MICKEY- luchtpost pakket Bij Georgette Hagedoorn, chansonnière Cor Ruys zeiZing eens waf AMSTERDAMS PODIUM De schrijfster Maskeraqe Optimisme IE SACRE DU PRINTEMPS r <N EEN VOORMALIG HAAGS KLOOSTER Veroverend met 'n liedje en een grimas V Belevenis van een K. L. M. - siewardess r\AN GAAN we landen op Idlewild. Terwijl Michael weer op mijn schoot zit vraag ik me af hoe zijn ontvangst hier zal zijn. Hoe zullen zijn nieuwe ouders zijn? De passagiers nemen stuk voor stuk afscheid van de baby. „Bye Bye, Mickey!", „Bye, Darling!", „Oh, isn't he darüng?".... OP HET MATJE toesnel in deban\anh 3 Neder,ands* kijkers via hun televUe- we teeeilolcr Geo^JttA en„ver°verende mimiek had gebracht, zaten Ttraatfe S«1 en ^1 en toeh a Haar huis 51334 in pen zonloos Haags straatje. &tu en smal en toch maar drie minuten van het drukke centrum Toen ™ïe« We konden*ons T'aT in een h0ge ^evel met een pTar klTne raampjes. We konden ons op dat moment moeilijk voorstellen dat een artiste die zo talloos vele harten vreugde bereidde met een simpel liedje of een "bijn! baar achteloze grimas, zou wonen in dat grote, sombere huisToen wfeven n'licht ?e^hibder^ertn gang doorliepen, langs een half openstaande deur in een licht geschilderde kamer keken met een kleine, mahoniehouten piano en een door de tuindeur tuimelende golf blij voorjaarslicht, was onze verwondering sne verdwenen. Deze rust die witte stilte en de tuin met de Italiaanse engeltjes- fontern zijn juist dat, wat Georgette Hagedoorn na een drukke tournee nodig heeft. De monniken, die het halverwege de vijftiende eeuw bouwden, en er hun klooster hadden, is zjj er nog dagelijks dankbaar voor PA ZITTEN, zei ze. Zelf koos mevr. Hagedoorn een gezellige bank in deze met crème meubels in Franse stijl ingerichte kamer op de eerste verdie ping. Ook hier uitzicht op de tuin met een bottende, stokoude moerbeziën- boom. „Let niet te veel op mijn stem. Ik heb de griep gehad. Het heeft maar weinig gescheeld of ik had dat optre den voor de televisie moeten afzeg gen. Maar zo iets plotseling, is een ramp voor de televisiemensen. Het is gelukkig goed gegaan. Ik ben blij met de televisie. De mensen moeten mij kunnen zien als ik zing. Gewoon voor de radio voel ik me altijd als een vogel zonder vleugels. Vorige week heb ik in Antwerpen zestienhonderd mensen, die hun kaartje al hadden gekocht, wèl moeten teleurstellen. Nu heb ik het hele weekend rust en dan zal het weer beter gaan". Het was een aanloopje voor een boeiend en verrassend gesprek met deze in enkele jaren zo bekend gewor den chansonnière. Of een gesprek was het eigenlijk niet, want veel heb ben wijzelf niet gezegd. De tengere, blonde vrouw vertelde aan een stuk door. Met nu grappige, dan nadenken de ogen, een snelle beweging van haar handen, „illustreerde" ze haar verhaal zo, dat we er wel een hele middag naar hadden kunnen luisteren. ■pOEN de oorlog uitbrak speelde u toch in Antwerpen? „Ja, in de Koninklijke Schouwburg sinds 1937. Als die oorlog niet gekomen was, was ik het toneel waarschijnlijk trouw ge bleven. Het ging toen echter alles an ders. Met duizenden vluchtelingen kwamen we in 1940, voortgedreven door de strijdende legers, terecht in Zuid-Frankrijk. Ten slotte weer terug in Antwerpen, bracht ik mijn kinde ren naar Nederland. Ik bleef spelen, maar wilde toch ook de kinderen weer eens zien. Cor Buys zorgde voor een fictief contract, waarop ik voor de Duitsers geldige grenspapieren kon krijgen. Maar de heren hadden de zaak door. „Sie nehmen uns bie die Nase", gromden ze. Wat moest ik doen? Cor Ruys had in Scheveningen het cabaret „De Mallemolen" en zei: „Kom wat bij ons zingen, dan doe je wat". Dat was eenvoudiger gezegd dan gedaan. Aan zo iets had ik nooit gedacht. Alleen liet aantal analyses van onze kul-' tuur is toch wel zeer groot gewor den. Dit gold al vóór de tweede we reldoorlog. Maar daarna ls de onrust over onze kuituur en de toekomst daarvan dermate verdiept, dat hun aantal onoverzienlijk is geworden. Dat is alles aanduiding van het feit, dat de huidige mens zich niet meer zeker en veilig voelt in het geestelijk huis, dat hij zich in z'n westerse kuituur heeft gebouwd. De middeleeuwse mens stelde geen analyse van zijn tijd en kuituur op. Het was onnodig. Voor ons echter is het broodnodig. Eén van de vragen die zich in een dergelijke analyse voordoen, ls die naar de zin van het menselijk leed. De bijbel geeft geen analyse van een bepaalde kuituur, maar van het hele menselijk bestaan. Ten aanzien van onze vraag nu schrijft Paulus: „Ik ben overtuigd dat het lijden van de tegen woordige tijd niet te vergelijken is met de heerlijkheid, die ons eenmaal zal geopenbaard worden" „Ik ben er van overtuigd": het Griekse woord dat hier door Paulus gebruikt is, doelt op een wegen, een afwegen. Het is alsof hij aan de ene kant van de weegschaal legt al het fy sieke en psychische leed der mensen, zowel datgene wat met het leven zelf gegeven is als datgene wat wij elkaar aandoen. Dat leed „wegende", ziet hij z'n weegschaal met kracht doorslaan naar de negatieve kant. Het fysieke en psychische leed van de mensenwe reld is oneindig diep. Maar nu plaatst Paulus aan de an dere kant van zijn weegschaal de „heerlijkheid" Gods. Heerlijkheid is glans, licht, luister. Deze heerlijkheid weegt hij tegen het onmeetbare lij den. Dan rekent hij. En zegt: de heer lijkheid weegt toch zwaarder dan het lijden. Dat betekent dus optimisme! Dit optimisme van Paulus zouden we een optimisme van de tweede graad kunnen noemen. Het verschilt althans opvallend van een optimisme van de eerste graad. Deze laatste vorm van optimisme immers zien wij daar aanwezig, waar een rechte lijn wordt getrokken van het aardse naar het he melse. Wanneer Jacqueline van der Waals kijkt naar wat zij noemt „de gouden heerlijkheid van een najaars- laan". zegt zij: „Waar gouden deportalen zijn Hoe zullen daar de zalen zijn!,. Dit rechtlijnig optimisme vinden we steeds en overal. Maar het houdt geen rekening met het leed. Dat doet de tweede vorm van optimisme wel. Daar wordt het leed gewogen tegen de heer lijkheid. En de heerlijkheid blijkt door slaggevend! Deze vorm van optimisme, hoewel erger dan de eerste, heeft het toch steeds zwaar te verduren. En wel om dat er zoveel mensen zijn, die het in ieder opzicht goed hebben, en dan hun minder met geluk bedeelde broeders troosten met dat eeuwig later, later. Dan zal het alles goed komen en recht gezet worden. Het klinkt zo goedkoop. Geldt dat ook de ongeboren kinderen? De mensen die in een gezonken duik boot stikten? De schizofrenen? Alleen hij mag optimist ztjn, die het leed kent en doorleeft. Want in de goedheid der aarde te geloven, en tn de goedheid van de mensen op die aarde, is een weinig solide basis. Voor waar gehouden kan alleen de goedheid Gods. GEORGETTE HAGEDOORN je geeft de mensen iets kende ik van vroeger een paar Franse liedjes, die moeder mij leerde. Zij was Frangaise. Pierre Verdonck, mijn be geleider, die als solist met orkesten optrad, had dit werk ook nooit gedaan. Maar samen studeerden we in een nacht een liedje in. En het ging! Het publiek reageerde fel. Voor mijzelf was het een openba ring. Ik speelde nu in plaats van één rol op een avond een heel stel. Heer lijk vond ik het zo in mijn eentje te kunnen optreden en daardoor onaf hankelijk van regisseurs en theater directeuren geheel mezelf te kunnen zijn. Zie je, zei ik, je geeft de mensen iets. Ze voelen zich een ogenblik uit de ellende van de oorlog gelicht. En ze zijn je er dankbaar voor. Op dat moment wist ik niet, dat dit mijn gehele leven zou veranderen. Ik moest terug naar Antwerpen. Ten slotte had ik daar mijn contract. In 1943 kwam ik, zij het clandestien, nu voorgoed naar Nederland terug. Zich Scheveningen herinnerend, vroeg men mij voor een huisconcert. Iedereen was enthousiast. Telkens waren er nieuwe uitnodigingen. Het werd een sneeuwbal. Na de bevrijding meende lk dat met de oorlog dit deel van mijn leven weer diende te worden afgesloten. Een op treden in het Concertgebouw te Am sterdam had ik als afscheid aangekon digd. Doch dit voorgenomen afscheid werd eerst goed een begin, 't Was eigenlijk een eerste openbaar optre den onder normale omstandigheden. De perscritieken hadden vele uitnodi gingen tot gevolg. Dit moedigde mij aan. En toen eerst durfde ik het to neel los te laten". „Ze verscheurden me". HAT DIE keus goed was, is achteraf wel gebleken. In de ruim zes jaar, die sindsdien zijn verlopen, heeft Georgette Hagedoorn haar publiek ge vonden. Ze zong in Den Helder, in een klas van de HBS te Arnhem in plaats van een uur Franse grammatica, in Assen en Amsterdam, voor de BBC, op de Nederlandse Antillen en met de „Compagnons de la Chanson" voor de Parijse televisie. Overrompelend wa ren de reacties van de Italianen vorig jaar bij een optreden voor het Corps Diplomatique in Rome. „Ze verscheur den me bijna. Naar Rome moet ik terugkomen, het wordt ook Milaan en wellicht Zwitserland. Ik leer nu Ita liaans, want ik wil daar ook een paar Hollandse liedjes zingen en dan moet je ze toch kunnen vertellen, waarom het gaat". Natuurlijk zingt ze niet louter de heerlijke en onovertrefbare Frange chansons al zijn die haar het liefst. Haar repertoire bevat ook een cyclus Nederlandse, folkloristische versjes in dialect onder de titel „Het blonde Ne derland" met o.a. iets over de Bra bantse stovenzetsters en een vrijagè' in Groningen. Dan zingt ze wat Deense en oude Engelse liedjes. „Hoe komt u aan uw teksten?" „Toen ik pas begon, liep ik de muziekwinkels af om te zoeken naar wat ik wenste. Nu doe ik het anders. Vooral de zo mermaanden besteed ik aan het ma ken van een nieuw repertoire. Zo'n idee of tekst vind je op de gekste plaatsen en bijna nooit waar je het hoopt te vinden. Al winkelend in Parijs zie je ineens iets of snorrend in een boekenstalletje op de markt. Uit een onooglijk vod haalde ik eens zes liedjes. Van een oud Frans chan son bestaan soms zes of meer versies. Je zoekt dan in de bibliotheken tot De cineast Max de Haas van Visie- filrh heeft een geheel nieuw soort film gemaaktgetiteld „Maskerage". Men ziet hierin de maskers uit het Leidse museum voor volkenkunde tot leven komen. Hierboven is een drietal maskers uit dit museum afgebeeld, afkomstig uit (fan boven naar beneden) Nieuw Guinea, van de Indianenstam Haida en uit de Congo. je er alles van weet om de beste tekst te krijgen. Onlangs moest ik iets heb ben voor een liedje over een Parijs' bloemenverkoopstertje. Het lukte niet. Er ging ten slotte een opdracht naar Parijs, maar wat ik kreeg leek nergens op. Ik zond het terug. De man kijkt me niet meer aan. Toen vond ik het toch zelf'. Het wordt tijd om te gaan. Nog een ogenblik staan we voor het raam, waardoor een takje klimop naar bin nen rankt. Zonlicht plekt op het ge schilderd portret van een jongetje bo ven de bank. „Ik vind het leuk ook eens naar Alkmaar te komen", zegt ze. „U komt toch ook luisteren?" „Graag!" W.K. ANRUSTIG is ons hart. Zoals het 't vorige jaar onrustig was, omtrent de lente. Het zal over een jaar wéér onrustig zijn. En daarna iedere lente opnieuw. Tot aan de laatste aller lentes. De zestigste. Misschien, als we geluk hebben, de zeventigste. We hebben haar van de week ontmoet in Amsterdam's bakstenen woestijn. Niet tussen de regels van de stukjes in de kranten. Niet in de liedje» van de café-chantants. Niet in de recente vaerzen onzer lentezwangere poëten. Nee. We zagen haar in van vreugde over glimmend asphalt dansende poten van twee ranke Russische hazewinden. In het schuimen van het zonlicht in het stok oud glas-in-lood der Oude Kerk. In de vuurrode kelken der versgeplukte tulpen in de bloemenstal op 't Frederiksplein. En we voelden haar in de wilde onrust, die ons beving toen we tegen een affiche opkeken, dat ons verzocht nog dit jaar naar Ierland te komen. Met vacantie. Ja, het was werkelijk weer lente geworden. Cen jaar of wat geleden zag ik het ballet „Le Sacre du Printemps" van Massine, op de muziek van Strawinsky. Het maakte een diepe indruk op me. Waar de schepper van dat ballet zich precies deze woeste, heidense taferelen voorstelt, weet ik niet. Ik geloof ergens in het noorden van Rusland of Siberie. eeuwenlang geleden. Al zo lang, dat men nog niet had uitgevonden de lente van een romantisch en aesthetisch au reool te voorzien. Toen de lente nog maar alleen betekende: de terugkeer van het gras en de bloemen, de vruch ten en de planten. Van het voedsel dus. Dat gebeurde, dank zij de wil der go den en demonen. De clan vreesde al die goden en demonen. Wie garandeer de, dat ze het volgend jaar opnieuw die planten en die vruchten lieten bloei en? Men wilde zeker zijn, en offerde het schoonste, lieflijkste meisje van de clan aan de oppergod der lente, en dat gebeurde tijdens een zeer barbaars en wild gedanste rite. Jk wil u de vreugde over dit getij na tuurlijk niet vergallen. Misschien was ik te lang in Amsterdam, waar teveel stenen en te weinig planten zijn. Op asphalt bloeien geen seringen en de mimosa staat wel in de vaasjes van de cellen onzer huizen, doch nergens bloeit ze. Maar in die stad bloeit wel iets anders: in de kraamafdeling der zie kenhuizen. Het leven zelf. Van de week liep ik door de tuin van een dier zie kenhuizen. De lente aarzelde tussen de heesters en takken. Onder die takken en bij de heesters stonden de kinder wagens met de babies. Die babies slie pen van geluk, of huilden, of keken alleen maar recht in het licht, dat het begin was van dat verrukkelijk avon tuur, hetwelk 't leven in die faze wel moet lijken. Er drentelen wat moeders bij en wat verpleegsters en alles bij el kaar was 't een goed en mooi en nobel schilderij. Ja, zo begint het leven. Zonder bêzinksel, zonder droesem, zon der heimwee en zonder onrust. Die komen later. Lang daarna. Ik was in het ziekenhuis en toen ik klaar was bracht de jonge dokter me v/eer naar de uitgang. Samen liepen we langs de galerij van rijpend leven in die wagens, totdat we aan een paadje kwamen waar wat banken stonden. Op een ervan zat een man. Hij had een wit gezicht, waarmee hij zonder veel uitdrukking de lucht inkeek. Dat ge zicht had de kleur van ziekenhuizen: grijs-wit. De kleur van de muren, waar achter in dat ziekenhuis nog een paar honderd Amsterdammers te lijden en te treuren, te hopen en te wachten la gen. Zie je die man daar? vroeg de dokter. Ik knikte.Hij Leeft vier jaar thuis en hier gelegen, een ernstige rugge- graatsaandoening, 't Was niet zo best met 'm. Iedereen zei, dat hij ongenees- 't TS KOUD op 't Ierse vliegveld. Een miezerige regen daalt traag neer in de vroege, grijze morgen. Bin nen een kwartier zal het vliegtuig weer opstijgen en zijn reis naar New York voortzetten. Ik sta met mijn passagiers in een hoekje van het restaurant te praten, als de grondstewardess komt zeggenen dan krijgt u nog een al- leenreizende baby mee...." De dame, die het kind naar zijn bestemming, New York, zou begeleiden, was verhinderd en daardoor zou het kind, waarvoor al passage was geboekt, onder mijn hoede de overtocht moeten maken. „Michael" is zijn naam en hij ligt in een dekentje gewikkeld op een stoel in de wachtkamer. Ik kijk al rond naar zijn koffers. Maar die zijn er niet. Alles wat Michael op de wereld bezit, is in een grote papieren zak gestopt: een dekentje, twee luiers, een broekje, een bloesje en een enveloppe met zijn pa pieren. Er is een emigratieverklaring bij, waarop ik las, dat zijn vader on bekend is, dat hij naar Brooklyn gaat, naar pleegouders, en dat hij achttien maanden van zijn leventje in de Sint Patrick Stichting, een tehuis voor ver waarloosde en verlaten kinderen, is verpleegd. Ik draag het kind als een postpakket je, voorzien van paperassen en labels, de trap van de Constellation op. De passagiers kijken wat schichtig naar het kleine mensje, dat hen door zijn gehuil weieens last zou kunnen bezorgen. Daar starten we. Ik neem Mickey op mijn schoot. Dan voel ik opeens een groot medelijden met het kind, dat de weemoed niet be seft van het afscheid van zijn „vader"- land. Ik druk zijn kopje even tegen me r -.Ik heb verdriet om een moeder, die haar kind in de steek laat: mis schien in de steek moét laten. O, de verzorging in de St. Patrick Stichting was goed. Dat zie je aan het kind, dat welverzorgd is. Maar toch kwam het alles tekoré, waaraan zo'n klein mensje zoveel behoefte heeft; het heeft geen moederliefde ontvangen. Mickey drukt zich vast tegen me aan en blijft doodstil met een verre, afwe zige blik in zijn prachtige, grijze ogen, "enietend van de aan hem bestede aan dacht. Als de riemen weer los mogen, ga ik hem verschonen en dan is het meteen tijd om hem eten te geven. Het smaakt hem blijkbaar goed. Zodra hij zijn mondje leeg heeft, spert hij het als een spreeuw weer open, terwijl hij in de gaten houdt of er nog voldoende in de beker zit. V/OOR MIJ zit een passagier, die zich omdraait als Mickey gegeten heeft. „Mag ik hem even op schoot houden?" vraagt hij. „Ik heb zelf ook kinderen, dus ik kan er goed mee omgaan. Mis schien nog wel beter dan u.... Maar mijn jongens zijn al groot. Eén is er al getrouwd!" Op het moment, dat lk de jongen aan hem overrijk, behoef ik er alleen maar op toe te zien, dat hij niet teveel wordt verwend en op tijd wordt verschoond ook al voeren ze de kleine kerel regelrecht tegen de voorschriften van het gedrukte dieet in stukjes choco lade en andere heerlijkheden. De heer, die Mickey het eerst van mij overnam, blijft echter de grote vriend van de kleine passagier. Het is aandoenlijk de man met het jongetje bezig te zien. Ze kibbelen samen om een papieren beker, die 'steeds van Mickey's bol naar de hand van de man verhuist. En zo maakt Mickey zijn op wachting bij alle passagiers. Hij gaat van hand tot hand.' dan en naar bed gebracht. Het is een lange reis over de oceaan, maar zelden was hij zo snel ten einde. Alle passagiers willen hem op schoot hebben. Van alle kanten regent het aanvragen; van man nen en vrouwen. En ik moet een wacht lijst aanleggen om ieder eerlijk zijn deel van de vreugde te geven. Vooral een groepje typisch Amerikaans-niet- meer-zo-heel-jonge-dames gunt elkaar de weelde niet. Na een paar uur moet ik werkelijk streng optreden, als ik zie drt hij met zijn vinger in 'de mond zit te vechten met de slaap. Ik pak hem resoluut op en stop hem in zijn wieg. Denk echter niet dat de aandacht van de reizigers voor het kind ver slapte. Aller ogen blijven gericht op het wiegje en als er nauwelijks bewe ging te horen is, banen twee Ameri kaanse dames zich al een weg naar voren, waar de slaapstee is opgehan gen, om de kleine te bemachtigen. Ik mag de geneugten van een moederschap op 18000 voet hoogte niet verstoren en ik laat mijn passagiers haar gang gaan, LANDEN we voor een korte on derbreking van de reis in Gander. Mickey verlaat het vliegtuig op mijn arm. In het restaurant bestel ik melk voor hem, maar dan komt zijn grote vriend uit de machine, die het ritueel voor zich opeist. Terwijl wij met zijn drieën daar zitten, komt de tochtge noot, die naast Mickey's vriend een plaats in de machine heeft en die ook steeds geprobeerd heeft een deel van de „Darling of the Plane" (lieveling van het vliegtuig) te bemachtigen, naar ons toe. „Stewardess", zegt hij somber, „ik had in dat winkeltje een mooi pak je voor Michael willen kopen, maar ze hebben daar niets van dat goed...." Terwijl we nog praten, komen de drie Amerikaanse dames op ons toe. „Wij willen voor Mickey een stukje speel- foed kopen, maar ze hebben niets voor abies als hij...." We moeten wèer naar het vliegtuig. Iedereen blijkt plotseling het kind te willen dragen. Omstuwd en gevolgd door alle passagiers, die druk pratend een grote familie vormen, lopen we over de startbaan. Nu wil iedereen hem tijdens de start vasthouden. Ik hak de knoop door, met te zeggen, dat Michael verschoond moet worden. Uit de pantry krijg ik lauw water. Een tafeltje met een handdoek doet dienst als commode. Plotseling duikt Mrs. X. naast me op. Dat doet zij wel even.... Onder veel Amerikaanse „slang" wordt Michael dan gebaad. Dan opeens vindt Mrs. X. dat zijn huidje zo schraal is. Wacht even, ze heeft in haar koffer een uitstekend middeltje. Ze ge bruikt 't zelf ook. Daar is ze al weer terug met een kostbare flacon olie. Een flinke scheut op haar hand en Mickey wordt van onderen tot boven gewre ven en gemasseerd. „Mag ik Mickey de cabine binnenbrengen?", vraagt Mrs. X. tenslotte. Als een trotse moeder, die haar kind aan de familie gaat tonen, schrijdt ze de cabine in en iedereen moet het kind even bekijken. Eindelijk gaan ook Michael en ik van boord. We komen in de douane-hal en dan word ik koud van treurigheid, als de grondstewardess mij zegt, dat, er niemand is om het kind af te halen. Zouden zijn nieuwe ouders hem dan werkelijk als. een postpakketje beschou wen, dat thuisbezorgd wordt? Volkomen verslagen voel ik mij en druk het jon getje nog eens stevig tegen me aan. Maar dan klinkt een opgewekte stem van de andere zijde der balie. De pleeg vader is daar! Dan zie ik hem. Een wat grijzende, maar toch nog jonge man met een heel goed en vriendelijk ge zicht. „Dat is in orde" denk ik. Hij komt naar me toe. Michael voelt, dat hij bij deze man thuishoort, want hij legt spontaan zijn armpjes om zijn hals. De man lacht en neemt Mickey nauw keurig op. Hij zag hem nooit eerder zegt hij. Maar aan alles merk ik nu, dat deze man blij is, dat het kindje er is en Michael voelt zich thuis op zijn pleegvaders arm. Als de andere passagiers ons in de douane-hal passeren, nemen ze Mickey's vader critisch op en knikken mij veel zeggend toe. Het begint te zingen in mij. Daar komt ook Michaels moeder aan. Ze omhelst het kind snikkend. Blijkbaar gaat met Mickey's komst een wens van jaren in vervulling. Ik weet nu, dat mijn taak is. afgelopen en dat ik met een gerust hart „Flight number zoveel" bij zijn nieuwe ouders kan achterlaten. Als ik in de bus wegrijd zie ik nog net hoe Michael in een grote auto wordt gedragen: zijn huis tegemoet. Ik twijfel er niet aan of 'daar zal alles in gereed heid zijn gebracht om hem met heel veel liefde te vergoeden, wat hij de eerste achttien maanden heeft moeten missen. lijk was, maar wij zagen er wat In. Die man vertelde iedereen het wrange grapje, dr/ hij een pannekoek was. Ja, je hoort het goed, een pannekoek. Weet je waarom? Omdat z'n vrouw 'm iedere dag tweemaal moest omkeren. Eenmaal op z'n buik en eenmaal op z'n rug. Hij had ook nog een ander grapje: hij zei dat hij nog eens een keer op reis ging. Niet zo'n lange «reis. Naar het kerkhof. Tiie man is helemaal beter en gaat binnenkort naar z'n huis terug er gens op Kattenburg. Hij zit een week buiten, iedere dag een uur, maar hij begrijpt er zelf niets van. Grapjes ma ken doet hij ook niet meer. Hij is ver doofd van geluk, denken we. Wel laten we voor 'm hopen, dat 't een zachte lente wordt. Hij heeft 'r heel wat ge mist. Ik keek naar de man. Hij zat recht in de lucht te kijken, maar ik geloof niet dat hij een milimeter van de lucht zag. Of iets anders. Toen we hem pas seerden zag ik, dat z'n handen beefden. De dokter lachte een beetje en zei: 't valt niet altijd mee in 't leven terug te komen. Daar moet je ook aan wennen. Vooral in de lente, omdat dit de moeilijkste tijd is. Jn de vroegste tijden bracht men een offer aan de lente. Eerst dan mocht men het nfeuwe, jonge, komende leven aanvaarden. Wij, in deze eeuw, ge doemd tot verblijf in de steden, ver gaten dat men dit offer heeft te bren gen. Niet door het nemen van het leven van het schoonste meisje van de clan, maar wel door het besef van de bitter- harde waarheid, dat elke nieuwe lente ons een lente naderbrengt tot onze laatste lente. Dat zal het zijn wat ons onrustig maakt, en bang. En ook een beetje treurig. En iets meer, waar schijnlijk,op de wildernis van 't Am sterdamse asphalt dan in het rijpend groen van de provincie. Dat is, in wezen, Le Sacre du Prin temps, anno 1952. Het was duizend jaar geleden niets anders. Toen offerde men, en nu offert men nog. Er is haast niets veranderd sinds de grotten en spe lonken van de primitieven, op wier fundamenten wij onze steden bouwden. Steden als Amsterdam. Anthony van Kampen De vrouw leek wel wat op de ezel uit Shakespeare's Zomernachtsdroom. Ze had namelijk een wollen sjaal om de hersenpan geknoopt bij wijze van hoofdtooi en de uiteinden piekten om- hoog als twee reusachtige oren. Het was origineel maar niet fraai. Dat was deze dame trouwens helemaal niet, noch van buiten, noch van binnen. Over het uiterlijk konden we direct al oordelen, maar nopens het innerlijk deed de offi cier een boekje open, toen hij de dag vaarding bloot lei. Nou, dat loog er niet om! Want deze Geertruida had, misschien omdat ze als weduwvrouw geen ander tijdverdrijf kon vinden, een ganse reeks brieven, briefkaarten en ansich- ten losgelaten op Willem K., landbou wer en veefokker, echtgenoot en va der van zeven kinderen, voorzitter van een kegelclub, maar verder van onbe sproken gedrag. En al de missives, die zij Willem deed geworden, getuigden er in velerlei toonaard maar steeds in onbewimpelde termen) van, dat hij slechter was dan katoen van een cent per el, dat hij de kampioen van de streek was op het glibberig pad der amoureuze akkefietjes en dat er twee kinderen bestemden, waarvoor zijn vrouw nooit de sokjes had gebreid. Ik zeg het nu maar allemaal netjes; de welwillende lezer zal beseffen dat Geertruida over een idioom beschikte, dat ietwat directer moest worden ge noemd. De rechter maakte zich boos. Hij vroeg: „Hoe komt u er bij, om zulke vunzige taal te schrijven. Had meneer u iets gedaan?" De vrouw met de hoofdsjerp zei: „Dat niet. Maar hij keek altijd zo vreemd" Willem kwam in al zijn knoestige breedheid vertellen, wat voor 'n ge- drein-an-zijn-kop die kladschrijverij veroorzaakt had. Hij zei: „M'n vrouw is óók maar 'n mens, die trok zich die vuiligheid an. Ik zou er een gescheurd huishouwe door gekrege hebbe. Wat hééft zo'n mens d'r an?" En Cen sportieve agent deed er ver slag van hoe hij (als ware hij Barendse uit de Rikki-strip) een brievenbus had beloerd tot de weduwe Geertruida, schichtig als 'n muilezel, er weer eens een brief in had gestopt. Bij opening van de brievenbus bleek het de énige brief te zijn. En gericht aan Willem. Een schrijfproef bewees de rest en de weduWe legde een vlotte bekente nis af. Er viel yoor de rechtbank niet veel meer te delibereren. Het strafregister van de artiste was niet helemaal vlek- vry de officier vroeg twee maanden en de rechter maakte er zes weken van. En omdat de verdachte van hoyr beroep afzag. was de zaak binnen het kwartier zo rond als een hoepel. „Ik staan alleen as weduwvrouw.." zet ze nog. En wat dèt er mee te maken had zou at-ieen Sigmund Ereud iv zii„ alwe tendheid hebben kunnen verklaren KA REL l

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1952 | | pagina 7