wuivende
handen. Luider daveren de motoren. De
brandblusapparaten worden wegge
haald, grondpersoneel slaat de blokken
voor de wielen weg. Onzichtbaar voor
de passagiers en degenen die afscheid
nemen komt van de verkeerstoren het
vertreksein. Langzaam rolt het toestel
naar de startbaan.
Op het platte dak van het restau
rant zwaait men nog steeds met hoe
den, zakdoeken en shawls naar de
blinkende vogel, die daarginds de mo
toren op volle kracht laat draaien voor
de laatste controle. Met een schok
komt de Constellation vrij van zijn
remmen en begint zijn geweldige
sprong, dwars over de oceaan, met aan
boord vijf en veertig landverhuizers.
„Vliegende Hollanders", zoals die men
sen van de K.L.M., met niet minder
durf, ondernemingslust en vertrouwen.
Mensen, die veel, soms alles opgaven
voor de toekomst. Het zijn pioniers
van Nederland, zoals ze steeds uit
zwermden over de wereld, zich met
moeite losrukkend van het oude, maar
steeds met een nog sterkere hunkering
naar het nieuwe.
PEN zonnestraal tintelt op het kleine,
zilveren silhouet aan de einder. De
reis naar de toekomst is begonnen.
Weer kozen veertig mensen de weg
van de onzekerheid boven de zeker
heid, dat Nederland voor hen straks
geen plaats meer zal hebben.
nE TIENDE MUZE zoals men de filmkunst pleegt te noemen is nog jong:
de filmtechniek bestaat amper een halve eeuw en eerst sinds een vijf en
twintigtal jaren is bij het experimenteren met de film het begrip kunst aan de
orde. In deze vijf en twintig jaren is er een felle en nog niet volstreden strijd
gestreden om algemeen erkenning te verwerven voor de film als kunstvorm,
evenwaardig aan andere vormen van kunst zoals dans, muziek, toneel, beeldende
kunst en literatuur. Vaak stuitte men daarbij op een vooroordeel, dat film
alleen maar techniek zou zijn (en daarom dan géén kunst) of teveel bij andere
kunsten zou aanleunen, i.c. toneel en literatuur, om als zelfstandige kunstvorm
te kunnen gelden. Dergelijke vooroordelen hebben bij de verdedigers van de
filmkunst ook weer tot vooroordelen geleid en zo hoort men vaak als dogma
verkondigen, dat een film eerst dan pas werkelijk kunst is, wanneer ze vrij is
gehouden van iedere bemoeiing met andere kunsten. En in het bijzonder predikt
men dan wel, dat een film, die sterk beheerst wordt door het toneel, geen kunst
kan zijn.
verdedigers van een dergelijk
standpunt erkennen het bestaan van
filmkunst alleen, maar bij de gratie
van camera-instelling,beeldvlaikcom-
positie, beeldrhythmen en montage-
dynamiek, alles beheerst door één en
kele kunstenaar: de regisseur, die dan
moet volstaan met zich te bedienen en
kel van de uitdrukkingsmogelijkheden
van de film. Hoe zinloos en eenzijdig
een dergelijk dogmatisch standpunt kan
zijn, bewijst duidelijk de film „The
Browning Version" („Met eervol ont
slag"), een rolprent, die volgens het
dogma geen filmkunst kan zijn, omdat
daarin het aandeel van literator en
acteur bepaald niet ondergeschikt is
aan dat van de regisseur. Niettemin
blijkt „The Browning Version" een zeer
aangrijpend werk, dat men zonder enige
twijfel kunst moet heten. Daarbij is
het een kunstwerk, dat juist door de
mogelijkheden van de filmtechniek een
bijzonder intense werking kon krijgen,
sterker dan het oorspronkelijke toneel
werk op de planken had: alle dogma's
ten spijt dus wel degelijk filmkunst!
Deze film dankt haar hoge peil aan
de samenwerking van drie kunste
naars: de toneelschrijver Terence Rat-
tigan, 'de acteur Michael Redgrave en
de regisseur Anthony Asquith. Rattigan
schreef „The Browning Version" oor
spronkelijk voor het toneel in de vorm
van een korte één-acter: een bijzonder
sterk werkje, dat bij de opvoeringen
te Londen groot succes oogstte. Hij
heeft het gegeven opnieuw bewerkt
voor de film en dan zo, dat men bij het
zien van de film geen ogenblik de in
druk krijgt met een uitgesponnen kort
toneelstuk te doen te hebben; de film
versie heeft een kernachtigheid en zeg
gingskracht, die volkomen verantwoord
zijn.
Hoofdfiguur in Rattigan's stuk en
scénario is een moegewerkte leraar
aan 'n jongenskostschool, Crocker-Harris
die gedwongen is van school te veran
deren en tot het inzicht komt als pae-
dagoog volkomen mislukt te zijn.
Daarmee hangt samen de mislukking
van zijn huwelijk met een jongere,
alleen in termen van materieel geluk
denkende vrouw, die geestelijk niet bij
hem past en haar onbevredigd-zijn op
hem wreekt. Met haar ontrouw, waarin
hij allang berust heeft, tracht zij haar
Michael Redgrave als de leraar
Crocker-Harris.
man te kwetsen, de genadeslag brengt
zij hem echter toe op de laatste school
dag, wanneer een enkele leerling de
scheidende leraar het gevoel bezorgt
niet geheel voor niets gewerkt te heb
ben, door hem uit medelijdende waar
dering ee klein geschenk (een verta
ling door Browning van de Agamem-
non) aan te bieden: de vrouw wil dan
haar man duidelijk maken, dat dit ge
schenk slechts als een hoon en een be
spotting bedoeld is.
Crocker-Harris, die dan alle geloof in
zichzelf verloren heeft, hervindt ten
siotte toch zijn gevoel van eigenwaarde
in een houding van strijdbaar aanvaar
den van de vernederingen in het leven.
En daar krijgt dan deze figuur een in
drukwekkende tragische grootheid.
Michael Redgrave speelt deze zielige,
wat verharde en in zijn menselijke
kleinheid toch imponerende leraars-
figuur met een intense geladenheid;
tAN DE AMSTEL, ter hoogte van de Magere Brug, zat een man te vissen. Het
was een eenvoudig man. Met een grijs petje op en een versleten pak aan. Hij
moet tussen de vijftig en zestig geweest zijn en in geen enkel opzicht bezat hij
iets opvallends of karakteristieks. Hij was de doorsnee-man. En hij viste in de
Amstel. Wijzelf hadden iets te doen in een kantoor aan de Amstel en door een raam
zagen wij de visser zitten. Langer dan een uur zagen wij hem, en in al die tijd
haalde hy niet éénmaal zijn hengel op. Had hij in het anderhalf uur daarvóór
zijn hengel opgehaald? Waarschijnlijk niet. En omdat er haast geen vis in de
Amstel zit zou hij hem waarschijnlijk ook de volgende anderhalf uur niet opha
len. Zijn zitten was dus doelloos. En dat doelloos zitten van die grijze doorsnee
man begon ons ineens te intrigeren. Omdat in deze stad, in dit hete, doorstoofde
Amsterdam, overdag iedereen een doel heeft, of denkt dat te hebben. Alleen
die man niet. Nu jahij viste. Maar 't was niet om dat vissen en de vis
begonnen. Meer om het zitten aan de Amstel, vlak hij de Magere Brug, net even
buiten het wild lawijt der stad.
QP dat zelfde ogenblik waren in
Amsterdam een paar honderddui
zend mensen doende met allerlei
dingen. In de verte hoorden wij een
sirene van een brandweerauto kermen.
Een paar auto's vlogen voorbij met
daarin gejaagde mensen, waarschijn
lijk vertegenwoordigers, nieuwe orders
nastrevend. Op dat ogenblik vertrap
ten op de Nieuwedijk en in de Kinker
straat vrouwen elkaar, op jacht naar
de super-koopjes in de confectie
winkels. Op verscheidene plaatsen
waren arbeiders van de Gemeente
bezig het weke asfalt op te breken
met wild-tekeergaande instrumenten
en gereedschappen. Op een paar hon
derd plaatsen jammerden trams door
roestige rails-bochten. Op duizend kan
toren zaten meisjes achter schrijf
machines en boekhoud-apparaten te
tikken en te slaan. Op duizend andere
waren mensen bezig met ingewikkelde
berekeningen, plannen en begrotingen.
Tienduizend mensen waren bezig met
iets in Amsterdam dat ze vacantie
noemen, maar gehaast en jachtig, als
waren ze bang te laat te komen. Over
al ratelende brouwerij-karren, coca
cola-auto's en verhuiswagens. Schreeu
wende venters en opgezweepte fonds
bodes. Boven Amsterdam zwommen
de zilveren visjes van het luchtvaart
bedrijf in het blauwe aquarium van de
hemel. Beneden donderde, niet ver af,
een trein over een viaduct. Dwars door
dat geluid het bassen van schepen in
de havens. In duizend café's waren dat
ogenblik vijfduizend kellners bezig
consumpties aan te voeren. In 't Con
certgebouw vond een lataste repetitie
plaats voor een festival-uitvoering en
iets degelijks geschiedde in de Stads
schouwburg op het Leidseplein. Heel
Amsterdam werkte, zwoegde, zweette.
Een paar honderdduizend mensen ren
den achter elkaar aan, op zoek naar
bevrediging hunner plannen, ideeën
en voornemens. Iedereen deed iets. Op
één na: die grijze man aan de oever
van de Amstel; die zat te kijken in het
water en deed alsof hij viste.
Hij trok zich niets aan van heel dat
grote Amsterdam en al de Amster
dammers. Niets van al die drukke
mensen, de gedrevenen en bezetenen.
Niets van de koopjes die er te halen
waren, niets van de tijd die voorbij
ging, niets van al die uren van de dag
die hij met ledigheid doorbracht in
plaats van ze met arbeid te vullen. Hij
zat alleen maar wat te zitten, met z'n
schaduw vlak voor zich in het water
en die kleine hengel, die hij niet een
maal ophaalde.
Wij zagen het alles aan, vanachter
dat raam aan de Amstel en bepeinsden
wat die man daar deed. Juister ge
zegd: niet deed. En wij keken naar
zijn rug en toen geviel het, vrienden,
dat wij jaloers werden op die rug.
Want op de een of andere manier had
die rug iets te maken met geluk. Het
was een rug zonder emotie en zonder
zenuwen. Zonder bezetenheid en zon
der drukte. Het was de allerrustigste
rug die wij ooit zagen. De rug van
iemand die zich niets van Amsterdam
en de rest van de wereld aantrok. Hij
had niets te maken met de honderd
duizend dingen waarover een paar
honderdduizend mensen zich op dat
ogenblik drukmaakten. Hij zocht niets,
wilde niets, deed niets, verwachtte
niets, beraamde niets, dacht niets. Hij
zat alleen onder de zon van Amster
dam en dat wilde hij blijven doen. Hij
viste eigenlijk helemaal niet. Hij wilde
alleen maar aan de Amstel zitten en
op z'n schaduw kijken. En zichzelf
zijn. En dat 't liefst zo lang mogelijk,
die dag. En morgen wéér en over
morgen opnieuw.
En ineens wisten wij dat daar de
allerwijste man van Amsterdam zat.
De man die had ontdekt dat de groot
ste wijsheid van het leven gevonden
wordt aan de boorden van de Amstel,
een der mooiste en sterkste vertolkin
gen die we de laatste jaren in een film
zagen.
Anthony Asquith heeft „The Brow
ning Version" met zeer veel gevoel
voor sfeer verfilmd in sobere realisti
sche trant. De film heeft zeer zeker
enkele zwakheden maar over 't alge
meen is ze een indrukwekkend getui
genis geworden van een harmonisch
huwelijk tussen toneel en filmkunst.
LONG-SHOT
onder de zon omtrent de Magere Brug.
Hij wist hoe ijdel het leven is en hoe
doelloos het rennen achter zichzelf en
het geluk. Omdat het geluk toch altijd
achter óns blijft aanrennen.
Onze jaloersheid op de vissende man
steeg. Er begon iets van afgunst te
broeien in ons hart. Om die rug, die
een glorieuze uitdaging was aan alles
wat zich repte en haastte, wat schreef,
dacht en beraamde. Wat kocht en ver
kocht. En omdat die man, met dat
petje, dat verschoten pakje en die
hengel, gelukkig was. Omdat hij geen
last had van de gloeiende speren en
lansen die ons, en mèt ons een paar
honderdduizend andere Amsterdam
mers, voortdreven. En waarheen
ANTHONY VAN KAMPEN.
JJE INSPANNING, die de diverse be
vrijders van Korea zich getroosten,
heeft behalve de 6 v.illioen dak
lozen en het half millioen doden en
gewonden, die tot de primaire op
brengst gerekend moeten worden, nog
een heleboel andere resultaten geboekt.
Om het profijtelijkste te noemen: voor
de wapenfabrieken zijn alle hekken
van alle dammen. Ik hoor tot mijn ver
rukking, dat Amerika al zóveel anti-
tankgeschut in de schuur heeft staan,
dat er desnoods oorlog zou kunnen
zijn tot het jaar tweeduizend. En het
heilig ideaal van die Russische jon
gens (óók lang niet allemaal sof-knul
len!) moet ergens bij de 68.000 vlieg
tuigen per jaar liggen.
Dat gaat er weer een beetje op lijken.
We leven weer bij de gratie van de
angst; het faillissement van de geest
wordt afgewikkeld door de beheerders
van de metaalbedrijven; onze meest
aanbeden afgod is het productieschema
van de dag- en nachtploegen der be
wapeningsindustrie.
De man, die vanochtend voor de
rechter stond, had deze conjunctuur
sfeer knap aangevoeld, maar bleef des
alniettemin een kleine prutser. Wie
duizend vliegtuigen per maand fabri
ceert wordt een rijk man, met ere en
linten en strikken maar de los-
werkman, die beschroomd voor de
groene tafel trad, had zes kilo zink uit
een ouwe goot gegapt en kreeg veer
tien dagen. Hetgeen volkomen in orde
is, want gij zult geen zink stelen uit
de dakgoot van uwen naaste en het
maken van luchtmijnen en ketting-
bommen is nergens verboden. Behalve
natuurlijk in de harten van alle moe
ders, maar die tellen de eerste vijftig
eeuwen tóch nog niet mee.
De dief bekende vlot. Hij was een
uitzichtloze sloeber, een geboren ar-
moelijer van twaalf bazen dertien ont
slagen en hij had van de lorreboer (bij
wijze van deskundige inside-informa-
tion) gehoord, dat lood en zink van
daag per kilo méér in de palm van de
hand brengen dan de verzamelde wer
ken van William Shakespeare.
Toen had 'ie de goot van een oud
huis ingeschakeld bij de oorlogspro
ductie der vrije wereld: zes kilo zink
had 'ie gepikt voor de wapens van het
Atlantisch Pact en de opbrengst was
subietelijk omgezet in jenever, nét
vóór Lieftincks accijnsverhoging een
feit werd. Want deze man ik zei
het reeds had een brein met con
junctuurbesef.
Die goot was onnut. Het huis sting
leeg sinds jaren, zei de verdachte.
Maar de rechter sprak, dat diefstal
diefstal bleef. Dat voelt u toch wel?
Nee, zei de man. Als niemand 'r
wat an heeft is 't van iedereen en we
motte Europa verdedige! Dat metaal is
bést voor as t'r krieg komt! Dat Was
de bedoeling, als demekraat gespro
ken, zogezegd.
Onze zeer bijzondere Albert Ples-
man zou zo'n kerel eerst 'n schop tegen
z'n achterste en vervolgens een organi
serende functie bij de K.L.M. hebben
gegeven maar de rechtbank beperkt
zich, ambtshalve, tot de schop. En dus
werd het veertien dagen gevangenis.
Waarmee aan deze kleine man vol
trokken werd wat wijlen de heer
Hitier (in één van zijn heldere ogen
blikken) tijdens een vorige conjunc
tuurverschuiving zei: „Wie aan de oor
log verdienen wil, zal er aan ten onder
gaan". De Gefreiter met de poppensnor
heeft dat woord trouwens persoonlijk
geïllustreerd: dertig meter onder de
grond in brandend Berlijn.
Das kam schon einmal. Es komm.t
auch wieder! KAREL