Hollywood verovert de Bijbel DE VERGETEN FACTOR J Hei levensboek Hersengymnastiek AMSTERDAMS PODIUM LENTE TE MIDDERNACHT Parijse studenten hebben een vrij en zelfstandig leven Oud-testamentische onderwerpen verfilmd (Kindje verkouden?! "David en Bathsheba" Quarfier Lafin heefi de bevolking van een middelgrote stad Hei iPitemdt uui DIE ZATERDAGAVOND „giet, hoe Goliath de reus wordt geveld door een steen, geslingerd door David de knaap, terwijl duizenden Joden en Philistijnen de omringende hen- veis bevolken! „Ziet, hoe de machtige Koning David Bathsheba, de gemalin van Uriah tot de zijne maakt! „Ziet, hoe overspelige vrouwen door een woeden de menigte worden gedood op de meest afgrijselijke wijzedoor een ste niging! „Ziet, hoe het volk, in ellende gedompeld door natuurrampen, zich ln een laatste desperate poging tot zijn Koning wendt om Bathsheba uitgeleverd te krijgen." „Ziet het wonder van het Tabernakel en de inkeer van David, die terugkeert tot zijn God!" En erger u niet aan het gebrek aan beschaving, waarvan deze snorkende reclamezinnen getuigen. Dit is nog slechts een klei ne bloemlezing uit de publiciteitscampagne, die het publiek moet interesseren voor een nieuwe film op een Bijbels thema: „David en Bethsheba". Het is een lijvig Hollywood-product in kleuren, dat vorig jaar ln Amerika uitkwam en thans, na de successen daar, ook in Nederland vertoond wordt. Dan rug, keel of borstje inwrijven met (Advertentie, Ing. Med.) IJ HEBT kunnen lezen, dat de nieuwe vertaling van de 'Bijbel kort gele den in druk gereed gekomen is, en aan de Kerken van ons land is aangebo den. Op de buitenstaander maakt zo'n bericht doorgaans slechts geringe in druk. Er staat immers dagelijks zoveel in de krant, dat van meer actueel be lang is. Desondanks is het hier ge noemde feit er niet minder merkwaar dig om. De Bijbel immers is een boek, waar verschillende mensen aan ge schreven hebben in een tijdsverloop van grofweg 1300 jaar. Alleen dit feit is al uniek: één boek, in de loop van dertien eeuwen door vele handen ge schreven, en toch zozeer doortrokken van dezelfde Geest, dat het waarlijk één boek mag heten. Een tweede, minstens even merk waardig feit is, dat dit boek, dat nu al ongeveer 1800 jaar oud is, noch der mate „actueel" is, dat een uiterst tijd rovende en kostbare vertaling nood zakelijk is! De Bijbel is blijkens de feiten een boek, waar steeds vraag naar is! Geen boek ter wereld is zo vaak vertaald, heeft zoveel drukken en uitgaven beleefd, als juist de Bijbel. lt/IAAR OOK wie erkent, dat de Bijbel op een merkwaardige wijze is ont staan en ook nu nog door velen gele zen wordt, heeft de eigenlijke waarde van de Bijbel nog niet ontdekt. Want daarvoor is het allereerst nodig de Bijbel te gaan lezen. Om nu dit sim pele lezen-zonder-meer beter mogelijk te maken, is dit wonderlijke boek op nieuw vertaald, rekening houdend met de vooruitgang van de Bijbelweten schap sinds het tot stand komen van de Statenvertaling. Dit doorlezen van de Bijbel levert altijd wat op. dit lezen-zonder-meer, dat slechts TOCH IS altijd beloond wordt, nog een eerste stap tot het werkelijk zien van de waarde van de Bijbel. Wan» een woord, een zin of tekst wil niet alleen gelezen, maar ook doorleefd worden. Laten we als voorbeeld nemen de gelijkenis van de verloren zoon. Welhaast een ieder kent dit verhaal, omdat hij het vele malen heeft gelezen of gehoord, of in de wereld van cu> kunst er vele uitbeeldingen van ge zien heeft. Het kennen van dit vernaai heeft op zichzelf dus al een verrijken de waarde. Maar een dergelijk verhaal gaat eerss leven, wanneer de kernwoorden daar van worden doorleefd in eigen e^eI1" ln deze gelijkenis vinden we b.v. deze woorden: „En tot zich zelf f*onlel) zijnde Wat is dat eigenlijk, dat tot-zich-zelf-komen? Ging de oudste zoon, toen hij van z'n vader wegtrok en zich bij anderen verhuurd* weg van zijn eigen zelf? Is dit „zelf mis schien dan pas werkelijk het e „zelf", wanneer het thuis is bij de der? Is dit eigenlijke zelf tenslotte niet altijd aanwezig, hoewel s°ms ove'de door allerlei andere zaken. Een kortom, moet met zichzelf ges hebben, om de diepste zin te kennen van die terugkeer- 26 lf. Even verder lezen we in het haal dat ons bezig houdt: Ik h,fb.®\ zondigd. Ja, het woord ••zonde. ieder. Wanneer iemand een P°!*e™ haie verliest met een rijksdaalder er in, zegt hij: Wat zonde! Mfeneel ver lies noemen wij - vreemd en °Pm" kelijk genoeg! „zonde Maa zonde-begrip grijpt veel dieper, zonde zonder meer gelijk aan s Kan ik ooit van een ander zeggen, da» hij „zondigt"? Is het weten van zonde niet een strikt individuele bele^f, We lezen verder in deze gellJke" van de vergeving, die de Vader schenk aan zijn verloren, maar thans gekeerde zoon. Dat woord „verge g is ook al een woord, dat vaak alleen maar „woord" blijft, een wo°rd wa van we weliswaar de zin en betekenis van begrijpen, maar dat slechts ondiep beleefd wordt Nog sterker is dat het geval me woord „Vader". Dat God „Onze Va der" heet, een ieder weet het. Maar wat voor zin heeft dat voor U, voor mij? Zo is de Bijbel een boek, dat niet alleen gelezen wil worden, maar om welks inhoud een mens een leven lang moet strijden. Werkelijk, het kost een leven lang om zich de Vreugdebooa- schap van het Boek tot in z'n diepste zin eigen te maken. £)at er voor de filmindustrie geld te verdienen viel aan de Bijbel, werd reeds enkele tientallen jaren geleden uitgemaakt door de pionerende regis seur Cecil B. DeMille. Hij vestigde in dat grijze verleden van de film zijn naam met enkele gigantische filmpro ducties over religieuze onderwerpen. Hachelijk en eigenlijk wel ontstel lend zo'n mode. Het oude testament bevat tal van geschiedenissen, die op pervlakkig beschouwd niet meer zijn dan sensationele avonturenverhalen en, zo men wil, kar_i n de medede lingen over de sexj,, zeden en ge woonten van oud-teo ^mentische fi guren lezen als prikkellectuur Stof voor films met er n pervers trek je is er zo wel volop le lvinden. Maar of men nu gelovig is of niet: men heeft de Bijbel nu eenmaal te erken nen als een belangrijk stuk bescha- vingsgoed. En het getuigt van een er gerlijke oppervlak kigheid en mislei ding, wanneer men de algemeen-zede- en de erotische en avontuurlijke pas sages er van als hoofdzaak gaat be schouwen en los maakt van hun his torische, psycholo gische, religieuze en mystieke ach tergronden. En dat heeft men zeer be wust gedaan toen men de film ging maken over „David en Bathsheba" De mededelingen in 't boek Samuel over de overspelige ver houding van koning David en de vrouw van zijn legeraan- voerde Uriah zijn heel sober en zake lijk. Rondom die summiere gegevens hebben de filmsce narioschrijvers een heel verhaal gefan taseerd, vol kleine, opwindend bedoel de, perverse trekjes. Zo werd het een grof verhaal, dat de film „David en Bathsheba" komt vertellen, los van alle diepere zin van het boek Samuel, dat hier eigenlijk verkracht werd tot ordinair vermaak. De hierboven aangehaalde reclame zinnen accentueren dat nog. Gave passages telt de film helaas maar weinig. Over het algemeen heeft de regie zich toegelegd op een uitbundig, romsuitisch en avontuurlijk kijkspel, waaraan ingetogenheid en sobere kracht doorgaans vreemd zijn. Dat zelfde geldt voor het spel der ac teurs. Raymond Massey, die de rol vertolkt van de profeet Nathan, is een der zeer weinig acteurs in deze film, die door een sober en krachtig spel kunnen overtuigen. Het merendeel echter werkt met grof pathetische accenten, die de vertolkingen vaak naar het belachelijke drijven. In het bijzonder geldt dat voor Susan Hay- ward als Bathsheba: een vertolking van een ontstellende vlakheid en kleurloosheid. Gregory Peck, die de rol speelt van David, is als acteur aanzienlijk meer waard, maar slaagt er toch niet in zijn figuur tot een le vend wezen te maken: hij loopt gedu rig rond met een broeierig, gekweld gezicht, zonder dat het tragische ka rakter van deze David nietig mens, slachtoffer van eigen zwakhecen, ver geefs optornend tegen zijn God ook maar enigszins aannemelijk ge stalte krijgt. Oppervlakkigheid en holheid vieren hier triomfen. En dat men uit de Bijbel niet meer inspira tie wist op te doen is wel triest! LONG-SHOT Reeds vele malen werd mij de vraag gesteld, of onze derde Prin ses, Margriet ofwel Pietie, inder daad op Nederlands grondgebied werd geboren. Hierop kan inder daad een bevestigend antwoord gegeven worden. Zoals U allen weet, werd Prinses Margriet in Canada geboren, méérde Canadese regering heeft inder tijd de Nederlandse regering een stuk grond geschonken, hetgeen ook nu nog steeds Nederlands gebied is. Pietie's wieg heeft dus inderdaad op Nederlands gebied gestaan. De onderstaande vragen zijn weer voor U: 1 ln de vogelwereld spreekt men wel eens over een „adjudant". Welke vogel wordt hiermede bedoeld? 2 Wa( betekent de afkorting „pinx" op schilderijen? 3 Wat is een „keurnoot"? 4 Waar bevindt zich de „Venus van Milo"? 5 Hoe noemt men de nacht van 30 April op 1 Mei? 6 Wie schreef de Vertellingen van Moeder de Gans? 7 Wat is een „tarantula" en Wat een „tarantella"? 8 Wie is de drooglegger van Schermer, Beemster, Purmer en Worm er? 9 Ongetwijfeld leest U de lotge vallen van Pim, Pam en Pom. Weet U ook, wat een pimpam- poentje is? 10 We kennen allen de banket bakker, de pottenbakker en niet te vergeten de broodbak ker. Wat is nu een „wallebak- ker"? Voor de oplossing zie men Dinsdag. UET is een paar minuten vóór twaalf als ik uit de Reguliersbreestraat kom en op de vluchtheuvel van het Rembrandtplein ga staan wachten op Lijn 5. Boven het plein welft zich een nachthemel, die met de glorende maan er achter doet denken aan het décor van een Wagner-tragedie. Het is hetzelfde armelijke beetje maanlicht dat door de plassen sneeuwwater spoelt. En dat glanst op de hoge, trieste gestalte van de man die dit plein zijn naam gaf: op Rembrandt. Op het trottoir hokken taxi-chauffeurs bij elkaar, de hoofden met de platte petjes weggedoken in hun kraag. Achter de hoge ramen van Heek zitten nog wat mensen te praten, te drinken en te eten. De meisjes, die moeten afrekenen, staan van hun ene been op het andere te leunen. Ze hebben er genoeg van. Licht schijnt achter de ruiten van De Kroon. Kellners zijn bezig de stoelen bij elkaar te zetten. Ook hier is het afgelopen. JUICHT brandt, hel en overdadig, ach ter de ramen van Schiller. En licht brandt in het nacht-etablissement Fe- mina. Een geel en geheimzinnig schijn sel van achter goedgesloten gordijnen. Zonder introductie komt men daar niet binnen. Uit de café's van het Thorbeckeplein, de Amstelstraat en de overige stegen en straatjes, komen mensen. Meest mannen en hier en daar een vrouw. Ze komen, verdwij nen en blijven anoniem in de harde, gure nacht van Amsterdam. Andere vrouwen, die bij dit plein op dit uur horen, drentelen langs Schiller heen en weer. Een nogal somber perpe tuum mobile, in dit uur en in dit kli maat. Geen licht is in het gebouw van de Amsterdamse Bank. Dat staat er als een vuist van steen, gebald boven de aarde. Een leeg huis, vol schrijfmachi nes, reken-apparaten en stalen bu- reaux. Over acht uur zullen een paar honderd jonge mensen daar weer zit ten: racepaarden in hun paddock. Daar moet men ook maar niet aan denken, om twee of drie minuten vóór middernacht. Vlak bij de vluchtheuvel, waarop ik sta te wachten, gaapt de aarde. Er is wat met de rails of met een leiding. Er is, 's nachts in Amsterdam, altijd Gregory Peck als David in „David en Bathsheba" (Van onze correspondent te Parijs) UET Quartier Latin is een van de sympathiekste wijken van Parijs. Het is eigenlijk een aparte stad midden in die wereldstad. Het allergrootste gedeelte der bewoners is nog geen vijf en twintig jaar. Het Quartier Latin is namelijk de wijk van de Parijse studenten. Zeshonderd jaar lang trekken de jonge mensen uit heel de wereld al naar dit Quartier om er aan de Sorbonne te studeren. En de jaren die de buitenlandse studenten in dat bohème quartier beleven, behoren meestal tot de mooiste van hun leven. De Franse universiteiten worden bezocht door niet minder dan 140.000 studenten. In het Quartier Latin alleen wonen er al 60.000. Het aantal buitenlanders, dat in Parijs studeert, bedraagt ongeveer 4000. Zij wonen voor het allergrootste ONS WEKELIJKSE KORTE VERHAAL r\E VOORZITTER gaf een korte tik met zijn hamer op de tafel. Het geroezemoes in de grote zaal verstomde en duizend paar ogen richt ten zich op de katheder, waarachter de heer Smekse- laar was gaan staan. Wat zeg ik? Duizend blikken haakten zich vast aan de lippen van deze man de grootste uitvinder aller tij den. De spanning werd voel baar nam bijna gestalte en vorm aan. Nu immers zou het ogenblik komen, waarop het genie zijn ge heimen zou openbaren. Nu zou men weten, kennen.... De heer Smekselaar or dende langzaam zijn papie ren, richtte zich toen op en begon te spreken. Dames en heren, zo zei hij, wij leven in een grote tijd. Wij mogen beleven, dat vrijwel alles mogelijk is ge worden, dat vrijwel alles, wat wij willen, binnen het bereik van ons kunnen is gekomen. Van zijn ontstaan af is de mens volkomen af hankelijk van de natuur ge weest. Hij kon slechts leven, wanneer de natuur hem welgezind was. Wanneer er voldoende voedsel groeide, was hij gedurende een korte tijd zeker van de toekomst. Wanneer er een tekort was, moest hij deze catastrofe gelaten dragen. Hij had geen mogelijkheid, er aan te ont komen. Even wachtte de heer Smekselaar, om de diepte van zijn woorden goed tot zijn publiek te laten door dringen. Toen vervolgde hij, zach ter: Dames en heren, er dient aan deze afhankelijk heid een eind te komen. In deze eeuw van technisch vernuft, in deze tijd van vervangingsmiddelen die beter zijn dan natuurlijke stoffen, moet het mogelijk zijn, volkomen kunstmatig levensmiddelen te vervaar digen, die beter zijn dan wat de natuur ons biedt. Welnu, geachte aanwezigen, die mogelijkheid is er. Ik kan u mededelen, dat ik er in ben geslaagd, vruchten te ver vaardigen, die mooier en lekkerder zijn dan de na tuurlijke, die bovendien veel voedzamer zijn en die ten slotte door de vervaar diging in grote series het voordeel hebben, dat zij on derling geen enkel kwali teitsverschil vertonen. Denkt u zich maar eens in, wat dit alleen al voor onze export moet betekenen. W7EER viel er een kleine pauze in het betoog van de spreker. Hij toonde zich een meester in het bespelen van zijn auditorium. Lang zaam maar zeker voerde hij de spanning op, liet deze een enkele maal even weg ebben, maar koerste toch zeer bewust aan op een da verend sloteffect. Toen het applaus was weggestorven, vertelde de heer Smekselaar verder. Hij zette uiteen, hoe hij was gaan zoeken naar de moge lijkheid, om kunstmatig aardappelen te verkrijgen, maar hoe zijn experimenten hem hadden geleid naar de schepping van appelen, sinaasappelen en bananen. De resultaten van zijn studie bood hij thans de mensheid aan, in de zekerheid, dat deze ze zou weten te waar deren. Thans, zo vervolgde hij, demonstreer ik u hier mijn sinaasappel. Let op de bui tengewoon fraaie kleur, op de zeer dunne schil, welke iedere bitterheid mist, op de zuivere smaak van het sap, op de heerlijke geur. In al deze kwaliteiten overtreft mijn product het origineel. Nog sterker: ik kan volko men afwijkende smaken doen optreden, door aan het sap een ander aroom te geven. Er kan dus in elke behoefte worden voorzien, elke gril kan worden be vredigd, er kan naar belie ven iets volkomen nieuws worden geschapen. Ik héb, dames en heren, de eerste zending van mijn nieuwe vruchten vandaag in de handel gebracht. Zij zijn in de winkels verkrijg baar zij zijn ook in dit gebouw te zien en te keu ren. Gij zult daartoe in de pauze de gelegenheid heb ben. Daarna zullen wij met elkaar van gedachten kun nen wisselen over hetgeen u hier hebt gehoord en er varen. Ik dank u voor uw aandacht. Met een korte buiging sloot de heer Smekselaar zijn betoog af, pakte zijn stukken bijeen en verliet de katheder, terwijl na een moment van doodse stilte het applaus opdaverde. LIET grote gebouw vertoon de kort daarop het beeld, dat de heer Smekselaar in zijn eerzuchtigste dromen had voorzien: het publiek verdrong zich om de stalle tjes waar het nieuwe fruit was uitgestald. Er werd ge keurd en geproefd, geloofd en gecritiseerd. Er was grote bewogenheid om het won derbaarlijke nieuws. Het publiek viel in enkele kam pen uiteen. Belanghebbende fruittelers velden een ver nietigend oordeel en spra ken van een gevaar voor de samenleving. Conservatieve lieden klaagden over een aantasting van alle beltaan. de normen. Moderne men sen en die daarvoor wilden doorgaan juichten over de nieuwigheid. Huismoe ders vroegen zich af, of deze vinding binnen het bereik van hun financiële moge lijkheden zou blijken te lig gen. Felle discussies wer den reeds op voorhand ge voerd. Middelerwijl lagen overal in het gebouw de schillen verspreid als een bewijs van de intensieve wijze, waarop het nieuwe product was geproefd. Zij werden de ondergang van de vinding. De heer Smekselaar, die zich min zaam glimlachend temidden van de bewogen schare had begeven en met deze en gene een gesprek aanknoop, te om „de stemming te pei len" zoals hij het noemde, zag op zeker moment de bananenschil niet liggen, toen hij op een heftig rede twistend groepje afging. Toen een half uur later de schare weer in de vergader zaal verenigd was, was het nog slechts voor de her denking van de grote uit vinder. Deze bleek het slachtoffer te zijn geworden van zijn eigen uitvinding, die in dit ene opzicht niet volmaakt was geweest. Het geheim van de ver vaardiging zijner vruchten daalde met hem ten grave. gedeelte in de reusachtige Cité Uni versitaire. Dit is een ware stad, die ligt in het Zuiden van Parijs, omringd door een groot park met zwembaden, ten nisbanen en sportvelden. Ieder land bezit zijn eigen huis. Nederland heeft er een groot gebouw, dat door Dudok ontworpen is. In dit Nederlandse huis wonen echter niet alleen Nederlanders. Heel wat kamers worden in beslag ge nomen door Franse en Indochinese studenten. Verder heeft men een enorm Amerikaans huis, een knots van een Engels gebouw en imposante tehuizen voor de studenten van meer dan 50 verschillende volkeren. Veel meisjesstudenten. Van de 60.000 bewoners van het Quartier Latin behoren 20.000 tot het zogenaamde zwakke geslacht. Dat wil dus zeggen, dat er alleen in Parijs al 20.000 vrouwen hopen een academische graad te behalen. In heel Frankrijk zijn er 50.000 meisjesstudenten. Slechts 2% van de Franse studenten zijn zonen van arbeiders. De categorie, die de meeste studenten levert is die der ambtenaren. Bijna een derde ge deelte van de studerende jeugd heeft een ambtenaar als vader. Zeven pro cent studeert op kosten van een rente nierende vader. Frankrijks boerenbe volking meer dan de helft van heel het volk stuurt maar 7% naar het hoger onderwijs. Verder leveren de zogenaamde vrije beroepen 18V« en de industriëlen 16% van het totaal. Onafhankelijkheid. Het leven in het Quartier Latin is heel anders dan dat in een studenten stad als Leiden. Er bestaat in Parijs geen corpsleven en ook het groenen kent men nauwelijks. De jaren in het Quartier Latin vormen er al het begin van het grotemensenle\«en. Met dit ver schil, dat de studenten een onafhanke lijkheid kennen, die ze zich in hun latere leven nooit meer zullen kunnen veroorloven. Er heersen in dat Quar tier Latin een vrijheid en gelijkheid en een broederschap (om de gehele Fran se leuze maar te noemen) die zeer op vallend zijn. De jonge mannen en vrou wen gaan op een voet van volkomen gelijkheid met elkaar om en het aantal huwelijken, dat uit deze studententijd stamt, is legio. In de gezellige en goed kope restaurants is het altijd vol en wanneer de zon schijnt, is er op de vele terrassen geen plaatsje meer vrij. Daar bij wordt er echter hard gestudeerd, want „eeuwige studenten" zijn in het huidige Quartier Latin niet meer moge lijk. iets in de grond te doen. Ik kan pre cies in het groene tentje kijken. Twee mannen spitten in de aarde, besche nen door het verblindend licht van een electrische lantaarn. Wonderlijk, met hoeveel energie die mensen bezig zijn zich dieper in te graven. De grond ligt in een rulle stapel naast hen. Zelfs hier, op de vluchtheuvel, kun je die ruiken. Zuur en bitter is de geur. Een geur, die op de een of andere ma nier bij de nacht hoort. QPEENS RICHT de ene man zich op. Het licht van de lantaarn valt over z'n gezicht. Een vreemd gezicht. Het is vol groeven en vol kleine ker ven. En de ogen staan wijd-openge- sperd in het hoofd. Er gaan steeds mensen voorbij, maar niemand let op die twee. die graven in de nacht. En toch is dat gezicht anders dan van al die andere mensen. Heeft die graver iets gezien in de wonden, die hij be zig is te slaan in de aarde van het plein? Wat kun je zien in zulke aarde van stokoud Amsterdam? De geesten van de nacht? De tritons en dolfijnen, die in het hart der aarde zouden le ven? Of heksen en harpijen, die daar woonden op de plaats, waar nu het plein is en waarvan men nooit meer hoorde? Of ruiste daar soms iets voor bij, tussen de korst der aarde en de verloren verre diepten? Of stond die man alleen maar wat te dromen? Over z'n lot om in dit uur te moeten gra ven in de korst der aarde van zijn stad? Het was een griezelig gezicht. Of was die man alleen maar moe en zag hij over stinkend zand en duffe klei restanten van een schone droom? Van verre wiegde een lijzig liedje aan. Ergens was een cafédeur ge opend en ze vergaten die te sluiten. En het begon te regenen. De druppels sloegen hard en nors op het groene tentje over het gat in de Amsterdam se aarde. Zelden ervoer ik zo lijfelijk de nacht in Amsterdam als in die minuten. Iedereen die daar was, wist niets van de ander. Of haast niets, zoals die twee gravers. En toch hoorden we op een vreemde eigenaardige manier bij elkaar. De man die was opgestaan ging weer graven. Ik heb z'n gezicht niet meer gezien, En dus weet ik niet, welke ontmoeting hij had, daar bene den. Natuurlijk zijn het geen dolfij nen of harpijen geweest. Maar wat dan? En waarom stond die man in eens zo wild vereenzaamd daar te kijken? pAAR was Lijn 5. Overal op het plein werden lich ten uitgedraaid en in de verte klonk het eerste luiden van de klokken, die mild en oud en wijs het uur van mid dernacht gingen verkonden. De wind verwoei de klanken van al dat brons op brons. Hij jankte en klaagde om de hoeken van de steeg tegenover het bankgebouw. En hij scheurde aan het tentzeil van de mannen die daar groe ven. Vanuit het donker van de bank dreef een gestalte aan. Vormloos, ver waaid en klein. Maar de tram was er al en ik had geen tijd te kijken wat het was. Het volgde me en kwam na me in de tram. Ik rook het, want de wind woei als de derde met ons mee. Het was een kleine man, die iedereen in Amsterdam omtrent het Rembrandt plein wel kent. De bloemenman. Eer ik hem zag, rook ik wat hij had mee gebracht: zes struikjes goudige mimo sa, die liefelijk en timide in z'n mand lagen. De tram reed de Utrechtsestraat in. Van verre hoorde ik de klokken roe pen. De geur van gas en zure aarde was nu de geur van een betoverde kust, waaraan mimosa groeit. Het was de lente in de nacht. Veel later dacht ik aan die man, die aan het graven was in de aarde van een verwinterd Amsterdam. Ik zag opnieuw die aarde, de spade en het gezicht. Hij had het ook geroken. Eer der dan ik. Dat had de wind gedaan, die hem de lente bracht onder het gore tentzeil, precies te middernacht ANTHONY VAN KAMPEN. (Advutcati*, Ing. Med.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1952 | | pagina 5