MICKEY- luchtpost pakket
Bij Georgette Hagedoorn, chansonnière
Cor Ruys zeiZing eens waf
AMSTERDAMS PODIUM
De schrijfster
Maskeraqe
Optimisme
IE SACRE DU PRINTEMPS
r
<N EEN VOORMALIG HAAGS KLOOSTER
Veroverend met 'n liedje
en een grimas
V
Belevenis van een
K. L. M. - siewardess
r\AN GAAN we landen op Idlewild.
Terwijl Michael weer op mijn schoot
zit vraag ik me af hoe zijn ontvangst
hier zal zijn. Hoe zullen zijn nieuwe
ouders zijn? De passagiers nemen stuk
voor stuk afscheid van de baby. „Bye
Bye, Mickey!", „Bye, Darling!", „Oh,
isn't he darüng?"....
OP HET MATJE
toesnel in deban\anh 3 Neder,ands* kijkers via hun televUe-
we teeeilolcr Geo^JttA en„ver°verende mimiek had gebracht, zaten
Ttraatfe S«1 en ^1 en toeh a Haar huis 51334 in pen zonloos Haags
straatje. &tu en smal en toch maar drie minuten van het drukke centrum Toen
™ïe« We konden*ons T'aT in een h0ge ^evel met een pTar klTne
raampjes. We konden ons op dat moment moeilijk voorstellen dat een artiste
die zo talloos vele harten vreugde bereidde met een simpel liedje of een "bijn!
baar achteloze grimas, zou wonen in dat grote, sombere huisToen wfeven
n'licht ?e^hibder^ertn gang doorliepen, langs een half openstaande deur in
een licht geschilderde kamer keken met een kleine, mahoniehouten piano en
een door de tuindeur tuimelende golf blij voorjaarslicht, was onze verwondering
sne verdwenen. Deze rust die witte stilte en de tuin met de Italiaanse engeltjes-
fontern zijn juist dat, wat Georgette Hagedoorn na een drukke tournee nodig
heeft. De monniken, die het halverwege de vijftiende eeuw bouwden, en er hun
klooster hadden, is zjj er nog dagelijks dankbaar voor
PA ZITTEN, zei ze. Zelf koos mevr.
Hagedoorn een gezellige bank in
deze met crème meubels in Franse stijl
ingerichte kamer op de eerste verdie
ping. Ook hier uitzicht op de tuin met
een bottende, stokoude moerbeziën-
boom.
„Let niet te veel op mijn stem. Ik
heb de griep gehad. Het heeft maar
weinig gescheeld of ik had dat optre
den voor de televisie moeten afzeg
gen. Maar zo iets plotseling, is een
ramp voor de televisiemensen. Het is
gelukkig goed gegaan. Ik ben blij met
de televisie. De mensen moeten mij
kunnen zien als ik zing. Gewoon voor
de radio voel ik me altijd als een vogel
zonder vleugels. Vorige week heb ik
in Antwerpen zestienhonderd mensen,
die hun kaartje al hadden gekocht,
wèl moeten teleurstellen. Nu heb ik
het hele weekend rust en dan zal het
weer beter gaan".
Het was een aanloopje voor een
boeiend en verrassend gesprek met
deze in enkele jaren zo bekend gewor
den chansonnière. Of een gesprek
was het eigenlijk niet, want veel heb
ben wijzelf niet gezegd. De tengere,
blonde vrouw vertelde aan een stuk
door. Met nu grappige, dan nadenken
de ogen, een snelle beweging van haar
handen, „illustreerde" ze haar verhaal
zo, dat we er wel een hele middag
naar hadden kunnen luisteren.
■pOEN de oorlog uitbrak speelde u
toch in Antwerpen? „Ja, in de
Koninklijke Schouwburg sinds 1937.
Als die oorlog niet gekomen was, was
ik het toneel waarschijnlijk trouw ge
bleven. Het ging toen echter alles an
ders. Met duizenden vluchtelingen
kwamen we in 1940, voortgedreven
door de strijdende legers, terecht in
Zuid-Frankrijk. Ten slotte weer terug
in Antwerpen, bracht ik mijn kinde
ren naar Nederland. Ik bleef spelen,
maar wilde toch ook de kinderen weer
eens zien. Cor Buys zorgde voor een
fictief contract, waarop ik voor de
Duitsers geldige grenspapieren kon
krijgen. Maar de heren hadden de zaak
door. „Sie nehmen uns bie die Nase",
gromden ze. Wat moest ik doen? Cor
Ruys had in Scheveningen het cabaret
„De Mallemolen" en zei: „Kom wat bij
ons zingen, dan doe je wat". Dat was
eenvoudiger gezegd dan gedaan. Aan
zo iets had ik nooit gedacht. Alleen
liet aantal analyses van onze kul-'
tuur is toch wel zeer groot gewor
den. Dit gold al vóór de tweede we
reldoorlog. Maar daarna ls de onrust
over onze kuituur en de toekomst
daarvan dermate verdiept, dat hun
aantal onoverzienlijk is geworden. Dat
is alles aanduiding van het feit, dat
de huidige mens zich niet meer zeker
en veilig voelt in het geestelijk huis,
dat hij zich in z'n westerse kuituur
heeft gebouwd. De middeleeuwse
mens stelde geen analyse van zijn tijd
en kuituur op. Het was onnodig. Voor
ons echter is het broodnodig.
Eén van de vragen die zich in een
dergelijke analyse voordoen, ls die
naar de zin van het menselijk leed.
De bijbel geeft geen analyse van een
bepaalde kuituur, maar van het hele
menselijk bestaan. Ten aanzien van
onze vraag nu schrijft Paulus: „Ik ben
overtuigd dat het lijden van de tegen
woordige tijd niet te vergelijken is met
de heerlijkheid, die ons eenmaal zal
geopenbaard worden"
„Ik ben er van overtuigd": het
Griekse woord dat hier door Paulus
gebruikt is, doelt op een wegen, een
afwegen. Het is alsof hij aan de ene
kant van de weegschaal legt al het fy
sieke en psychische leed der mensen,
zowel datgene wat met het leven zelf
gegeven is als datgene wat wij elkaar
aandoen. Dat leed „wegende", ziet hij
z'n weegschaal met kracht doorslaan
naar de negatieve kant. Het fysieke
en psychische leed van de mensenwe
reld is oneindig diep.
Maar nu plaatst Paulus aan de an
dere kant van zijn weegschaal de
„heerlijkheid" Gods. Heerlijkheid is
glans, licht, luister. Deze heerlijkheid
weegt hij tegen het onmeetbare lij
den. Dan rekent hij. En zegt: de heer
lijkheid weegt toch zwaarder dan het
lijden. Dat betekent dus optimisme!
Dit optimisme van Paulus zouden
we een optimisme van de tweede
graad kunnen noemen. Het verschilt
althans opvallend van een optimisme
van de eerste graad. Deze laatste vorm
van optimisme immers zien wij daar
aanwezig, waar een rechte lijn wordt
getrokken van het aardse naar het he
melse. Wanneer Jacqueline van der
Waals kijkt naar wat zij noemt „de
gouden heerlijkheid van een najaars-
laan". zegt zij:
„Waar gouden deportalen zijn
Hoe zullen daar de zalen zijn!,.
Dit rechtlijnig optimisme vinden we
steeds en overal. Maar het houdt geen
rekening met het leed. Dat doet de
tweede vorm van optimisme wel. Daar
wordt het leed gewogen tegen de heer
lijkheid. En de heerlijkheid blijkt door
slaggevend!
Deze vorm van optimisme, hoewel
erger dan de eerste, heeft het toch
steeds zwaar te verduren. En wel om
dat er zoveel mensen zijn, die het in
ieder opzicht goed hebben, en dan hun
minder met geluk bedeelde broeders
troosten met dat eeuwig later, later.
Dan zal het alles goed komen en recht
gezet worden. Het klinkt zo goedkoop.
Geldt dat ook de ongeboren kinderen?
De mensen die in een gezonken duik
boot stikten? De schizofrenen?
Alleen hij mag optimist ztjn, die het
leed kent en doorleeft. Want in de
goedheid der aarde te geloven, en tn
de goedheid van de mensen op die
aarde, is een weinig solide basis. Voor
waar gehouden kan alleen de goedheid
Gods.
GEORGETTE HAGEDOORN
je geeft de mensen iets
kende ik van vroeger een paar Franse
liedjes, die moeder mij leerde. Zij was
Frangaise. Pierre Verdonck, mijn be
geleider, die als solist met orkesten
optrad, had dit werk ook nooit gedaan.
Maar samen studeerden we in een
nacht een liedje in.
En het ging! Het publiek reageerde
fel. Voor mijzelf was het een openba
ring. Ik speelde nu in plaats van één
rol op een avond een heel stel. Heer
lijk vond ik het zo in mijn eentje te
kunnen optreden en daardoor onaf
hankelijk van regisseurs en theater
directeuren geheel mezelf te kunnen
zijn. Zie je, zei ik, je geeft de mensen
iets. Ze voelen zich een ogenblik uit
de ellende van de oorlog gelicht. En
ze zijn je er dankbaar voor.
Op dat moment wist ik niet, dat dit
mijn gehele leven zou veranderen. Ik
moest terug naar Antwerpen. Ten
slotte had ik daar mijn contract. In
1943 kwam ik, zij het clandestien, nu
voorgoed naar Nederland terug. Zich
Scheveningen herinnerend, vroeg men
mij voor een huisconcert. Iedereen
was enthousiast. Telkens waren er
nieuwe uitnodigingen. Het werd een
sneeuwbal.
Na de bevrijding meende lk dat met
de oorlog dit deel van mijn leven weer
diende te worden afgesloten. Een op
treden in het Concertgebouw te Am
sterdam had ik als afscheid aangekon
digd. Doch dit voorgenomen afscheid
werd eerst goed een begin, 't Was
eigenlijk een eerste openbaar optre
den onder normale omstandigheden.
De perscritieken hadden vele uitnodi
gingen tot gevolg. Dit moedigde mij
aan. En toen eerst durfde ik het to
neel los te laten".
„Ze verscheurden me".
HAT DIE keus goed was, is achteraf
wel gebleken. In de ruim zes jaar,
die sindsdien zijn verlopen, heeft
Georgette Hagedoorn haar publiek ge
vonden. Ze zong in Den Helder, in een
klas van de HBS te Arnhem in plaats
van een uur Franse grammatica, in
Assen en Amsterdam, voor de BBC, op
de Nederlandse Antillen en met de
„Compagnons de la Chanson" voor de
Parijse televisie. Overrompelend wa
ren de reacties van de Italianen vorig
jaar bij een optreden voor het Corps
Diplomatique in Rome. „Ze verscheur
den me bijna. Naar Rome moet ik
terugkomen, het wordt ook Milaan en
wellicht Zwitserland. Ik leer nu Ita
liaans, want ik wil daar ook een paar
Hollandse liedjes zingen en dan moet
je ze toch kunnen vertellen, waarom
het gaat".
Natuurlijk zingt ze niet louter de
heerlijke en onovertrefbare Frange
chansons al zijn die haar het liefst.
Haar repertoire bevat ook een cyclus
Nederlandse, folkloristische versjes in
dialect onder de titel „Het blonde Ne
derland" met o.a. iets over de Bra
bantse stovenzetsters en een vrijagè' in
Groningen. Dan zingt ze wat Deense
en oude Engelse liedjes.
„Hoe komt u aan uw teksten?" „Toen
ik pas begon, liep ik de muziekwinkels
af om te zoeken naar wat ik wenste.
Nu doe ik het anders. Vooral de zo
mermaanden besteed ik aan het ma
ken van een nieuw repertoire.
Zo'n idee of tekst vind je op de
gekste plaatsen en bijna nooit waar je
het hoopt te vinden. Al winkelend in
Parijs zie je ineens iets of snorrend
in een boekenstalletje op de markt.
Uit een onooglijk vod haalde ik eens
zes liedjes. Van een oud Frans chan
son bestaan soms zes of meer versies.
Je zoekt dan in de bibliotheken tot
De cineast Max de Haas van Visie-
filrh heeft een geheel nieuw soort
film gemaaktgetiteld „Maskerage".
Men ziet hierin de maskers uit het
Leidse museum voor volkenkunde
tot leven komen. Hierboven is een
drietal maskers uit dit museum
afgebeeld, afkomstig uit (fan boven
naar beneden) Nieuw Guinea, van
de Indianenstam Haida en uit de
Congo.
je er alles van weet om de beste tekst
te krijgen. Onlangs moest ik iets heb
ben voor een liedje over een Parijs'
bloemenverkoopstertje. Het lukte niet.
Er ging ten slotte een opdracht naar
Parijs, maar wat ik kreeg leek nergens
op. Ik zond het terug. De man kijkt
me niet meer aan. Toen vond ik het
toch zelf'.
Het wordt tijd om te gaan. Nog een
ogenblik staan we voor het raam,
waardoor een takje klimop naar bin
nen rankt. Zonlicht plekt op het ge
schilderd portret van een jongetje bo
ven de bank. „Ik vind het leuk ook
eens naar Alkmaar te komen", zegt ze.
„U komt toch ook luisteren?"
„Graag!" W.K.
ANRUSTIG is ons hart. Zoals het 't vorige jaar onrustig was, omtrent de lente.
Het zal over een jaar wéér onrustig zijn. En daarna iedere lente opnieuw.
Tot aan de laatste aller lentes. De zestigste. Misschien, als we geluk hebben, de
zeventigste. We hebben haar van de week ontmoet in Amsterdam's bakstenen
woestijn. Niet tussen de regels van de stukjes in de kranten. Niet in de liedje»
van de café-chantants. Niet in de recente vaerzen onzer lentezwangere poëten.
Nee. We zagen haar in van vreugde over glimmend asphalt dansende poten van
twee ranke Russische hazewinden. In het schuimen van het zonlicht in het stok
oud glas-in-lood der Oude Kerk. In de vuurrode kelken der versgeplukte tulpen
in de bloemenstal op 't Frederiksplein. En we voelden haar in de wilde onrust,
die ons beving toen we tegen een affiche opkeken, dat ons verzocht nog dit jaar
naar Ierland te komen. Met vacantie. Ja, het was werkelijk weer lente geworden.
Cen jaar of wat geleden zag ik het
ballet „Le Sacre du Printemps" van
Massine, op de muziek van Strawinsky.
Het maakte een diepe indruk op me.
Waar de schepper van dat ballet zich
precies deze woeste, heidense taferelen
voorstelt, weet ik niet. Ik geloof ergens
in het noorden van Rusland of Siberie.
eeuwenlang geleden. Al zo lang, dat
men nog niet had uitgevonden de lente
van een romantisch en aesthetisch au
reool te voorzien. Toen de lente nog
maar alleen betekende: de terugkeer
van het gras en de bloemen, de vruch
ten en de planten. Van het voedsel dus.
Dat gebeurde, dank zij de wil der go
den en demonen. De clan vreesde al
die goden en demonen. Wie garandeer
de, dat ze het volgend jaar opnieuw
die planten en die vruchten lieten bloei
en? Men wilde zeker zijn, en offerde
het schoonste, lieflijkste meisje van de
clan aan de oppergod der lente, en dat
gebeurde tijdens een zeer barbaars en
wild gedanste rite.
Jk wil u de vreugde over dit getij na
tuurlijk niet vergallen. Misschien
was ik te lang in Amsterdam, waar
teveel stenen en te weinig planten zijn.
Op asphalt bloeien geen seringen en de
mimosa staat wel in de vaasjes van de
cellen onzer huizen, doch nergens bloeit
ze. Maar in die stad bloeit wel iets
anders: in de kraamafdeling der zie
kenhuizen. Het leven zelf. Van de week
liep ik door de tuin van een dier zie
kenhuizen. De lente aarzelde tussen de
heesters en takken. Onder die takken
en bij de heesters stonden de kinder
wagens met de babies. Die babies slie
pen van geluk, of huilden, of keken
alleen maar recht in het licht, dat het
begin was van dat verrukkelijk avon
tuur, hetwelk 't leven in die faze wel
moet lijken. Er drentelen wat moeders
bij en wat verpleegsters en alles bij el
kaar was 't een goed en mooi en nobel
schilderij. Ja, zo begint het leven.
Zonder bêzinksel, zonder droesem, zon
der heimwee en zonder onrust. Die
komen later. Lang daarna.
Ik was in het ziekenhuis en toen ik
klaar was bracht de jonge dokter me
v/eer naar de uitgang. Samen liepen we
langs de galerij van rijpend leven in
die wagens, totdat we aan een paadje
kwamen waar wat banken stonden. Op
een ervan zat een man. Hij had een
wit gezicht, waarmee hij zonder veel
uitdrukking de lucht inkeek. Dat ge
zicht had de kleur van ziekenhuizen:
grijs-wit. De kleur van de muren, waar
achter in dat ziekenhuis nog een paar
honderd Amsterdammers te lijden en
te treuren, te hopen en te wachten la
gen.
Zie je die man daar? vroeg de
dokter.
Ik knikte.Hij Leeft vier jaar thuis
en hier gelegen, een ernstige rugge-
graatsaandoening, 't Was niet zo best
met 'm. Iedereen zei, dat hij ongenees-
't TS KOUD op 't Ierse vliegveld.
Een miezerige regen daalt traag
neer in de vroege, grijze morgen. Bin
nen een kwartier zal het vliegtuig weer
opstijgen en zijn reis naar New York
voortzetten. Ik sta met mijn passagiers
in een hoekje van het restaurant te
praten, als de grondstewardess komt
zeggenen dan krijgt u nog een al-
leenreizende baby mee...." De dame,
die het kind naar zijn bestemming, New
York, zou begeleiden, was verhinderd
en daardoor zou het kind, waarvoor al
passage was geboekt, onder mijn hoede
de overtocht moeten maken.
„Michael" is zijn naam en hij ligt in
een dekentje gewikkeld op een stoel in
de wachtkamer. Ik kijk al rond naar
zijn koffers. Maar die zijn er niet. Alles
wat Michael op de wereld bezit, is in
een grote papieren zak gestopt: een
dekentje, twee luiers, een broekje, een
bloesje en een enveloppe met zijn pa
pieren. Er is een emigratieverklaring
bij, waarop ik las, dat zijn vader on
bekend is, dat hij naar Brooklyn gaat,
naar pleegouders, en dat hij achttien
maanden van zijn leventje in de Sint
Patrick Stichting, een tehuis voor ver
waarloosde en verlaten kinderen, is
verpleegd.
Ik draag het kind als een postpakket
je, voorzien van paperassen en labels,
de trap van de Constellation op. De
passagiers kijken wat schichtig naar het
kleine mensje, dat hen door zijn gehuil
weieens last zou kunnen bezorgen. Daar
starten we.
Ik neem Mickey op mijn schoot. Dan
voel ik opeens een groot medelijden
met het kind, dat de weemoed niet be
seft van het afscheid van zijn „vader"-
land. Ik druk zijn kopje even tegen me
r -.Ik heb verdriet om een moeder,
die haar kind in de steek laat: mis
schien in de steek moét laten. O, de
verzorging in de St. Patrick Stichting
was goed. Dat zie je aan het kind, dat
welverzorgd is. Maar toch kwam het
alles tekoré, waaraan zo'n klein mensje
zoveel behoefte heeft; het heeft geen
moederliefde ontvangen.
Mickey drukt zich vast tegen me aan
en blijft doodstil met een verre, afwe
zige blik in zijn prachtige, grijze ogen,
"enietend van de aan hem bestede aan
dacht. Als de riemen weer los mogen,
ga ik hem verschonen en dan is het
meteen tijd om hem eten te geven. Het
smaakt hem blijkbaar goed. Zodra hij
zijn mondje leeg heeft, spert hij het
als een spreeuw weer open, terwijl hij
in de gaten houdt of er nog voldoende
in de beker zit.
V/OOR MIJ zit een passagier, die zich
omdraait als Mickey gegeten heeft.
„Mag ik hem even op schoot houden?"
vraagt hij. „Ik heb zelf ook kinderen,
dus ik kan er goed mee omgaan. Mis
schien nog wel beter dan u.... Maar
mijn jongens zijn al groot. Eén is er al
getrouwd!"
Op het moment, dat lk de jongen aan
hem overrijk, behoef ik er alleen maar
op toe te zien, dat hij niet teveel wordt
verwend en op tijd wordt verschoond
ook al voeren ze de kleine kerel
regelrecht tegen de voorschriften van
het gedrukte dieet in stukjes choco
lade en andere heerlijkheden.
De heer, die Mickey het eerst van
mij overnam, blijft echter de grote
vriend van de kleine passagier. Het is
aandoenlijk de man met het jongetje
bezig te zien. Ze kibbelen samen om
een papieren beker, die 'steeds van
Mickey's bol naar de hand van de man
verhuist. En zo maakt Mickey zijn op
wachting bij alle passagiers. Hij gaat
van hand tot hand.'
dan
en naar bed gebracht. Het is een lange
reis over de oceaan, maar zelden was
hij zo snel ten einde. Alle passagiers
willen hem op schoot hebben. Van alle
kanten regent het aanvragen; van man
nen en vrouwen. En ik moet een wacht
lijst aanleggen om ieder eerlijk zijn
deel van de vreugde te geven. Vooral
een groepje typisch Amerikaans-niet-
meer-zo-heel-jonge-dames gunt elkaar
de weelde niet. Na een paar uur moet
ik werkelijk streng optreden, als ik zie
drt hij met zijn vinger in 'de mond zit
te vechten met de slaap. Ik pak hem
resoluut op en stop hem in zijn wieg.
Denk echter niet dat de aandacht
van de reizigers voor het kind ver
slapte. Aller ogen blijven gericht op
het wiegje en als er nauwelijks bewe
ging te horen is, banen twee Ameri
kaanse dames zich al een weg naar
voren, waar de slaapstee is opgehan
gen, om de kleine te bemachtigen. Ik
mag de geneugten van een moederschap
op 18000 voet hoogte niet verstoren en
ik laat mijn passagiers haar gang gaan,
LANDEN we voor een korte on
derbreking van de reis in Gander.
Mickey verlaat het vliegtuig op mijn
arm. In het restaurant bestel ik melk
voor hem, maar dan komt zijn grote
vriend uit de machine, die het ritueel
voor zich opeist. Terwijl wij met zijn
drieën daar zitten, komt de tochtge
noot, die naast Mickey's vriend een
plaats in de machine heeft en die ook
steeds geprobeerd heeft een deel van
de „Darling of the Plane" (lieveling
van het vliegtuig) te bemachtigen, naar
ons toe. „Stewardess", zegt hij somber,
„ik had in dat winkeltje een mooi pak
je voor Michael willen kopen, maar ze
hebben daar niets van dat goed...."
Terwijl we nog praten, komen de drie
Amerikaanse dames op ons toe. „Wij
willen voor Mickey een stukje speel-
foed kopen, maar ze hebben niets voor
abies als hij...."
We moeten wèer naar het vliegtuig.
Iedereen blijkt plotseling het kind te
willen dragen. Omstuwd en gevolgd
door alle passagiers, die druk pratend
een grote familie vormen, lopen we
over de startbaan. Nu wil iedereen hem
tijdens de start vasthouden. Ik hak de
knoop door, met te zeggen, dat Michael
verschoond moet worden.
Uit de pantry krijg ik lauw water.
Een tafeltje met een handdoek doet
dienst als commode. Plotseling duikt
Mrs. X. naast me op. Dat doet zij wel
even.... Onder veel Amerikaanse
„slang" wordt Michael dan gebaad. Dan
opeens vindt Mrs. X. dat zijn huidje zo
schraal is. Wacht even, ze heeft in haar
koffer een uitstekend middeltje. Ze ge
bruikt 't zelf ook. Daar is ze al weer
terug met een kostbare flacon olie. Een
flinke scheut op haar hand en Mickey
wordt van onderen tot boven gewre
ven en gemasseerd. „Mag ik Mickey de
cabine binnenbrengen?", vraagt Mrs.
X. tenslotte. Als een trotse moeder, die
haar kind aan de familie gaat tonen,
schrijdt ze de cabine in en iedereen
moet het kind even bekijken.
Eindelijk gaan ook Michael en ik
van boord. We komen in de douane-hal
en dan word ik koud van treurigheid,
als de grondstewardess mij zegt, dat, er
niemand is om het kind af te halen.
Zouden zijn nieuwe ouders hem dan
werkelijk als. een postpakketje beschou
wen, dat thuisbezorgd wordt? Volkomen
verslagen voel ik mij en druk het jon
getje nog eens stevig tegen me aan.
Maar dan klinkt een opgewekte stem
van de andere zijde der balie. De pleeg
vader is daar! Dan zie ik hem. Een wat
grijzende, maar toch nog jonge man
met een heel goed en vriendelijk ge
zicht. „Dat is in orde" denk ik. Hij
komt naar me toe. Michael voelt, dat
hij bij deze man thuishoort, want hij
legt spontaan zijn armpjes om zijn hals.
De man lacht en neemt Mickey nauw
keurig op. Hij zag hem nooit eerder
zegt hij. Maar aan alles merk ik nu,
dat deze man blij is, dat het kindje er
is en Michael voelt zich thuis op zijn
pleegvaders arm.
Als de andere passagiers ons in de
douane-hal passeren, nemen ze Mickey's
vader critisch op en knikken mij veel
zeggend toe. Het begint te zingen in
mij.
Daar komt ook Michaels moeder aan.
Ze omhelst het kind snikkend. Blijkbaar
gaat met Mickey's komst een wens van
jaren in vervulling. Ik weet nu, dat
mijn taak is. afgelopen en dat ik met
een gerust hart „Flight number zoveel"
bij zijn nieuwe ouders kan achterlaten.
Als ik in de bus wegrijd zie ik nog
net hoe Michael in een grote auto wordt
gedragen: zijn huis tegemoet. Ik twijfel
er niet aan of 'daar zal alles in gereed
heid zijn gebracht om hem met heel
veel liefde te vergoeden, wat hij de
eerste achttien maanden heeft moeten
missen.
lijk was, maar wij zagen er wat In. Die
man vertelde iedereen het wrange
grapje, dr/ hij een pannekoek was. Ja,
je hoort het goed, een pannekoek. Weet
je waarom? Omdat z'n vrouw 'm iedere
dag tweemaal moest omkeren. Eenmaal
op z'n buik en eenmaal op z'n rug. Hij
had ook nog een ander grapje: hij zei
dat hij nog eens een keer op reis ging.
Niet zo'n lange «reis. Naar het kerkhof.
Tiie man is helemaal beter en gaat
binnenkort naar z'n huis terug er
gens op Kattenburg. Hij zit een week
buiten, iedere dag een uur, maar hij
begrijpt er zelf niets van. Grapjes ma
ken doet hij ook niet meer. Hij is ver
doofd van geluk, denken we. Wel laten
we voor 'm hopen, dat 't een zachte
lente wordt. Hij heeft 'r heel wat ge
mist.
Ik keek naar de man. Hij zat recht
in de lucht te kijken, maar ik geloof
niet dat hij een milimeter van de lucht
zag. Of iets anders. Toen we hem pas
seerden zag ik, dat z'n handen beefden.
De dokter lachte een beetje en zei:
't valt niet altijd mee in 't leven
terug te komen. Daar moet je ook aan
wennen. Vooral in de lente, omdat dit
de moeilijkste tijd is.
Jn de vroegste tijden bracht men een
offer aan de lente. Eerst dan mocht
men het nfeuwe, jonge, komende leven
aanvaarden. Wij, in deze eeuw, ge
doemd tot verblijf in de steden, ver
gaten dat men dit offer heeft te bren
gen. Niet door het nemen van het leven
van het schoonste meisje van de clan,
maar wel door het besef van de bitter-
harde waarheid, dat elke nieuwe lente
ons een lente naderbrengt tot onze
laatste lente. Dat zal het zijn wat ons
onrustig maakt, en bang. En ook een
beetje treurig. En iets meer, waar
schijnlijk,op de wildernis van 't Am
sterdamse asphalt dan in het rijpend
groen van de provincie.
Dat is, in wezen, Le Sacre du Prin
temps, anno 1952. Het was duizend jaar
geleden niets anders. Toen offerde
men, en nu offert men nog. Er is haast
niets veranderd sinds de grotten en spe
lonken van de primitieven, op wier
fundamenten wij onze steden bouwden.
Steden als Amsterdam.
Anthony van Kampen
De vrouw leek wel wat op de ezel
uit Shakespeare's Zomernachtsdroom.
Ze had namelijk een wollen sjaal om
de hersenpan geknoopt bij wijze van
hoofdtooi en de uiteinden piekten om-
hoog als twee reusachtige oren. Het
was origineel maar niet fraai. Dat was
deze dame trouwens helemaal niet, noch
van buiten, noch van binnen. Over het
uiterlijk konden we direct al oordelen,
maar nopens het innerlijk deed de offi
cier een boekje open, toen hij de dag
vaarding bloot lei.
Nou, dat loog er niet om!
Want deze Geertruida had, misschien
omdat ze als weduwvrouw geen ander
tijdverdrijf kon vinden, een ganse
reeks brieven, briefkaarten en ansich-
ten losgelaten op Willem K., landbou
wer en veefokker, echtgenoot en va
der van zeven kinderen, voorzitter van
een kegelclub, maar verder van onbe
sproken gedrag. En al de missives, die
zij Willem deed geworden, getuigden
er in velerlei toonaard maar steeds
in onbewimpelde termen) van, dat hij
slechter was dan katoen van een cent
per el, dat hij de kampioen van de
streek was op het glibberig pad der
amoureuze akkefietjes en dat er twee
kinderen bestemden, waarvoor zijn
vrouw nooit de sokjes had gebreid. Ik
zeg het nu maar allemaal netjes; de
welwillende lezer zal beseffen dat
Geertruida over een idioom beschikte,
dat ietwat directer moest worden ge
noemd.
De rechter maakte zich boos. Hij
vroeg: „Hoe komt u er bij, om zulke
vunzige taal te schrijven. Had meneer
u iets gedaan?"
De vrouw met de hoofdsjerp zei:
„Dat niet. Maar hij keek altijd zo
vreemd"
Willem kwam in al zijn knoestige
breedheid vertellen, wat voor 'n ge-
drein-an-zijn-kop die kladschrijverij
veroorzaakt had. Hij zei: „M'n vrouw
is óók maar 'n mens, die trok zich die
vuiligheid an. Ik zou er een gescheurd
huishouwe door gekrege hebbe. Wat
hééft zo'n mens d'r an?"
En Cen sportieve agent deed er ver
slag van hoe hij (als ware hij Barendse
uit de Rikki-strip) een brievenbus had
beloerd tot de weduwe Geertruida,
schichtig als 'n muilezel, er weer eens
een brief in had gestopt. Bij opening
van de brievenbus bleek het de énige
brief te zijn. En gericht aan Willem.
Een schrijfproef bewees de rest en
de weduWe legde een vlotte bekente
nis af.
Er viel yoor de rechtbank niet veel
meer te delibereren. Het strafregister
van de artiste was niet helemaal vlek-
vry de officier vroeg twee maanden
en de rechter maakte er zes weken
van. En omdat de verdachte van hoyr
beroep afzag. was de zaak binnen het
kwartier zo rond als een hoepel.
„Ik staan alleen as weduwvrouw.."
zet ze nog.
En wat dèt er mee te maken had zou
at-ieen Sigmund Ereud iv zii„ alwe
tendheid hebben kunnen verklaren
KA REL
l