Pastoor van 't Heike was agent, architect en fabrikant tegelijk AMSTERDAMS PODIUM De geit Kees Manders, Amide Paris Hij maakte zijn geschuwde dorp tot een bekende bedevaartplaats Sahara onder de wereldsteden I Atlantisch Paci-pariners onder elkaar VJ OP HET MATJE Als in het park de blèren weer gaan vanen PORTRET VAN EEN PRIESTER „Heikes gasten" verloren hun ongunstige reputatie WU wezen aarzelend op onze grach- tentochten, onze kersverse Am- sterdam-bij-nachtstunt, onze hofjes en burgwallen, onze Bocht in de Herengracht, maar Prall wuifde dat alles verveeld weg. Meer nachtleven, zuchtte daarop Mockridge. En met een volgende zucht: meer speelzalen, meer windhondenrennen, meer stie rengevechten en bokswedstrijden. U bent hier, in Amsterdam, hon derd jaar achterop, zei daarop Prall, en hij keek me somber aan alsof dat m ij n schuld was. Waar is uw tele visie? Het enige wat ik ontdekt heb is de relief-foto in een etalage en die was nog slecht. Amsterdam is de Sahara, ziet U dat in? Het gesprek begon een dreigende toon aan te nemen, weshalve ik het over de boeg der museums gooide. Ik wilde iets gaan zeggen over Bour gondische Pracht, maar reeds gromde Prall, de eigenlijke woordvoerder van de twee, dat dit land (Holland) een verburgerlijkt land was. „Uw kranten zijn saai en vervelend. Uw revues dul, sloom en onbenullig. Zie de girls erinhet lijken kost schoolonderwijzeressen. Net als in uw gemengde baden trouwens. Veel te veel textiel. Bij ons zwemmen, baden en wandelen de girls in 2 vierkante centimeter textiel en dat is meer dan genoeg. Vindt U zelf niet? Wij lieten de kerk in 't midden en het onderwerp in ijlend tempo schie ten. Doch Prall niet en Mockridge evenmin. Prall gaf, als voorbeeld hoe het behoorde, Coney Island en Miami Beach. Mockridge Brighton en Bour- nemouth. U zou het zélf eens moeten zien, dan zou U het weten, zeiden ze. We zegden toe onze reisplannen voor het komende jaar in dier voege te wijzigen. Daarna zwegen wij. De Brit keek, als leed hij bitter onder alle Weltschmerz dezer planeet. De Amerikaan hapte gulzig in z'n cola. Ik bedacht koortsig snel gemotiveer de protesten, maar vond ze niet. Ik zou ze pas later vinden, zoals ge woonlijk. 's Avonds in bed namelijk. Robert H. Prall, met het bloedig overhemd, keek me broeierig-dreigend aan en begon over Marshall-dollars. Die waren ten slotte niet voor niets gegeven. Oók om up to date hotels te bouwen met televisie-apparaten en vlot (vrouwelijk) personeel. Oók voor betere bioscopen. Oók voor meer nachtleven. Oók voor speelzalen. Wat deden de Hollanders eigenlijk met de Marshall-dollars?"En hij zei dat, Ro bert H. Prall, op een toon alsof i k ze op de een of andere manier had achterovergedrukt. Het onderhoud vlotte minder en minder. Graag had ik dat roodhemd en die netevretende Brit hun portie gegeven, maar de argumenten scho en me maar niet tijdig te binnen. Een astige situatie, lezers, ge kent dat vel, nietwaar? Daarna kwam er nog ■en stortvloed verwijten aan het adres an Holland en de Hollanders. Er was .lier practisch niets wat deugde. We i hadden geen geld meer en geen staatslieden. Geen economen en geen entertainment-experts. Geen televisie en geen rode hemden. Niéts. We wa ren een stomme, verburgerlijkte, ge- sjochte, gedevalueerde natie. Prall riep de kellner. „Another coke", beval hij en er werden, in ijl tempo, drie stuks gebracht. Ik deed of ik betalen wilde, en de Brit even zo. Maar zó langzaam, dat Prall alle kans kreeg ons vóór te zijn. Hetgeen hij was. We namen afscheid. Met een slap handje van Mockridge en een kraakbeenverpletterend van Prall. Drie uur later zou hun vliegtuig ver trekken, teneinde hen weer naar hun angelsaksische paradijzen te brengen. Uit een gouden koker haalde Prall drie sigaren, omhuld met zilverig- knisterend cellofaanpapier. Ze geur den naar geld en de aromen van het allerverste en meest nabije Oosten. Ik nam het kostbaar kleinood aan en voelde me een bedelaar. Daarna wierp ik me ruggelings in de gestroomlijnde wildernis van Am sterdam, teneinde de beledigingen, Amsterdam en mij aangedaan, te vergeten. Het lukte niet. Te midder nacht, in bed, schoot me pas te bin nen wè,t ik natuurlijk had moeten zeggen. Tegen Prall, de Amerikaan, dat w ij destijds hun land bewoon baar maakten en dat er, zonder ons, nóg geen Amerikaanse natie zou be staan. Tegen Mockridge, de Brit met z'n uitgestreken gezicht, dat Am sterdam dan blijkbaar niet veel te vergeven had, maar dat het altijd nog beter is iets weinigs van jezelf te geven dan véél van een ander. Dit dan met betrekking tot 't door Enge land als Liebesgabe wegschenken van ons kruimpje Koninkrijk in Indië aan anderen. Maar zoals gezegd, vrienden, zulke dingen schieten je pas in bed te bin nen. Uren te laat. Ze knelden me echter, deze opmerkingen, vandaar dat ze gespuid worden in dit stukje. ANTHONY VAN KAMPEN Correspondentie: L. G. v. A. te L. Of die persconferentie over het lot van kistkalveren door 't Am sterdams Podium werd veroorzaakt, is me niet bekend. In elk geval is het bijzonder plezierig te merken dat de zaak ineens in de schijnwerpers der publieke belangstel ling komt. Ook al gaat het dan „maar" om kalveren! Mevr. J. P. ter S. te A. Met kindertehui zen in Amsterdam heb ik geen enkele be moeienis. Het enige wat ik u ervan kan mededelen is dat er op het Frederiks- plein een z.g. „Vluchthaven" is; maar de jongens die ik er wel eens uit zie komen lijken me beter gezelschap voor beroeps boksers en leerling-uitsmijters dan voor uw dochtertje. Voorts zie ik op de recla- me's in de bioscopen wel eens iets over een zeker „Hummeloord". De naam staat me aan, de reputatie is me onbekend. T. K. 15 SEPTEMBER 1951 Qmdat de geit van Sander gevreten had op het bleekveldje van Willem B (geheten de Keutelaar) was er twist ontstaan. Aanvankelijk had Wil lem de mogelijkheid van een klein San Francisco te berde gebracht „want waarom motte we mot make?", maar toen de geitenherder hem bankbreuken verweten, woordbreuken aangesmeerd en lichaamsbreuken toegezegd had, was hij 't meer in de aggressieve hoek gaan zoeken. Hij had geschopt en hij had geslagen. Die man besmeurde me eer as man en ouwer. Hij kan ze geit geen baas en zegt wat van mijn dochter. De rechter scheen even na te denken ever het causaal verband, maar zag er van <tf. Kijk eens hier, die geit is rede loos, maar als grote mannen had u toch geen twist moeten maken om 'n plukje gras? Daar stonden zowel de dikke ver dachte als de kromgegroeide aanklager een ogenblik te prakkizeren. Nou ging dat indirect niet om die geit alléén, zei Sander daarop bedacht zaam en knikkend met het hoofd. D'r zat kwaadsprekerij. De rechter vroeg geïnteresseerd: Waarlijk? Juist, zei Willem (die de ander afloste als vormden zij een stayers team), juist, daar zat méér. Hij moet z'n poten thuishouwe van die oudste meid van me. Laat 't angezegd wezen.' Daar verschoot Sander van met op merkelijk gebloos. Hij zei: Zowaar zal ik blind, worden. Enfin, dat ging allemaal buiten het bleekveldje om en we kwamen weer bij het grazend vee terecht, want de rechter had nog meer klanten in de wachtkamer en iedere verdachte Ne derlander heeft recht op z'n beurt. Zo is dat. Hebt u nog schade gehad? vroeg de Kadi. Me geit is een week in de war ge weest, zei Sander en de rechter vroeg of hij nervositeit had geconstateerd. Maar dat was het niet. De melkpro ductie had stagnatie ondergaan. De sik was bijna zo droog geworden als een voorzitter van de blauwe knoop. Willem lachte daarom. Smalend als een mislukte Faust. Hij zei: Die kreng van '11 geit geeft ommers nóóit melk. Het werd dertig gulden plus een preek. Verdachte en geslagene raakten er allebei van onder de indruk. Ze gin. gen de zaal uit als twee jongens, die smadelijk uit de klas zijn gestuurd. Terzelfder ure stond de geit vermoe delijk rustig te vreten. Zij was de wijste. KAREL Van alles tegelijk ptAT ,,'t Heike" zijn ongunstige roep verloren heeft en een ordentelijk dorp is geworden, is bijna geheel de verdienste -van Pastoor Bastiaansen. Toen die in 1895 als kapelaan in St. Willebrord kwam hij kwam er recht van het seminarie en is er nooit meer vandaan gegaan was het bij lange na nog niet wat het wezen moest en er was blijkbaar een zieleherder van uitzonderlijk formaat nodig om van St. Willebrord te maken wat het thans is. Pastoor Bastiaansen was van een bijzonder kaliber. Hij was in zijn kerk dorp van alles tegelijk Priester en pastoor in de eerste plaats, maar daar naast: burgemeester, vrederechter, on derwijzer, notaris, politieagent, archi tect en aannemer, fabrikant, landbouw kundigenoem maar op, geen ter rein van het openbare leven of hij heeft er zijn bemoeienis mee gehad. Toen hij in St. Willebrord kwam. waren de huisjes er zeer bouwvallig. Als er door jtorm een huisje instortte. tra>i hij op *ls bouwkundige. Hij ont wierp een nieuw en bouwde zelf mee. Toen de Woningwet kwam, kreeg hij het zeer druk. Met zijn mannen bouw de hij (ja, werkelijk „bouwde" hij; hij metselde als de beste!) een hulppost kantoor, een pastorie, een jongens school, een onderwijzerswoning, een niandenfabriek (waarvan hij zelf be drijfsleider werd), een rozenkrans- fabriek en wat al niet meer. Zijn grootste werk op dit gebied was het ontwerp (naar het voorbeeld van de baseliek te Lourdes) en de bouw van de majestueuze kerk, die thans met haar vijf torens hoog boven het dorp uitrijst. Zelf hebben hij en zijn man nen de stenen gebakken en zelf heb ben zij het enorme gebouw opgetrok ken. En daar bleef het niet bij. Om de kerk werd een processiepark aange legd, waarin hij de meer dan levens grote beeldgroepen van de kruisweg liet plaatsen. Hij bouwde een nauw keurige copie van de Lourdesgrot en de metershoge Calvarieberg die daar echter ligt, heeft pastoor Bastiaansen zelf opgeworpen en voetje voor voetje aangestampt! Enorme werkkracht UNORM was de werkkracht van deze k priester. Slapen deed hij heel zijn leven lang slechts enkele uren per et maal en slechts zelden trof men hen thuis in zijn pastorie. Altijd was hij ei op uit, zwierf door zijn parochie o* was doende de een of andere zaak zijn kerk of zijn parochianen in he' i reit» to brengen. Met dezelfde kruiwagen, waarmede Kees Manders, de Amsterdamse chan sonnier, ruim een week geleden eigenhandig over het Damrak naar het Centraal Station in Amsterdam kuierde, heeft hij zich in de Parijse hoofd stad niet alleen de medewerking van de politie verworven bij de stads- opnamen van zijn film „Amsterdam—Parijs", doch bovendien de ere-naam van „Ami de Paris" Vriend van Parijs. De kruiwagen is een probaat middel gebleken. „Zonder kruiwagen kom je er niet", was het motto van Manders toen hij vertrok. Hij arriveert hier met een charmant vrachtje bij het Stadhuis in Parijs. (Van onze speciale verslaggever) TJE man die in dit artikel beschreven wordt, leeft niet meer. Hij is zeven jaar geleden gestorven. De oorlog doodde hem, nadat de bezetting hem had ge- broken. De foto die hierby staat afgedrukt, is een foto van zyn standbeeld. Geen die minder een standbeeld verlangde, geen die het meer verdiende. Had ik er de tijd en de krant er de plaatsruimte voor, ik zou vele pagina's kunnen vol schreven over deze man; een van de nobelste mensen die ik ooit ontmoet heb. Hy was een eenvoudige Brabantse dorpspastoor, een nederig mens, doch een priester van uitzonderiyk formaat. Pastoor P. Bastiaansen is byna een halve eeuw de geestelijke leidsman geweest van de parochie Sint Willebrord in West- Brabant en zo zeer heeft hij zyn stempel gedrukt op dit dorp en zyn bewoners, dat het in meer dan één opzicht „zyn dorp" is geworden. CINT Willebrord door de Braban- ders ,,'t Heike" genoemd is een merkwaardig dorp. De bewoners vor men een volkje apart, dat in uiterlijk en geaardheid sterk verschilt van de andere West-Brabanders. Men schrijft dit toe aan Spaanse invloeden, want 't Heike, dat steeds een betwist gebied geweest is tussen de Baronie van Breda en het Markiezaat van Bergen op Zoom, heeft ook lange jaren de las ten te dragen gehad van een Spaanse bezetting. Een groot deel der tegen woordige bewoners moeten nazaten zijn van die Spanjaarden, dat blijkt uit hun type: donkere tanige kerels en sterke vrouwen, met een eigen dialect, eigen gebruiken, met een opvliegend karakter, doch goede geaardheid en met een Zuidelijk voorkeur voor felle kleuren. Eeuwenlang heeft ,,'t Heike" een zeer slechte roep gehad. De scheldnaam „Heikesgast" was zo ongeveer syno niem met vechtersbaas en messenste- ker. Onder invloed van godsdienst en opvoeding is er veel ten goede veran- dèrd. De Willebrorders zijn nu een volkje geworden, dat nog wel aparte karaktertrekken vertoont en lang niet gemakkelijk te leiden is zij bemin nen zeer de vrijheid maar het ruwe en onbeschaafde is er af, ze zijn vlug en gedienstig, vlijtig en zeer arbeid zaam, al zijn het slimme rakkers ge bleven. Hij heeft voor St. Willebrord enorm veel bereikt. Wat eertijds een geschuwd dorp was, is een bedevaartplaats ge worden, die jaarlijks door duizenden uit verre omgeving, die de verre reis naar Lourdes niet kunnen maken, wordt bezocht. Hij heeft het odium dat op het dorp en zijn bewoners rustte, volkomen weggenomen en zijn mensen zelfrespect en zelfvertrouwen geschon ken. Vraag niet wat hem dat gekost heeft. Hoe wist hij de ruwe klanten van zijn parochie aan te pakken! Als het nodig was, schroomde hij niet, even ruw en onbehouwen te zijn als zij zelf waren. Meermalen heeft hy persoonlijk bras- en slemppartijen uit elkaar gejaagd. Hij was niet bang om bij vechtpartijen tussenbeiden te ko men en het moet vaak gebeurd zijn, dat de veldwachter zijn hulp inriep. Hij wist zijn volk op zijn hand te krij gen, niet door er boven, maar door er midden tussen in te staan. Hij verlang de voor zich zelf niets meer dan zij be zaten, was hun raadsman en hun her der en als het nodig was hun boeman! Daarenboven was hij grenzeloos mild dadig. Alles gaf hij weg en in zijn pastorie was vaak armoe troef. Er gaat een verhaal, dat hij eens op bezoek ging bij een parochiaan die 's Zondags niet in de kerk kwam. Toen de man beweerde niet te kunnen komen om dat hij geen schoenen had, zei de pas toor: „Is dat de enige reden? Hier heb je de mijne", hij trok zijn schoenen uit en ging op zijn kousen naar huis! Het kan fantasie zijn, maar het typeert pastoor Bastiaansen volkomen. Hij was tot zo iets in staat. .grenzeloos milddadig.. Het einde j~jE bezetting heeft deze geestelijke reus lichamelijk gebroken. Natuur lijk leidde hij het verzet in zijn pa* rochie, hoe zou het anders kunnen en bij was een wandelende Engelse radio, maar de bezetters stalen zijn klokken en dreigden de toren van zijn kerk te zullen opblazen. De zware last die op zijn schouders drukte, boog zijn fiere gestalte en zijn lichaam, dat, toen hij al boven de zeventig was, nog zo kaars recht en tanig was als van zijn meest doorgewinterde parochianen. Op de allerlaatste dag der bezetting, toen er om St. Willebrord gevochten werd en iedereen in de schuilkelder zat, werd hij in zijn eigen tuin door granaat scherven getroffen. Canadese soldaten vonden zijn zieltogend lichaam en brachten het naar een klooster in de omgeving. Daar is hij, verwijderd van zijn kerk en zijn parochie, gestorven. Zijn parochianen, die hem op de han den droegen, hebben voor hem 'n stand beeld opgericht, minder nog misschien om hem te eren dan om hem voor altijd in hun midden te hebben. IN DE LOBBY van het Victoria-Hotel (asyl voor beter-gesitueerden) vond ik ze: de heren Robert H. Prall (Virginia, USA) en Norton Mockridge (Liver- pool, Engeland), zijnde de twee laatste buitenlandse gasten van Amsterdam In dit seizoen. Onze begroeting droeg dat typische los-nonchalante karakter van de meeste angelsaksische ontmoetingen. De heer Mockridge ging gekleed in een peperduur homespun tweed costuum. Mr. Frall in een rood overhemd met in gedrukte paardenhoofdstellen en bisonkoppen. Het was van een soort rood, dat Vargas, voorzitter van de Bloedraad, indertijd niet misstaan zou hebben. Het rood van revoluties en atoomontploffingen. We dronken coca cola met iéts sterks en ouds er in en hadden het over Amsterdam als touristen-centrum. Prall en Mockridge vonden Amsterdam als zodanig niet geslaagd en ze motiveerden het. Kijk, (zei Prall) uw WV hier heeft aardige oude huizen, maar wat ont breekt is entertainment, een goed soort vermaak. Amsterdam is morsdood, op Nicoiaas Kroese van het Zwarte Schaap na.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1951 | | pagina 7