Jongeren en studenten werken onder de Amsterdamse asfaltjeugd „Een piano te koop AMSTERDAMS PODIUM Anders en toch weer anders I KINDERZEGELS! Vaste grond voor losgeslagen kinderen De Russische vlag Nieuwe stichting doet nuttig werk Op Uw Nieuwjaarspost NE* laten w(j toch maar niét schrijven over Hoffmanns Erzahlungen! Dit is het laatste Podium in '51 en wij hadden enkele dingen op t hart, die men bij voorkeur in de laatste bijdrage des jaars pleegt te spuien. Bij voorbeeld over de brieven, die wij dit jaar ontvingen, Uit Zeeland en uit Friesland. Uit Noord- Holland en uit Twente. Uit vrijwel het gehele land. Aardige brieven en ver velende brieven. De aardige werden doorgaans snel beantwoord. De andere... met vertraging Of helemaal niet. Een onjuiste, maar (dunkt ons) menselijke opvatting. Men was het wel eens met ons eens, maar ook heel vaak niet. Men heeft ons dit jaar (in brieven) geprezen. In andere brieven daarentegen ver guisd. Nu eens zong ons een verrukkelijk „hosanna" in de jourrïalistieke oren, dan weer werden deze pijnlijk getroffen door een hartgrondig „kruisigt hem!" Er waren lezeressen bereid de klaarblijkelijke eenzaamheid des schrijvers te delen, c.q. voorgoed op te heffen; er waren andere lezeressen, die meenden dat het schandblok nog te goed was voor zo'n stuk journaille. Er zal veel en gerechtvaardigde kritiek zijn. Maar op één ding mag die niet zijn: op de liefde en sympathie die wij voor Amsterdam hebben. Deze liefde lijkt ons onblusbaar en wij hopen ook in 1952 die liefde in deze kolommen weer te kunnen uitdragen. Met vuur en met enthousiasme. Zoals men spreekt en schrijft over een werkelijke geliefde, die men zeer standvastiglijk bemint. Persoonlijke correspondentie OP HET MATJE Oud vraagteken In het Kampeerschip J.E.S. I" hangt een vlaggetje, dat de Jeugd leider Kaandorp eens in Engeland cadeau kreeg van een jeugdgroep, die hij op een trektocht ontmoet te. Het is een Engelse vlag met een padvindersembleem. Luttele versiering van de werkruimte. Met krijt was er op zeker mo ment, haast onuitwisbaar, opge- kalkt: „Waarom hangt hier niet de Russische vlag?" In de omge ving van het Bickerseiland ziet men in spannende verkiezings dagen schier huis-aan-huis de rode vlag met het hameren sikkel-embleem uit de ramen hangen.... Maar het eigen kina wordt verwaarloosd. Niet wetend, dat mensen, die niet in staat zijn voor-de-hand-liggende problemen op te lossen, grotere problemen niet eens kunnen begrijpen. (Van onze speciale verslaggever). JN de oude Houthaven van Amsterdam, waar tientallen schepen aan de rem mingen wachten op een vrachtje, ligt een met aluminium-verf opgekalefa terde motorboot. Met kleurige letters is op de voorsteven de naam „J.E.S. I" geschilderd. Kleurige letters op een witte ondergrond, en in een sierlijke boog op de scheepshuid geplakt. Het gangboord van het scheepje is aan de water kant solide beveiligd met een hekwerk van staven en kettingen, dat suggereert dat dit vaartuigje bij tijd en wij'e een nogal zware golfslag te weerstaan heeft, en ook dan nog veiligheid moet bieden aan een menigte passagiers. MIET ver van deze Amsterdamse hout haven liggen de emplacementen der Spoorwegen. Aan de uiterste grens ervan Juist op het terrein van de Shell, leunt een trein van vijf oude en versleten wagons tegen een buffer. De krukken zijn uit de portieren gehaald. En in- plaats van portierraampjes zijn er stukken board. De kleur van dit trein stel is aluminumachtig, en op sommige plaatsen zijn er weer die kleurige let ters in sierlijke boog op geschilderd: „J.E.S.". En dan gaan we naar de Amstel- veenseweg. Even buiten de Ringdijk liggen op een braak stuk grond een paar eenvoudige barakken. We missen hier de tintelende aluminumkleur. Maar die magische lettercompositie „J.E.S." is er weer. „Stichting „J.E.S." Buitensportcentrum" staat er op een groot bord te lezen. We hebben uitgevist, dat J.E.S. de afkorting is van „Jongeren En Studen ten". Het is de moeite waard iets meer te vertellen van deze jonge hoofdstede lijke stichting. Asfaltjeugd J ATEN we ons daartoe begeven in het milieu van de z.g. Asfaltjeugd. Dat ls die groep van Jongelui vaak nog kinderen wier voornaamste doel schijnt te zijn langs de straat te zwal ken. Doelloos en verveeld, schijnbaar zonder ouderlijk huis, volkomen aan haar lot overgelaten. De oorlog heeft er veel toe bijgedra gen om het beeld van deze asfaltjeugd te accentueren. De ouderen namen het in die tijd niet zo nauw met het mijn en dijn. Wanneer de kruidenier, of de bakker voor een distributiebonnetle „geflest" kon worden, zoals dat in de grote stad heette, dan verheugde heel het gezin zich erover. En vader ram de kinderen mee, wanneer er in de buurt wat kolen geroofd moesten ■worden uit een opslagplaats, of hout uit een stukgebombardeerd huis. Niet zelden gebeurde het zelfs, dat de ouders de kinderen tot bedelen of diefstal aan zetten, om deze bange tijd met zijn schrikbarend benauwende laatste maan den maar door te komen. Er zijn milieus, waar het einde van de oorlog tevens betekende het einde van een dergelijke manier van leven. Er zijn ook gezinnen en hun aantal ls niet gering in de grote stad waar men die kracht niet heeft kunnen op brengen. Men ging er mee door tot op de huidige dag, en het grote stedelijke politiekorps staat er vrijwel machte loos tegenover. Dit is één categorie, die we tot de asfaltjeugd kunnen rekenen. Maar er is nog een andere. Dat is die jeugd, wier ouders gespeend zijn van alle verant woordelijkheidsgevoel, die kinderen •igenlijk maar hinderen vinden, en voor dat grut toch onmogelijk de bios coopavondjes kunnen verzuimen. Jan en Piet moeten maar zien, waar zij in die tijd hun heil zoeken. Bickerseiland l^AAR vinden we in het grote Am sterdam die Asfaltjeugd? Blijkens de ervaring wel het ergst rond dat oude Bickerseiland. Daar in de Ba- rentszbuurt moet men de woningen gezien hebben waar ordenteijke "n minder ordentelijke mensen hun leven moeten slijten met uitzicht op alleen maar stenen. Die toestanden spotten met alle voorschriften en idealen. In die buurt dan kan men zo'n Ma- rietje tegen komen, veertien jaar en onverzorgd, piekerig haar, een soep jurk aan, die van moe geweest is. Ma- rietje is uit wandelen gestuurd met de broertjes en het zusje. De jongste van misschien anderhalf jaar ligt duim- sabbelend te slapen in het slonzige wandelwagentje, waarvan de zeildoeken bekleding rafelt aan de kanten. Een peuter van drie of vier hangt aan haar rokken. Een kleine van een jaar of zes dartelt er om heen. Aan de overkant van de straat lopen een paar netter geklede meisjes. Ze zien het zo juist beschreven groepje. „Ik mag van me moeder toch lekker niet met je spelen, viezerd", schalt het naar de overkant van de straat. Wat moet er omgaan in de ziel van dat wandelende kind? Hoeveel keer eerder zal ze een dergelijke opmerking al gehoord hebben? De wreedheid, die kinderen eigen is, zaait in het hart van dat veertienjarige kind, en wellicht ook al in dat van die zes- of zevenjarige naast het wandel wagentje, een haat tegen de gemeen schap, die haar tot een uitgstotene verklaart. Die haat zal worden tot aggressiviteit. Gemis [}EZE jeugd mist iets. Dat is de leven wekkende kracht van het ouderlijk huis, waar liefde woont. Wat dit meis je overkwam, het is hier in dit milieu schering en inslag. En het treft jon gens en meisjes beiden. De moderne psychologie heeft het maatschappelijk gevaar daarvan onderkend. Uit die her kenning is in Amsterdam een initiatief geboren. Dat is het initiatief der „Jon geren en Studenten", van de Stichting J.E.S., die met voortvarendheid en jeugdig élan het probleem te lijf gaat. Achttien studenten voornamelijk in de psychologie en sociologie wer ken nu samen met een jeugdleider, de heer C. Kaandorp, die een voorbeeldig begrip heeft voor de enorme taak, die hij op zich genomen heeft. Van over heidswege heeft men steun gekregen. En zo had men dra de beschikking over de ruimte van een schoolgebouw midden in de Barentsbuurt. Dat school gebouw kan iedere jongen binnenstap pen, die anders aan zijn lot overgela ten langs de straat zal zwalken, 's Avonds tussen 7 en 9 uur, en 's Woens dags- en Zaterdagsmiddags. Daar vin den de jongens materiaal om hun lief hebberij uit te leven. Tekenmateriaal timmergereedschap, e.d. Ze worden tot niets verplicht, kunnen eigenlijk pre cies doen en laten, wat ze willen. Het is wel eens moeilijk voor de lei ders om hier orde te houden. Vergeet niet, men heeft te maken met een vol komen on-sociale jeugd die zo verniel zuchtig is en zo weinig gevoel voor orde heeft, dat ze kans ziet een gloed nieuwe beitel te breken, of de werk banken met hamer en beitel grondig te vernielen Vraag niet, hoeveel tact en geduld hier nodig zijn om dit te blij ven verdragen, en hoeveel inzicht hier moet worden opgebracht om een zo weergaloze aggressiviteit te overwin nen. Nobel pogen P)IT schoolgebouw werkt als een zeef. Dat wil zeggen, dat de jeugdleiders uit de jongelui die hier komen de elc menten halen waarmee verder gewerkt kan worden. Dat gebeurt op het J.E S- schip, in de J.E.S.-terrein, of in het buitensportcentrum aan de Amstel- veenseweg, of het watersportcentrum aan de Nieuwe Meer. De motorboot heeft de Stichting cadeau gekregen van deNed. Dok- en Scheepsbouw Mij., waar men zo nodig steeds mag aankloppen ook, wanneer er reparaties te verrich ten zijn. Een trein van acht afgedank te rijtuigen verstrekten de Spoorwegen. En aan de Nieuwe Meer liggen acht kano's, die weer op andere manier eigendom werden van de Stichting. Met de trein heeft een tachtigtal jongens deze zomer gekampeerd op de Veluwe in de buurt van Apeldoorn. Het is een vacantie geworden, zoals deze jeugd van haar leven nog niet gehad heeft. Of dit werk nu al resultaat te zien geeft? Wie zal het zeggen. De tijd van werken is eigenlijk nog maar zo kort. Wat is nu twee jaar zoeken en tas ten? En dan: bijna driehonderd jon- A5PAUTJEÜÓP-... NE6EW R_) gens zijn er nu zo langzamerhand mee in aanraking geweest. En hoeveel zijn er wel niet? Nee, zo lang de jongens nog alles vernielen en stelen, is het nog maar beter niet over de resultaten te spreken. Alleen maar over de moed, en de kracht van de mensen, die on danks dit alles doorzetten en liefde blij ven voelen voor deze verdoolde jeugd. Per dag verwerken de Nederlandse posterijen gemiddeld vijf millioen post stukken. Veronderstel, dat op een be paalde dag ieder, die een brief, een drukwerk of een postpakket aan de P.T.T. ter verzending toevertrouwt, eens besluit er een kinderzegel op te plakken, dan zou dat als we alleen nog maar de zegel van de geringste waarde nemen al een opbrengst be tekenen ten bate van het misdeelde kind in ons land van honderd duizend gulden. Als we eens besloten, zo'n bepaalde dag vast te stellen; ja alsEn iedereen deed er aan mee, zonder uit zondering! Het is te mooi om waar te zijn. Zouden we dan maar niet liever een beetje dichter bij huis blijven en voor ons zelf besluiten om in elk ge val al de felicitaties, die we voor het Nieuwe Jaar per post verzenden, met een kinderzegel te frankeren? We bouwen ons dan geen luchtkastelen, we blijven met de benen op de grond staan "en verrichten een goed, een mooi en nuttig werk. De duizenden kinderen met lichamelijke of geeste lijke gebreken in ons land, die zo veel verzorging nodig hebben, zullen U er dankbaar voor zijn. Waarom zouden wij het jaar 1951 niet met deze eenvoudige goede daad besluiten? QP Oudejaarsavond zal Amsterdam anders zijn dan op alle andere avon den en toch eender. De Westertoren zal z'n bronzen stem over de grauwe, rode, en zwarte daken van de stad laten gaan, en het zal net zijn of die stem anders is dan op andere avonden. De begijntjes in die kleine, schilderachtige Hof, wegge stopt achter de Kalverstraat, zullen bidden zoals ze elke avond bidden. Maar toch ook weer anders, die avond. De bestuurder van lijn 12, z'n wagen naar de remise rijdend, zal daarna door nachtelijk Amsterdam lopen, zoals hij er zovele nachten liep. En tóch zal hij aan iets anders denken dan op andere avonden. De politiemannen zullen in het uur der jaarwisseling waakzaam zijn. Maar hun gedachten zullen ook ergens anders toeven. De nachtwaker zal aan de vensters voelen, de knippen en de sloten. Maar z'n gedachten zijn er niet zó gespannen en vol aandacht bij als op die driehonderdvierenzestig èndere nachten. Zoals onze gedach ten er vandaag minder bij zijn dan in die vijftig andere keren, dat we Iets moesten neerschrijven, dat u plezierde, interesseerde of irriteerde. Dóérom, vrienden, schreven we niet over Hoff- mann's Erzahlungen: al lokte het onder werp dan nóg zo onweerstaanbaar. De laatste avond van dit jaar zullen wij niet in Amsterdam zijn. Daarin ligt bijna iets van verraad. Maar onze gedachten zullen er wèl wijlen. Bij de Westertoren en de begijnen. Bij het klotsend IJ, waarin de groene en rode lichten van de schepen schemeren en glanzen. Bij de verstilde, geheimzinnige grachten, waarlangs huizen staan, die stuk voor stuk een hoofdstukje Amster damse historie te vertellen hebben. Bij de daken van de huizen, die ons altijd al om de eer of andere reden gefasci- III1I1IIÜIIIMI1II IIIIÜII'ÜIIMH WmmmmwmKÊÊÊÊKKÊKmÊÊÊËÊÊmm neerd hebben als je ze ziet vanaf een toren. Daken: deksels, waaronder men sen leven; de mannen, de vrouwen en de kinderen van Amsterdam. Bij de lange straten en de kleine stegen, waar in het hart van Amsterdam slaat en bonst. Bij de verduisterende etalage's van het Rokin, waarin de schoonste dingen liggen die een mens begeert, maar waarvoor het geld hem steeds ontbreekt. Bij de Nieuwezijds Voor burgwal, de wijk der kranten: waar de rotatiepersen, in dat uur, als grote, ge stroomlijnde dieren, rusten. En waar de geur van inkt, van olie en papier c ONS WEKELIJKSE KORTE VERHAAL „WAAfc Z') WON6V- CIMON BRUIN keek verbolgen naar de piano die uit zijn donkere hoek naar het midden van de kamer was geschoven. „Daar staat-le nou", morde hij tegen Tine, die met kleedjes en doeken kwam aandragen om de kale plekken boven op het instrument wat te verdoezelen. „Ik zou 'm niet willen hebben, al kreeg 'k geld toe! 't Is 'n oud bakbeest, zoals ze misschien in de vorige eeuw in zwang waren, maar nu! Oom Dolf had toch waarachtig wel wat beters kunnen nalaten!" Tine deed alsof ze het niet hoorde en schikte wat aan de kleedjes, die over de doffe plekken in het gladde politoer kwamen te liggen. „Zo gaat-ie nog best", zei ze ten slotte. „Je zou niet eens zeggen, dat 't 'n Franse is en dan nog wel zo'n oude!" „Dat heb je telkens gezegd", onderbrak Simon haar. „Iedere keer als we met 't loeder adverteerden, schrokken de mensen zich zuur, als ze 't wrak zagen. Geloof me, 't is wat voor de sloop misschien, maar toch zeker niet om in je kamer te hebben!" „En toch vertik ik 't om het ding voor 'n paar tientjes van de hand te doen. Je moet wat lef hebben! Heus, we sleF*n er nog wel een honderd gulden uit." „En die honderd gulden hebben we inmiddels al ruimschoots aan advertenties besteed!" Er viel een stilte. Tine ging verder met haar camouflage-werkzaamheden en Simon keek critisch toe. ,,'t Lijkt wel een Jordaan-juffer", zei hij eindelijk, om maar iets te zeggen. „Bespottelijk gewoon; die kleurige lapjes op dat smerige bruin, 't Doet pijn aan Je ogen!" De avond dreigde onder de druk van de onverkoopbare piano te mislukken. Soms barstte Simon in lachen uit, als hij de glimmend-opgewreven kast, be dekt met kleedjes, zo midden in de kamer zag staan, ,,'t Is wel wat voor een stoomcaroussel", schaterde hij. Toen was het Tine genoeg. „Je mop pert nou wel op dat ding, maar laat Ik je zeggen, dat 'r heus nog wel wat mee te beginnen is. Als jij maar niet zo verregaand ezelachtig was! Iedereen, die hier komt om naar 't ding te kij ken, schrikt bij de voordeur al van je gezicht. Je kunt de mensen net zo goed metéén zeggen: „Je kunt 't kreng krijgen, maar de hemel zij je genadig!" Ze ging staan. „Je moet je spullen kun nen verkópen. Kijk eens naar de mo dehuizen. Meneert Een flodderlapje, losjes samengebonden met een aftands kerstlintje: honderd gulden! Een zeur derig hoedje, dat je overal voor een rijksdaalder kunt krijgen, bij maison zo-en-zo, voorzien van een strik: vijftig gulden!" Simon keek geamuseerd. „Ik zou zeggen: probeer jij dan het ding te verkopen. Ik ben graag bereid er gens anders heen te gaan, terwijl jij je ziel met leugens gaat bevlekken" „Ik ben er vóór", riep Tine, nu heus een beetje boos. „Jij zou trouwens door je enkele aanwezigheid de mensen al aan het lachen maken om datdat stuk piano". Ze scheen opeens een goed idee te krijgen. „Zeg luister eens", fluisterde ze geheimzinnig. „Ik wéét 't! We ad verteren die piano nóg eens. De lief hebbers kunnen bijvoorbeeld Vrijdag avond van zeven tot acht komen kij ken. Inmiddels vertrek jij naar je café en vandaar bel je mij op, zogenaamd met de boodschap, dat je 't ding onge zien wilt kopen voor honderd gulden. Ik herhaal alles aan het toestel hier (tenminste als 'r klanten zijn) en dan moet 't al heel gek lopen als wij die muziekdoos niet kwijt raken. Het is 'n speculeren op de menselijke hebzucht. Als ze maar denken, dat anderen hun „koopje" zullen krijgen, worden ze ge woon héls! En kopenVoor mijn part voor de helft minder. Als-ie maar weg is". De volgende dag kon de ganse stad lezen, dat er „een fraaie piano, lief van toon" voor de somma van hon derd gulden te koop was. Ten over vloede stond er nog bij, dat 't een spotkoopje was. Onderhandelingen konden worden gevoerd tussen zeven en acht, gedurende welke tijd men tevens het instrument mocht bekijken. „En nu maar wachten", zei Tine tn zichzelf, toen Simon vertrokken was. Ze besloot nog snel wat kopjes af te wassen, voor het geval er méér lief hebbers kwamen. Daar sloeg het ze ven. Tine was bijna opgesprongen, om dat ze dacht dat het de bel was. Een kwartier ging voorbij. Er was nog niemand. Opeens, jé, daar ging de bel. Ze moest zich bedwingen om niet naar de voordeur te rènnen. Toch wat zenuwachtig deed ze open. Een nette man stond op de stoep en kondigde zich aan als Bootjes. Hij kwam voor de Fraaie Piano. Ze liet hem binnen in de huiskamer en terwijl hij het instrument met kennelijk welgevallen aan alle kanten bekeek, rinkelde de telefoon. „Kalm blijven!", dacht Tine, terwijl ze naar de telefoon schreed. „Met Bruin?", vroeg een mannenstem. „Ja", fluisterde Tine. „Mevrouw, ik hoorde dat U een piano te koop had. Een Franse meen ik". Weer lispelde Tine, „Ja", schuw kijkend naar de bezoeker, die discreet op de pianokruk was gaan zitten. „Ik voel er wel wat voor", zei de man „de prijs bevalt me! Honderd gulden, was 't niet?" Tine antwoordde nu krachtig: „Ja meneer, hij kost honderd gulden maar de moeilijkheid is, dat ik jutst een liefhebber kreeg". De bezoeker knikte heftig. „Ik snap best, dat U de piano graag hebben wil, maar ik kan nu toch geen besluit nemen". De man bij de piano knikte weer. „Die andere meneer wil 'm gréég hebben, meneer", zei ze. „Het spijt me erg, maar 't kan niet door gaan!" Ze legde resoluut de hoorn neer. Wat zou Simon een ple zier hebben! De bezoeker had intussen de kast van het instrument geopend en morrelde deskundig aan allerlei stan getjes en stokjes, „'t Is 'n oud beest", zei hij ettidelijk. „Het spijt me erg. maar ik neem 'm liever niet". Toen Simon om elf uur thuiskwam, waren er geen klanten meer geweest. „Mislukt", was 't eerste dat ze tegen haar man zei. Simon scheen het niet te deren. Hij lachte vrolijk. „Je moet de groeten hebben van Harry en van Jaap", zei hij. „Die waren er ook. Tja. jammer van die piano, 't Was mis schien r~" wel gelukt als ik gebeld hadMaar we zaten zo lekker te kaarten, dat ik aan dat hele telefoon tje niet meer heb gedacht.,„r ons altijd weer verontrust benevelt en obsedeert. Bij al die dingen die voor ons dan Amsterdam zijn. Het oude, goede Amsterdam dat ons eenmaal greep en nooit meer vrij zal laten. Waar ook ter wereld. Het is bijna Oudejaarsavond. Mogen wij elkaar weer ontmoeten in 1952, op dit Podium. En mogen wij een beetje strijdbaar zijn en niet wegsoezen en verdromen omdat „alles-in-de-wereld- tóch-al-verpest-is". Dat is een leugen. Wat door mensen werd bedorven, kan door mensen worden hersteld. Maar niet zonder geloof en niet zonder moed. Overigens: veel heil, veel zegen en veel geluk, lezers! ANTHONY VAN KAMPEN. UET was knus in ons zaaltje. Buiten kletterde de regen en gierde de wind, maar binnen was het warm. De lampen brandden; er hing iets van gezellig heid, maar de oude man, die zenuw achtig op de verdachtenbank zat te draaien, voelde dat niet. Hij was bang, bang als een jongen die z'n nieuwe schoenen heeft kapot getrapt op de eerste Zondag, dat 'ie ze aan mocht. Hij schrok op, toen zijn naam werd genoemd en hij struikelde, toen hij voor het hekje werd genodigd. ,JIet is niet zo best, hé?", begon de rechter, met die mengeling van streng heid en gemoedelijkheid die hem al toos eigen wordt zodra hij oudere mensen voor zich ziet. De man stond diep gebogen en schudde het grijze hoofd. Hi) stamelde wat, maar dat bleef onverstaanbaar. „U bekent de diefstal?" Het hangende hoofd maakte een knikkende beweging, maar de rech ter zei: „Kom, laat ik eens wat horen" ,Jk schaam me zo....", zei de oude man hees. „Ikik weet niet hoe 'k er toe kwam". „V is zeventig jaar geworden zonder ooit met de justitie in aanraking te zijn geweest. En nu haalt u daar, ter wijl de winkelier aan de telefoon wordt geroepen, een tandenborstel en een stuk zeep van de toonbank. Hoe kwam dat nu? Dat gddt toch niet?" k Heb me pensioentje en 'k woon in m'n eigen huisje, nog altijd sinds me vrouw zaliger heen ging. 'k Had 't niet nodig.... 'k Weet niet.... 'k dee 't zomaar". Er viel een diepe stilte in de rechts zaal. De rechter keek de officier aan en de officier keek naar buiten, waar de regen troosteloos bleef stromen uit een donkere, loodzware lucht. De winkelier een mager, vinnig manneke met 'n stalen bril en ronde kale plekjes op zijn hoofd kwam al met z'n zwerende vingers omhoog aanlopen, toen de rechter hem als getuige riep om de waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. „De tele foon was achter in de winkel, achter n houten scherm. Maar daar had ik, jaren geleden al een gaatje in ge boord en daardoor kijk ik altijd, of er niks gepikt wordt nis ik telefoneer. Nou, ik zag dat de man die zeep en die tandenborstel wegnam en toen heb ik maar meteen de politie gebeld. Hij gaf het direct terug, toen de agent kwam; hij schrok zich bijna een be roerte". De rechter keek de getuige enige ogenblikken aan. Ik verwachtte eigen lijk een vraag.... maar de magistraat zei: „Dank u teel, gaat u maar zitten". Toen eiste de officier een treek voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en de oude zondaar begon schokkend te schreien, zodat de rech ter hem maar gauw conform veroor deelde. ,JIebt u het begrepen" vroeg hij aan de man, die zich het gezicht bette met een kolossale zakdoek. „Drie jaar.... en dat op mijn leef tijd.... da's m'n dood mijnheer". Het duurde even, voor het misver stand was opgehelderd, maar toen de oude begreep dat h%j niet in de gevangenis behoefde als hij zich drie jaren netjes gedraagt, breidde h(j zijn armen wijd uit en zei: „Dank u voor uto genade. Nooit meer, nooit meer!" KAREL.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1951 | | pagina 5