Schatgravers speuren
op Robinsons eiland
naar
buit
Van mijnwerker tot baron
en staatssecretaris
IV0R0L: het behoud Uwer tanden
Kaperkapitein zou voor tonnen
hebben begraven
Nu de winterkoude weer nadert
Merkwaardige hobby van
Chileense millionnair
John James Lawson 70 jaar
Zijn moeder en zijn vrouw waren hem een grote steun
Harde studie in weinige
vrije uren na het we^k
Eén
uur maar,
petemoei!
spons
Garnering met beestjes
Prinses Eiizabeth nam
geen hors d'oeuvre
(Van onze correspondent te Sao Paulo)
DE regering van de republiek Chili
wil zich in geen geval de haar wet
telijk toekomende 50 procent van alle
op haar nationaal territorium gevon
den schatten laten ontgaan. Met een
snelle marineboot heeft ze daarom een
inspecteur van de belastingen naar het
Robinson-eiland Mas a Tierra in de
Stille Zuidzee gezonden, waar een
groep mannen speurt naar een verdwe
nen schat. Enige dagen tevoren had
den de gouvernementsambtenaren van
de eilandengroep Juan-Fernandez ge
seind: „Cousino-expedltie heeft goud
gevonden".
Intussen is uitgelekt, dat de moderne
Engelse toestellen voor het ontdekken
van mijnen en goud, die de schatgra
vers hebben meegebracht, eindelijk in
de gewenste richting beginnen uit te
slaan. Senor Luiz Cousino, hoofdinspi
rator en financier van de schatgraverij
op Méts a Tierra, staat aan de voor-
avond van het grootste succes van zijn
leven.
Eigenlijk heeft Cousino het helemaal
niet nodig naar schatten te graven. De
thans 53-jarige is millionnair en een van
de rijkste mannen van Chili. Uit lief
hebberij snuffelde hij jarenlang in En
gelse en Franse archieven om onbe
kende documenten uit de koloniale tijd
van Zuid-Amerika te ontdekken. Zo
doende vond hij in het Britse Museum
een reisverslag van de Engelse zeero
verskapitein en latere eerste Zeelord
George Anson. Sindsdien laat Cousino
het zich niet uit het hoofd praten, dat
kapitein Anson op het Robinson-eiland
in de Stille Zuidzee, 620 kilometer voor
de Chileense kust, grote schatten be
graven heeft.
Zijn koning bedrogen?
JN 1740 voer Anson met een zeilgal-
joen van Engeland uit om voor de
Zuidamerikaanse kust Spaanse goud
schepen op te vangen. Van zijn uit 961
koppen bestaande bemanning bracht
hij maar een derde levend om Kaap
Hoorn heen. Op het Robinson-eiland
Mès a Tierra, waar van 1704 tot 1709
't Robinson Crusoe-voorbeeld, Alexan-
der Selkirk, geleefd had, gunde hij
schip en bemanning enige maanden
rust. Een jaar later kaperde Anson
voor Acapulco twee zwaar met goud
beladen Spaanse schatschepen. Twee
endertig ossenwagens met goud lever
de Anson aan zijn koning George II in
Londen af.
De waarde van de afgeleverde schat
zou, volgens Cousino's berekeningen,
tegenwoordig 2,5 millioen dollar be
dragen. H(j zweert er echter op, dat
Anson minstens het dubbele buitge
maakt had, dat hij in 1743 naar Mas a
Tierra teruggezeild is, in de baai van
Cumberland voor anker ggaan is en
ongetwijfeld de helft van zijn buit op
het toen onbewoonde Robinson-eiland
begraven heeft. Uit oude documenten
beweert Cousino opgemaakt te heb
ben, dat Anson nooit gelegenheid heeft
gehad zijn schat later weer op te gra
ven.
De inboorlingen profiteren
JNTUSSEN wonen er nu negenhon
derd mensen op het zeer vruchtbare
eiland Mas a Tierra. In normale tijden
vangen ze grote zeekreeften en ver
bouwen maïs en groente.Maar sinds
de schatgravers geland zijn doen ze
met de vreemdelingen veel betere za
ken. Zestig eilandbewoners zijn in
dienst van het schatgraversgezelschap,
andere leveren levensmiddelen tegen
fantastische prijzen, verhuren hun hut
ten en boten. De rest kijkt toe bij het
zoeken naar de schat. Sommigen zijn
voor eigen rekening aan het graven
gegaan. Maar alleen Cousino en zijn
beide zoons-deelgenoten hebben een
officiële vergunning van de regering
van Chili in hun zak.
„Ondanks onze moderne toestellen
zullen we nog maandenlang moeten
zoeken", verklaarde Cousino onlangs in
Santiogo, waar hij boodschappen deed.
Doch kort na zijn terugkeer naar Mès
a Tierra werden de eerste goudstukken
gevonden: Spaans goud uit de munt
van de vlce-koningen van Peru. Maar
niemand weet tot nog toe, of dit wer
kelijk uit de schat van Anson afkom
stig is.
(Advertentie. Ing. Med.)
De talrijke Zuidamerikaanse schat
gravers tussen Santiago en Rio, die op
zoek zijn naar het goud van Atlantis
en de schatten van de Jezuïtenstaat
van Paraguay, vragen zich af: heeft
Luiz Cousino enige goudstukken „ont
dekt", die hij zelf begraven heeft, om
daarmede zijn gezicht te bewaren, of
tracht hij zijn regering beet te nemen,
zoals Lord Anson dit eens gedaan zou
hebben?
(Advertentie, Ing. Med.)
C 33
(Advertentie, Ing. Med.)
ni' 16 OCTOBER viert John James Lawson te Bcamish in Engeland
U zeventigste verjaardag. J. J. Lawson is een zeer bekeMe figuur ln de
Engelse poitleke wereld, lid van de Labour-partU, die tot 1949 lid was van
het parlement en ln 1945 en 1946 Staatssecretaris van Oorlog was. Dat |s
evenwel niet de reden, dnt w'Ü ter gelegenheid van zijn verjaardag aandacht
aan deze figuur schenken, maar Lawson is een zeer bijzonder mens, wlem
onverzettelijke ambitie en werkkracht zozeer een stimmans voor ons allen
kunnen zijn, dat het alleszins de moeite waard is wat meer over hem te
weten.
John Lawson begon zijn maatschap
pelijk leven als mijnwerker. Twaalf
jaar lang oefende hij dat beroep uit.
Eerst na zijn huwelijk kon hij zich ern
stig aan de studie wjjden, doordat zijn
vrouw hem daartoe in staat stelde,
door als dienstbode te gaan werken.
Hij bracht het via de gemeenteraad
tot parlementslid, maakte, zoals ge
zegd, deel uit van de Engelse regering
en werd vorig jaar tot baron verhe
ven.
QEBOREN in Whitehaven aan de
kust van Cumberland, kwam Law
son na de lagere school als jongen van
12 jaar in de mijn terecht te Bolden
Colliery (Durham). In de weinige
vrije uren, die een mijnwerker in die
dagen had, probeerde hij door zelf
studie zichzelf verder te ontwikkelen.
De kracht daartoe zo verklaart
Lawson zelf werd hem gegeven
door zijn moeder, die hem voortdurend
aanmoedigde te studeren. Zelf kon 't
eenvoudige mens niet lezen, maar zij
spoorde haar zoon steeds tot lezen aan
en vroeg hem geregeld haar de bjjbel
en de romans van Charlotte en Emily
Brontë te willen voorlezen. Zo legde
zij de grondslag voor de mogelijkheid
van verdere studie, die de jonge Law
son kon verwezenlijken, toen hg later
naar Oxford ging en aan het Ruskin
College zijn studies voortzette.
Het welzjjn van de kleine man.
£IJN nieuwe loopbaan begon hij als
leider van de vakbeweging der
mijnwerkers. Als zodanig interesseer
de hij zich uiteraard ook voor politiek
en in 1913 (32 jaar oud) werd hij ge
kozen tot gemeenteraadslid van Dur
ham. Zes jaar later was hij wethouder.
Hg verwierf zich een grote kennis van
administratieve problemen en toen hij
in 1919 voor het eerst door Labour
naar het parlement werd afgevaardigd,
weiden zijn mening en advies reeds
zeer op prijs gesteld. Zijn gezond oor-
deel werd door zijn kiezers, die hem
bij iedere algemene verkiezing herko-
zen, op hoge prijs gesteld, ook door
minister-president Ramsay MacDonald
die hem in 1924 benoemde tot finan.
cieel secretaris van het ministerie van
oorlog. In 1929 werd hij parlementair
secretaris van de vrouwelijke minister
van Arbeid, Margaret Bondfield. Na
1931 was hij een gezien lid der oppo-
sitie, wiens critiek altgd opbouwend
was en wiens aandacht steeds uitging
naar het welzijn van de kleine man,
of die nu mijnwerker was in vredestijd
dan wel de gewone soldaat tgdens de
oorlog.
Productief bestaan.
LAWSON is een man met een wijde
blik, vele interessen en grote acti
viteiten. Sinds 1930 is hij lid van de
Oorlogsgravencommissie en in de oor
log had hij een zeer actief aandeel in
de burgerlijke verdediging. Hij heeft
drie boeken geschreven, die de mijn
werker en zijn leven tot onderwerp
hebben. Eén dier boeken geeft onder
de titel „A Man's life" zijn eigen le
vensgeschiedenis weer. Hij maakte vele
buitenlandse reizen, o.a. naar Grieken
land in 1945 en (als lid van een par
lementaire commissie) naar China in
1942.
In China zo vertelde hg zelf
werd hg „een soort held" voor de de-
mocratische Chinezen, toen zij hoor
den, dat hij een selfmade man was.
De kranten stonden vol over hem en
hij werd herhaaldelijk gevraagd de
menigte toe te spreken. Later is zjjn
levensgeschiedenis in 't Chinees ver
taald. Terecht, ook de Chinezen zullen
daarmede hun voordeel kunnen doen.
UEBT u van uw leven wel eens heim
wee gehad? Nee, ik bedoel niet dat
heimwee naar iets dat u vroeger van
nabij hebt gekend, maar waarvan u
mijlen en mijlen ver bent weggedwaald.
Dat heimwee is pijnlijk, maar niet on
geneeslijk. De mijlen tussen u en het
beminde voorwerp uws harten mogen
vele zijn, de kans blijft dat u vandaag
of morgen de weg terug kunt gaan, en
onverwacht staat in het landschap, de
stad, het huis uwer dromen.
Maar wat moet men met een heim
wee naar iets dat onherroepelijk onbe
reikbaar is geworden, dat voorgoed
verzonken is in de afgrond van de tijd?
Wie leert ons de toverspreuk om het
grote rad terug te wentelen, om in le
vende lijve, als de held van „Berkeley
Square", terug te stappen in de époque
welke men liefheeft? Onmogelijk, zegt
het bitse verstand, en het heimwee
troost zich met costuumboeken en
schilderijen, met historische toneel
stukken en films. Totdat het opeens, o
verrukking, op het onverwachtst de
droom tot leven ziet komen, zomaar op
een podium in een kleine hotelzaal vol
nuchtere stoelen
Ik heb, drie uur lang, schoonheid en
gratie en statigheid en weelde uit de
lijst van het verleden zien stappen, en
glimlachend en springlevend zien para
deren voor mijn verrukte ogen, die ter
nauwernood konden geloven dat dit
werkelijkheid was. j Evenwel, de zijde
ruiste, de juwelen vonkten, er loste
niets in een nevel op en er zweefde
niets over onze hoofden weg. Mijn ogen
hadden gelijk: het was alles echt, van
mutsje tot muiltje; het had maar één
gebrek: dat het veel te snel voorbij
was. Als troostprijs voor wie er niet
zijn kon, als aansporing voor wie het
nog te wachten staat: een flauw weer-
schijntje op papier van al die charme.
Het heimwee kan toch wel eens iets
goeds uitrichten. Het had Cruys Voor-
bergh die voor ons op het podium zo
het een en ander van deze paroderende
bekoorlijkheid vertelde wat zeg ik?
die de toelichting spéélde met alle
esprit en verve van de bezeten artist
het had hem, zeg ik, gedreven tot dit
dure en in veler ogen misschien dwaze
experiment: het verzamelen van al
wat er in Nederland nog te vinden is
aan costuumbezit in de allerruimste
zin. U moet niet vragen wat zo'n lief
hebberij kost aan tijd, geld, élan en in
spanning.
Hoe het zij, hij begon naar zijn zeg
gen met de japon van zijn tante Geor-
gine (grijs met een wit kraagje en
manchetten, een zwart schortje met
lila bloemen en allemaal heel kleine
knoopjes, (weet u wel, van hals naar
taille en nu is hij al aan een heel mu
seum toe: het Nederlands Costuum-
museum, Kabinet van Mode en Smaak.
Prima
Glaienwaisert
Gebruiken
Prime
Spomen
(Advertentie, ing. Med.)
Dat museum staat, natuurlijk, in de
meest modieuze onzer steden, het vor
stelijk 's Gravenhage. Mocht u te zij
ner tijd daarheen verdwalen, misschien
dat u voor één keer de geneugten van
winkels kijken en roltrappen bewande
len in de Bijenkorf eens wilt prijs ge
ven voor een bezoek aan dat museum;
een rustig genoegen dat is waar, maar
onvergetelijk.
Echter, zo'n parade van costuums is
nog te prefereren, want wat is een ja
pon die in een vitrine hangt? Een dood
en stijf ding, het lijk van een illusie.
Maar u had deze droomgewaden moe
ten zien, hoe zij tot leven kwamen op
dat kleine podium; door het aanvallig
figuur en de perfecte houding van de
draagsters (die ene drager, al even ge-
eigend voor zijn gewaad, had een rid
derorde voor heldenmoed verdiend),
door de gehele sfeer van gebaar, bewe
ging, gelaatsuitdrukking, en, niet zo
weinig, door de magie van het begelei
dende gesproken woord.
Y^AAROM, zo vraagt het pijnlijk ver
baasde hart: waarom is dit alles
vieux jeu geworden, voorbij zonder
enige kans op terugkeer? Waarom lopen
wij met grote stappen in stevige vier
kante schoenen over de wereld, op ijse-
lijke platte hakken en verfoeilijke crê
pe-zolen? Waarom trekken wij fletse
onpersoonlijke confectie-jurkjes aan in
erwtensoep-groen en gekookte-bieten-
rood? Waarom dragen wij geen ruisen
de slepen meer, geen geborduurde muil
tjes, geen drie sitsen onderrokken, geen
onderkleed van papaverrood laken,
geen morgenjapon van lila taf zij met
een knalblauw satijnen schortje?
Het is zo lastig, zegt Madame 1951.
Je kunt met zoiets toch niet op de fiets
zitten of achter een tram aanhollen
nog gezwegen van in een propvolle bus
stappen.
Ach nee, natuurlijk niet; stel Je voor
dat we die genoegens moesten missen.
We hebben haast, het leven is druk,
wij jakkeren, wij sprinten, wij vliegen
om het hardst, zelfs de oude Golf
stroom raakt ervan uit de koers. Hoe
zouden wij, zenuwmachines in een ge
jaagde eeuw, nog tijd kunnen besteden,
om te ruisen met slepen en te conver
seren met waaiers? Hoepla, overboord
met de ruches en de borduursels, de
mutsen en de fichu's, de keursjas en
de muiltjes. Wij zijn vlot, wij zijn prac-
tisch, wij zij sportief en wij zijn
doodvervelend.
Maar als ik van mijn leven Assepoes
ters petemoei eens ontmoet (gepoederd
en met paniers natuurlijk, en een mou-
che op haar linkerwang), en ik mag
wezenlijk een hartewens uiten, dan zal
ik o, heel bescheiden zijn. Als Zaan-
se molenaarsdochter in blauw en geel,
tintelend van juwelen en zelfs in een
négligé vah roomkleurig satijn voel ik
mij veel te extravagant. Nee petemoei-
geef mij één uurtje een sitsen schoot-
jakje, roestrood met bonte figuren, op
een grijze sitsen rok met diezelfde vo
gels en bloemen geborduurd. Bind mij
een huiselijk boezelaar voor, zo zacht
en fijn geruit alsof het zijde was, en
zet mij een tulen mutsje op, een met
twee schelpen over de oren, als Betje
Wolff ze droeg. Geef mij een oud huis
aan een stille gracht, waarlangs linden
staan, die in alle tinten van goud en
groen en geel langzaam verkleuren in
de herfstzon.
En laat mij dan, met het sleutel
mandje aan de arm op mijn gemak
naar de grote voordeur gaan om open
te doen op het gelui van de koperen
bel. Op de hardstenen stoep, tussen de
paaltjes met zwarte kettingen (waarop
ik niét mocht schommelen toen ik nog
een deerntje was) laat daar Neeltje
de melkmeid staan met het koperen
melkvat, dat blinkt als goud, Neeltje,
in de pracht van rood baaien onderrok
en blauw damasten overrok, van bont
gebloemd keurs en hagelwit hemd,
blond en blozend als een perzik onder
de sierlijke strokorf van haar hoed.
Dat, en ergens een tinkelend clave-
cimbel achter een open raam, en de
postkoets-met-de-vier die in de verte
over de brug davert: dat is heus geluk
genoeg voor één uur, petemoei!
SASKIA.
MU de herfst al weer ver gevorderd
is, worden de wollen en halfwollen
japonnetjes, alsmede de winterrokken
weer te voorschijn gehaald en aan een
grondige inspectie onderworpen. De
japonnen zal door een nieuwe garne
ring een ander aanzien worden gege
ven. Voor de rokken wordt het iets
moeilijker, daar men, wil men een
nieuw effect bereiken, toch op z'n
minst en nieuwe blouse, vest of pull
over dient aan te schaffen. Hetgeen
al gauw in de papieren loopt
Het voordeel van de rok echter is
en blijft de grote verscheidenheid in
draagwijze! Wat de blouses betreft, de
overhemd-modellen met de keurig
gestropte dassen, welke er op worden
gedragen, blijven in de running. De
stof is meestentijds van popeline of
zacht flanel, maar van een dergelijke
kwaliteit, dat zij onkreukbaar is.
Balmain onwierp evenwel een ander
blouse-model, waarvan wij hier een
afbeelding geven. Een creatie in ve
lours, met strakke lange mouw en een
hoog-opgeknipt boordje. Eenvoudig en
allerliefst. Niet zelden ziet men hier
bij als enige garnering een of ander
beest in leder of bont of ook wel su-
ède-uitvoering. Deze diertjes zijn dan
in fel-contrasterende kleur gehouden,
hetgeen een aardig effect geeft.
Pierre Balmain liet zijn mannequin
hierbij een wollen geruite rok dragen,
waarbij de ruimte geheel in het ach
terpand werd verwerkt. Men ziet op
deze wijze een moderne queue ont
staan. Of het in de smaak zal vallen
bij de Hollandse vrouwEen feit
is wel, dat de rok hierdoor vrij ruim
wordt gehouden.
Nog een zeer bekende Franse mode
koning vraagt deze week de aandacht:
Jacques Griffe. Hij toont hier een na
middagjapon van eenvoudige en daar
door juist chique opzet. Tafzijde werd
hiervoor uitverkoren. Het lijfje heeft
een V-vormig uitgesneden hals. Met
kunstenaarshand werd de voorbaan
van de rok aangebracht. Daardoor
werd het een apart toilet, dat men ech
ter, vooral in de kleinere steden, als
„opvallend" moet kwalificeren. Dit wil
dus zeggen, dat men het niet te veel
kan dragen.
Toch is de idee aardig en, heeft men
reeds een uitgebreide garderobe, wel,
dan is er geen bezwaar tegen om dit
to'let als ex aatje avn te schaffen
Parijs houdt zich blijkbaar angst
vallig aan het voorschrift: kleine hoe
den De laatste mannequin bijv. draagt
het reeds verleden jaar in ons land
zo'n opgang makend model van de ba
rot. Nu is deze, zij het in iets andere
opzet, wederom favoriet. Inderdaad
kan men zich beter het kopen van een
kleine hoed veroorloven, dan dat van
de grotere modellen, daar het in de
mode nu eenmaal zo is, dat de gro*»
creatie geen en de kleinere daarente
gen wel een lang leven is beschoren.
RITA.
een verstandige
vrouw koopt
uitsluitend
gomltlnlmeerde
wol on wolgood
Is
(Advertentie, Ing. Med.)
Op het officiële diner, waaraan het
Britse kroonprinselijke paar te Quebec
heeft aangezeten, is de met veel zorg
bereide hors d'oeuvre geen algemeen
succes kunnen worden. Prinses Eiiza
beth, die in gesprek gewikkeld was met
haar gastheer, de It.-gouverneur van
de provincie Gaspard Fateux, nam na
melijk geen notitie van de eerste gan9>
welke haar geserveerd werd. De mees
te andere gasten umchtten. uit beleefd
heid, eveneens. Na een minuut of tien
nam een der tafeldienaren het onge
bruikte bord van de prinses weg*
waarop de overigen hetzelfde bij de
andere tafelgenoten deden, zodat het
merendeel van de hors d'oeuvre on
aangeroerd terug ging naar de keuken.
1951 BELOOFT GOED TOERISTEN-
JAAR TE WORDEN.
Blijkens een mededeling van "e
A.N.V.V. is gedurende dfe eerste zeS
maanden van 1951 door buitenlandse
Als gevolg van een stijging op de
millioen gulden aan deviezen bestee
Dit beteken* ten opzichte van dezelfde
periode van 1950, toen dit cijfer r"im
22 millioen gulden bedroeg, een W>"
ging van vijftig procent.