EXCURSIE IN HADES Ze wilden mij arresteren operatietafel bij de Audrey Hepburn, Broadway's eersie Bene Colette zag mij in Monte Carlo Materialisme In 1950 vond mevr. dr Sofia Kutirin rust in Haarlem Laatste seconde AMSTERDAMS PODIUM iT° IN MOSKOU LEERDE IK VOOR ARTS De diepe tragedie der ontheemden Grootste probleem aller tijden OP HET MATJE Over de poppen van Harry van Tussenbroek UIT IERS-NEDERLANDSE OUDERS GEBOREN Twee en twintig-jarige is geen eendagsvlieg ZATERDAGAVOND (Van onze speciale verslaggever) VROUW de weduwe dr Sofia Kutirin, geboren Barborcbin is eigenlijk niet de goede persoon om ons het leed te schetsen, dat haar op haar 66-jarige levens weg maar voortdurend bleef vergezellen. Daar is ze een te bescheiden, een te lieve vrouw voor. „Wat voor zin heeft het daarbij stii te gaan staan", zegt ze, wanneer wij haar benaderen in haar propere huiskamer in het Hervormde rust huis in Haarlem. „En", voegt ze er dan aan toe, „ik ben toch eigenlijk zo'n biJ- londere geluksvogel ook. Kijk nu eens hier, om me heen. Deze radio heb ik zolang te leen gekregen van een zieke huisgenote en telkens als de zon schijnt, kan ik wandelen in de tuin van het huis, die op een binnenplaats ligt en dus prachtig beschut is tegen de koude winden. Wat een vriendelijke zorg omringt me hier. De directrice van het huis is voor mij meer dan een directrice. Zij is in zo korte tijd een lieve vriendin voor me gewordep. Toen mijn man vorig jaar overleed de doorstane ellende van de laatste jaren was hem teveel geworden heb ik enorme steun gekregen van allen hier. Ik voel me niet alleen meer. Er staan mensen naast me. Mensen met een o zo warm kloppend hart, dat ik het hier ideaal vind. Ik wil hier graag nog wat blijven temidden van deze Hollandse vrienden". OTIL en opgewekt worden deze woor- den gezegd. Alleen maar eerlijk en oprecht klinken ze in het weinigje En gels, dat deze dame zich bij haar om zwervingen over de wereld heeft eigen gemaakt. Ze spreekt moeilijk, zoekt telkens naar het juiste woord. Bladert nu en dan in een Russisch-Engels woordenboekje om ons wat ze bedoelt te zeggen toch maar vooral juist te laten begrijpen. Zo, bij stukjes en beetjes horen we haar levensgeschiedenis. Feit na feit, zonder dat er één klacht over haar lip pen komt. Zo nu en dan alleen maar een vermoeide zucht van één, die veel te dragen kreeg. „Ja, ja, ik ben ge boren in Rusland. In Don. Vader was rentmeester over de landgoederen van de gouverneur van onze provincie, een gebied van wel 7000 hectare. We had den het goed. Niet dat vader geld kon overhouden, nee dat niet, maar we konden van wat hij verdiende goed leven. Er ontbrak ons niet veel, zover ik me herinner. En dat wil toch wel wat zeggen in een gezin met acht kin deren. Voor de studie van dit achttal was er natuurlijk geen geld. Maar de gouverneur betaalde die studie. Ik doorliep eerst het gymnasium van Samara aan de Wolga en kreeg later mijn artsopleiding in Moskou. Ik ben een leerling geweest van professor Snigeref, die een heel beroemde ge leerde is geweest in het Rusland van vóór de revolutie. Na mijn doctoraal examen heb ik me gespecialiseerd in de chirurgie. Ik werkte in een kliniek in Moskou. Getrouwd? Ja, in 1908. Eén en twintig jaar waren we toen beiden. En we studeerden nog alle twee. Mijn man aan de juridische faculteit. Hij kreeg later een aanstelling bij het ge rechtshof in Moskou. Kinderen? Ja, ik CEN van de schrijnendste pro- blemen van na de tweede wereldoorlog, is de zorg voor de vluchtelingen, de z.g. ontheem den, „displaced persons") uit de landen, waar het regiem wisselde. Er zijn op dit ogenblik over de gehele wereld meer dan zeven en zeventig millioen van deze ver drevenen van huis en haard. Zeven en zeventig millioen mannen, vrouwen en kinderen, ondergebracht in vuile en vaak primitieve kampen, samengeperst in overvolle steden, of zich moeizaam voortslepend langs de wegen van Europa en Azië, zoe kend naar vrijheid en veilig heid. Tot dit ogenblik heeft ons land enige honderden van deze mensen een rustpunt kunnen bieden. Kerkelijke instanties ontfermden zich over hen. Zij namen de kosten van voeding, kleding en huisvesting van deze groep ge heel voor haar rekening. Zelf konden deze veelal ouderen niet meer in hun levensonderhoud voorzien. Enige honderden vluchtelingen. Men zal het met ons eens zijn, dat het een gering getal is tegenover de vele millioenen alleen in V/.-Duitsland al twaalf mil lioen die nog op een bevrij dingsdag wachten. Maar het is iets. En dezelfde instanties ijve ren ervoor, dat er indachtig aan een beroep dat Koningin Juliana onlangs op Amerika s president deed om dit probleem te helpen oplossen méér ge daan zal worden. Dat méér zal dan kunnen bestaan uit een bij drage uit de overheidskas. Er ligt een verzoek bij de regering om de kosten van levensonder houd van veertig van deze D.P s voor haar rekening te nemen. Teneinde nop eens de aandacht te vestigen op de wenselijkheid hiervan, plaatsen we hierboven het relaas van een van de paar honderd, aan wie reeds eerder een gelukkige levensavond in ons land kon worden geboden heb een zoon gehad. Die is dood. Door de communisten gedood na mijn vlucht WAAROM vluchtte U? Mijn zoon Mijn man was sinds 1914 bij de kozakken. Die probeerden de revolutie van '17 nog de baas te worden. Toen werden de vrouwen van hen gearres teerd. Terwijl ik bezig was met een operatie, kwamen ze mij halen. Door een achterdeur van het ziekenhuis ben ik weg kunnen komen. Dood-zenuw- achtig was ik. Maar het presoneel van het ziekenhuis heeft me kranig gehol pen. Naar huis gaan, kon niet meer. Ik heb direct de trein genomen naar het Zuiden, waar ik mijn man hoopte te kunnen vinden. Mijn zoon heb ik niet meer gezien. Een vriend heeft mij veel later zijn dood gemeld Noch in De Krim, noch elders in het Zuiden, waar het nog vrij rustig was, heb ik mijn man kunnen vinden. Met vele anderen ben ik toen naar Joego slavië uitgeweken. Naar de hoofdstad Belgrado. Daar heb ik een levenstaak gevonden, dank zij de steun, die er mij gegeven werd door een vriend, eenmaal medeleerling van professor Snigeref, een jaargenoot uit mijn stu dententijd. Jivcarisch heette hij. Wat een dankbare herinnering bewaar ik aan hem. Ook weer iemand met een hart van goud. Hij heeft me eerst ge holpen mijn man terug te vinden. Dat was in Bulgarije. Later heeft hij het gedaan weten te krijgen, dat hem een som van zeven millioen dinar beschik baar gesteld werd door de stedelijke overheid voor de bouw van een groot kraamcentrum, waar ik het hoofd van werd. Het was een evenbeeld van de inrichting in Moskou, waar ik gewerkt had. Alleen kleiner. Wat een gelukkige tijd hebben we daar gehad. Tot 1942 konden we er blijven. Toen kwam het bombardement van de Duitsers. De kliniek werd ge heel verwoest. De pasgeboren babies heb ik zien liggen tussen het puin op de trappen. Zelf werd ik ook getrof fen. Gebroken benen. Twee maanden heb ik ziek gelegen. Mijn man, wien al eerder een been geamputeerd werd, was door het bombardement ook ge wond geraakt. Korte tijd later werd hij gearresteerd door de Gestapo, die hem naar een of ander kamp in Duits land transporteerde. Daar ben ik hem later nagereisd, toen de Amerikanen inmiddels hun veroveringstocht begon nen waren. Die Amerikanen hebben me helpen zoeken. In een kamp bij Miinchen heb ik hem teruggevonden. Dat was in 1945. Vanaf dat moment werden we gerekend te behoren tot de D. P.'s Displaced persons. Ontheemden dus. Eindelijk rust In grote kampen werden we onder gebracht, tot de I.R.O. zich over ons ontfermde in 1950 en ons een kans gaf naar dit schone land over te stappen. November 1950 kwamen we hier in dit rusthuis. Voor compleet alles werd voor ons gezorgd. Kleding, eten, een eigen woon- en slaapplaats. We ken den onze weelde niet. Maar voor mijn man bleek deze bevrijding te laat ge komen te zijn. Vijf maanden later stierf hij. Op 4 April 1951. Wéér was ik al leen. Maar ik ben niet meer alleen. Ik heb gemerkt Hollandse vrienden ge kregen te hebben. U hebt er geen idee van. wat dat betekent: vrienden...." Wij hebben dit verhaal opgetekend uit de mond van deze oude uit het Keizerlijk Rusland geboortige dame, die zich in haar gelukkigste jaren liet naturaliseren tot Joegoslave. Nog tijdens haar verblijf in het kamp in Duitsland was ze in de gelegenheid geweest de Amerikaanse artsen in het hosoitaal in Passau te assisteren. „En nu?", zo willen we weten, „geen plannen om nog wat te practiseren?" „Los van het feit, of dat natuurlijk mogelijk zou zijn, kan ik u zeggen, dat ik erg, erg ziek ben. Anghina pee- toris. Het hart wil niet meer. Ik kan niet meer vlug uit de voeten komen. Heel langzaam moet het nu nog gaan. En ook mijn ogen zijn niet best meer. Ik geniet nu nog maar alleen io"n beetje", glimlacht zij. En met die glimlach als laatste herinnering aan dit door leed verstilde mensenkind, met haar nog o zo heldere geest, heb ben we het rusthuis toen weer verlaten. Een glimlach, om te kunnen vergeten de zorgen, moeite en ellende, waarvan zij ons hortend en stotend, maar o zo mild, kennis had gegeven, zonder ons er de details van te doen kennen, die huiveringwekkend geweest moeten zijn. RECHTER keek de getuige aan op de indrukwekkende wijze, die een halve eeuw geleden in alle romans doorborend werd genoemd. Maar de edelachtbare boor was, als ik dat zo eens zeggen mag, niet scherp genoeg voor het onwillige brok menselijk on- vernuft, dat de rol van getuige ver vulde in een ordinair diefstalzaakje. Het ging om een partijtje lood en de beide gapgozers waren er gloeiend bij. Geen schijn of schaduw van twij fel, want het was practisch een heter daadje op vijf meter van het onttakel de schooldak. Ze veegden hun vingers nog aan d'rlui broekspijpen af, toen de politie reeds de hand op hun lood en hun schouders lei. Het was zo hel der als een rede van Romme, zo dui delijk als de zelfmoord van Schellen berg, waar ge (tussen haakjes) niets meer van hoort en zo onweerspreke lijk als het begrip V eiser-affaire, waarover geMaar laat ik mij, met het oog op vrouw en kroost, liever tot geringer zaken bepalen. De rechter keek, ik zei het reeds, de dikke, weerbarstige getuige aan, de welke kwam verklaren dat hij ge meend had te zwn, hoe 't partijtje lood door de verdachte gentlemen gekocht was. Gekocht en betaald, zo netjes als de bank. Van wie kochten ze dan?, wou de rechter weten. Een kortachtige vent hoed op, zei de getuige. Wanneer? Op een dag in de week. regende. En u was daar bij? 'k Stong op een afstandje. Getuige, u hebt de eed afgelegd. V weet wat dat betekent? De straffen op meineed zij niet gering, denk er aan! De man zakte van de ene heup in de andere en zei: Ik weet Wat ik weet, da's klaar. V blijft dus bij uw verklaring? De man zweeg en zweette. Het was stil in de zaal en de klok tikte hem met iedere seconde dichter naar de gevangenis toe. Maar een sprietige vrouw, die op de tribune had zitten wipperen van de zenuwen, stond inééns als 'n duvel uit een doosje overeind en riep: Hannes, stommerd, trap er niet in.' Dat hielp. De man rilde als werd 'm een straal ijswater in de nek gespoten en de rechter, met" dat grote gevoel voor situaties, dat alleen een lange practijk de wijze mens weet bij te brengen, zei simpel: Nou? Ik kan niks met zekerheid zeg gen. Ik trek het in, zei de getuige haastig. Om één seconde voor twaalf, con stateerde de rechter. En toen gaf hij de geredde drenkeling een pak voor z'n geestelijke achterwerk (met per missie) dat het daverde. De twee dieven kregen ieder vijf maanden. Samen uit samen thuis. Zo hoort het. KAREL met een Het DEN goede vriend van me, een kunstschilder, had me tot driemaal toe, en niet zonder nadruk, gezegd dat ik er beslist heen moest gaan, dat ik het onder geen voorwaarde mocht verzuimen. Het moest, vooral voor mü, een unieks gelegenheid zijn, die tot menige inspiratie aanleiding kon geven. Hij had het, die schilder, over de poppen- en marionetten-expositie van Harry van Tussen broek in het Stedelijk Museum. In de loop van deze week ben ik daar geweest Ik heb ze allemaal bekeken, een voor een, die poppen en die marionetten. Ik ben daar. tot in het diepst van m'n ziel, overtuigd van het zeer singuliere, zeer bijzondere intellect van de heer Van Tussenbroek. Deze man moet wel een uitersi knap kenner van de menselijke ziel zijn en van diens brakke en allerbrakste roerselen. In dit opzicht was dit bezoek belangwekkend en instructief. Of hel inspiratief zal werken zal ik moeten afwachten. TK zag dat alles, en toen ik daar voor bij al die vreemde, exotische, siniste re, uitermate demonische en barbaarse poppen slenterde, moest ik steeds aan een paar voorstellingen denken uit het verleden: aan details uit een Kurt Jooss-ballet, en aan een serie horribele houtsneden in een door Baudelaire ver taalde verhalen-cyclus van Edgar Al len Poe. Harry van Tussenbroek heeft daar dus, in het Amsterdamse Stedelijke Museum, z'n poppen en marionetten ge- exposeerd. Zo maar midden in de stad, in een gebouw. Rondom dat gebouw staan seringen te wuiven in de voor jaarswind. Erin schiep iemand een stukje hel, een hoekje Hades, een al- coofje onderwereld. Het begint heel vriendelijk en arge loos: een paar beelden van „De Geest der Zee": rare vissen, schelpen en ko ralen. Maar dan betreedt de bezoeker de onderwereld en staat hij oog in oog met al degenen die geacht worden zo'n we reld te bevolken. Te weten monsters. Daar staat het „Oorlogsspook", een heer met in zijn ene hand een rode vlag en in zijn andere een glanzend mes. Het zeer intelligente gezicht draagt een bril. Het zijn die intelligentie en die bril die dat gezicht zo gruwelijk maken en men weet: ja, dit is de oorlog. Zo moesten de gezichten zijn geweest die in de geheime kabinetten de eerste en de tweede wereldoorlog planden. En zo, niet anders, moeten de gezichten zijn van hen, die dokteren aan de derde. Daar is de pop „Ver gankelijkheid". Dat is een schone vrouw. Maar al te schoon, te lieflijk, te volmaakt. Men ruikt aan deze schoonheid reeds het aarzelend bederf en de vermorzeling. Daar is de pop, genaamd „De IJdelheid". Van Tussen broek gaf alleen maar een geraamte en wat fraaie veren over dat skelet. 70 loopt men verder door die onder wereld. Daar i9 de pop „Het Nood lot", en die andere „De Nacht". Daar zijn „De Drie geesten" en ineens is daar een pop, die men niet helemaal begrijpt. Maar men vergist zich.dat (Van onze correspondent te New York) UET is vermoedelijk voor het eerst in de internationale toneel-historie, dat een waar vertegenwoordigster van Be nelux in een glansrol schittert op Broadway. Audrey Hepburn, de 22- jarige jongedame in kwestie, is geen ééndagsvlieg. Haar troon op Broadway, in Hollywood, Elstree, Parijs of Rome is voor de komende jaren verzekerd. Audrey's vertolking van de rol van „Gigi", de onsterfelijke gamine van de niet minder onvergankelijke Franse schrijfster Colette, heeft op dit ogenblik reeds volle zalen tot diep in 1953 gega randeerd en zelfs de zuursten onzer to neelrecensenten hebben zich onvoor waardelijk aan Audrey's voeten gewor pen. Dat is wel een hele prestatie voor ee.i danseres, zeiden wij in het Neder lands tegen Audrey, toen wij deze week, naar goed Europese gewoonte, samen een kopje koffie dronken, om 11 uur in de ochtend. „Ja, 't is ongelooflijk", zegt Audrey, waarna zij zichzelf in de rede valt om te zeggen, dat wij vooral in de taal van de lage landen moeten blijven doorpra ten, „want ik heb het in geen maanden meer gesproken". Maar dan vat zij on middellijk de draad weer op. „De première van Gigi was eind 1951, in November, een maand daarvóór bad ik nog nooit op het toneel gestaan als actrice. Het was alsof ik die weken vóór de première in het stormcentrum van een tornado was opgesloten en mij maar liet gaan met de wind, die mij ten slotte naar Broadway dreef. Het gebeurde allemaal zo razend snel.... „TK had een hoofdrol gekregen einde- 1 lijk, moet ik zeggen, in een twee talige Frans-Engelse film „Nous irons a Monte Carlo". De opnamen werden m Monte Carlo gemaakt, in de hall van Hotel de Paris. Het was puur toeval, dat Collette daar woonde. Iedere ochtend kwam zij, in een invalidenwagentje, met haar man naar beneden. Soms bleef zij even naar de opnamen kijken. Op een middag kwam haar man vragen of ik naar New York wilde gaan om de hoofdrol in Colette's „Gigi" op Broadway te spelen. Ik kreeg niet eens de kans om „neen" te zeggen, want Colette's eerste woorden waren „Jij bent Gigi". „Heel veel tijd om mij voor te berei den was er niet. Ik moest eerst nog naar Londen terug, waar ik een tele visie-contract moest afwerken. Toen stond ik pal voor mijn eerste optreden. Op dat ogenblik was de vreugde een sleutelpunt van een carrière en een droom bereikt te hebben ineens naar de achtergrond geschoven. Toen kwa men de zorgen. „Première-koorts?" onderbraken wij. „Vermoedelijk wel. Maar ik was zo bang als een groot mens. Nu lach ik er om. Maar dat half uur vóór het doek opging, was het alsof ik mijn rol en ik had 'm op m'n naam gekend voor goed had vergeten. Tot het ogenblik vóór ik „op" moest. Toen besefte ik in eens wat dit alles betekende: er óp of er óf. „Het applaus na het eerste bedrijf zal ik nooit vergeten. Dat was de gerust stelling. En daarna de recensies.... ik scheen geen kwaad te kunnen doen. In mijn overtuiging groei ik nog dagelijks in mijn rol. Maar er is één ding, waar ik nog steeds niet over uit kan mis schien het heerlijkste van alle succes. Dat is het wonder door een Mariene Dietrich, een Helen Hayes, een Noel Coward mensen die ik zoveel jaren heb bewonderd, en die onbereikbaar ver weg schenen te worden geaccep teerd als een actrice. Het zal misschien nog jaren duren voor ik van hun niveau zal zijn. Maar dat de kring van deze groten voor mij open staat is iedere dag opnieuw een reden voor dankbaar heid". Geen toneelnaam. AUDREY heeft gesproken. Haar woor- den volgden elkaar zonder aarzeling, in een Nederlands, dat eerder de invloed AUDREY HEPBURN ....Eerste Benelux-ster op Amerikaans toneel van Brussel waar zij geboren was en Den Haag, waar zij slechts korte tijd had gewoond, dan Velp verried waar zij het grootste deel van de oorlogsjaren had doorgebracht. Uit Brussel, waar het gezin Hepburn één van die aantrek kelijke landhuizen even buiten de stad bewoonde, stamt ook haar voortreffe lijke Frans, dat er toe zal bijdragen haar de ster van zowel de Oude als de Nieuwe wereld te maken. Dus Hepburn is geen toneelnaam, constateren wij. „Het is een uitzondering op de regel", zegt Audrey met een glimlach. „De naam is niet alleen te goed om te ver anderen, maar ik geloof niet dat ik het prettig gevonden zou hebben mijn naam te veranderen. En als ik iets niet prettig vind...." doe ik het niet", vulden wij aan. „Ik heb steeds precies geweten wat ik wilde doen, of worden", zegt Audrey. „Mijn ouders hadden mij als klein meisje naar kostschool in Engeland ge stuurd. Even vóór de oorlog uitbrak woonde mijn moeder in Den Haag. Zij vond dat dit geen tijd was haar dochter alleen in Engeland te laten. Zo kwam ik ik herinner mij nog het oranje ge verfde KLM-toestel waarin ik vloog als tien-jarig meisje naar Nederland. En kort daarna kwamen de Duitsers. „Dat heeft de meeste indruk op mij gemaakt: de triomfantelijke wijze, waarop een tot in de perfectie georga niseerde Duitse troepenmacht Neder land binnenrukte en de verwarring en chaos, waaronder zij vijf jaar later vluchtten. In Velp „TK hoef u natuurlijk niet te vertellen 1 wat voor een tijd wij doormaakten. Mijn oom werd in gijzeling genomen en gefusilleerd. Een van mijn broers werd in Duitsland te werk gesteld. Wij ver lieten Den Haag en trokken naar het rustiger Velp, waar wij in de Roosen- daalse laan woonden. Alleen toen moest ik mijn naam veranderen: Hepburn was te gevaarlijk. Maar ik ging naar Arnhem, naar de muziekschool en trad „zwart" op als danseres. „Na de hongerwinter was ik zo goed als uitgeput. Een trap oplopen was een inspanning geworden. Maar geleidelijk aan werd alles weer normaal. Vrienden adviseerden mij dansles te nemen bij Sonia Gaskel in Amsterdam. Drie jaar lang heb ik daar gewerkt. Zij was een voortreffelijke leermeesteres. Toen open de de Nederlandse regering de moge lijkheid voor vacantiereizigers om der tig pond mee te nemen naar Engeland. Mijn moeder en ik gingen naar het de- viezeninstituut, kregen de vergunning en ik vertrok naar Engeland. Daar ben ik verder blijven werken steeds als ballerina. Ik kreeg een baantje als lid van het corps de ballet in een revue in Londen, „High Button Shoes", speelde een paar bescheiden rolletjes in films, o.a. in „The Lavender Hill Mob" en kreeg toen de kans-van-mijn-leven (misschien eerder om" mijn tweetalig heid dan mijn acteer-talenten) in „Nous irons Monte Carlo". En de rest weet u". En straks. TEN dele. Want, in Engeland bevindt zich op het ogenblik James Hanson, directeur van een aantal vervoersonder nemingen in Engeland en Canada. En het ziet er naar uit, dat Audrey Hep burn binnenkort haar naam wel zal veranderen en daarin ook bepaald zin heeft! Wat er dan met de carrière gebeurt? „Ik blijf zeker actief toneelspelen. En misschien één film in 't jaar. Maar ik wil ook thuis zijn. Anders zou het erg onverantwoordelijk zijn te gaan trouwen, is 't niet?" Audrey is geen onverantwoordelijk meisje. Het is aardig te weten, dat zij dit typisch stempel van de Benelux- landen op Broadway met zich blijft dragen. is geen pop, het is een bejaard sup poost, duttend op z'n stoel midden in die kleine Hades. En haastig gaat men verder door dit helse laboratorium van een super-in tellectuele menselijke geest: behuisd door koppensnellers en magische dan seuses, door duizendpoten en demonen, door nachtvlinders en door motten. Is Harry van Tussenbroek een gefol terde, een gepijnigde, een duldeloos ge kwelde ziel? Men twijfelt als men en kele van zijn poppen ziet: de pop „Het Maanlicht", die mysterieuze, uit groen opgaande figuur met het zilveren kleed, lichtdruppels er langs wegdruipend. Of als men ziet de danseressen „Zonne schijn" en „Vuur". En daar zijn, ten slotte, onze oude, goede vrienden van weleer, die zich maar nauwelijks thuis gevoelen in dit satanische kerkertje: Pierrot, Petrouschka en Harlekijn. Nog even weltfremd, timide en aandoenlijk als ze waren in het eerste boekje dat onze moeder ons gaf. Ze zijn verdool den in een slechte wereld. We waren eerder buiten dan we zelf verwacht hadden. En buiten bogen de overrijpe trossen der seringen zich over de schuttingen der tuinen, zoals de Gou den Regen zich daarover golfde. En heel ons hart was vol met duivels, Gou den Regen en seringen. We liepen door de oude stad en wil den het wel kwijt, 't restant dier kleine duivels en demonen. We raakten het ook kwijt: er was die dag door God aan 't mensdom zoveel licht en zon, en bloemengeur en stralend jonge jeugd gegeven, dat men ineens weer wist: er zijn nog paradijzen. We liepen door en zagen weer de mensen om ons heen. En plotseling her kenden we die mensen. Ineens wisten we wie dat waren. Er waren veel co- pieën bij van die vreemde poppenma- ker in het Stedelijk Museum. Het was dus tóch geen fantasie. Hij had ge werkt naar lévend materiaal! Van elke dode pop, van iedere verstarde mario net, bestond het levend model. En dia modellen liepen rond in Amsterdam en in de wereld: de Vergankelijkheid, de IJdelheid, de Boze Geest, Violetta en de Dood en al die anderen. Dat was het griezeligst van heel die lentelijke achtermiddag in Amsterdam. ANTHONY VAN KAMPEN. HE TIJD, waarin voor grote kringen van denkende mensen het historisch materialisme begin en einde van alle levensbeschouwing was, is lang voor bij. De onvolkomenheid ervan is lang begrepen, de resten, die het onver klaard liet over de diepste vragen van het leven en de zin van het bestaan, kregen allengs duidelijker contouren. En men begreep, opnieuw en terecht, dat er méér is tussen hemel en aarde dan materie alleen. Hoezeer men ook trachtte de geest te vermaterialiseren en van de materiële verschijnselen uit op te klimmen tot de Idee, die al het zijnde omspant, men slaagde er niet in. Geest en materie zijn niet te vangen in één formule. De leidende Gedachte, de besturende en bewarende Kracht, die het christe lijk geloof God noemt, is niet te meten met de apparatuur van de sterrekun- dige, noch met de werktuigen die de wetenschap ontwierp voor het vrijma ken der atomen. Ook van dit streven geldt het oeroude woord: De letter doodt, maar de geest maakt levend. Niettemin, de mens van alle dag, aardgebonden als hij is, staat meer open voor de materiële dingen dan voor die van de geest. „Wij willen hier gelukkig zijn" en na ons de zond vloed. Bankrekening, levensverzeke ring en pensioen zijn in het algemeen dingen die zwaarder wegen dan de vraag naar de persoonlijke verhouding tot God. Salarisverhoging is iets, waarnaar de meeste mensen harder streven dan naar zekerheid omtrent hun eeuwige bestemming. „De dingen die voor ogen zijn" hebben op de massa groter aantrekkingskracht dan al datgene wat in de taal van het ge loof eeuwigheidswaarden wordt ge noemd. En toch: hij die geen geld heeft is arm, maar hij die niets dan geld heeft is nóg armer. Want wat uit stof is neemt een end, ('oor de tijd die alles schendt. Het geld straft onverbidde lijk hem, die het tot zijn godheid ver nedert. Wie slechts de materie dient zal ervaren, dat de materie de groot ste slavenhoudster is van alle tijden. Meer dan de stof en oneindig boven haar verheven is de geest, die de vonk van haar goddelijke oor sprong in zich draagt. Dat wil niet zeggen, dat de materie als zodanig minderwaardig, zondig of verfoeilijk zou zijn. Het verfoeilijke ligt in de rangorde, die de kortzichtige mens door zijn denken en doen aan de mate rie geeft: bóven de dingen des geestes. Want niets van de stof is blijvend. ..Naakt zijn wij in de wereld gekomen en naakt keren wij tot de aarde weer". Slechts onze verhouding tot de eeuwige Geest, tot de 3ron en de Be hoeder van alle bestaande en worden de dingen, is van blijvende betekenis. Ons bestaan ligt tussen twee eeuwig heden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1952 | | pagina 7