Op Schiphol klinkt het „goede reis en veel geluk" in alle dialecten Mei eervol ontslag" .VLIEGENDE HOLLANDERS' Hei nieuwe land ireki sierker H™ DOOR DE LUCHT n AMSTERDAMS PODIUM De Wijze bij de Magere Brug Emigranten zwermen als pioniers uit over de wereld Weemoed en vastberadenheid ken merken de landverhuizer „Adieu dan Nuchterheid is vaak hard Verwachting..... Twee volksliederen Pioniers.... DE, Geluk aan de Amsiel OP HET MATjp Bewapening ZATOtl (Adverteütie, Ing. Med.) (Van een onzer redacteuren) ^Aha^nGS^hof PER ETMAAL str«kt adem van de wereld over de lucht haven Schiphol, wanneer er weer een vliegtuig aankomt of vertrekt. Grote StSe^rfeTr drukte *ade en proeven iets van de inter- MriWrh^ll 4. eerst- SchlPho1 een machtig iets. Door zün Ziin technische wonderen, maar ook vooral door dat tikje weemoed, dat steeds zweeft rond plaatsen waar mensen voor lange tijd, iL Xnn, a! Van elkander nemen. O neen, niet dat afscheid van de 7 C,yen ,ee" tlcket voor Parijs, New York, Djakarta, Manilla liu^eld" t v z«n sIecht entourage in dat grote romantische geheel, dat „vliegveld heet. Neen, de echte weemoed kan men voelen, als er zoals tegenwoordig twee-, driemaal per week gebeurt een emigrantenvliegtuig voor Sydney of Montreal vertrekt. Dan klinkt het Wilhelmus door de vele luidspre kers op het vliegveld en dan zegt een stem in de microfoon: „De passagiers voor Montreal moeten nu afscheid nemen". hier niet zou moeten zoeken als ik boer wou worden Op de landbouw school hoorden we veel over landen als Australië, Nieuw Zeeland, Canada enz. Eerst durfde ik er niet goed aan den ken, Nederland en mijn iamilie te moeten verlaten, maar je moet in die dingen ook nuchter kunnen zijn. En nuchterheid is vaak hard". die momenten hangt er in de luxueuse continentale hall, waar passagiers en degenen, die hen uitge leide doen, verzameld zijn iets ondefi nieerbaars. Wat weemoed, wat roman tiek, doch ook iets, dat veel grootser is: vastberadenheid, moed en wil. Dinsdagvond waren wij getuige van het vertrek van de „Curagou", die met ongeveer vijf en veertig passagiers de reis naar Canada ging maken. Vijf en veertig passagiers, die bin nen twaalf uur in hun nieuwe vader land zullen arriveren, met nog vers in het geheugen, dat afscheid van Hol land. Het is een bont gezelschap. Ben bankwerker uit Zierikzee, een hulp in de huishouding uit Maastricht, een aardappelhandelaar uit Amster dam, een kruidenier uit Bodegraven, een melkventer uit Leeuwarden, een verpleegster uit Assen, een bedrijfslei der uit Nijmegen, een stoffeerder uit Leerdam, verschillende landbouwers uit een vijftal provincies enz. enz. Men ziet er gehele gezinnen bij, een echtpaar op leeftijd, zes, zeven jonge echtpaartjes, soms ook mannen en vrouwen, die het alleen wagen. Voor hen wordt Neder land straks verleden tijd. Iets moois misschien dat wès. r\M zeven uur vertrekt het emigran tentoestel, maar om vijf uur zitten de passagiers met hun familileden reeds in de comfortabele wachtruimte van de intercontinentale hall. De ge zichten zijn wat strak, als kijken de ogen verder dan tot de afscheidnemen de vrienden en verwanten. Een jongen schrijft nog gauw even een briefkaart aan een vriendje. Een genoegelijk grootmoedertje geeft haar zoon van achter in de veertig nog een kus en haar laatste goede raad: „Vergeet nooit te bidden, jongen!" Dan worden de eerste namen door de luidsprekers afgeroepen. „Willen de volgende passagiers afscheid van hun familie nemen?" De laatste kus of handdruk is maar kort. De emigranten verdwijnen achter een matglazen scherm in het restaurant, na de nodige formaliteiten te hebben vervuld. Ze zien hun verwanten pas terug als ze op het punt staan aan boord van het vliegtuig te gaan. Gelegenheid met elkaar te spreken is er dan echter niet meer. Dat afscheid is steeds ontroerend, zelfs voor hen, die het dagelijks meemaken. De glazen ruit, die de wachtruimte van de douane-balie scheidt is vettig en be- dampt: van de vele handen, die er tegen hebben gedrukt. VU de passagiers in het restaurant zit ten, waar ze een laatste maaltijd op Nederlandse bodem ontvangen, zien ze de Constellation op het platform staan. Aan de trap hangt een nuchter bordje, als gold het hier een buurt- spoorlijn: „Montreal". Men voelt hier niet die bedrukte stemming zoals in de wachtruimte. We kijken de gezichten langs. De vrou wen hebben merendeels vochtige ogen. De mannen kijken ernstig en vastbe raden. Er wordt vrij druk gepraat, maar het zijn onbenulligheden, die over en weer klinken. Men wil even niet den ken. Alleen, in een hoekje zit Piet van Wees, een jongeman uit Aalsmeer. Hij maakt de reis in zijn eentje. Zijn broer, die twee jaar geleden emigreerde heeft in Canada een baantje op een boerderij voor hem gevonden. ,,Ik 'weet we zegt Piet, „dat je hier veel moet ach terlaten en dat het moeilijk is om nuchter te zeggen: AU boerenzoon zal ik hier in Holland nooit een eigen be drijfje krijgen, wat toch het ideaal van een goede boer is, dus zal ik naar het buitenland moeten gaan! Myn va der heeft een klein bedrijfje in Aals meer, maar ik ben met nog drie broers samen thuis. Dat zegt alles al, dunkt me Als jongen van vijftien, zestien jaap wist ik eigenlijk al, dat ik. het typeert deze jongen als hij zegt thuis reeds afscheid te hebben ge nomen. „Waarom moet je 't nog moei lijke maken? Ze begrijpen thuis, dat het voor mijn toekomst is, hoe zwaar het ook moet zijn dat te aanvaarden. Ik verwacht zelf heel veel van Canada. Je zal er moeten aanpakken, je volko men opnieuw moeten instellen, maar je hebt er tenminste grond. Nederland wordt steeds meer door steden en fa brieken opgeslorpt." Op het terras, wuivend naar een oud dametje, dat op een klapstoeltje zit, achter de glazen afscheiding op het dak van het restaurant, zit het echt paar Sikma uit Leeuwarden. Vader Sikma, die de vijftig al dicht genaderd is draagt een opzichtige Amerikaanse das en heeft kauwgom in de mond, al had hij misschien liever een pruim pje tabak. „We gaan naar onze kinde ren", zegt zijn vrouw. Onze zoon heeft een baan op een ingenieurskantoor en onze dochter werkt bij Westinghouse. We laten hier weinig achter en vinden daar juist veel. Mijn man gaat een farmpje kopen van zijn opgespaarde geld. Alleen mijn moeder blijft hier. Ze wijst naar het oude, grijze vrouwtje, dat met een grote zakdoek naar haar vertrekkende kinderen wuift, soms de ogen met de zakdoek bettend. MEN hoort alle dialecten door elkaar op het terras: Fries, Zeeuws, Lim burgs, Gelders enz. ,,Za' je om de In- dioane denke?" roept een gijnige Am sterdammer naar zijn vertrekkende broer. De complete tuinbouwvereni- ging „De Eendracht" uit Haule doet uitgeleide aan het echtpaar Brasjes uit die plaats. Mevrouw Brasjes draagt niet bepaald flatterende wollen kousen en heeft betraande ogen. Haar man kijkt nuchter. „We hebben geen cent meer over", zegt hij, „want al ons geld ging in de reis zitten. Die kost voor ons tweetjes goed vijftienhonderd gulden. Gelukkig hebben we een begin in Ontario. Een neef werkt daar op een farm. Wij krijgen huisvesting van de boer bij wie hij voor ons een baantje heeft gezocht. We verlangen en verwachten er geen gouden bergen, alleen een rus tig bestaan en wat zekerheid. Ik was hier altijd knecht op een boederij. Mis schien kan ik daar met hard werken een eigen bedrijfje beginnen. Van de winter hebben we samen Engels ge leerd. Het viel niet mee, maar je moet je daar nu eenmaal verstaanbaar kun- IIOEWEL in de loop van de ja ren reeds duizenden landge noten hun heil hebben ge zocht in andere werelddelen en zich daar in zeer vele gevallen een goede positie wisten te ver werven, blijft de belangstelling, voor emigratie steeds rijzen. Dit jaar zal waarschijnlijk een aan zienlijk groter aantal landverhui zers dan in 1950 in de vreemde een nieuw bestaan trachten op te bouwen. Nederland mist echter de nodige scheepsruimte om al deze mensen te vervoeren. Mede hierdoor heeft men de K.L.M. bij het vervoer van emigranten in geschakeld. Gemiddeld driemaal per week vertrekt er tegenwoor dig van Schiphol een Constella tion naar Montreal (Canada) of Sydney, met aan boord een aan tal landverhuizers. Eén onzer redacteuren was bij het vertrek van een emigrantentoestel aanwe zig en geeft in nevenstaand arti kel zijn indrukken hierover weer. nen maken. Mijn vrouw vindt het be roerd weg te gaan uit Holland, maar ze snapt ook dat het nodig is." Dan eist de tuinbouwvereniging „De Eendracht" zijn aandacht op. Luid schreeuwt hij: „Jimme komme wel, hör!" Tegen ons zegt hij: „De tuin bouwvereniging bracht ons met de bus hierheen". J^E luidsprekers roepen de emigranten weer in het restaurant voor het luis teren naar een afscheidswoord namens de K.L.M. Ook zullen er volksliede ren gespeeld worden. „Dit is het moei lijkste moment", zegt een douane amb tenaar, de heer K. Geus uit Den Hel der. „Maar let eens op hoe de gezich ten veranderen als na het „Wilhelmus" het „God save the King" gespeeld wordt.... Hier voelt men weer dat ondcfineer- bare. De ogen worden vreemd-vlak, als Nederland door zijn volkslied afscheid neemt van dit groepje landverhuizers. De vertrekkenden staan stram als op een militaire parade. De vrouwen heb ben het moeilijk. Toch slikt ook soms een man iets weg. Dan klinkt onder doodse stilte het „God save the King": het volkslied van het nieuwe vader land. Het lijkt alsof de gezichten ont spannen. Daar staat het besluit weer klaar en helder en terdege overwogen voor hen. Men weegt in die paar se conden voor het laatst Nederland en Canada tegen elkander af. Het nieuwe land wint het. Ook al is Holland een stuk van deze mensen zelf. DIJ het bestijgen van de trap, die naar het vliegtuig leidt wordt er nog he viger dan gerst gewuifd en geroepen. De luidsprekers trachten het lawaai te overstemmen met vrolijke marsmuziek. Doch boven alles uit klinken de af scheidskreten. De lenzen van verschil lende fototoestellen, heel dure, maar ook eenvoudige box-camera'tjes wor den op de glinsterende Constellation gericht. Het zijn opnamen, die tot mis lukking gedoemd zijn, daar men met tegenlicht moet kieken. Niemand merkt het waarschijnlijk. Dan beginnen de vier machtige mo toren van de P.H.T.D.C. te donderen. Er slaan flarden rook uit de uitlaatpij pen. De deur slaat dicht en voor de ronde patrijspoorten ziet men vaag wat schimmen van gezichten en wuivende handen. Luider daveren de motoren. De brandblusapparaten worden wegge haald, grondpersoneel slaat de blokken voor de wielen weg. Onzichtbaar voor de passagiers en degenen die afscheid nemen komt van de verkeerstoren het vertreksein. Langzaam rolt het toestel naar de startbaan. Op het platte dak van het restau rant zwaait men nog steeds met hoe den, zakdoeken en shawls naar de blinkende vogel, die daarginds de mo toren op volle kracht laat draaien voor de laatste controle. Met een schok komt de Constellation vrij van zijn remmen en begint zijn geweldige sprong, dwars over de oceaan, met aan boord vijf en veertig landverhuizers. „Vliegende Hollanders", zoals die men sen van de K.L.M., met niet minder durf, ondernemingslust en vertrouwen. Mensen, die veel, soms alles opgaven voor de toekomst. Het zijn pioniers van Nederland, zoals ze steeds uit zwermden over de wereld, zich met moeite losrukkend van het oude, maar steeds met een nog sterkere hunkering naar het nieuwe. PEN zonnestraal tintelt op het kleine, zilveren silhouet aan de einder. De reis naar de toekomst is begonnen. Weer kozen veertig mensen de weg van de onzekerheid boven de zeker heid, dat Nederland voor hen straks geen plaats meer zal hebben. nE TIENDE MUZE zoals men de filmkunst pleegt te noemen is nog jong: de filmtechniek bestaat amper een halve eeuw en eerst sinds een vijf en twintigtal jaren is bij het experimenteren met de film het begrip kunst aan de orde. In deze vijf en twintig jaren is er een felle en nog niet volstreden strijd gestreden om algemeen erkenning te verwerven voor de film als kunstvorm, evenwaardig aan andere vormen van kunst zoals dans, muziek, toneel, beeldende kunst en literatuur. Vaak stuitte men daarbij op een vooroordeel, dat film alleen maar techniek zou zijn (en daarom dan géén kunst) of teveel bij andere kunsten zou aanleunen, i.c. toneel en literatuur, om als zelfstandige kunstvorm te kunnen gelden. Dergelijke vooroordelen hebben bij de verdedigers van de filmkunst ook weer tot vooroordelen geleid en zo hoort men vaak als dogma verkondigen, dat een film eerst dan pas werkelijk kunst is, wanneer ze vrij is gehouden van iedere bemoeiing met andere kunsten. En in het bijzonder predikt men dan wel, dat een film, die sterk beheerst wordt door het toneel, geen kunst kan zijn. verdedigers van een dergelijk standpunt erkennen het bestaan van filmkunst alleen, maar bij de gratie van camera-instelling,beeldvlaikcom- positie, beeldrhythmen en montage- dynamiek, alles beheerst door één en kele kunstenaar: de regisseur, die dan moet volstaan met zich te bedienen en kel van de uitdrukkingsmogelijkheden van de film. Hoe zinloos en eenzijdig een dergelijk dogmatisch standpunt kan zijn, bewijst duidelijk de film „The Browning Version" („Met eervol ont slag"), een rolprent, die volgens het dogma geen filmkunst kan zijn, omdat daarin het aandeel van literator en acteur bepaald niet ondergeschikt is aan dat van de regisseur. Niettemin blijkt „The Browning Version" een zeer aangrijpend werk, dat men zonder enige twijfel kunst moet heten. Daarbij is het een kunstwerk, dat juist door de mogelijkheden van de filmtechniek een bijzonder intense werking kon krijgen, sterker dan het oorspronkelijke toneel werk op de planken had: alle dogma's ten spijt dus wel degelijk filmkunst! Deze film dankt haar hoge peil aan de samenwerking van drie kunste naars: de toneelschrijver Terence Rat- tigan, 'de acteur Michael Redgrave en de regisseur Anthony Asquith. Rattigan schreef „The Browning Version" oor spronkelijk voor het toneel in de vorm van een korte één-acter: een bijzonder sterk werkje, dat bij de opvoeringen te Londen groot succes oogstte. Hij heeft het gegeven opnieuw bewerkt voor de film en dan zo, dat men bij het zien van de film geen ogenblik de in druk krijgt met een uitgesponnen kort toneelstuk te doen te hebben; de film versie heeft een kernachtigheid en zeg gingskracht, die volkomen verantwoord zijn. Hoofdfiguur in Rattigan's stuk en scénario is een moegewerkte leraar aan 'n jongenskostschool, Crocker-Harris die gedwongen is van school te veran deren en tot het inzicht komt als pae- dagoog volkomen mislukt te zijn. Daarmee hangt samen de mislukking van zijn huwelijk met een jongere, alleen in termen van materieel geluk denkende vrouw, die geestelijk niet bij hem past en haar onbevredigd-zijn op hem wreekt. Met haar ontrouw, waarin hij allang berust heeft, tracht zij haar Michael Redgrave als de leraar Crocker-Harris. man te kwetsen, de genadeslag brengt zij hem echter toe op de laatste school dag, wanneer een enkele leerling de scheidende leraar het gevoel bezorgt niet geheel voor niets gewerkt te heb ben, door hem uit medelijdende waar dering ee klein geschenk (een verta ling door Browning van de Agamem- non) aan te bieden: de vrouw wil dan haar man duidelijk maken, dat dit ge schenk slechts als een hoon en een be spotting bedoeld is. Crocker-Harris, die dan alle geloof in zichzelf verloren heeft, hervindt ten siotte toch zijn gevoel van eigenwaarde in een houding van strijdbaar aanvaar den van de vernederingen in het leven. En daar krijgt dan deze figuur een in drukwekkende tragische grootheid. Michael Redgrave speelt deze zielige, wat verharde en in zijn menselijke kleinheid toch imponerende leraars- figuur met een intense geladenheid; tAN DE AMSTEL, ter hoogte van de Magere Brug, zat een man te vissen. Het was een eenvoudig man. Met een grijs petje op en een versleten pak aan. Hij moet tussen de vijftig en zestig geweest zijn en in geen enkel opzicht bezat hij iets opvallends of karakteristieks. Hij was de doorsnee-man. En hij viste in de Amstel. Wijzelf hadden iets te doen in een kantoor aan de Amstel en door een raam zagen wij de visser zitten. Langer dan een uur zagen wij hem, en in al die tijd haalde hy niet éénmaal zijn hengel op. Had hij in het anderhalf uur daarvóór zijn hengel opgehaald? Waarschijnlijk niet. En omdat er haast geen vis in de Amstel zit zou hij hem waarschijnlijk ook de volgende anderhalf uur niet opha len. Zijn zitten was dus doelloos. En dat doelloos zitten van die grijze doorsnee man begon ons ineens te intrigeren. Omdat in deze stad, in dit hete, doorstoofde Amsterdam, overdag iedereen een doel heeft, of denkt dat te hebben. Alleen die man niet. Nu jahij viste. Maar 't was niet om dat vissen en de vis begonnen. Meer om het zitten aan de Amstel, vlak hij de Magere Brug, net even buiten het wild lawijt der stad. QP dat zelfde ogenblik waren in Amsterdam een paar honderddui zend mensen doende met allerlei dingen. In de verte hoorden wij een sirene van een brandweerauto kermen. Een paar auto's vlogen voorbij met daarin gejaagde mensen, waarschijn lijk vertegenwoordigers, nieuwe orders nastrevend. Op dat ogenblik vertrap ten op de Nieuwedijk en in de Kinker straat vrouwen elkaar, op jacht naar de super-koopjes in de confectie winkels. Op verscheidene plaatsen waren arbeiders van de Gemeente bezig het weke asfalt op te breken met wild-tekeergaande instrumenten en gereedschappen. Op een paar hon derd plaatsen jammerden trams door roestige rails-bochten. Op duizend kan toren zaten meisjes achter schrijf machines en boekhoud-apparaten te tikken en te slaan. Op duizend andere waren mensen bezig met ingewikkelde berekeningen, plannen en begrotingen. Tienduizend mensen waren bezig met iets in Amsterdam dat ze vacantie noemen, maar gehaast en jachtig, als waren ze bang te laat te komen. Over al ratelende brouwerij-karren, coca cola-auto's en verhuiswagens. Schreeu wende venters en opgezweepte fonds bodes. Boven Amsterdam zwommen de zilveren visjes van het luchtvaart bedrijf in het blauwe aquarium van de hemel. Beneden donderde, niet ver af, een trein over een viaduct. Dwars door dat geluid het bassen van schepen in de havens. In duizend café's waren dat ogenblik vijfduizend kellners bezig consumpties aan te voeren. In 't Con certgebouw vond een lataste repetitie plaats voor een festival-uitvoering en iets degelijks geschiedde in de Stads schouwburg op het Leidseplein. Heel Amsterdam werkte, zwoegde, zweette. Een paar honderdduizend mensen ren den achter elkaar aan, op zoek naar bevrediging hunner plannen, ideeën en voornemens. Iedereen deed iets. Op één na: die grijze man aan de oever van de Amstel; die zat te kijken in het water en deed alsof hij viste. Hij trok zich niets aan van heel dat grote Amsterdam en al de Amster dammers. Niets van al die drukke mensen, de gedrevenen en bezetenen. Niets van de koopjes die er te halen waren, niets van de tijd die voorbij ging, niets van al die uren van de dag die hij met ledigheid doorbracht in plaats van ze met arbeid te vullen. Hij zat alleen maar wat te zitten, met z'n schaduw vlak voor zich in het water en die kleine hengel, die hij niet een maal ophaalde. Wij zagen het alles aan, vanachter dat raam aan de Amstel en bepeinsden wat die man daar deed. Juister ge zegd: niet deed. En wij keken naar zijn rug en toen geviel het, vrienden, dat wij jaloers werden op die rug. Want op de een of andere manier had die rug iets te maken met geluk. Het was een rug zonder emotie en zonder zenuwen. Zonder bezetenheid en zon der drukte. Het was de allerrustigste rug die wij ooit zagen. De rug van iemand die zich niets van Amsterdam en de rest van de wereld aantrok. Hij had niets te maken met de honderd duizend dingen waarover een paar honderdduizend mensen zich op dat ogenblik drukmaakten. Hij zocht niets, wilde niets, deed niets, verwachtte niets, beraamde niets, dacht niets. Hij zat alleen onder de zon van Amster dam en dat wilde hij blijven doen. Hij viste eigenlijk helemaal niet. Hij wilde alleen maar aan de Amstel zitten en op z'n schaduw kijken. En zichzelf zijn. En dat 't liefst zo lang mogelijk, die dag. En morgen wéér en over morgen opnieuw. En ineens wisten wij dat daar de allerwijste man van Amsterdam zat. De man die had ontdekt dat de groot ste wijsheid van het leven gevonden wordt aan de boorden van de Amstel, een der mooiste en sterkste vertolkin gen die we de laatste jaren in een film zagen. Anthony Asquith heeft „The Brow ning Version" met zeer veel gevoel voor sfeer verfilmd in sobere realisti sche trant. De film heeft zeer zeker enkele zwakheden maar over 't alge meen is ze een indrukwekkend getui genis geworden van een harmonisch huwelijk tussen toneel en filmkunst. LONG-SHOT onder de zon omtrent de Magere Brug. Hij wist hoe ijdel het leven is en hoe doelloos het rennen achter zichzelf en het geluk. Omdat het geluk toch altijd achter óns blijft aanrennen. Onze jaloersheid op de vissende man steeg. Er begon iets van afgunst te broeien in ons hart. Om die rug, die een glorieuze uitdaging was aan alles wat zich repte en haastte, wat schreef, dacht en beraamde. Wat kocht en ver kocht. En omdat die man, met dat petje, dat verschoten pakje en die hengel, gelukkig was. Omdat hij geen last had van de gloeiende speren en lansen die ons, en mèt ons een paar honderdduizend andere Amsterdam mers, voortdreven. En waarheen ANTHONY VAN KAMPEN. JJE INSPANNING, die de diverse be vrijders van Korea zich getroosten, heeft behalve de 6 v.illioen dak lozen en het half millioen doden en gewonden, die tot de primaire op brengst gerekend moeten worden, nog een heleboel andere resultaten geboekt. Om het profijtelijkste te noemen: voor de wapenfabrieken zijn alle hekken van alle dammen. Ik hoor tot mijn ver rukking, dat Amerika al zóveel anti- tankgeschut in de schuur heeft staan, dat er desnoods oorlog zou kunnen zijn tot het jaar tweeduizend. En het heilig ideaal van die Russische jon gens (óók lang niet allemaal sof-knul len!) moet ergens bij de 68.000 vlieg tuigen per jaar liggen. Dat gaat er weer een beetje op lijken. We leven weer bij de gratie van de angst; het faillissement van de geest wordt afgewikkeld door de beheerders van de metaalbedrijven; onze meest aanbeden afgod is het productieschema van de dag- en nachtploegen der be wapeningsindustrie. De man, die vanochtend voor de rechter stond, had deze conjunctuur sfeer knap aangevoeld, maar bleef des alniettemin een kleine prutser. Wie duizend vliegtuigen per maand fabri ceert wordt een rijk man, met ere en linten en strikken maar de los- werkman, die beschroomd voor de groene tafel trad, had zes kilo zink uit een ouwe goot gegapt en kreeg veer tien dagen. Hetgeen volkomen in orde is, want gij zult geen zink stelen uit de dakgoot van uwen naaste en het maken van luchtmijnen en ketting- bommen is nergens verboden. Behalve natuurlijk in de harten van alle moe ders, maar die tellen de eerste vijftig eeuwen tóch nog niet mee. De dief bekende vlot. Hij was een uitzichtloze sloeber, een geboren ar- moelijer van twaalf bazen dertien ont slagen en hij had van de lorreboer (bij wijze van deskundige inside-informa- tion) gehoord, dat lood en zink van daag per kilo méér in de palm van de hand brengen dan de verzamelde wer ken van William Shakespeare. Toen had 'ie de goot van een oud huis ingeschakeld bij de oorlogspro ductie der vrije wereld: zes kilo zink had 'ie gepikt voor de wapens van het Atlantisch Pact en de opbrengst was subietelijk omgezet in jenever, nét vóór Lieftincks accijnsverhoging een feit werd. Want deze man ik zei het reeds had een brein met con junctuurbesef. Die goot was onnut. Het huis sting leeg sinds jaren, zei de verdachte. Maar de rechter sprak, dat diefstal diefstal bleef. Dat voelt u toch wel? Nee, zei de man. Als niemand 'r wat an heeft is 't van iedereen en we motte Europa verdedige! Dat metaal is bést voor as t'r krieg komt! Dat Was de bedoeling, als demekraat gespro ken, zogezegd. Onze zeer bijzondere Albert Ples- man zou zo'n kerel eerst 'n schop tegen z'n achterste en vervolgens een organi serende functie bij de K.L.M. hebben gegeven maar de rechtbank beperkt zich, ambtshalve, tot de schop. En dus werd het veertien dagen gevangenis. Waarmee aan deze kleine man vol trokken werd wat wijlen de heer Hitier (in één van zijn heldere ogen blikken) tijdens een vorige conjunc tuurverschuiving zei: „Wie aan de oor log verdienen wil, zal er aan ten onder gaan". De Gefreiter met de poppensnor heeft dat woord trouwens persoonlijk geïllustreerd: dertig meter onder de grond in brandend Berlijn. Das kam schon einmal. Es komm.t auch wieder! KAREL

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1951 | | pagina 5