Hollywood verovert de Bijbel
DE VERGETEN FACTOR
J
Hei levensboek
Hersengymnastiek
AMSTERDAMS PODIUM
LENTE TE MIDDERNACHT
Parijse studenten hebben een vrij
en zelfstandig leven
Oud-testamentische onderwerpen verfilmd
(Kindje verkouden?!
"David en Bathsheba"
Quarfier Lafin heefi de bevolking van een
middelgrote stad
Hei iPitemdt uui
DIE ZATERDAGAVOND
„giet, hoe Goliath de reus wordt geveld door een steen, geslingerd door David
de knaap, terwijl duizenden Joden en Philistijnen de omringende hen-
veis bevolken! „Ziet, hoe de machtige Koning David Bathsheba, de gemalin
van Uriah tot de zijne maakt! „Ziet, hoe overspelige vrouwen door een woeden
de menigte worden gedood op de meest afgrijselijke wijzedoor een ste
niging! „Ziet, hoe het volk, in ellende gedompeld door natuurrampen, zich ln
een laatste desperate poging tot zijn Koning wendt om Bathsheba uitgeleverd
te krijgen." „Ziet het wonder van het Tabernakel en de inkeer van David, die
terugkeert tot zijn God!" En erger u niet aan het gebrek aan beschaving,
waarvan deze snorkende reclamezinnen getuigen. Dit is nog slechts een klei
ne bloemlezing uit de publiciteitscampagne, die het publiek moet interesseren
voor een nieuwe film op een Bijbels thema: „David en Bethsheba". Het is een
lijvig Hollywood-product in kleuren, dat vorig jaar ln Amerika uitkwam en
thans, na de successen daar, ook in Nederland vertoond wordt.
Dan rug, keel of borstje
inwrijven met
(Advertentie, Ing. Med.)
IJ HEBT kunnen lezen, dat de nieuwe
vertaling van de 'Bijbel kort gele
den in druk gereed gekomen is, en aan
de Kerken van ons land is aangebo
den. Op de buitenstaander maakt zo'n
bericht doorgaans slechts geringe in
druk. Er staat immers dagelijks zoveel
in de krant, dat van meer actueel be
lang is. Desondanks is het hier ge
noemde feit er niet minder merkwaar
dig om. De Bijbel immers is een boek,
waar verschillende mensen aan ge
schreven hebben in een tijdsverloop
van grofweg 1300 jaar. Alleen dit feit
is al uniek: één boek, in de loop van
dertien eeuwen door vele handen ge
schreven, en toch zozeer doortrokken
van dezelfde Geest, dat het waarlijk
één boek mag heten.
Een tweede, minstens even merk
waardig feit is, dat dit boek, dat nu
al ongeveer 1800 jaar oud is, noch der
mate „actueel" is, dat een uiterst tijd
rovende en kostbare vertaling nood
zakelijk is! De Bijbel is blijkens de
feiten een boek, waar steeds vraag
naar is! Geen boek ter wereld is zo
vaak vertaald, heeft zoveel drukken en
uitgaven beleefd, als juist de Bijbel.
lt/IAAR OOK wie erkent, dat de Bijbel
op een merkwaardige wijze is ont
staan en ook nu nog door velen gele
zen wordt, heeft de eigenlijke waarde
van de Bijbel nog niet ontdekt. Want
daarvoor is het allereerst nodig de
Bijbel te gaan lezen. Om nu dit sim
pele lezen-zonder-meer beter mogelijk
te maken, is dit wonderlijke boek op
nieuw vertaald, rekening houdend met
de vooruitgang van de Bijbelweten
schap sinds het tot stand komen van
de Statenvertaling. Dit doorlezen van
de Bijbel levert altijd wat op.
dit lezen-zonder-meer, dat
slechts
TOCH IS
altijd beloond wordt, nog
een eerste stap tot het werkelijk zien
van de waarde van de Bijbel. Wan»
een woord, een zin of tekst wil niet
alleen gelezen, maar ook doorleefd
worden. Laten we als voorbeeld nemen
de gelijkenis van de verloren zoon.
Welhaast een ieder kent dit verhaal,
omdat hij het vele malen heeft gelezen
of gehoord, of in de wereld van cu>
kunst er vele uitbeeldingen van ge
zien heeft. Het kennen van dit vernaai
heeft op zichzelf dus al een verrijken
de waarde.
Maar een dergelijk verhaal gaat eerss
leven, wanneer de kernwoorden daar
van worden doorleefd in eigen e^eI1"
ln deze gelijkenis vinden we b.v. deze
woorden: „En tot zich zelf f*onlel)
zijnde Wat is dat eigenlijk, dat
tot-zich-zelf-komen? Ging de oudste
zoon, toen hij van z'n vader wegtrok
en zich bij anderen verhuurd* weg
van zijn eigen zelf? Is dit „zelf mis
schien dan pas werkelijk het e
„zelf", wanneer het thuis is bij de
der? Is dit eigenlijke zelf tenslotte niet
altijd aanwezig, hoewel s°ms ove'de
door allerlei andere zaken. Een
kortom, moet met zichzelf ges
hebben, om de diepste zin te
kennen van die terugkeer-
26 lf.
Even verder lezen we in het
haal dat ons bezig houdt: Ik h,fb.®\
zondigd. Ja, het woord ••zonde.
ieder. Wanneer iemand een P°!*e™
haie verliest met een rijksdaalder er
in, zegt hij: Wat zonde! Mfeneel ver
lies noemen wij - vreemd en °Pm"
kelijk genoeg! „zonde Maa
zonde-begrip grijpt veel dieper,
zonde zonder meer gelijk aan s
Kan ik ooit van een ander zeggen, da»
hij „zondigt"? Is het weten van zonde
niet een strikt individuele bele^f,
We lezen verder in deze gellJke"
van de vergeving, die de Vader schenk
aan zijn verloren, maar thans
gekeerde zoon. Dat woord „verge g
is ook al een woord, dat vaak alleen
maar „woord" blijft, een wo°rd wa
van we weliswaar de zin en betekenis
van begrijpen, maar dat slechts
ondiep beleefd wordt
Nog sterker is dat het geval me
woord „Vader". Dat God „Onze Va
der" heet, een ieder weet het. Maar
wat voor zin heeft dat voor U, voor
mij? Zo is de Bijbel een boek, dat niet
alleen gelezen wil worden, maar om
welks inhoud een mens een leven lang
moet strijden. Werkelijk, het kost een
leven lang om zich de Vreugdebooa-
schap van het Boek tot in z'n diepste
zin eigen te maken.
£)at er voor de filmindustrie geld te
verdienen viel aan de Bijbel, werd
reeds enkele tientallen jaren geleden
uitgemaakt door de pionerende regis
seur Cecil B. DeMille. Hij vestigde in
dat grijze verleden van de film zijn
naam met enkele gigantische filmpro
ducties over religieuze onderwerpen.
Hachelijk en eigenlijk wel ontstel
lend zo'n mode. Het oude testament
bevat tal van geschiedenissen, die op
pervlakkig beschouwd niet meer zijn
dan sensationele avonturenverhalen
en, zo men wil, kar_i n de medede
lingen over de sexj,, zeden en ge
woonten van oud-teo ^mentische fi
guren lezen als prikkellectuur
Stof voor films met er n pervers trek
je is er zo wel volop le lvinden. Maar
of men nu gelovig is of niet: men
heeft de Bijbel nu eenmaal te erken
nen als een belangrijk stuk bescha-
vingsgoed. En het getuigt van een er
gerlijke oppervlak
kigheid en mislei
ding, wanneer men
de algemeen-zede-
en de erotische en
avontuurlijke pas
sages er van als
hoofdzaak gaat be
schouwen en los
maakt van hun his
torische, psycholo
gische, religieuze
en mystieke ach
tergronden. En dat
heeft men zeer be
wust gedaan toen
men de film ging
maken over „David
en Bathsheba" De
mededelingen in 't
boek Samuel over
de overspelige ver
houding van koning
David en de vrouw
van zijn legeraan-
voerde Uriah zijn
heel sober en zake
lijk. Rondom die
summiere gegevens
hebben de filmsce
narioschrijvers een
heel verhaal gefan
taseerd, vol kleine, opwindend bedoel
de, perverse trekjes.
Zo werd het een grof verhaal, dat
de film „David en Bathsheba" komt
vertellen, los van alle diepere zin van
het boek Samuel, dat hier eigenlijk
verkracht werd tot ordinair vermaak.
De hierboven aangehaalde reclame
zinnen accentueren dat nog.
Gave passages telt de film helaas
maar weinig. Over het algemeen
heeft de regie zich toegelegd op een
uitbundig, romsuitisch en avontuurlijk
kijkspel, waaraan ingetogenheid en
sobere kracht doorgaans vreemd zijn.
Dat zelfde geldt voor het spel der ac
teurs. Raymond Massey, die de rol
vertolkt van de profeet Nathan, is een
der zeer weinig acteurs in deze film,
die door een sober en krachtig spel
kunnen overtuigen. Het merendeel
echter werkt met grof pathetische
accenten, die de vertolkingen vaak
naar het belachelijke drijven. In het
bijzonder geldt dat voor Susan Hay-
ward als Bathsheba: een vertolking
van een ontstellende vlakheid en
kleurloosheid. Gregory Peck, die de
rol speelt van David, is als acteur
aanzienlijk meer waard, maar slaagt
er toch niet in zijn figuur tot een le
vend wezen te maken: hij loopt gedu
rig rond met een broeierig, gekweld
gezicht, zonder dat het tragische ka
rakter van deze David nietig mens,
slachtoffer van eigen zwakhecen, ver
geefs optornend tegen zijn God
ook maar enigszins aannemelijk ge
stalte krijgt. Oppervlakkigheid en
holheid vieren hier triomfen. En dat
men uit de Bijbel niet meer inspira
tie wist op te doen is wel triest!
LONG-SHOT
Reeds vele malen werd mij de
vraag gesteld, of onze derde Prin
ses, Margriet ofwel Pietie, inder
daad op Nederlands grondgebied
werd geboren. Hierop kan inder
daad een bevestigend antwoord
gegeven worden. Zoals U allen
weet, werd Prinses Margriet in
Canada geboren, méérde
Canadese regering heeft inder
tijd de Nederlandse regering een
stuk grond geschonken, hetgeen
ook nu nog steeds Nederlands
gebied is. Pietie's wieg heeft dus
inderdaad op Nederlands gebied
gestaan.
De onderstaande vragen zijn
weer voor U:
1 ln de vogelwereld spreekt men
wel eens over een „adjudant".
Welke vogel wordt hiermede
bedoeld?
2 Wa( betekent de afkorting
„pinx" op schilderijen?
3 Wat is een „keurnoot"?
4 Waar bevindt zich de „Venus
van Milo"?
5 Hoe noemt men de nacht van
30 April op 1 Mei?
6 Wie schreef de Vertellingen
van Moeder de Gans?
7 Wat is een „tarantula" en Wat
een „tarantella"?
8 Wie is de drooglegger van
Schermer, Beemster, Purmer
en Worm er?
9 Ongetwijfeld leest U de lotge
vallen van Pim, Pam en Pom.
Weet U ook, wat een pimpam-
poentje is?
10 We kennen allen de banket
bakker, de pottenbakker en
niet te vergeten de broodbak
ker. Wat is nu een „wallebak-
ker"?
Voor de oplossing zie men
Dinsdag.
UET is een paar minuten vóór twaalf als ik uit de Reguliersbreestraat kom en
op de vluchtheuvel van het Rembrandtplein ga staan wachten op Lijn 5.
Boven het plein welft zich een nachthemel, die met de glorende maan er achter
doet denken aan het décor van een Wagner-tragedie. Het is hetzelfde armelijke
beetje maanlicht dat door de plassen sneeuwwater spoelt. En dat glanst op de
hoge, trieste gestalte van de man die dit plein zijn naam gaf: op Rembrandt.
Op het trottoir hokken taxi-chauffeurs bij elkaar, de hoofden met de platte
petjes weggedoken in hun kraag. Achter de hoge ramen van Heek zitten nog wat
mensen te praten, te drinken en te eten. De meisjes, die moeten afrekenen, staan
van hun ene been op het andere te leunen. Ze hebben er genoeg van. Licht
schijnt achter de ruiten van De Kroon. Kellners zijn bezig de stoelen bij elkaar
te zetten. Ook hier is het afgelopen.
JUICHT brandt, hel en overdadig, ach
ter de ramen van Schiller. En licht
brandt in het nacht-etablissement Fe-
mina. Een geel en geheimzinnig schijn
sel van achter goedgesloten gordijnen.
Zonder introductie komt men daar
niet binnen. Uit de café's van het
Thorbeckeplein, de Amstelstraat en de
overige stegen en straatjes, komen
mensen. Meest mannen en hier en
daar een vrouw. Ze komen, verdwij
nen en blijven anoniem in de harde,
gure nacht van Amsterdam. Andere
vrouwen, die bij dit plein op dit uur
horen, drentelen langs Schiller heen
en weer. Een nogal somber perpe
tuum mobile, in dit uur en in dit kli
maat.
Geen licht is in het gebouw van de
Amsterdamse Bank. Dat staat er als
een vuist van steen, gebald boven de
aarde. Een leeg huis, vol schrijfmachi
nes, reken-apparaten en stalen bu-
reaux. Over acht uur zullen een paar
honderd jonge mensen daar weer zit
ten: racepaarden in hun paddock.
Daar moet men ook maar niet aan
denken, om twee of drie minuten vóór
middernacht.
Vlak bij de vluchtheuvel, waarop ik
sta te wachten, gaapt de aarde. Er is
wat met de rails of met een leiding.
Er is, 's nachts in Amsterdam, altijd
Gregory Peck als David in „David en Bathsheba"
(Van onze correspondent te Parijs)
UET Quartier Latin is een van de sympathiekste wijken van Parijs. Het is
eigenlijk een aparte stad midden in die wereldstad. Het allergrootste gedeelte
der bewoners is nog geen vijf en twintig jaar. Het Quartier Latin is namelijk
de wijk van de Parijse studenten. Zeshonderd jaar lang trekken de jonge mensen
uit heel de wereld al naar dit Quartier om er aan de Sorbonne te studeren. En
de jaren die de buitenlandse studenten in dat bohème quartier beleven, behoren
meestal tot de mooiste van hun leven. De Franse universiteiten worden bezocht
door niet minder dan 140.000 studenten. In het Quartier Latin alleen wonen er
al 60.000.
Het aantal buitenlanders, dat in
Parijs studeert, bedraagt ongeveer
4000. Zij wonen voor het allergrootste
ONS WEKELIJKSE
KORTE VERHAAL
r\E VOORZITTER gaf een
korte tik met zijn hamer
op de tafel. Het geroezemoes
in de grote zaal verstomde
en duizend paar ogen richt
ten zich op de katheder,
waarachter de heer Smekse-
laar was gaan staan. Wat
zeg ik? Duizend blikken
haakten zich vast aan de
lippen van deze man de
grootste uitvinder aller tij
den. De spanning werd voel
baar nam bijna gestalte
en vorm aan. Nu immers
zou het ogenblik komen,
waarop het genie zijn ge
heimen zou openbaren. Nu
zou men weten, kennen....
De heer Smekselaar or
dende langzaam zijn papie
ren, richtte zich toen op en
begon te spreken.
Dames en heren, zo zei
hij, wij leven in een grote
tijd. Wij mogen beleven, dat
vrijwel alles mogelijk is ge
worden, dat vrijwel alles,
wat wij willen, binnen het
bereik van ons kunnen is
gekomen. Van zijn ontstaan
af is de mens volkomen af
hankelijk van de natuur ge
weest. Hij kon slechts leven,
wanneer de natuur hem
welgezind was. Wanneer er
voldoende voedsel groeide,
was hij gedurende een korte
tijd zeker van de toekomst.
Wanneer er een tekort was,
moest hij deze catastrofe
gelaten dragen. Hij had geen
mogelijkheid, er aan te ont
komen.
Even wachtte de heer
Smekselaar, om de diepte
van zijn woorden goed tot
zijn publiek te laten door
dringen.
Toen vervolgde hij, zach
ter: Dames en heren, er
dient aan deze afhankelijk
heid een eind te komen. In
deze eeuw van technisch
vernuft, in deze tijd van
vervangingsmiddelen die
beter zijn dan natuurlijke
stoffen, moet het mogelijk
zijn, volkomen kunstmatig
levensmiddelen te vervaar
digen, die beter zijn dan wat
de natuur ons biedt. Welnu,
geachte aanwezigen, die
mogelijkheid is er. Ik kan u
mededelen, dat ik er in ben
geslaagd, vruchten te ver
vaardigen, die mooier en
lekkerder zijn dan de na
tuurlijke, die bovendien
veel voedzamer zijn en die
ten slotte door de vervaar
diging in grote series het
voordeel hebben, dat zij on
derling geen enkel kwali
teitsverschil vertonen. Denkt
u zich maar eens in, wat dit
alleen al voor onze export
moet betekenen.
W7EER viel er een kleine
pauze in het betoog van
de spreker. Hij toonde zich
een meester in het bespelen
van zijn auditorium. Lang
zaam maar zeker voerde hij
de spanning op, liet deze een
enkele maal even weg
ebben, maar koerste toch
zeer bewust aan op een da
verend sloteffect.
Toen het applaus was
weggestorven, vertelde de
heer Smekselaar verder. Hij
zette uiteen, hoe hij was
gaan zoeken naar de moge
lijkheid, om kunstmatig
aardappelen te verkrijgen,
maar hoe zijn experimenten
hem hadden geleid naar de
schepping van appelen,
sinaasappelen en bananen.
De resultaten van zijn studie
bood hij thans de mensheid
aan, in de zekerheid, dat
deze ze zou weten te waar
deren.
Thans, zo vervolgde hij,
demonstreer ik u hier mijn
sinaasappel. Let op de bui
tengewoon fraaie kleur, op
de zeer dunne schil, welke
iedere bitterheid mist, op de
zuivere smaak van het sap,
op de heerlijke geur. In al
deze kwaliteiten overtreft
mijn product het origineel.
Nog sterker: ik kan volko
men afwijkende smaken
doen optreden, door aan het
sap een ander aroom te
geven. Er kan dus in elke
behoefte worden voorzien,
elke gril kan worden be
vredigd, er kan naar belie
ven iets volkomen nieuws
worden geschapen.
Ik héb, dames en heren,
de eerste zending van mijn
nieuwe vruchten vandaag
in de handel gebracht. Zij
zijn in de winkels verkrijg
baar zij zijn ook in dit
gebouw te zien en te keu
ren. Gij zult daartoe in de
pauze de gelegenheid heb
ben. Daarna zullen wij met
elkaar van gedachten kun
nen wisselen over hetgeen
u hier hebt gehoord en er
varen. Ik dank u voor uw
aandacht.
Met een korte buiging
sloot de heer Smekselaar
zijn betoog af, pakte zijn
stukken bijeen en verliet
de katheder, terwijl na een
moment van doodse stilte
het applaus opdaverde.
LIET grote gebouw vertoon
de kort daarop het beeld,
dat de heer Smekselaar in
zijn eerzuchtigste dromen
had voorzien: het publiek
verdrong zich om de stalle
tjes waar het nieuwe fruit
was uitgestald. Er werd ge
keurd en geproefd, geloofd
en gecritiseerd. Er was grote
bewogenheid om het won
derbaarlijke nieuws. Het
publiek viel in enkele kam
pen uiteen. Belanghebbende
fruittelers velden een ver
nietigend oordeel en spra
ken van een gevaar voor de
samenleving. Conservatieve
lieden klaagden over een
aantasting van alle beltaan.
de normen. Moderne men
sen en die daarvoor wilden
doorgaan juichten over
de nieuwigheid. Huismoe
ders vroegen zich af, of deze
vinding binnen het bereik
van hun financiële moge
lijkheden zou blijken te lig
gen. Felle discussies wer
den reeds op voorhand ge
voerd. Middelerwijl lagen
overal in het gebouw de
schillen verspreid als een
bewijs van de intensieve
wijze, waarop het nieuwe
product was geproefd.
Zij werden de ondergang
van de vinding. De heer
Smekselaar, die zich min
zaam glimlachend temidden
van de bewogen schare had
begeven en met deze en
gene een gesprek aanknoop,
te om „de stemming te pei
len" zoals hij het noemde,
zag op zeker moment de
bananenschil niet liggen,
toen hij op een heftig rede
twistend groepje afging.
Toen een half uur later de
schare weer in de vergader
zaal verenigd was, was
het nog slechts voor de her
denking van de grote uit
vinder. Deze bleek het
slachtoffer te zijn geworden
van zijn eigen uitvinding,
die in dit ene opzicht niet
volmaakt was geweest.
Het geheim van de ver
vaardiging zijner vruchten
daalde met hem ten grave.
gedeelte in de reusachtige Cité Uni
versitaire. Dit is een ware stad, die ligt
in het Zuiden van Parijs, omringd door
een groot park met zwembaden, ten
nisbanen en sportvelden. Ieder land
bezit zijn eigen huis. Nederland heeft
er een groot gebouw, dat door Dudok
ontworpen is. In dit Nederlandse huis
wonen echter niet alleen Nederlanders.
Heel wat kamers worden in beslag ge
nomen door Franse en Indochinese
studenten. Verder heeft men een enorm
Amerikaans huis, een knots van een
Engels gebouw en imposante tehuizen
voor de studenten van meer dan 50
verschillende volkeren.
Veel meisjesstudenten.
Van de 60.000 bewoners van het
Quartier Latin behoren 20.000 tot het
zogenaamde zwakke geslacht. Dat wil
dus zeggen, dat er alleen in Parijs al
20.000 vrouwen hopen een academische
graad te behalen. In heel Frankrijk
zijn er 50.000 meisjesstudenten.
Slechts 2% van de Franse studenten
zijn zonen van arbeiders. De categorie,
die de meeste studenten levert is die
der ambtenaren. Bijna een derde ge
deelte van de studerende jeugd heeft
een ambtenaar als vader. Zeven pro
cent studeert op kosten van een rente
nierende vader. Frankrijks boerenbe
volking meer dan de helft van heel
het volk stuurt maar 7% naar het
hoger onderwijs. Verder leveren de
zogenaamde vrije beroepen 18V« en de
industriëlen 16% van het totaal.
Onafhankelijkheid.
Het leven in het Quartier Latin is
heel anders dan dat in een studenten
stad als Leiden. Er bestaat in Parijs
geen corpsleven en ook het groenen
kent men nauwelijks. De jaren in het
Quartier Latin vormen er al het begin
van het grotemensenle\«en. Met dit ver
schil, dat de studenten een onafhanke
lijkheid kennen, die ze zich in hun
latere leven nooit meer zullen kunnen
veroorloven. Er heersen in dat Quar
tier Latin een vrijheid en gelijkheid en
een broederschap (om de gehele Fran
se leuze maar te noemen) die zeer op
vallend zijn. De jonge mannen en vrou
wen gaan op een voet van volkomen
gelijkheid met elkaar om en het aantal
huwelijken, dat uit deze studententijd
stamt, is legio. In de gezellige en goed
kope restaurants is het altijd vol en
wanneer de zon schijnt, is er op de vele
terrassen geen plaatsje meer vrij. Daar
bij wordt er echter hard gestudeerd,
want „eeuwige studenten" zijn in het
huidige Quartier Latin niet meer moge
lijk.
iets in de grond te doen. Ik kan pre
cies in het groene tentje kijken. Twee
mannen spitten in de aarde, besche
nen door het verblindend licht van
een electrische lantaarn. Wonderlijk,
met hoeveel energie die mensen bezig
zijn zich dieper in te graven. De grond
ligt in een rulle stapel naast hen.
Zelfs hier, op de vluchtheuvel, kun je
die ruiken. Zuur en bitter is de geur.
Een geur, die op de een of andere ma
nier bij de nacht hoort.
QPEENS RICHT de ene man zich op.
Het licht van de lantaarn valt
over z'n gezicht. Een vreemd gezicht.
Het is vol groeven en vol kleine ker
ven. En de ogen staan wijd-openge-
sperd in het hoofd. Er gaan steeds
mensen voorbij, maar niemand let op
die twee. die graven in de nacht. En
toch is dat gezicht anders dan van al
die andere mensen. Heeft die graver
iets gezien in de wonden, die hij be
zig is te slaan in de aarde van het
plein? Wat kun je zien in zulke aarde
van stokoud Amsterdam? De geesten
van de nacht? De tritons en dolfijnen,
die in het hart der aarde zouden le
ven? Of heksen en harpijen, die daar
woonden op de plaats, waar nu het
plein is en waarvan men nooit meer
hoorde? Of ruiste daar soms iets voor
bij, tussen de korst der aarde en de
verloren verre diepten? Of stond die
man alleen maar wat te dromen? Over
z'n lot om in dit uur te moeten gra
ven in de korst der aarde van zijn
stad?
Het was een griezelig gezicht. Of
was die man alleen maar moe en zag
hij over stinkend zand en duffe klei
restanten van een schone droom?
Van verre wiegde een lijzig liedje
aan. Ergens was een cafédeur ge
opend en ze vergaten die te sluiten.
En het begon te regenen. De druppels
sloegen hard en nors op het groene
tentje over het gat in de Amsterdam
se aarde.
Zelden ervoer ik zo lijfelijk de nacht
in Amsterdam als in die minuten.
Iedereen die daar was, wist niets van
de ander. Of haast niets, zoals die
twee gravers. En toch hoorden we op
een vreemde eigenaardige manier bij
elkaar.
De man die was opgestaan ging
weer graven. Ik heb z'n gezicht niet
meer gezien, En dus weet ik niet,
welke ontmoeting hij had, daar bene
den. Natuurlijk zijn het geen dolfij
nen of harpijen geweest. Maar wat
dan? En waarom stond die man in
eens zo wild vereenzaamd daar te
kijken?
pAAR was Lijn 5.
Overal op het plein werden lich
ten uitgedraaid en in de verte klonk
het eerste luiden van de klokken, die
mild en oud en wijs het uur van mid
dernacht gingen verkonden. De wind
verwoei de klanken van al dat brons
op brons. Hij jankte en klaagde om
de hoeken van de steeg tegenover het
bankgebouw. En hij scheurde aan het
tentzeil van de mannen die daar groe
ven. Vanuit het donker van de bank
dreef een gestalte aan. Vormloos, ver
waaid en klein. Maar de tram was er
al en ik had geen tijd te kijken wat
het was. Het volgde me en kwam na
me in de tram. Ik rook het, want de
wind woei als de derde met ons mee.
Het was een kleine man, die iedereen
in Amsterdam omtrent het Rembrandt
plein wel kent. De bloemenman. Eer
ik hem zag, rook ik wat hij had mee
gebracht: zes struikjes goudige mimo
sa, die liefelijk en timide in z'n mand
lagen.
De tram reed de Utrechtsestraat in.
Van verre hoorde ik de klokken roe
pen. De geur van gas en zure aarde
was nu de geur van een betoverde
kust, waaraan mimosa groeit. Het was
de lente in de nacht.
Veel later dacht ik aan die man, die
aan het graven was in de aarde van
een verwinterd Amsterdam. Ik zag
opnieuw die aarde, de spade en het
gezicht. Hij had het ook geroken. Eer
der dan ik. Dat had de wind gedaan,
die hem de lente bracht onder het
gore tentzeil, precies te middernacht
ANTHONY VAN KAMPEN.
(Advutcati*, Ing. Med.)