Jongeren en studenten werken
onder de Amsterdamse asfaltjeugd
„Een piano te koop
AMSTERDAMS PODIUM
Anders en toch weer anders
I
KINDERZEGELS!
Vaste grond voor losgeslagen kinderen
De Russische vlag
Nieuwe stichting doet
nuttig werk
Op Uw Nieuwjaarspost
NE* laten w(j toch maar niét schrijven over Hoffmanns Erzahlungen! Dit is het
laatste Podium in '51 en wij hadden enkele dingen op t hart, die men bij
voorkeur in de laatste bijdrage des jaars pleegt te spuien. Bij voorbeeld over de
brieven, die wij dit jaar ontvingen, Uit Zeeland en uit Friesland. Uit Noord-
Holland en uit Twente. Uit vrijwel het gehele land. Aardige brieven en ver
velende brieven. De aardige werden doorgaans snel beantwoord. De andere...
met vertraging Of helemaal niet. Een onjuiste, maar (dunkt ons) menselijke
opvatting. Men was het wel eens met ons eens, maar ook heel vaak niet. Men
heeft ons dit jaar (in brieven) geprezen. In andere brieven daarentegen ver
guisd. Nu eens zong ons een verrukkelijk „hosanna" in de jourrïalistieke oren,
dan weer werden deze pijnlijk getroffen door een hartgrondig „kruisigt hem!"
Er waren lezeressen bereid de klaarblijkelijke eenzaamheid des schrijvers te
delen, c.q. voorgoed op te heffen; er waren andere lezeressen, die meenden dat
het schandblok nog te goed was voor zo'n stuk journaille. Er zal veel en
gerechtvaardigde kritiek zijn. Maar op één ding mag die niet zijn: op de liefde
en sympathie die wij voor Amsterdam hebben. Deze liefde lijkt ons onblusbaar
en wij hopen ook in 1952 die liefde in deze kolommen weer te kunnen uitdragen.
Met vuur en met enthousiasme. Zoals men spreekt en schrijft over een werkelijke
geliefde, die men zeer standvastiglijk bemint.
Persoonlijke
correspondentie
OP HET MATJE
Oud vraagteken
In het Kampeerschip J.E.S. I"
hangt een vlaggetje, dat de Jeugd
leider Kaandorp eens in Engeland
cadeau kreeg van een jeugdgroep,
die hij op een trektocht ontmoet
te. Het is een Engelse vlag met
een padvindersembleem. Luttele
versiering van de werkruimte.
Met krijt was er op zeker mo
ment, haast onuitwisbaar, opge-
kalkt: „Waarom hangt hier niet
de Russische vlag?" In de omge
ving van het Bickerseiland ziet
men in spannende verkiezings
dagen schier huis-aan-huis de
rode vlag met het hameren
sikkel-embleem uit de ramen
hangen.... Maar het eigen kina
wordt verwaarloosd. Niet wetend,
dat mensen, die niet in staat zijn
voor-de-hand-liggende problemen
op te lossen, grotere problemen
niet eens kunnen begrijpen.
(Van onze speciale verslaggever).
JN de oude Houthaven van Amsterdam, waar tientallen schepen aan de rem
mingen wachten op een vrachtje, ligt een met aluminium-verf opgekalefa
terde motorboot. Met kleurige letters is op de voorsteven de naam „J.E.S. I"
geschilderd. Kleurige letters op een witte ondergrond, en in een sierlijke boog
op de scheepshuid geplakt. Het gangboord van het scheepje is aan de water
kant solide beveiligd met een hekwerk van staven en kettingen, dat suggereert
dat dit vaartuigje bij tijd en wij'e een nogal zware golfslag te weerstaan heeft,
en ook dan nog veiligheid moet bieden aan een menigte passagiers.
MIET ver van deze Amsterdamse hout
haven liggen de emplacementen der
Spoorwegen. Aan de uiterste grens ervan
Juist op het terrein van de Shell, leunt
een trein van vijf oude en versleten
wagons tegen een buffer. De krukken
zijn uit de portieren gehaald. En in-
plaats van portierraampjes zijn er
stukken board. De kleur van dit trein
stel is aluminumachtig, en op sommige
plaatsen zijn er weer die kleurige let
ters in sierlijke boog op geschilderd:
„J.E.S.".
En dan gaan we naar de Amstel-
veenseweg. Even buiten de Ringdijk
liggen op een braak stuk grond een
paar eenvoudige barakken. We missen
hier de tintelende aluminumkleur.
Maar die magische lettercompositie
„J.E.S." is er weer. „Stichting „J.E.S."
Buitensportcentrum" staat er op een
groot bord te lezen.
We hebben uitgevist, dat J.E.S. de
afkorting is van „Jongeren En Studen
ten". Het is de moeite waard iets meer
te vertellen van deze jonge hoofdstede
lijke stichting.
Asfaltjeugd
J ATEN we ons daartoe begeven in het
milieu van de z.g. Asfaltjeugd. Dat
ls die groep van Jongelui vaak nog
kinderen wier voornaamste doel
schijnt te zijn langs de straat te zwal
ken. Doelloos en verveeld, schijnbaar
zonder ouderlijk huis, volkomen aan
haar lot overgelaten.
De oorlog heeft er veel toe bijgedra
gen om het beeld van deze asfaltjeugd
te accentueren. De ouderen namen het
in die tijd niet zo nauw met het mijn
en dijn. Wanneer de kruidenier, of de
bakker voor een distributiebonnetle
„geflest" kon worden, zoals dat in
de grote stad heette, dan verheugde
heel het gezin zich erover. En vader
ram de kinderen mee, wanneer er in
de buurt wat kolen geroofd moesten
■worden uit een opslagplaats, of hout
uit een stukgebombardeerd huis. Niet
zelden gebeurde het zelfs, dat de ouders
de kinderen tot bedelen of diefstal aan
zetten, om deze bange tijd met zijn
schrikbarend benauwende laatste maan
den maar door te komen.
Er zijn milieus, waar het einde van
de oorlog tevens betekende het einde
van een dergelijke manier van leven.
Er zijn ook gezinnen en hun aantal
ls niet gering in de grote stad waar
men die kracht niet heeft kunnen op
brengen. Men ging er mee door tot op
de huidige dag, en het grote stedelijke
politiekorps staat er vrijwel machte
loos tegenover.
Dit is één categorie, die we tot de
asfaltjeugd kunnen rekenen. Maar er is
nog een andere. Dat is die jeugd, wier
ouders gespeend zijn van alle verant
woordelijkheidsgevoel, die kinderen
•igenlijk maar hinderen vinden, en
voor dat grut toch onmogelijk de bios
coopavondjes kunnen verzuimen. Jan
en Piet moeten maar zien, waar zij in
die tijd hun heil zoeken.
Bickerseiland
l^AAR vinden we in het grote Am
sterdam die Asfaltjeugd? Blijkens
de ervaring wel het ergst rond dat
oude Bickerseiland. Daar in de Ba-
rentszbuurt moet men de woningen
gezien hebben waar ordenteijke "n
minder ordentelijke mensen hun leven
moeten slijten met uitzicht op alleen
maar stenen. Die toestanden spotten
met alle voorschriften en idealen.
In die buurt dan kan men zo'n Ma-
rietje tegen komen, veertien jaar en
onverzorgd, piekerig haar, een soep
jurk aan, die van moe geweest is. Ma-
rietje is uit wandelen gestuurd met de
broertjes en het zusje. De jongste van
misschien anderhalf jaar ligt duim-
sabbelend te slapen in het slonzige
wandelwagentje, waarvan de zeildoeken
bekleding rafelt aan de kanten. Een
peuter van drie of vier hangt aan haar
rokken. Een kleine van een jaar of zes
dartelt er om heen.
Aan de overkant van de straat lopen
een paar netter geklede meisjes. Ze
zien het zo juist beschreven groepje.
„Ik mag van me moeder toch lekker
niet met je spelen, viezerd", schalt het
naar de overkant van de straat.
Wat moet er omgaan in de ziel van
dat wandelende kind? Hoeveel keer
eerder zal ze een dergelijke opmerking
al gehoord hebben?
De wreedheid, die kinderen eigen is,
zaait in het hart van dat veertienjarige
kind, en wellicht ook al in dat van die
zes- of zevenjarige naast het wandel
wagentje, een haat tegen de gemeen
schap, die haar tot een uitgstotene
verklaart. Die haat zal worden tot
aggressiviteit.
Gemis
[}EZE jeugd mist iets. Dat is de leven
wekkende kracht van het ouderlijk
huis, waar liefde woont. Wat dit meis
je overkwam, het is hier in dit milieu
schering en inslag. En het treft jon
gens en meisjes beiden. De moderne
psychologie heeft het maatschappelijk
gevaar daarvan onderkend. Uit die her
kenning is in Amsterdam een initiatief
geboren. Dat is het initiatief der „Jon
geren en Studenten", van de Stichting
J.E.S., die met voortvarendheid en
jeugdig élan het probleem te lijf gaat.
Achttien studenten voornamelijk
in de psychologie en sociologie wer
ken nu samen met een jeugdleider, de
heer C. Kaandorp, die een voorbeeldig
begrip heeft voor de enorme taak, die
hij op zich genomen heeft. Van over
heidswege heeft men steun gekregen.
En zo had men dra de beschikking
over de ruimte van een schoolgebouw
midden in de Barentsbuurt. Dat school
gebouw kan iedere jongen binnenstap
pen, die anders aan zijn lot overgela
ten langs de straat zal zwalken, 's
Avonds tussen 7 en 9 uur, en 's Woens
dags- en Zaterdagsmiddags. Daar vin
den de jongens materiaal om hun lief
hebberij uit te leven. Tekenmateriaal
timmergereedschap, e.d. Ze worden tot
niets verplicht, kunnen eigenlijk pre
cies doen en laten, wat ze willen.
Het is wel eens moeilijk voor de lei
ders om hier orde te houden. Vergeet
niet, men heeft te maken met een vol
komen on-sociale jeugd die zo verniel
zuchtig is en zo weinig gevoel voor
orde heeft, dat ze kans ziet een gloed
nieuwe beitel te breken, of de werk
banken met hamer en beitel grondig te
vernielen Vraag niet, hoeveel tact en
geduld hier nodig zijn om dit te blij
ven verdragen, en hoeveel inzicht hier
moet worden opgebracht om een zo
weergaloze aggressiviteit te overwin
nen.
Nobel pogen
P)IT schoolgebouw werkt als een zeef.
Dat wil zeggen, dat de jeugdleiders
uit de jongelui die hier komen de elc
menten halen waarmee verder gewerkt
kan worden. Dat gebeurt op het J.E S-
schip, in de J.E.S.-terrein, of in het
buitensportcentrum aan de Amstel-
veenseweg, of het watersportcentrum
aan de Nieuwe Meer. De motorboot
heeft de Stichting cadeau gekregen van
deNed. Dok- en Scheepsbouw Mij., waar
men zo nodig steeds mag aankloppen
ook, wanneer er reparaties te verrich
ten zijn. Een trein van acht afgedank
te rijtuigen verstrekten de Spoorwegen.
En aan de Nieuwe Meer liggen acht
kano's, die weer op andere manier
eigendom werden van de Stichting.
Met de trein heeft een tachtigtal
jongens deze zomer gekampeerd op de
Veluwe in de buurt van Apeldoorn.
Het is een vacantie geworden, zoals
deze jeugd van haar leven nog niet
gehad heeft.
Of dit werk nu al resultaat te zien
geeft? Wie zal het zeggen. De tijd van
werken is eigenlijk nog maar zo kort.
Wat is nu twee jaar zoeken en tas
ten? En dan: bijna driehonderd jon-
A5PAUTJEÜÓP-...
NE6EW R_)
gens zijn er nu zo langzamerhand mee
in aanraking geweest. En hoeveel zijn
er wel niet? Nee, zo lang de jongens
nog alles vernielen en stelen, is het
nog maar beter niet over de resultaten
te spreken. Alleen maar over de moed,
en de kracht van de mensen, die on
danks dit alles doorzetten en liefde blij
ven voelen voor deze verdoolde jeugd.
Per dag verwerken de Nederlandse
posterijen gemiddeld vijf millioen post
stukken. Veronderstel, dat op een be
paalde dag ieder, die een brief, een
drukwerk of een postpakket aan de
P.T.T. ter verzending toevertrouwt,
eens besluit er een kinderzegel op te
plakken, dan zou dat als we alleen
nog maar de zegel van de geringste
waarde nemen al een opbrengst be
tekenen ten bate van het misdeelde
kind in ons land van honderd duizend
gulden.
Als we eens besloten, zo'n bepaalde
dag vast te stellen; ja alsEn
iedereen deed er aan mee, zonder uit
zondering! Het is te mooi om waar te
zijn. Zouden we dan maar niet liever
een beetje dichter bij huis blijven en
voor ons zelf besluiten om in elk ge
val al de felicitaties, die we voor het
Nieuwe Jaar per post verzenden, met
een kinderzegel te frankeren? We
bouwen ons dan geen luchtkastelen,
we blijven met de benen op de grond
staan "en verrichten een goed, een
mooi en nuttig werk. De duizenden
kinderen met lichamelijke of geeste
lijke gebreken in ons land, die zo veel
verzorging nodig hebben, zullen U er
dankbaar voor zijn. Waarom zouden wij
het jaar 1951 niet met deze eenvoudige
goede daad besluiten?
QP Oudejaarsavond zal Amsterdam
anders zijn dan op alle andere avon
den en toch eender. De Westertoren zal
z'n bronzen stem over de grauwe, rode,
en zwarte daken van de stad laten gaan,
en het zal net zijn of die stem anders is
dan op andere avonden. De begijntjes in
die kleine, schilderachtige Hof, wegge
stopt achter de Kalverstraat, zullen
bidden zoals ze elke avond bidden.
Maar toch ook weer anders, die avond.
De bestuurder van lijn 12, z'n wagen
naar de remise rijdend, zal daarna door
nachtelijk Amsterdam lopen, zoals hij
er zovele nachten liep. En tóch zal hij
aan iets anders denken dan op andere
avonden. De politiemannen zullen in
het uur der jaarwisseling waakzaam
zijn. Maar hun gedachten zullen ook
ergens anders toeven. De nachtwaker
zal aan de vensters voelen, de knippen
en de sloten. Maar z'n gedachten zijn er
niet zó gespannen en vol aandacht bij
als op die driehonderdvierenzestig
èndere nachten. Zoals onze gedach
ten er vandaag minder bij zijn dan in
die vijftig andere keren, dat we Iets
moesten neerschrijven, dat u plezierde,
interesseerde of irriteerde. Dóérom,
vrienden, schreven we niet over Hoff-
mann's Erzahlungen: al lokte het onder
werp dan nóg zo onweerstaanbaar.
De laatste avond van dit jaar zullen
wij niet in Amsterdam zijn. Daarin
ligt bijna iets van verraad. Maar onze
gedachten zullen er wèl wijlen. Bij de
Westertoren en de begijnen. Bij het
klotsend IJ, waarin de groene en rode
lichten van de schepen schemeren en
glanzen. Bij de verstilde, geheimzinnige
grachten, waarlangs huizen staan, die
stuk voor stuk een hoofdstukje Amster
damse historie te vertellen hebben. Bij
de daken van de huizen, die ons altijd
al om de eer of andere reden gefasci-
III1I1IIÜIIIMI1II
IIIIÜII'ÜIIMH
WmmmmwmKÊÊÊÊKKÊKmÊÊÊËÊÊmm
neerd hebben als je ze ziet vanaf een
toren. Daken: deksels, waaronder men
sen leven; de mannen, de vrouwen en
de kinderen van Amsterdam. Bij de
lange straten en de kleine stegen, waar
in het hart van Amsterdam slaat en
bonst. Bij de verduisterende etalage's
van het Rokin, waarin de schoonste
dingen liggen die een mens begeert,
maar waarvoor het geld hem steeds
ontbreekt. Bij de Nieuwezijds Voor
burgwal, de wijk der kranten: waar de
rotatiepersen, in dat uur, als grote, ge
stroomlijnde dieren, rusten. En waar
de geur van inkt, van olie en papier
c
ONS WEKELIJKSE
KORTE VERHAAL
„WAAfc Z') WON6V-
CIMON BRUIN keek verbolgen naar de piano die uit zijn donkere hoek naar
het midden van de kamer was geschoven. „Daar staat-le nou", morde hij
tegen Tine, die met kleedjes en doeken kwam aandragen om de kale plekken
boven op het instrument wat te verdoezelen. „Ik zou 'm niet willen hebben, al
kreeg 'k geld toe! 't Is 'n oud bakbeest, zoals ze misschien in de vorige eeuw in
zwang waren, maar nu! Oom Dolf had toch waarachtig wel wat beters kunnen
nalaten!" Tine deed alsof ze het niet hoorde en schikte wat aan de kleedjes, die
over de doffe plekken in het gladde politoer kwamen te liggen. „Zo gaat-ie nog
best", zei ze ten slotte. „Je zou niet eens zeggen, dat 't 'n Franse is en dan nog
wel zo'n oude!" „Dat heb je telkens gezegd", onderbrak Simon haar. „Iedere
keer als we met 't loeder adverteerden, schrokken de mensen zich zuur, als ze
't wrak zagen. Geloof me, 't is wat voor de sloop misschien, maar toch zeker niet
om in je kamer te hebben!" „En toch vertik ik 't om het ding voor 'n paar
tientjes van de hand te doen. Je moet wat lef hebben! Heus, we sleF*n er nog
wel een honderd gulden uit." „En die honderd gulden hebben we inmiddels al
ruimschoots aan advertenties besteed!" Er viel een stilte. Tine ging verder met
haar camouflage-werkzaamheden en Simon keek critisch toe. ,,'t Lijkt wel een
Jordaan-juffer", zei hij eindelijk, om maar iets te zeggen. „Bespottelijk gewoon;
die kleurige lapjes op dat smerige bruin, 't Doet pijn aan Je ogen!"
De avond dreigde onder de druk van
de onverkoopbare piano te mislukken.
Soms barstte Simon in lachen uit, als
hij de glimmend-opgewreven kast, be
dekt met kleedjes, zo midden in de
kamer zag staan, ,,'t Is wel wat voor
een stoomcaroussel", schaterde hij.
Toen was het Tine genoeg. „Je mop
pert nou wel op dat ding, maar laat Ik
je zeggen, dat 'r heus nog wel wat mee
te beginnen is. Als jij maar niet zo
verregaand ezelachtig was! Iedereen,
die hier komt om naar 't ding te kij
ken, schrikt bij de voordeur al van je
gezicht. Je kunt de mensen net zo
goed metéén zeggen: „Je kunt 't kreng
krijgen, maar de hemel zij je genadig!"
Ze ging staan. „Je moet je spullen kun
nen verkópen. Kijk eens naar de mo
dehuizen. Meneert Een flodderlapje,
losjes samengebonden met een aftands
kerstlintje: honderd gulden! Een zeur
derig hoedje, dat je overal voor een
rijksdaalder kunt krijgen, bij maison
zo-en-zo, voorzien van een strik: vijftig
gulden!" Simon keek geamuseerd. „Ik
zou zeggen: probeer jij dan het ding
te verkopen. Ik ben graag bereid er
gens anders heen te gaan, terwijl jij
je ziel met leugens gaat bevlekken"
„Ik ben er vóór", riep Tine, nu heus
een beetje boos. „Jij zou trouwens door
je enkele aanwezigheid de mensen al
aan het lachen maken om datdat
stuk piano".
Ze scheen opeens een goed idee te
krijgen. „Zeg luister eens", fluisterde
ze geheimzinnig. „Ik wéét 't! We ad
verteren die piano nóg eens. De lief
hebbers kunnen bijvoorbeeld Vrijdag
avond van zeven tot acht komen kij
ken. Inmiddels vertrek jij naar je café
en vandaar bel je mij op, zogenaamd
met de boodschap, dat je 't ding onge
zien wilt kopen voor honderd gulden.
Ik herhaal alles aan het toestel hier
(tenminste als 'r klanten zijn) en dan
moet 't al heel gek lopen als wij die
muziekdoos niet kwijt raken. Het is 'n
speculeren op de menselijke hebzucht.
Als ze maar denken, dat anderen hun
„koopje" zullen krijgen, worden ze ge
woon héls! En kopenVoor mijn
part voor de helft minder. Als-ie maar
weg is".
De volgende dag kon de ganse stad
lezen, dat er „een fraaie piano, lief
van toon" voor de somma van hon
derd gulden te koop was. Ten over
vloede stond er nog bij, dat 't een
spotkoopje was. Onderhandelingen
konden worden gevoerd tussen zeven
en acht, gedurende welke tijd men
tevens het instrument mocht bekijken.
„En nu maar wachten", zei Tine tn
zichzelf, toen Simon vertrokken was.
Ze besloot nog snel wat kopjes af te
wassen, voor het geval er méér lief
hebbers kwamen. Daar sloeg het ze
ven. Tine was bijna opgesprongen, om
dat ze dacht dat het de bel was.
Een kwartier ging voorbij. Er was
nog niemand. Opeens, jé, daar ging de
bel. Ze moest zich bedwingen om niet
naar de voordeur te rènnen. Toch wat
zenuwachtig deed ze open. Een nette
man stond op de stoep en kondigde
zich aan als Bootjes. Hij kwam voor
de Fraaie Piano.
Ze liet hem binnen in de huiskamer
en terwijl hij het instrument met
kennelijk welgevallen aan alle kanten
bekeek, rinkelde de telefoon. „Kalm
blijven!", dacht Tine, terwijl ze naar
de telefoon schreed. „Met Bruin?",
vroeg een mannenstem. „Ja", fluisterde
Tine. „Mevrouw, ik hoorde dat U een
piano te koop had. Een Franse meen
ik". Weer lispelde Tine, „Ja", schuw
kijkend naar de bezoeker, die discreet
op de pianokruk was gaan zitten. „Ik
voel er wel wat voor", zei de man „de
prijs bevalt me! Honderd gulden, was
't niet?" Tine antwoordde nu krachtig:
„Ja meneer, hij kost honderd gulden
maar de moeilijkheid is, dat ik jutst
een liefhebber kreeg". De bezoeker
knikte heftig. „Ik snap best, dat U de
piano graag hebben wil, maar ik kan
nu toch geen besluit nemen". De man
bij de piano knikte weer. „Die andere
meneer wil 'm gréég hebben, meneer",
zei ze. „Het spijt me erg, maar 't kan
niet door gaan!" Ze legde resoluut de
hoorn neer. Wat zou Simon een ple
zier hebben! De bezoeker had intussen
de kast van het instrument geopend en
morrelde deskundig aan allerlei stan
getjes en stokjes, „'t Is 'n oud beest",
zei hij ettidelijk. „Het spijt me erg.
maar ik neem 'm liever niet".
Toen Simon om elf uur thuiskwam,
waren er geen klanten meer geweest.
„Mislukt", was 't eerste dat ze tegen
haar man zei. Simon scheen het niet
te deren. Hij lachte vrolijk. „Je moet
de groeten hebben van Harry en van
Jaap", zei hij. „Die waren er ook. Tja.
jammer van die piano, 't Was mis
schien r~" wel gelukt als ik gebeld
hadMaar we zaten zo lekker te
kaarten, dat ik aan dat hele telefoon
tje niet meer heb gedacht.,„r
ons altijd weer verontrust benevelt en
obsedeert. Bij al die dingen die voor
ons dan Amsterdam zijn. Het oude,
goede Amsterdam dat ons eenmaal
greep en nooit meer vrij zal laten.
Waar ook ter wereld.
Het is bijna Oudejaarsavond. Mogen
wij elkaar weer ontmoeten in 1952, op
dit Podium. En mogen wij een beetje
strijdbaar zijn en niet wegsoezen en
verdromen omdat „alles-in-de-wereld-
tóch-al-verpest-is". Dat is een leugen.
Wat door mensen werd bedorven, kan
door mensen worden hersteld. Maar
niet zonder geloof en niet zonder moed.
Overigens: veel heil, veel zegen en
veel geluk, lezers!
ANTHONY VAN KAMPEN.
UET was knus in ons zaaltje. Buiten
kletterde de regen en gierde de wind,
maar binnen was het warm. De lampen
brandden; er hing iets van gezellig
heid, maar de oude man, die zenuw
achtig op de verdachtenbank zat te
draaien, voelde dat niet. Hij was
bang, bang als een jongen die z'n
nieuwe schoenen heeft kapot getrapt
op de eerste Zondag, dat 'ie ze aan
mocht. Hij schrok op, toen zijn naam
werd genoemd en hij struikelde, toen
hij voor het hekje werd genodigd.
,JIet is niet zo best, hé?", begon de
rechter, met die mengeling van streng
heid en gemoedelijkheid die hem al
toos eigen wordt zodra hij oudere
mensen voor zich ziet.
De man stond diep gebogen en
schudde het grijze hoofd. Hi) stamelde
wat, maar dat bleef onverstaanbaar.
„U bekent de diefstal?"
Het hangende hoofd maakte een
knikkende beweging, maar de rech
ter zei: „Kom, laat ik eens wat horen"
,Jk schaam me zo....", zei de oude
man hees. „Ikik weet niet hoe 'k
er toe kwam".
„V is zeventig jaar geworden zonder
ooit met de justitie in aanraking te
zijn geweest. En nu haalt u daar, ter
wijl de winkelier aan de telefoon
wordt geroepen, een tandenborstel en
een stuk zeep van de toonbank. Hoe
kwam dat nu? Dat gddt toch niet?"
k Heb me pensioentje en 'k woon
in m'n eigen huisje, nog altijd sinds
me vrouw zaliger heen ging. 'k Had
't niet nodig.... 'k Weet niet.... 'k
dee 't zomaar".
Er viel een diepe stilte in de rechts
zaal. De rechter keek de officier aan
en de officier keek naar buiten, waar
de regen troosteloos bleef stromen
uit een donkere, loodzware lucht.
De winkelier een mager, vinnig
manneke met 'n stalen bril en ronde
kale plekjes op zijn hoofd kwam
al met z'n zwerende vingers omhoog
aanlopen, toen de rechter hem als
getuige riep om de waarheid en niets
dan de waarheid te zeggen. „De tele
foon was achter in de winkel, achter
n houten scherm. Maar daar had ik,
jaren geleden al een gaatje in ge
boord en daardoor kijk ik altijd, of er
niks gepikt wordt nis ik telefoneer.
Nou, ik zag dat de man die zeep en
die tandenborstel wegnam en toen
heb ik maar meteen de politie gebeld.
Hij gaf het direct terug, toen de agent
kwam; hij schrok zich bijna een be
roerte".
De rechter keek de getuige enige
ogenblikken aan. Ik verwachtte eigen
lijk een vraag.... maar de magistraat
zei: „Dank u teel, gaat u maar zitten".
Toen eiste de officier een treek
voorwaardelijk met een proeftijd van
drie jaar en de oude zondaar begon
schokkend te schreien, zodat de rech
ter hem maar gauw conform veroor
deelde.
,JIebt u het begrepen" vroeg hij
aan de man, die zich het gezicht bette
met een kolossale zakdoek.
„Drie jaar.... en dat op mijn leef
tijd.... da's m'n dood mijnheer".
Het duurde even, voor het misver
stand was opgehelderd, maar toen
de oude begreep dat h%j niet in de
gevangenis behoefde als hij zich drie
jaren netjes gedraagt, breidde h(j zijn
armen wijd uit en zei: „Dank u voor
uto genade. Nooit meer, nooit meer!"
KAREL.