Een Noordhollander ontdekte in 1627 Korea
De zwerver bij de Beurs
Welkom Binnen
Jan Janse-Weltevree leefde er
meer dan een kwart eeuw
AMSTERDAMS PODIUM
Griep?'rr Mijnhardtje Q
^^ÊÊÊÊÊÊSÊm.
Schipbreukelingen
OP HET MATJE
Sombere man
E® KAN GEEN KRANT VERSCHIJNEN of het nieuws uit Korea staat op
de eerste pagina. Dat is ook geen wonder, aangezien er ook Nederlanders
stryden enomdat het daar uitgebroken conflict het zinnebeeld is van de
twee partijen, waarin de wereld verdeeld is. En toch: wat weten wij eigen
lijk van Korea? Wat voor land Is het? Hoe zag het er vroeger uit? Op die
vragen Is alleen in de laatste twee jaar hier en daar een antwoord gegeven.
De recente geschiedenis van het schiereiland is bekend: eerst in 1876 werd
het voor buitenlanders opengesteld, opengebroken mogen wy wel zeggen, na
eeuwenlange afzondering. Na de Chinese overheersing volgde die der Japan
ners en na de Japanse capitulatie enige betrekkelijke zelfstandigheid en de
verdeling ln twee, elkaar fel bestrijdende delen: Noord en Zuid. Maar daar
vóór: welke rol speelde het schiereiland toen in de Aziatische wereld? Daar
van is niet zo veel bekend en het weinige, dat wy weten, is te danken aan
zestien Nederlanders, die in de 17e eeuw een tijdlang (noodgedwongen) in
Korea gewoond hebben en land en volk beschreven hebben.
Natuurlijk is het niet helemaal waar,
dat een Noordhollander Korea ont
dekte. Wie de eerste bewoners waren
zal wel nooit ontdekt worden en ver
der wisten de Portugezen, de Chinezen
en ook de Arabieren al lang van bet
bestaan van dit merkwaardige schier
eiland af. Alleenméér wisten zij
er ook niet van! Daarom mogen wij
gerust zeggen, dat het de Nederlan
ders waren, die dit land werkelijk
ontdekten, d.w.z. er woonden en
werkten en.... er ook weer vandaan
kwamen.
De eerste Nederlander, die in Korea
doordrong, was een No:rdhollander,
Jan Janse Weltevree uit de Rijp en
eigenlijk komt hem de erepalm toe,
ware het niet, dat hij naderhand geheel
Koreaan is geworden en er gebleven
is, zodat Wij geen rechtstreekse be
richten van hem hebben. Maar dat is
een geschiedenis apart.
De Portugezen hebben in de 16e en
17e eeuw nooit kans gezien om iets
van Korea te weten te komen. Dat
kwam, omdat men dit wonderlijke
land wel binnen kon gaan, maar dan
kwam men er nooit meer uit! Dit is
evenwel aan zestien Nederlandjers
tóch gelukt en vandaar onze ontdek
king.
Vanouds werd Korea beheerst door
China. De Koreaanse koning was
schatplichtig aan de Chinese keizer en
t> kwam een mistroostige man met
een druiperige hangsnor voor de
rechter staan, vermits hij, op een snij
punt van 'Wegen, gezeten zijnde op een
rijwiel, zwierend links had gereden en
bijna een botsing tussen twee, met
knarsende remmen op elkaar in glij
dende auto's had veroorzaakt. Daarna
had hij de agent, die hem in de vettige
kraag greep, snotjongen genoemd
en dat mag natuurlijk niet. De ver
dachte schuifelde vanochtend voor
zichtigjes naar de groene tafel en
tikte aan zijn oor, bijwijze van groet.
U hebt nogal raar gelaveerd, zo
leidde de rechter het discours in. Hoe
kwam dat zo? Een borreltje op?
'k Ben me bewus, dat'k fout was,
dat de sombere man. Maar ma'k effe
een paar woordjes? Me oudste meid
was in de kraam en me schoonzoon is
op zee, die lei voor Rio de Sjeneero.
Nou most ik, as vader zijnde, effe 'n
drankie hale van de dokter, zogezeid
voor me oudste meid, voel u waar 'k
heen wil? En die dag was me gezich
merakels dik van de kiespijn en 'k had
net met kemille gespoeld. Dat rook die
agent en die zee: je hen beschonken.
Mie kop liep om, want die meid lag
in bed en d'r man lee voor Rio de Sje
neero en toen wier 'k giftig. Ik zee.
snotjongens motte ouwere mense niet
beledigen, wat zeg u, edelachtbare?
U erkent de verkeersfout en de
belediging, vertaalde de Kadi in uiterst
compacte stijl. XJ brengt mensenlevens
in gevaar en u beledigt de man, die
zijn plicht doet en u op uw onverant
woordelijke manier van doen wijst.
Ik moet zeggen, dat het fraai is.
Schaamt u zich niet?
Indirekt welzeker, edelachtbare,
maar ik was met me tiende jaar van
school en wij hebben niet zo veel ge
leerd. Wij mensen rommelen maar zo'n
beetje an, voel u waar 'k heen wil?
De agent gaf een rustige explicatie en
een van de bijna gekraakte autorijders
lei daar hier-en-daar 'n verhelderend
kleurtje op uit de meer emotionele
sortering.
Was de verdachte beschonken?,
wilde de rechter Weten, doch de agent
kon dat niet met „absoluut pertinente
zekerheid" zeggen. Maar de Wielrenner
had wel wat gedronken, dat was dui
delijk te ruiken geweest.
Kemille met 'n piezeltje kejak
voor de pijn in me mond, zei de uiis-
troostige. Da's remedie van de kruije-
dokter.
Hij kreeg een boete van veertig
gulden en tikte beleefd aan zijn oor.
KAREL
dat bracht met zich mede, dat men
zich eeuwen lang hield aan de Chinese
stelregel: geen contact opnemen met
buitenlanders! Men wilde de zelfstan
digheid van dg staat ongerept bewa
ren. Aldus werd de handel met deze
gewesten onmogelijk gemaakt en wer
den deze landen geïsoleerd, totdat zij
in de vorige eeuw, min of meer met
geweld, door heb Westen werden
opengebroken.
Die afzondering was zelfs zó streng,
dat China, Korea en Japan ook onder
ling niet méér goederen en mensen
uitwisselden, dan strikt noodzakelijk
was. Met China werd enig verkeer
onderhouden via de grensposten aan
de Yaloe en de Japanners hadden
slechts één loge te Poesan, Waar zij
hun goederen mochten komen aan
bieden. Westerlingen behoefden daar
niet te komen, want wie opzettelijk
trachtte dit land binnen te dringen,
werd zonder vorm van proces afge
maakt!
Nu kon het echter gebeuren, dat een
Westers schip strandde op Korea en
dat de schipbreukelingen tegen wit en
dank hier aankwamen. In dat geval
volgde men de stelregel: levenslange
gevangenschap of, in geval van ont
vluchtingspogingen, de doodstraf. Geen
wonder dus, dat Portugezen, Engelsen
en Nederlanders deze kusten meden
als de pest.
Jan Janse Weltevree.
INTUSSEN hadden de Portugezen, en
later de Nederlanders van de O.-I.
Compagnie, reeds handelsbetrekkingen
aangeknoopt met de Japanners, via
Decima en Formosa en daardoor kwa
men de schepen der Compagnie in de
17e eeuw meermalen gevaarlijk dicht
bij de Koreaanse kusten. Voorzover
wij weten, zijn in deze wateren twee
schepen der Compagnie vergaan en
dat leverde contact tegen wil en dank
met de Koreanen op.
Jan Janse Weltevree, van wie wij
overigens weinig weten, was afkom
stig uit de Rijp. Als jongeman mon
sterde hij in 1626 in Amsterdam aan
op het schip „Hollandia", dat via de
Oost naar Decima zou zeilen. Het was
Jans eerste en laatste zeereis, want in
1627 strandde het schip op de Ko
reaanse kust en de gehele bemanning,
minus Jan, kwam om het leven. Jan
werd spoedig gevangen genomen en
als bezienswaardigheid in leven ge
houden, omdat hij niet opzettelijk ge
tracht had Korea binnen te dringen.
Daar tevoren zeer waarschijnlijk nog
nooit blanken Korea betreden hadden,
ondervond hij veel belangstelling en
al te veel ontberingen zal hij er niet
geleden hebben.
Hij moet overigens een pientere
jongen geweest zijn, want hij werd
spoedig naar het hof des konings te
Seoel geroepen om als raadsman op te
treden. Klaarblijkelijk wenste de vorst
toch wel te profiteren van enige Wes
terse kennis. Verder hield de koning
hem bij zich, om hem in geval van
nood te kunnen gebruiken als tolk
met mogelijke Westerse binnendringers
of belangstellenden.
Een erg drukke ambtsperiode heeft
Jan Janse Weltevree niet gehad. Hij
behoefde slechts éénmaal in functie te
UET grote, rossig-rode kruis van de St. Nicolaas-kerk stond opvallend klaar,
koel en zuiver boven Amsterdam te vlammen en het was zichtbaar op de
plaats, waar ik op de tram stond te wachten, het Damrak, ter hoogte van de
Beurs. Ik stond er niet alleen. Er drentelde een Laskaar, een beetje dronken en
een beetje eenzaam. Hij had niets met een tram te doen, en z'n aanwezigheid
was volstrekt overbodig. Een vrouw op een fiets ging voorbij. Achterop die fiets
zat een mandje, zo'n klein, rieten mandje voor een kind. Een kind zat er in. Het
sliep en hing half uit dat mandje. Een naar en ellendig gezicht. Dat vond blijk
baar ook de man, die al zo lang als ik daar stond tegen de muur van de Beurs
had geleund, bijna geheel opgeslurpt door de schaduw van Berlage's droom, zoals
men dat in boeken pleegt te zeggen. Het was een vreemde man. Hü had niets
uitstaande met de omtrent honderdduizend mensen, die die dag voorbij de Beurs
waren gegaan. Hij had niets van de doorsnee-mens. Hü was helemaal zichzelf.
En hij deed me denken aan iemand die ik al lang kende. Driemaal wandelde ik
hem voorbij en toen wist ik het. Ik had hem herkend, na vijf en twintig jaren.
Het was Vitalis, onze oude vriend uit „Sans Familie", „Alleen op de wereld",
Vitalis, ten voeten uit. En als hij het niet was, dan z'n tweelingbroeder.
den gouverneur lietse, yder met een stock van ontrent een vadem
lanck, 25 slagen opde naeckte billen geven, waarvan sy ontrent een maent
langh in de kooij lagenkastijding voor een ontvluchtingspoging)
treden, n.1. in 1653, toen het jacht .,De
Sperwer" op de riffen van het eiland
Fungma (Chi-chou) te pletter liep en
niet minder dan dertig Nederlanders
daar aan wal spoelden. Wat er in die
vijf-en-twintig jaren intussen met Jan
geschied was laat zich kort weerge
ven. Hij was op-en-top Koreaan ge
worden, had er vrouw en kinderen en
was bij de ontmoeting met zijn volks
genoten zijn moedertaal bijna geheel
vergeten. Hij is dan ook nooit meer
uit Korea weggegaan. Wat wij van
hem weten, danken wij alleen aan de
zojuist vermelde schipbreukelingen,
waarvan de helft later van Korea ont
snapte. Dat is echter weer een ver
haal apart.
Onder de schipbreukelingen van „De
Sperwer" bevond zich een boekhouder
die na zijn ontsnapping een keurig
„Journaal" heeft samengesteld over
zijn dertienjarig verblijf in „Coree".
Hnn wederwaardigheden vullen een
geheel boekdeel en de daarin geïn
teresseerde lezer doet het beste daar
voor de talrijke uitgegeven 17e eeuwse
journaals na te slaan.
Hendrik Hamel en zijn mannen heb
ben de eerste jaren op Korea in ab
solute gevangenschap moeten door
brengen. Zij hebben koude en honger
geleden, al heeft Jan Janse voor hen
gedaan wat hij kon. Enkelen van hen
zijn gesneuveld als Koreaanse solda
ten in de strijd tegen Tartaren, enige
anderen zijn aan ziekten overleden.
Een deel heeft dwangarbeid moeten
verrichten, maar na verloop van tijd
hebben allen grotere vrijheid gekre
gen, omdat na de eerste ontsnappings
poging toch wel gebleken was, dat zij
niet weg konden komen. Dat dachten
de Koreanen tenminste.
Maar in 1666 woont er een groepje
Nederlanders in Pyeng-sa, dicht aan
de kust. Zij drijven handel in wol.
Aan dit groepje van acht man ge
lukt het om een scheepje te kopen en
te ontsnappen. Door de hulp van eeu
Zuidwest-passaat komen zij zó snel
vooruit, dat men hen niet meer kan
achterhalen en zo zijn dezevan
Correa tot hier miraculeus aangelant",
zoals het dagregister der Compagnie
vermeldt. Waarschijnlijk denkt u, dat
de arme ballingen te Decima met open
armen ontvangen werden? Ja, maar
toch moesten zij daar nog een heel
jaar blijven wachten op toestemming
van de Japanse regering om naar Ba
tavia te mogen terugkeren. Geduren
de dat jaar heeft de Compagnie via
de Japanners te Poesan getracht om
ook de overige in Korea achtergeble
ven Nederlanders te redden. Dit is ten
dele gelukt. De Koreaanse koning, be
vreesd dat anders gewelddadige oo-
gingen zouden worden ondernomen
voor de redding, zond, op aandringen
van Jan Janse, nog acht Nederlanders
naar Decima, zodat er ten slotte zes-,
tien van de dertig in Batavia aankwa
men.
Zoals te verwachten ■was, werd het
journaal van Hendrik Hamel weldra
...soodat in een ogenblick 't schip geheel in spaenderen van malcanderen
iagh; sommige sprongen overhoort ende d'andere wierde-n vande zee hier
ende daer gesmeten.... („De Sperwer"op de riffen van Fungma)
wijd en zyd verbreid. Het was immers
de enige bron, waaruit men iets om
trent Korea kon te weten komen.
Hamel heeft het leven in Korea goed
beschreven; merkwaardige dingen ver
telt h(j over de handel, het leger, de
staat, de godsdienst, de kunsten (ook
boekdrukkunst kende men er al!) en
wetenschappen.
De Compagnie plukte er de vruch
ten van. Zij boekte als winstpunt de
terugkeer van het „costelyck volck"
en wist nu, dat het weggegooid geld
was, om te trachten met de Koreanen
handelsbetrekkingen aan te knopen.
En Jan Janse Weltevree leefde tevree
verder als tolk zonder praktijk.... En
de nacht der historie daalde weer
over Korea, want tot 1876 kwam er
niemand meer binnen, zodat Hamels
relaas het enige was, dat over dit land
bekend was.
W7E raakten aan de praat, zoals vreem-
den met elkaar aan de praat raken,
na elf uur in de avond, wachtend op
de tram. Hij was niet spraakzaam en
bewoog z'n mond niet onder de dikke
ruige snor en boven de volle, brede
baard die 'm halverwege op de borst
hing. Hij leek me, om de een of andere
reden, een interessante kerel. Interes
santer dan de meeste bankbedienden.
Dan de meeste klerken en beambten.
Interessanter dan al die verkopers uit
de winkels, ofschoon dat doorgaans
toch wel brave kerels zijn, al kleven
ze soms te lang vast aan stoelen, kruk
ken en bureaux. Waarmee geen kwaad
gezegd wil zijn van hen.
Vitalis (laat mij hem zo noemen,
vrienden) was een zwerver, maar een
met stijl. Weinig mensen hebben stijl,
in deze dagen. Gelooft ge het niet?
Loop driemaal op één dag over Dam
rak, Rokin en Kalverstraat en ge zult
zeggen: dat was niet gelogen. Stijl van
mensen heeft niets te maken met bor-
(Advertentie, Ing. Med.)
ONS WEKELIJKS
KORT VERHAAL
UET was zo'n lentemiddag, waarop een zacht zuidenwindje strelend langs
het jong uitbottend groen kan blazen. Zonnestralen, soms speels onder
broken door licht voortdrüvende wolken, vielen koesterend in de straten van
het provinciestadje, trachtend daar iets van een lentestemming te toveren.
In één van die zonbeschenen straten sjouwde een paard lusteloos een reclame
wagen achter zich voort. Het demonstreerde ln bedachtzame passen een fleg
ma, dat blijkbaar ontleend was aan een ruime levenswüsheid. Een zigeuner
achtige jongeman sjokte naast de kar en scheen zich geheel met het levens
tempo van zün viervoeter te hebben verzoend.
„PIRCUS RANDINI, het toppunt van glasgerinkel het begin van een cata-
paardendressuur, vanaf heden voor- strophe aan. Terwijl de dames opzij
stellingen in de stad.
sprongen en trachtten te gillen, sprong
Het grote reclamebord op de wagen een demonisch monster met ruïneuze
schreeuwde de boodschap met zwierige gevolgen op het salontafeltje. Even
krulletters de stad in. Een geschilderde schoot het nog door, toen stond het stil,
plaat, voorstellende temperamentvolle snuivend als Siegfrieds draak en nam.
paarden, die sierlijk door de piste draaf
den, zette de tekst kracht bij.
trillend tussen de crapauds staande, de
ravage waar. Tussen de glasscherven
Zo trok het door de stad, rustig en onder de vensterbank droomden uit de
tot niemands aanstoot. Tot het boos- pot gestoten cactussen van een warme
aardige gebeurde, waaraan zelfs het le- zon; de grote rubberplant lag weemoe
ven van een trekpaard niet schijnt te dig met geknakte bladeren tussen sui
kunnen ontkomen.
kerkorrels en de resten van wat eens
Het was maar een klein keeshondje, het twaalfde kopje van het Delfts
dat opeens luid keffend tussen de blauw servies was geweest.
paardebenen danste en direct de fleg- „Ooooh.vreselijk gewoon.Me-
matische levenshouding van het paard vrouw Crans, van de notaris, bracht de
begon uit te hollen.. Deze hief de kop eerste verstaanbare klanken uit. Haar
omhoog, snoof nadrukkelijk en maakte gastvrouw was een flauwte nabij, ter
aanstalten door een achterwaartse trap wijl Lies Terpstra, de bejaarde onder-
het verstoorde evenwicht te herstellen, wijzeres, als gehypnotiseerd naar het
Misschien zou het hierin zijn geslaagd, Trojaanse zoogdier bleef kijken. Bij het
als niet een nieuw schrikbeeld de in- aanschouwen van zoveel menselijke mi
eenstorting van het paardengeduld had sère hervond dit zijn waardigheid en
voltooid. Dit noodlot kwam met een schraapte nadrukkelijk met een voor-
daverende vaart en luid loeiende claxon poot over het pluche salonkleedje. Toen
een hoek omstuiven.
deed het een poging om voorwaarts te
Het trekdier hinnikte ontsteld, legde treden en zo te ontkomen aan de door
toen in stroomlijnmodel de oren in de dringende eau de colognelucht, die het
nek en juist toen de auto rakelings vertrek in bezit nam. Maar het beest
voorbij rammelde, stiet het met een zat hermetisch vastgeklemd,
enorme sprong voorwaarts. De karre- Met een melancholische blik legde
voerder was op deze onverwachte het zich daarna bij het onvermijdelijke
krachttoer niet ingesteld, de leidsels neer en wachtte tot er hulp, waaronder
ontglipten zijn handen en door de schok de jeugdige voerman, kwam opdagen,
rolde hij voorover op het plaveisel. Mevrouw Crans, het eerst van de schrik
Toen hij overeind krabbelde zag hij met hersteld, liet de helpers door de voor
een wanhopige blik de wagen slinge- deur binnen. Na kort overleg besloten
rend van zich verwijderen.
deze, dat het paard moest worden los-
De débacle naderde snel. Welke aan- gemaakt en binnendoor verwijderd,
rekkingskracht er voor het op hol gesla- Geduldig liet het paard zich losma-
gen paard van uitging, kan niet worden ken, waarna de kar buiten werd weg-
vastgesteld, maar het zwenkte aan het getrokken. Dat was één. Nu het rossi-
eind van de straat met een meesterlijke nant naar de vrijheid terug. De voer-
bocht plotseling het trottoir op. Een on- man klopte zijn één-pk bemoedigend
deelbaar moment aanschouwde het zich- op de hals en leidde het toen langs de
zelf in de grote ruiten van het deftige koperen kroon, die er wonderlijk goed
woonhuis, toen zwiepte de ongeremde was afgekomen.
vaart het met een fameuze sprong klet
terend door het raam.
Gadegeslagen door vele nieuwgieri-
gen werd het paard weer voor de wa-
JN het huis van de burgemeester had gen gespannen en de voerman nam
de eerste stadsburgeresse juist aan plaats op de bok. Het drama liep ten
'ïaar twee-koppige visite uitgelegd, einde. Toen vlak voordat hij zou gaan
waarom haar inziens vleeseten moest rijden herinnerde hij zich blijkbaar iets
vorden afgekeurd. Waarom het stomme en vroeg met een vreemd accent aan
de omstanders:
„Zeg, de burgemeester, waar woont
die hier ergens? Ik most nog twee vrij-
lier zo te laten lijden, als wij het zon-
ier vlees in de voeding kunnen stel
len? Oh zo! Zwierig hanteerde ze
Ie Delfts-blauwe theepot en begon het kaartjes voor 't paardenspul bij m aan-
leurende nat te schenken.
Op dat' moment werden de dames een
reiken.
Hij kon het niet weten, als vreemde
ratelend lawaai gewaar, dat angstwek- in Jeruzalem, maar het was te veel van
kend snel naderbij kwam. Een onder- het kwade.De kaartjes bleven in zijn
deel van een seconde werd het ruime zak zitten en sinds die dag eet de bur-
venster door een donkere schaduw ver- gemeestersvrouw driemaal per week
duisterd, daarna kondigde het hevige paardebiefstuk.
salino's, overjassen met een bontkraag
je o' dassen met een paardenhoofdstel.
Stijl heeft niets te maken met de din
gen, die men zichzelve omhangt. Deze
zwerver, Vitalis, had zich met niet veel
zaaks omhangen. Een bruine, wijde
jas, twee afgetrapte schoenen.
Een bos weerbarstig haar hing op de
vette kraag der jas. In één hand hield
hij een stok vast. Zo stond hij tegen de
Beurs, geleund, wachtend op de tram.
En traag met woorden.
We hadden nauwelijks contact. Hij
gaf me toe, dat het koud begon te wor
den en dat de winter kwam. En dat de
tram vertraging had. En dat er mist zou
komen.
Daarna keken we beiden naar om
hoog. Daar zweefde dat rossig-rode
kruis door de wijdheid van het stuk
heelal, dat zich boven het Amsterdam
se Damrak welfde. Het was net alsof
dat kruis los was gekomen van de kerk,
maar dat kon alleen maar verbeelding
zijn. 't Kwam door de nevel, die rondom
de toren deinde.
Vitalis leek klein, tegen de univer
sele achtergrond van de Beurs. Een
beetje licht schampte door het zilverig-
grijze haar. Op dat ogenblik werd hij
ineens moer dan alleen maar Vitalis.
Hij kreeg iets aartsvaderlijks over zich.
En dat aartsvaderlijke was zo duidelijk,
dat het haast ontroerde.
Hij zei, dat hij iets deed aan het bak
ken van aardewerk en potten, maar dat
de tijd steeds slechter werd. Ik ant
woordde, dat we het allemaal moeilijk
hadden, maar slikte de woorden in.
Twee ogen boorden hard en cynisch in
de mijne en ik gooide het over een an
dere boeg. Wéér over de mist, en over
de tram, die laat was.
Hij begon opnieuw over de slechte
tijden en ik dacht: hij is er op uit, wat
geld van me los te krijgen. Hoewel hij
me niet de man leek die men zo maar,
in de avond voor de Beurs, een gulden
geeft, of een rijksdaalder. Hij was na
melijk anders, weet u. Maar dat zei ik
immers al? Hij had stijl. En stijl heeft
niets te maken met een gulden of rijks
daalder, ook al heb je die niet. Mis
schien wilt ge dat begrijpen, vrienden.
Je moet vast werk zien te krijgen,
zei ik. Hij keek me spottend, haast ho
nend aan. En antwoordde: „Waar.
Ik haalde m'n schouders op en draai
de me om. Toen dacht Vitalis dat ik
wees op de Beurs, daar achter hem, en
hij gromde. En zei: „Daar.Ik ver
rek liever dan in zoiets te werken."
Wat hij zei, klonk als een zweepslag.
Er lag alle minachting, geringschatting,
walg en ironie in, die een zwerver kan
hebben voor zoiets universeels als
Beurzen. Hij ging glimlachen, medelij
dend en een beetje droefgeestig, als had
hij te doen met een man, die dacht dat
hij daar nog goed genoeg voor jvas.
Het kruis stond hoog te gloeien en te
branden boven Amsterdam. Het stond
zo hoog en zo nabij en 't was alsof het
deel nam aan deze vreemde discussie
op het trottoir daar voor de Beurs.
yAN de Dam kwam eindelijk de tram
geschoven. Wij zwegen allebei. Toen
zei Vitalis: „Maak je geen zorgen over
mij, vriend, ik red me wel, pas jij maar
op jezelf."
Het klonk dwaas en onnatuurlijk, in
de mond van die verslonsde zwerver,
maar op hetzelfde ogenblik wist ik, dat
hij heel ver weg misschien gelijk had.
En dat tafereel vergeet ik niet zo licht
meer. De Beur-, het kruis, de avond.
En die man, met duizend lichtschampen
door al dat witte, grijze, oude haar. En
met die fonkelende, vreemde ogen.
De tram kwam aan en ging voorbij.
Hij stopte niet. Er was geen halte daar.
Ik keek hem na en Vitalis keek naar
mij. Honend en spottend. „Je zal hard
moeten lopen, heer", zei hij, „als je hem
nog halen wilt". Hij was volkomen
meester van de situatie.
Het was misschien onmenselijk toen
ik hem vroeg: „Zeg, waar slaap je
eigenlijk vannacht?"
Hij keek me aan, lachte vrolijk, en
riep me na:
„Daar stond ik juist over te denken,
heer. Ik weet het niet, maar slapen doe
ik wel."
Met het rossig-rode kruis vonkend en
vlammend achter me holde ik naar de
tram. Ik hoorde Vitalis lachen in de
verte. En één ding was zeker, tussen
het rennen van Vitalis naar de wagen
van Lijn 4: dat hij stijl had.
Hebben dan zwerven en ongeluk zó
weinig met elkaar gemeen?
ANTHONY VAN KAMPEN