Een Noordhollander ontdekte in 1627 Korea De zwerver bij de Beurs Welkom Binnen Jan Janse-Weltevree leefde er meer dan een kwart eeuw AMSTERDAMS PODIUM Griep?'rr Mijnhardtje Q ^^ÊÊÊÊÊÊSÊm. Schipbreukelingen OP HET MATJE Sombere man E® KAN GEEN KRANT VERSCHIJNEN of het nieuws uit Korea staat op de eerste pagina. Dat is ook geen wonder, aangezien er ook Nederlanders stryden enomdat het daar uitgebroken conflict het zinnebeeld is van de twee partijen, waarin de wereld verdeeld is. En toch: wat weten wij eigen lijk van Korea? Wat voor land Is het? Hoe zag het er vroeger uit? Op die vragen Is alleen in de laatste twee jaar hier en daar een antwoord gegeven. De recente geschiedenis van het schiereiland is bekend: eerst in 1876 werd het voor buitenlanders opengesteld, opengebroken mogen wy wel zeggen, na eeuwenlange afzondering. Na de Chinese overheersing volgde die der Japan ners en na de Japanse capitulatie enige betrekkelijke zelfstandigheid en de verdeling ln twee, elkaar fel bestrijdende delen: Noord en Zuid. Maar daar vóór: welke rol speelde het schiereiland toen in de Aziatische wereld? Daar van is niet zo veel bekend en het weinige, dat wy weten, is te danken aan zestien Nederlanders, die in de 17e eeuw een tijdlang (noodgedwongen) in Korea gewoond hebben en land en volk beschreven hebben. Natuurlijk is het niet helemaal waar, dat een Noordhollander Korea ont dekte. Wie de eerste bewoners waren zal wel nooit ontdekt worden en ver der wisten de Portugezen, de Chinezen en ook de Arabieren al lang van bet bestaan van dit merkwaardige schier eiland af. Alleenméér wisten zij er ook niet van! Daarom mogen wij gerust zeggen, dat het de Nederlan ders waren, die dit land werkelijk ontdekten, d.w.z. er woonden en werkten en.... er ook weer vandaan kwamen. De eerste Nederlander, die in Korea doordrong, was een No:rdhollander, Jan Janse Weltevree uit de Rijp en eigenlijk komt hem de erepalm toe, ware het niet, dat hij naderhand geheel Koreaan is geworden en er gebleven is, zodat Wij geen rechtstreekse be richten van hem hebben. Maar dat is een geschiedenis apart. De Portugezen hebben in de 16e en 17e eeuw nooit kans gezien om iets van Korea te weten te komen. Dat kwam, omdat men dit wonderlijke land wel binnen kon gaan, maar dan kwam men er nooit meer uit! Dit is evenwel aan zestien Nederlandjers tóch gelukt en vandaar onze ontdek king. Vanouds werd Korea beheerst door China. De Koreaanse koning was schatplichtig aan de Chinese keizer en t> kwam een mistroostige man met een druiperige hangsnor voor de rechter staan, vermits hij, op een snij punt van 'Wegen, gezeten zijnde op een rijwiel, zwierend links had gereden en bijna een botsing tussen twee, met knarsende remmen op elkaar in glij dende auto's had veroorzaakt. Daarna had hij de agent, die hem in de vettige kraag greep, snotjongen genoemd en dat mag natuurlijk niet. De ver dachte schuifelde vanochtend voor zichtigjes naar de groene tafel en tikte aan zijn oor, bijwijze van groet. U hebt nogal raar gelaveerd, zo leidde de rechter het discours in. Hoe kwam dat zo? Een borreltje op? 'k Ben me bewus, dat'k fout was, dat de sombere man. Maar ma'k effe een paar woordjes? Me oudste meid was in de kraam en me schoonzoon is op zee, die lei voor Rio de Sjeneero. Nou most ik, as vader zijnde, effe 'n drankie hale van de dokter, zogezeid voor me oudste meid, voel u waar 'k heen wil? En die dag was me gezich merakels dik van de kiespijn en 'k had net met kemille gespoeld. Dat rook die agent en die zee: je hen beschonken. Mie kop liep om, want die meid lag in bed en d'r man lee voor Rio de Sje neero en toen wier 'k giftig. Ik zee. snotjongens motte ouwere mense niet beledigen, wat zeg u, edelachtbare? U erkent de verkeersfout en de belediging, vertaalde de Kadi in uiterst compacte stijl. XJ brengt mensenlevens in gevaar en u beledigt de man, die zijn plicht doet en u op uw onverant woordelijke manier van doen wijst. Ik moet zeggen, dat het fraai is. Schaamt u zich niet? Indirekt welzeker, edelachtbare, maar ik was met me tiende jaar van school en wij hebben niet zo veel ge leerd. Wij mensen rommelen maar zo'n beetje an, voel u waar 'k heen wil? De agent gaf een rustige explicatie en een van de bijna gekraakte autorijders lei daar hier-en-daar 'n verhelderend kleurtje op uit de meer emotionele sortering. Was de verdachte beschonken?, wilde de rechter Weten, doch de agent kon dat niet met „absoluut pertinente zekerheid" zeggen. Maar de Wielrenner had wel wat gedronken, dat was dui delijk te ruiken geweest. Kemille met 'n piezeltje kejak voor de pijn in me mond, zei de uiis- troostige. Da's remedie van de kruije- dokter. Hij kreeg een boete van veertig gulden en tikte beleefd aan zijn oor. KAREL dat bracht met zich mede, dat men zich eeuwen lang hield aan de Chinese stelregel: geen contact opnemen met buitenlanders! Men wilde de zelfstan digheid van dg staat ongerept bewa ren. Aldus werd de handel met deze gewesten onmogelijk gemaakt en wer den deze landen geïsoleerd, totdat zij in de vorige eeuw, min of meer met geweld, door heb Westen werden opengebroken. Die afzondering was zelfs zó streng, dat China, Korea en Japan ook onder ling niet méér goederen en mensen uitwisselden, dan strikt noodzakelijk was. Met China werd enig verkeer onderhouden via de grensposten aan de Yaloe en de Japanners hadden slechts één loge te Poesan, Waar zij hun goederen mochten komen aan bieden. Westerlingen behoefden daar niet te komen, want wie opzettelijk trachtte dit land binnen te dringen, werd zonder vorm van proces afge maakt! Nu kon het echter gebeuren, dat een Westers schip strandde op Korea en dat de schipbreukelingen tegen wit en dank hier aankwamen. In dat geval volgde men de stelregel: levenslange gevangenschap of, in geval van ont vluchtingspogingen, de doodstraf. Geen wonder dus, dat Portugezen, Engelsen en Nederlanders deze kusten meden als de pest. Jan Janse Weltevree. INTUSSEN hadden de Portugezen, en later de Nederlanders van de O.-I. Compagnie, reeds handelsbetrekkingen aangeknoopt met de Japanners, via Decima en Formosa en daardoor kwa men de schepen der Compagnie in de 17e eeuw meermalen gevaarlijk dicht bij de Koreaanse kusten. Voorzover wij weten, zijn in deze wateren twee schepen der Compagnie vergaan en dat leverde contact tegen wil en dank met de Koreanen op. Jan Janse Weltevree, van wie wij overigens weinig weten, was afkom stig uit de Rijp. Als jongeman mon sterde hij in 1626 in Amsterdam aan op het schip „Hollandia", dat via de Oost naar Decima zou zeilen. Het was Jans eerste en laatste zeereis, want in 1627 strandde het schip op de Ko reaanse kust en de gehele bemanning, minus Jan, kwam om het leven. Jan werd spoedig gevangen genomen en als bezienswaardigheid in leven ge houden, omdat hij niet opzettelijk ge tracht had Korea binnen te dringen. Daar tevoren zeer waarschijnlijk nog nooit blanken Korea betreden hadden, ondervond hij veel belangstelling en al te veel ontberingen zal hij er niet geleden hebben. Hij moet overigens een pientere jongen geweest zijn, want hij werd spoedig naar het hof des konings te Seoel geroepen om als raadsman op te treden. Klaarblijkelijk wenste de vorst toch wel te profiteren van enige Wes terse kennis. Verder hield de koning hem bij zich, om hem in geval van nood te kunnen gebruiken als tolk met mogelijke Westerse binnendringers of belangstellenden. Een erg drukke ambtsperiode heeft Jan Janse Weltevree niet gehad. Hij behoefde slechts éénmaal in functie te UET grote, rossig-rode kruis van de St. Nicolaas-kerk stond opvallend klaar, koel en zuiver boven Amsterdam te vlammen en het was zichtbaar op de plaats, waar ik op de tram stond te wachten, het Damrak, ter hoogte van de Beurs. Ik stond er niet alleen. Er drentelde een Laskaar, een beetje dronken en een beetje eenzaam. Hij had niets met een tram te doen, en z'n aanwezigheid was volstrekt overbodig. Een vrouw op een fiets ging voorbij. Achterop die fiets zat een mandje, zo'n klein, rieten mandje voor een kind. Een kind zat er in. Het sliep en hing half uit dat mandje. Een naar en ellendig gezicht. Dat vond blijk baar ook de man, die al zo lang als ik daar stond tegen de muur van de Beurs had geleund, bijna geheel opgeslurpt door de schaduw van Berlage's droom, zoals men dat in boeken pleegt te zeggen. Het was een vreemde man. Hü had niets uitstaande met de omtrent honderdduizend mensen, die die dag voorbij de Beurs waren gegaan. Hij had niets van de doorsnee-mens. Hü was helemaal zichzelf. En hij deed me denken aan iemand die ik al lang kende. Driemaal wandelde ik hem voorbij en toen wist ik het. Ik had hem herkend, na vijf en twintig jaren. Het was Vitalis, onze oude vriend uit „Sans Familie", „Alleen op de wereld", Vitalis, ten voeten uit. En als hij het niet was, dan z'n tweelingbroeder. den gouverneur lietse, yder met een stock van ontrent een vadem lanck, 25 slagen opde naeckte billen geven, waarvan sy ontrent een maent langh in de kooij lagenkastijding voor een ontvluchtingspoging) treden, n.1. in 1653, toen het jacht .,De Sperwer" op de riffen van het eiland Fungma (Chi-chou) te pletter liep en niet minder dan dertig Nederlanders daar aan wal spoelden. Wat er in die vijf-en-twintig jaren intussen met Jan geschied was laat zich kort weerge ven. Hij was op-en-top Koreaan ge worden, had er vrouw en kinderen en was bij de ontmoeting met zijn volks genoten zijn moedertaal bijna geheel vergeten. Hij is dan ook nooit meer uit Korea weggegaan. Wat wij van hem weten, danken wij alleen aan de zojuist vermelde schipbreukelingen, waarvan de helft later van Korea ont snapte. Dat is echter weer een ver haal apart. Onder de schipbreukelingen van „De Sperwer" bevond zich een boekhouder die na zijn ontsnapping een keurig „Journaal" heeft samengesteld over zijn dertienjarig verblijf in „Coree". Hnn wederwaardigheden vullen een geheel boekdeel en de daarin geïn teresseerde lezer doet het beste daar voor de talrijke uitgegeven 17e eeuwse journaals na te slaan. Hendrik Hamel en zijn mannen heb ben de eerste jaren op Korea in ab solute gevangenschap moeten door brengen. Zij hebben koude en honger geleden, al heeft Jan Janse voor hen gedaan wat hij kon. Enkelen van hen zijn gesneuveld als Koreaanse solda ten in de strijd tegen Tartaren, enige anderen zijn aan ziekten overleden. Een deel heeft dwangarbeid moeten verrichten, maar na verloop van tijd hebben allen grotere vrijheid gekre gen, omdat na de eerste ontsnappings poging toch wel gebleken was, dat zij niet weg konden komen. Dat dachten de Koreanen tenminste. Maar in 1666 woont er een groepje Nederlanders in Pyeng-sa, dicht aan de kust. Zij drijven handel in wol. Aan dit groepje van acht man ge lukt het om een scheepje te kopen en te ontsnappen. Door de hulp van eeu Zuidwest-passaat komen zij zó snel vooruit, dat men hen niet meer kan achterhalen en zo zijn dezevan Correa tot hier miraculeus aangelant", zoals het dagregister der Compagnie vermeldt. Waarschijnlijk denkt u, dat de arme ballingen te Decima met open armen ontvangen werden? Ja, maar toch moesten zij daar nog een heel jaar blijven wachten op toestemming van de Japanse regering om naar Ba tavia te mogen terugkeren. Geduren de dat jaar heeft de Compagnie via de Japanners te Poesan getracht om ook de overige in Korea achtergeble ven Nederlanders te redden. Dit is ten dele gelukt. De Koreaanse koning, be vreesd dat anders gewelddadige oo- gingen zouden worden ondernomen voor de redding, zond, op aandringen van Jan Janse, nog acht Nederlanders naar Decima, zodat er ten slotte zes-, tien van de dertig in Batavia aankwa men. Zoals te verwachten ■was, werd het journaal van Hendrik Hamel weldra ...soodat in een ogenblick 't schip geheel in spaenderen van malcanderen iagh; sommige sprongen overhoort ende d'andere wierde-n vande zee hier ende daer gesmeten.... („De Sperwer"op de riffen van Fungma) wijd en zyd verbreid. Het was immers de enige bron, waaruit men iets om trent Korea kon te weten komen. Hamel heeft het leven in Korea goed beschreven; merkwaardige dingen ver telt h(j over de handel, het leger, de staat, de godsdienst, de kunsten (ook boekdrukkunst kende men er al!) en wetenschappen. De Compagnie plukte er de vruch ten van. Zij boekte als winstpunt de terugkeer van het „costelyck volck" en wist nu, dat het weggegooid geld was, om te trachten met de Koreanen handelsbetrekkingen aan te knopen. En Jan Janse Weltevree leefde tevree verder als tolk zonder praktijk.... En de nacht der historie daalde weer over Korea, want tot 1876 kwam er niemand meer binnen, zodat Hamels relaas het enige was, dat over dit land bekend was. W7E raakten aan de praat, zoals vreem- den met elkaar aan de praat raken, na elf uur in de avond, wachtend op de tram. Hij was niet spraakzaam en bewoog z'n mond niet onder de dikke ruige snor en boven de volle, brede baard die 'm halverwege op de borst hing. Hij leek me, om de een of andere reden, een interessante kerel. Interes santer dan de meeste bankbedienden. Dan de meeste klerken en beambten. Interessanter dan al die verkopers uit de winkels, ofschoon dat doorgaans toch wel brave kerels zijn, al kleven ze soms te lang vast aan stoelen, kruk ken en bureaux. Waarmee geen kwaad gezegd wil zijn van hen. Vitalis (laat mij hem zo noemen, vrienden) was een zwerver, maar een met stijl. Weinig mensen hebben stijl, in deze dagen. Gelooft ge het niet? Loop driemaal op één dag over Dam rak, Rokin en Kalverstraat en ge zult zeggen: dat was niet gelogen. Stijl van mensen heeft niets te maken met bor- (Advertentie, Ing. Med.) ONS WEKELIJKS KORT VERHAAL UET was zo'n lentemiddag, waarop een zacht zuidenwindje strelend langs het jong uitbottend groen kan blazen. Zonnestralen, soms speels onder broken door licht voortdrüvende wolken, vielen koesterend in de straten van het provinciestadje, trachtend daar iets van een lentestemming te toveren. In één van die zonbeschenen straten sjouwde een paard lusteloos een reclame wagen achter zich voort. Het demonstreerde ln bedachtzame passen een fleg ma, dat blijkbaar ontleend was aan een ruime levenswüsheid. Een zigeuner achtige jongeman sjokte naast de kar en scheen zich geheel met het levens tempo van zün viervoeter te hebben verzoend. „PIRCUS RANDINI, het toppunt van glasgerinkel het begin van een cata- paardendressuur, vanaf heden voor- strophe aan. Terwijl de dames opzij stellingen in de stad. sprongen en trachtten te gillen, sprong Het grote reclamebord op de wagen een demonisch monster met ruïneuze schreeuwde de boodschap met zwierige gevolgen op het salontafeltje. Even krulletters de stad in. Een geschilderde schoot het nog door, toen stond het stil, plaat, voorstellende temperamentvolle snuivend als Siegfrieds draak en nam. paarden, die sierlijk door de piste draaf den, zette de tekst kracht bij. trillend tussen de crapauds staande, de ravage waar. Tussen de glasscherven Zo trok het door de stad, rustig en onder de vensterbank droomden uit de tot niemands aanstoot. Tot het boos- pot gestoten cactussen van een warme aardige gebeurde, waaraan zelfs het le- zon; de grote rubberplant lag weemoe ven van een trekpaard niet schijnt te dig met geknakte bladeren tussen sui kunnen ontkomen. kerkorrels en de resten van wat eens Het was maar een klein keeshondje, het twaalfde kopje van het Delfts dat opeens luid keffend tussen de blauw servies was geweest. paardebenen danste en direct de fleg- „Ooooh.vreselijk gewoon.Me- matische levenshouding van het paard vrouw Crans, van de notaris, bracht de begon uit te hollen.. Deze hief de kop eerste verstaanbare klanken uit. Haar omhoog, snoof nadrukkelijk en maakte gastvrouw was een flauwte nabij, ter aanstalten door een achterwaartse trap wijl Lies Terpstra, de bejaarde onder- het verstoorde evenwicht te herstellen, wijzeres, als gehypnotiseerd naar het Misschien zou het hierin zijn geslaagd, Trojaanse zoogdier bleef kijken. Bij het als niet een nieuw schrikbeeld de in- aanschouwen van zoveel menselijke mi eenstorting van het paardengeduld had sère hervond dit zijn waardigheid en voltooid. Dit noodlot kwam met een schraapte nadrukkelijk met een voor- daverende vaart en luid loeiende claxon poot over het pluche salonkleedje. Toen een hoek omstuiven. deed het een poging om voorwaarts te Het trekdier hinnikte ontsteld, legde treden en zo te ontkomen aan de door toen in stroomlijnmodel de oren in de dringende eau de colognelucht, die het nek en juist toen de auto rakelings vertrek in bezit nam. Maar het beest voorbij rammelde, stiet het met een zat hermetisch vastgeklemd, enorme sprong voorwaarts. De karre- Met een melancholische blik legde voerder was op deze onverwachte het zich daarna bij het onvermijdelijke krachttoer niet ingesteld, de leidsels neer en wachtte tot er hulp, waaronder ontglipten zijn handen en door de schok de jeugdige voerman, kwam opdagen, rolde hij voorover op het plaveisel. Mevrouw Crans, het eerst van de schrik Toen hij overeind krabbelde zag hij met hersteld, liet de helpers door de voor een wanhopige blik de wagen slinge- deur binnen. Na kort overleg besloten rend van zich verwijderen. deze, dat het paard moest worden los- De débacle naderde snel. Welke aan- gemaakt en binnendoor verwijderd, rekkingskracht er voor het op hol gesla- Geduldig liet het paard zich losma- gen paard van uitging, kan niet worden ken, waarna de kar buiten werd weg- vastgesteld, maar het zwenkte aan het getrokken. Dat was één. Nu het rossi- eind van de straat met een meesterlijke nant naar de vrijheid terug. De voer- bocht plotseling het trottoir op. Een on- man klopte zijn één-pk bemoedigend deelbaar moment aanschouwde het zich- op de hals en leidde het toen langs de zelf in de grote ruiten van het deftige koperen kroon, die er wonderlijk goed woonhuis, toen zwiepte de ongeremde was afgekomen. vaart het met een fameuze sprong klet terend door het raam. Gadegeslagen door vele nieuwgieri- gen werd het paard weer voor de wa- JN het huis van de burgemeester had gen gespannen en de voerman nam de eerste stadsburgeresse juist aan plaats op de bok. Het drama liep ten 'ïaar twee-koppige visite uitgelegd, einde. Toen vlak voordat hij zou gaan waarom haar inziens vleeseten moest rijden herinnerde hij zich blijkbaar iets vorden afgekeurd. Waarom het stomme en vroeg met een vreemd accent aan de omstanders: „Zeg, de burgemeester, waar woont die hier ergens? Ik most nog twee vrij- lier zo te laten lijden, als wij het zon- ier vlees in de voeding kunnen stel len? Oh zo! Zwierig hanteerde ze Ie Delfts-blauwe theepot en begon het kaartjes voor 't paardenspul bij m aan- leurende nat te schenken. Op dat' moment werden de dames een reiken. Hij kon het niet weten, als vreemde ratelend lawaai gewaar, dat angstwek- in Jeruzalem, maar het was te veel van kend snel naderbij kwam. Een onder- het kwade.De kaartjes bleven in zijn deel van een seconde werd het ruime zak zitten en sinds die dag eet de bur- venster door een donkere schaduw ver- gemeestersvrouw driemaal per week duisterd, daarna kondigde het hevige paardebiefstuk. salino's, overjassen met een bontkraag je o' dassen met een paardenhoofdstel. Stijl heeft niets te maken met de din gen, die men zichzelve omhangt. Deze zwerver, Vitalis, had zich met niet veel zaaks omhangen. Een bruine, wijde jas, twee afgetrapte schoenen. Een bos weerbarstig haar hing op de vette kraag der jas. In één hand hield hij een stok vast. Zo stond hij tegen de Beurs, geleund, wachtend op de tram. En traag met woorden. We hadden nauwelijks contact. Hij gaf me toe, dat het koud begon te wor den en dat de winter kwam. En dat de tram vertraging had. En dat er mist zou komen. Daarna keken we beiden naar om hoog. Daar zweefde dat rossig-rode kruis door de wijdheid van het stuk heelal, dat zich boven het Amsterdam se Damrak welfde. Het was net alsof dat kruis los was gekomen van de kerk, maar dat kon alleen maar verbeelding zijn. 't Kwam door de nevel, die rondom de toren deinde. Vitalis leek klein, tegen de univer sele achtergrond van de Beurs. Een beetje licht schampte door het zilverig- grijze haar. Op dat ogenblik werd hij ineens moer dan alleen maar Vitalis. Hij kreeg iets aartsvaderlijks over zich. En dat aartsvaderlijke was zo duidelijk, dat het haast ontroerde. Hij zei, dat hij iets deed aan het bak ken van aardewerk en potten, maar dat de tijd steeds slechter werd. Ik ant woordde, dat we het allemaal moeilijk hadden, maar slikte de woorden in. Twee ogen boorden hard en cynisch in de mijne en ik gooide het over een an dere boeg. Wéér over de mist, en over de tram, die laat was. Hij begon opnieuw over de slechte tijden en ik dacht: hij is er op uit, wat geld van me los te krijgen. Hoewel hij me niet de man leek die men zo maar, in de avond voor de Beurs, een gulden geeft, of een rijksdaalder. Hij was na melijk anders, weet u. Maar dat zei ik immers al? Hij had stijl. En stijl heeft niets te maken met een gulden of rijks daalder, ook al heb je die niet. Mis schien wilt ge dat begrijpen, vrienden. Je moet vast werk zien te krijgen, zei ik. Hij keek me spottend, haast ho nend aan. En antwoordde: „Waar. Ik haalde m'n schouders op en draai de me om. Toen dacht Vitalis dat ik wees op de Beurs, daar achter hem, en hij gromde. En zei: „Daar.Ik ver rek liever dan in zoiets te werken." Wat hij zei, klonk als een zweepslag. Er lag alle minachting, geringschatting, walg en ironie in, die een zwerver kan hebben voor zoiets universeels als Beurzen. Hij ging glimlachen, medelij dend en een beetje droefgeestig, als had hij te doen met een man, die dacht dat hij daar nog goed genoeg voor jvas. Het kruis stond hoog te gloeien en te branden boven Amsterdam. Het stond zo hoog en zo nabij en 't was alsof het deel nam aan deze vreemde discussie op het trottoir daar voor de Beurs. yAN de Dam kwam eindelijk de tram geschoven. Wij zwegen allebei. Toen zei Vitalis: „Maak je geen zorgen over mij, vriend, ik red me wel, pas jij maar op jezelf." Het klonk dwaas en onnatuurlijk, in de mond van die verslonsde zwerver, maar op hetzelfde ogenblik wist ik, dat hij heel ver weg misschien gelijk had. En dat tafereel vergeet ik niet zo licht meer. De Beur-, het kruis, de avond. En die man, met duizend lichtschampen door al dat witte, grijze, oude haar. En met die fonkelende, vreemde ogen. De tram kwam aan en ging voorbij. Hij stopte niet. Er was geen halte daar. Ik keek hem na en Vitalis keek naar mij. Honend en spottend. „Je zal hard moeten lopen, heer", zei hij, „als je hem nog halen wilt". Hij was volkomen meester van de situatie. Het was misschien onmenselijk toen ik hem vroeg: „Zeg, waar slaap je eigenlijk vannacht?" Hij keek me aan, lachte vrolijk, en riep me na: „Daar stond ik juist over te denken, heer. Ik weet het niet, maar slapen doe ik wel." Met het rossig-rode kruis vonkend en vlammend achter me holde ik naar de tram. Ik hoorde Vitalis lachen in de verte. En één ding was zeker, tussen het rennen van Vitalis naar de wagen van Lijn 4: dat hij stijl had. Hebben dan zwerven en ongeluk zó weinig met elkaar gemeen? ANTHONY VAN KAMPEN

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1951 | | pagina 5