Landmijnen en wachttorens aan het IJzeren Gordij ,n AMSTERDAMS PODIUM Schoonheid van vele eeuwen in Delftse Prinsenhof Op de Oost en West zijn scherp gescheiden Huisvredebreuk DE BEULEN ZIJN ONDER ONS grens van twee werelden Barrière des doods OP HET MATJE Bliksemafleider in orde? PRIVAATLES IN DE LEIDSESTRAAT y^LS een te. Eenzaam <Van een onzer redacteuren) grauwe, grijze muur verrat In de wazige verte het Leitha ^hp-cr rzaam en verlaten Is de weir die 1 ^tna-geberg- Gordijn. Zestig kilometer achter ons liggen de sni-rmtf1 n^a'.r het Hzeren Weense Schönbrunn en pronkt de laatste mode op de Kdrtnerstrasse^Hier4 n Burgenland geen paleizen, maar armoe<llge, rommelige dorpjes, als Sote klompen leem door een ruwe hand daar neergesmeten in een dorre wo^ü n van grint en zand. Geen laatste mode, hier voor de grens van Hongarhe alleen maar kinderen In gerafelde kleren die op blote voeten stoeien in het stof langs de weg. Neen, het is niet het vrlenLUÏteTeS vln iostlnrSk waar men plotseling voor prikkeldraad komt te staan en de vrUe wereld op- boudt. Langs het IJzeren Gordijn aan de Oostenrijks-Hongaarse grens: Prikkel draadversperringen en „booby-traps" sluiten de grens tussen Oostenrijk en Hongarije af. Op de wegen in het grensgebied aan de Oostenrijkse zijde zijn borden geplaatst met de mededeling (in het Duits en in het Russisch), dat de straatwegen op Hongaars gebied voor alle voertuigen ontoegankelijk zijn. DIT is een vreemd land, in zoverre weinig Oostenrijk meer, dat de ossen voor ploeg en hooiwagen worden ge spannen en vrouwen zware stiefels dragen. Voor de rest klinkt het „Grüss Gött" hier even gemoedelijk ais 'n Salzkammergut en getuigen beelden en kruisen langs de wegen, dat ook hier een gelovig volk woont. De bevolking was druk aan het dor sen en had nauwelijks oog voor een paar Nederlandse journalisten, die het IJzeren Gordijn kwamen bekijken. En geen wonder: deze mensen, die boven dien vijf jaar de tijd hebben gehad om zich vertrouwd te maken met de idee, dat hun dorp eindstation is geworden van de vrije wereld, deze mensen gaan zich dan eerst voor „das Eiserne Ver hang" interesseren, wanneer hun tar we- en maisvelden in het geding ko men. Als men via het nauwe, steile straat je de heuvel bestijgt, waar een eeuwen oud kerkje als 't ware tegen het IJze ren Gordijn aanleunt, voelt men geen politieke spanningen en internationale conflicten. Nog minder realiseert men zich, dat hier de scheiding ligt van twee werelden. Op de top van dat heu veltje ziet men slechts de slanke witte toren ten hemel rijzen en een kerkhof, waar bloemen liggen geschikt op de graven. Maar daar, waar de kruisen ophouden, slingert zich een dubbele rij prikkeldraad naar beneden, over de langzaam glooiende landerijen, zover het oog reikt. Een barrière-des-doods, want rondom deze draadversperring, verscholen tussen het hoog opgeschoten onkruid, liggen de bruine, verroeste ijzerdraadjes, die bij de geringste aan raking een landmijn tot ontploffing brengen. Dit is het IJzeren Gordijn in al zijn nuchtere maar ook bittere realiteit. Verschrikkelijk zijn de tonelen, die zich afspelen rondom deze grensversper- ring welke zich over een afstand van 300 k.m. langs Oostenrijks grondgebied slingert. Kortgeleden deden zes Hongaarse stu denten een poging, de grens te over schrijden. Twee hunner vielen in han- rviE magere Tonia, die middelste doch- ter van Teunis W., los-vishandelaar en beheerder van een zenuwkwaal, had zich in het huwelijk gestort met de jongste zoon van de echtelieden Kluis- beer-Pilledal, (boter, kaas en een spaarpot) en was, direct na het afhalen van het trouwboekje, vol blijde ver wachting bij de Kluisbeers „in gaan wonen". De burgemeester heeft in deze tijden geen leegstaande woningblokken voor spoedgevallen, dat weten we alle maal; daar mogen we de gemeente raad geen verwijt van maken, stel je voor! Enfin, Tonia van Teunis zat daar dan te wonen en te breien boven die aanstaande opoe Kluisbeer d'r hoofd op een inderhaast behangen zolder kamer met gezamenlijk gebruik van keuken en wééséé en dadr begon het gekreun in de kermiskramen! Hier te kort en daar te lang en wat de een had schoon gemaakt liet de ander weer vuil worden. Twee vrouwen in één keuken, da's twee benen in één broekspijp: ge kunt het wel probe ren, maar het gaat niet. Er waren woorden gevallen, die buiten de sfeer bleven van de morele herbewapening. Tonia had uiteengzet hoe groot zij de waardeloosheid achtte van schoonmoe ders in het algemeen en hoe ergerlijk de stompzinnige domheid was van haar eigen schoonmoeder in het bij zonder. Daarop had mevrouw Kluisbeer Pilledal haar gemaal naar voren ge schoven bij wijze van stoottroepen en tezamen en in vereniging hadden zij hun kersverse schoondochter uitge scholden en naar de goot verwezen. „Ga terug naar de zwijnenstal waar je vandaan bent gekomen. Je hebt geen fatsoen en je bent een straatmeid". Teunis W., de pa van Tonia, die van al dit Koreaans gedoe verwittigd was, had pet en jekker gevat en was naar Kluisbeer gestapt om „verhaal te ha len", zoals hij vanmorgen tot de rech ter zei. Hij was door het dolle heen geweest („vanwege m'n zenuwstelsel met druk op de borst") en had ook na herhaalde sommatie geweigerd 't huis, waar zijn familie-eer was aangerand, tc verlaten. Ja, hij had zowaar de heer Kluisbeer een flapdrol en me vrouw Kluisbeer een oude dame van Verkeerde zeden genoemd. De politie praatte van huisvrede breuk, maar ik vraag: hoe kén dat nou? In dat huis was geen vrede en hoe ken je nou wat breken, dat er niet Is?, filosofeerde Teunis voor de groene tafel. De officier wilde de vishandelaar een week uit de circulatie nemen, maar zover kwam het niet, want hij had blanco papieren. Het werd veertig gulden boete. Tonia, waar alles om be gonnen was, kon niet ter zitting aan wezig zijn. Het is een jongen van acht pond. Ruzie of geen ruzie: de natuur gaat voort.... KAKEL. den van de grenswachten, een derde trapte op een landmijn en werd zwaar gewond. Een kameraad, die reeds Oos tenrijkse grond onder zijn voeten had gehad, kwam onmiddellijk terug, ris keerde niet nogmaals de mijnen en bracht zijn gewonde makker naar een dichtstbijzijnd Hongaars ziekenhuis. Beiden werden daar gearresteerd, zodat ten slotte van de zes studenten slechts twee heelhuids over de mijnbarrières kwamen en aan de aandacht van le communistische grenswachten ontsnap ten. Dit laatste is een hele prestatie, want van hoge wachttorens houden Russen en Hongaren met mitrailleurs, verrekijkers en schijnwerpers dag en nacht de grens „onder vuur". En er behoeft zich maar iets verdachts voor te doen, of het echo't van de schoten. Een doorgeschoten grafsteen op het kerkhof, waar wij stonden, wijst nog de plek aan, waar een kleine jongen kortgeleden werd beschoten, toen hij bloemen kwam brengen op het graf van zijn moeder. Zandstrook LANGS de grens, aan de Hongaarse zijde, is een brede strook onbebouwd land omgeploegd. Van tijd tot tijd wor den er verse voren getrokken en wordt deze zandstrook onderzocht op voet stappen, die duiden op grensoverschrij dingen. De Oostenrijkse douanier wijst ons op kleine, zwarte bewegende stip jes, beneden in het lage land. Politieke gevangenen en ook kinderen, die hier, aan de rand van Oostenrijk, op een staatsboerderij zijn te werk gesteld. Nog geen honderd meter verder blinkt de zeis van de Oostenrijkse boer, die slechts werkt voor zijn gezin en van een Vijfjarenplan nog nooit heeft gehoord. Wij zeiden het u reeds, dit is een vreemd land, welks bevolking de dag steeds weer begroet met een onbezorg de glimlach, maar waar de vreemde ling uit het Westen wordt bevangen door een beklemmende onzekerheid. Nergens hebben we dit beter gevoeld dan in de kamer van die grijze pastoor, die zijn ogen niet kon geloven, toen daar plotseling een groepje Nederland se journalisten aanklopte, om iets te vernemen over de geestelijke verzor ging, hier aan de rand van het IJzeren Gordijn. „Angst, waarvoor?" en de Pfarrer haalt lachend zijn schouders op. Neen, angst heeft deze priester niet, hij is alleen maar bezorgd. Bezorgd vooral voor de jeugd van zijn parochie, die een onzekere toekomst wacht. En het is deze bezorgdheid, welke hem mis schien wat angstig maakt. En daarom konden we die warme handdruk be grijpen en zijn afscheids-woorden: „Die Herren sind ja besser an. We hadden het IJzeren Gordijn ge zien en zelfs even gegluurd naar het land, dat er achter lag. We hadden het gevaar gevoeld van de landmijnen tus sen het onkruid en nog was daar de dreiging van die geheimzinnige, niet te benaderen wachttorens. Zo kwamen we terug op het dorpspleintje, waar onze bus wachtte en de grijze Pfarrer ons uitgeleide deed. Hoe onwezenlijk klonk toen plotseling die muziek, uit de open staande ramen van de dorpsherberg The sun shines bright in my old Ken- tucky home",The sun shines bright".aan het IJzeren Gordijn. Zo langzamerhand nadert weer de tijd van de „lage luchten". Het kan dan bij herhaling voorkomen, dat een onweersbui groot onheil veroor zaakt. Daarom is het zaak, de bliksem afleiders op boerderijen en andere gebouwen van tijd tot tijd te contro leren. Verzekeringsmaatschappijen hechten zeer veel waarde aan in goede staat verkerende afleiders en geven daar niet zelden blijk van, door re ductie op de premie toe te staan aan eigenaars van gebouwen, die door een dergelijke installatie beveiligd zijn. Slechts weinigen houden zich met de controle van bliksemafleiders bezig. Op onze fot&s zien we zulk een con trole, verricht door de heer Th. Over uit Hauwert, bijgestaan door een assis tent. Het werkje verloopt als volgt: De assistent begeeft zich naar de nok van het dak, voorzien van een lange bamboestok waaraan een koperen knop is bevestigd. Van deze knop loopt een draad naar de grond, waar een con trole-apparaatje is opgesteld. De heer Over gaat hier na of alles klopt. Blijkt de bliksemafleider bij een onweer ge troffen te zijn, dan valt dit onmiddel lijk op. De geleider kan dan van een nieuwe spits worden voorzien. Vroe ger had men hiervoor platina nodig. Dit edele metaal is tegenwoordig ech ter zeer moeilijk te krijgen. Gebleken is, dat een koperen punt eveneens zeer goede diensten kan bewijzen. Tot vóór een paar weken, precies gezegd: tot het ogenblik waarop we die man in het restaurant in de Leid- sestraat ontmoetten, hadden we nog nooit van kistkalveren gehoord. Het lijkt ons lang niet uitgesloten dat er onder de lezers van deze rubriek nóg een paar zijn, die er evenmin van hoor den. Voor hen schreven wij het vol gende. Opdat ze nooit zullen kunnen zeggen: ik heb dat niet geweten. Het was een middelgroot restaurant in een van Amsterdams plezierigste winkelstraten: de Leidse. We zaten wat te eten, en zo deden nóg een kleine honderd dames en heren. Het was half één in de middag en iedereen in dat restaurant was min of meer in vacan- tiestemming, ook al was het dan maar een gewone door-de-weekse dag. Er was geen tafeltje vrij en dus gin gen we er aan een zitten, dat al door iemand was ingenomen. Een vriende lijk man was 't, en we hadden direct contact. Over de oorlog, over de duur te en over de belastingen. En toen ge beurde het. Ineens stond die man op en liep naar een tafel, die vlak aan de onze grensde. Er zaten twee dames aan en hij begon een, voor ons onverstaanbaar, gesprek met hen. Het verwonderde ons nogal, want we merkten, dat de dames hem onthutst en verbaasd zaten aan te kij ken. Na een minuut kwam hij weer terug. We keken hem nieuwsgierig aan en hij lachte een beetje verlegen. En ineens zei hij: „U vindt het misschien gek, maar ik doe wat aan dierenbe scherming, dat is harder nodig dan de mensen denken, ook in dit land. Inter esseert het U?" Onder het eten heeft hij ons toen over kistkalveren verteld. Het eten smaakte ons maar half, maar het was erg leerzaam, dat onverwacht college, gratis verstrekt op een door-de-weekse dag in de Amsterdamse Leidsestraat. Ook voor U, misschien. Men moet in het buitenland geweest zijn, bij voorkeur in het nabije of Verre Oosten, om te leren dat de dieren hier bij ons, in het Westen, een hemel op aarde hebben. Want het Oosten moge dan de bakermat der wijsheid zijn, die wijsheid strekt zich al te vaak niet uit tot de behandeling van het dier. Wie Een hoekje van de tentoonstelling (Van onze speciale verslaggever). yOOR de derde maal in successie heeft de „Vereniging van Handelaren in Oude Kunst" schoonheid van vele eeuwen bijeengebracht in het eeuwen oude Prinsenhof te Delft, waar van 24 Augustus tot 16 September de reeds tot traditie geworden jaarlijkse Oude Kunst- en Antiekbeurs wordt gehou den. Het onmiddellijke doel van deze beurs is het tot stand brengen van het contact tussen handelaren en kopers uit binnen- en buitenland doch de be tekenis er van grijpt veel verder. Voor de oorlog was Nederland op het gebied van de kunsthandel een van de belangrijkste landen ter wereld. Amsterdam was, na Londen en Parijs, de derde kunsthandel van Europa. Vele kunstvoor werpen kwam via Amsterdam in buitenlandse musea en collecties terecht. Deze traditie wil men herstellen. Misschien is Amsterdam nog wel de derde kunsthandelstad van Europa, maar zijn betekenis is toch heel wat minder geworden en men wil gaarne weer een waardige derde plaats Innemen. EEN ander oogmerk van deze beurs zamelaars aan het uitsterven zijn, zeer is het kweken van belangstelling bij de jeugd voor oude kunst en antiek. Men hoort wel eens beweren, dat de ver ten nadele van de handelaren, doch ook van het nationale kunstbezit. Door nu ook jongere mensen in de gelegenheid te stellen, door middel van deze beurs, die tegelijkertijd als een tentoonstelling beschouwd kan worden, waardevolle kunstvoorwerpen uit vele landen en eeuwen te zien, te betasten en daarover alle inlichtingen te vragen, wil men de belangstelling verlevendigen en toe komstige collectioneurs kweken. Zeker is, dat de belangstelling voor oude kunst groeiende is en dat Neder land langzaamaan zijn positie op de wereldmarkt herovert. Werd er in 1943 voor 1% millioen gulden aan kunst voorwerpen naar het buitenland geëx porteerd, in 1949 en 1950 was dit res pectievelijk 2% millioen en 4 millioen en in de eerste helft van dit jaar was het reeds 2% millioen. Men verbinde hier vooral niet de conclusie aan, dat Nederland dus bezig is zijn kunstschat ten uit te verkopen, want het gaat hier om een transitohandel. Voor de devie zen. die met de export worden ver diend, worden in het buitenland andere kunstvoorwerpen aangekocht. WAT de 26 deelnemers aan de beurs bij elkaar hebben gebracht is zeker meer dan de moeite waard om gezien te worden (het vertegenwoordigt bij elkaar een waarde van vier millioen gulden) en in de historische sfeer van het Delftse Prinsenhof komen de kunstvoorwerpen uitstekend tot hun recht. Voor de liefhebbers valt er zeer veel te genieten, zoveel, dat zij jaloers kunnen worden op het vak van de kunsthandelaar, die zich zijn hele leven mag bezig houden met de mooiste din gen, welke de verschillende landen in vele eeuwen heben voortgebracht. Het is altijd opnieuw weer een genot deze mooie oude dingen te zien. Het oude immers wordt nooit oud, het is het nieuwe dat oud wordt. Ook al is men niet deskundig, dan valt hier veel te bewonderen ente leren. Dan zal men misschien aan een op het oog een voudige kan van wit Delfts porcelein met zilveren deksel niet kunnen af zien, dat deze een kapitaal van 9009 gulden vertegenwoordigt, maar niette-, min zal men bekoord worden door de edele lijnen van dit Nederlandse kunst product. Ook zonder dat men de bijzonderhe den kent, zal men geïnteresseerd kij ken naar een Japans wandtapijt, dat een Nederlands schip afbeeldt in ovet- langse doorsnede, naar een Antwerps altaarstuk uit 1500 met een zeldzaam mooie beeldengroep, naar een vroegere ivoren madonna, die in China uit ivoor werd gesneden, naar prachtige oude schilderijen van Gerard Dou, Aert van der Neer, Saenredam en vele andere beroemde schilders, naar prachtig por selein, schitterende ikonen of naar een schitterend renaissance-collier uit de 16e eeuw. Venetiaanse ringen en de honderden andere kostbare sieraden. het niet gelooft moet het. beroemde boek van Catharine Mayo maar lezen: „Mother India". Wie er aan twijfelt zou eens een keer zo'n Chinese feesttafel moeten meemaken, waar de hoogge ëerde gasten zich onder meer te goed doen aan de hersenen van levende apen, wier lichamen ónderde tafel hangen en wier koppen precies door een kleine opening boven de tafel uitkomen. Men lepelt de levende her senen zó uit die levende koppen. Wie denkt dat het allemaal zo'n vaart niet loopt, moest het lot van de kleine dessa-paardjes op Java eens zien. Enzovoort. Wij zijn zo niet. Dit is het Oosten en wij zijn het Westen. Maar dit voor treffelijke, dit gecultiveerde, dit zo humaan-denkende Westen, en ook Nederland, bezit nog wèl de gruwelijke dierenkwelling die kistkalf heet. Als enige verontschuldiging voor het be staan van zoiets onmenselijks kan alleen gelden dat men niet weet hoe zoiets-ontstaat, gevormd wordt. „Leeft" kan men niet zeggen. Een kistkalf leeft namelijk niet. Het bestaat alleen maar. En het is een gruwelijk bestaan. Er zijn gasten in restaurants, er zijn lekkerbekken, en er zijn brave huis moeders die om blank kalfsvlees vra gen. Zij krijgen het. Maar waarschijn lijk zou hen de lust tot eten vergaan als ze de vóórgeschiedenis van zo'n stuk vlees wisten. De voorgeschiedenis van de mest-methode. De methode, die bestaat uit het, direct na de geboorte, plaatsen van het kalf in een kist, die nauwelijks ruimte voor beweging biedt. Om „blank" vlees ta krijgen moet het kalf aan de grootst mogelijke vorm van bloedarmoede gaan lijden. Daarom zet de fokker het kalf in het donkerste deel van zijn stal, waar zo min mogelijk licht en lucht binnenkomen. Dat kalf ziet nooit de wel. Nooit de zon. Nooit zijn moeder. Dat kalf leeft niet, het vegeteert alleen. Het komt ncoit iets te weten van het wonder dat leven heet. En nergens staat geschreven dat dit wonder het uitsluitend alleen recht van de mens is. Het krijgt geen hooi, geen gras, geen stro. Het krijgt alleen melk en de harde houten bodem van die kist. Hard, omdat zelfs het knabbelen aan het hout verboden is vanwege het blank worden van het vlees. Maar melk krijgt het! In over vloed. Het wordt practisch volgegoten met melk, dertien weken lang. Na die dertien-weken-kuur is het doel bereikt. In de doodkist bevindt zich een stuk bloedarmoedig, maar blank kalfsvlees. Letterlijk: een levend lijk. Dat kalf kreeg nooit de normale voedingsstof fen en evenmin enige beweging. Het kan, na dertien weken, nauwelijks staan. Het is een wrak, een wrak van blank vlees. In een houten krat wordt het naar de markt vervoerd en vindt zijn weg: naar de gasten in restaurants, naar de lekkerbekken en naar de huis moeders. En dat is dan het einde van een jong dier, een raar, opgezwollen, rachitisch creatuur, met vergroeide poten. Vetgemest met alleen maar melk in de diepste duisternis. Als men over zoiets gaat nadenken, beseft men de gruwelijkheid van zo'n lot. Nu ja, het is ten slotte maar een kalf, kan men zeggen. Ja, alleen maar een kalf. En toen God, als eerste van zijn scheppingsdaden, het licht schiep, zonderde Hij natuurlijk het kistkalf uit. Dat was, van het ogenblik dat het 't lichaam van zijn moeder verliet, ge doemd tot eeuwige duisternis en de allerlaagste vorm van leven: die van mest-dier. Wij geloven niet dat het mesten van kistkalveren ook maar enige economi sche noodzaak heeft. Als mensen in restaurant, huismoeders en verwende lekkerbekken er niet naar vragen, zal de boer alleen normale kalveren fok ken en zullen de slagers alleen gewoon kalfsvlees verkopen. Ze zullen er geen stuiver minder door verdienen. Alleen zullen een paar duizend jonge kalveren in dit land in hun eerste jeugd iets speuren van dat verrukkelijk, onbe schrijfelijk. wonder van het leven en het licht. Ze zullen werkelijk even mogen léven. Dat leerden wij die middag in een restaurant in de Leidsestraat. We geven het maar door. A bon entendeur.salut! ANTHONY VAN KAMPEN. (Advertentie, log. Med.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1951 | | pagina 5