EXCURSIE IN HADES
Ze wilden mij arresteren
operatietafel
bij de
Audrey Hepburn, Broadway's
eersie Bene
Colette zag mij in Monte Carlo
Materialisme
In 1950 vond mevr. dr Sofia Kutirin
rust in Haarlem
Laatste seconde
AMSTERDAMS PODIUM
iT°
IN MOSKOU LEERDE IK VOOR ARTS
De diepe tragedie der
ontheemden
Grootste probleem
aller tijden
OP HET MATJE
Over de poppen van
Harry van Tussenbroek
UIT IERS-NEDERLANDSE OUDERS GEBOREN
Twee en twintig-jarige is
geen eendagsvlieg
ZATERDAGAVOND
(Van onze speciale verslaggever)
VROUW de weduwe dr Sofia Kutirin, geboren Barborcbin is eigenlijk niet de
goede persoon om ons het leed te schetsen, dat haar op haar 66-jarige levens
weg maar voortdurend bleef vergezellen. Daar is ze een te bescheiden, een te
lieve vrouw voor. „Wat voor zin heeft het daarbij stii te gaan staan", zegt ze,
wanneer wij haar benaderen in haar propere huiskamer in het Hervormde rust
huis in Haarlem. „En", voegt ze er dan aan toe, „ik ben toch eigenlijk zo'n biJ-
londere geluksvogel ook. Kijk nu eens hier, om me heen. Deze radio heb ik
zolang te leen gekregen van een zieke huisgenote en telkens als de zon schijnt,
kan ik wandelen in de tuin van het huis, die op een binnenplaats ligt en dus
prachtig beschut is tegen de koude winden. Wat een vriendelijke zorg omringt
me hier. De directrice van het huis is voor mij meer dan een directrice. Zij is in
zo korte tijd een lieve vriendin voor me gewordep. Toen mijn man vorig jaar
overleed de doorstane ellende van de laatste jaren was hem teveel geworden
heb ik enorme steun gekregen van allen hier. Ik voel me niet alleen meer. Er
staan mensen naast me. Mensen met een o zo warm kloppend hart, dat ik het
hier ideaal vind. Ik wil hier graag nog wat blijven temidden van deze Hollandse
vrienden".
OTIL en opgewekt worden deze woor-
den gezegd. Alleen maar eerlijk en
oprecht klinken ze in het weinigje En
gels, dat deze dame zich bij haar om
zwervingen over de wereld heeft eigen
gemaakt. Ze spreekt moeilijk, zoekt
telkens naar het juiste woord. Bladert
nu en dan in een Russisch-Engels
woordenboekje om ons wat ze bedoelt
te zeggen toch maar vooral juist te
laten begrijpen.
Zo, bij stukjes en beetjes horen we
haar levensgeschiedenis. Feit na feit,
zonder dat er één klacht over haar lip
pen komt. Zo nu en dan alleen maar
een vermoeide zucht van één, die veel
te dragen kreeg. „Ja, ja, ik ben ge
boren in Rusland. In Don. Vader was
rentmeester over de landgoederen van
de gouverneur van onze provincie, een
gebied van wel 7000 hectare. We had
den het goed. Niet dat vader geld kon
overhouden, nee dat niet, maar we
konden van wat hij verdiende goed
leven. Er ontbrak ons niet veel, zover
ik me herinner. En dat wil toch wel
wat zeggen in een gezin met acht kin
deren. Voor de studie van dit achttal
was er natuurlijk geen geld. Maar de
gouverneur betaalde die studie. Ik
doorliep eerst het gymnasium van
Samara aan de Wolga en kreeg later
mijn artsopleiding in Moskou. Ik ben
een leerling geweest van professor
Snigeref, die een heel beroemde ge
leerde is geweest in het Rusland van
vóór de revolutie. Na mijn doctoraal
examen heb ik me gespecialiseerd in
de chirurgie. Ik werkte in een kliniek
in Moskou. Getrouwd? Ja, in 1908. Eén
en twintig jaar waren we toen beiden.
En we studeerden nog alle twee. Mijn
man aan de juridische faculteit. Hij
kreeg later een aanstelling bij het ge
rechtshof in Moskou. Kinderen? Ja, ik
CEN van de schrijnendste pro-
blemen van na de tweede
wereldoorlog, is de zorg voor de
vluchtelingen, de z.g. ontheem
den, „displaced persons") uit de
landen, waar het regiem wisselde.
Er zijn op dit ogenblik over de
gehele wereld meer dan zeven en
zeventig millioen van deze ver
drevenen van huis en haard.
Zeven en zeventig millioen
mannen, vrouwen en kinderen,
ondergebracht in vuile en vaak
primitieve kampen, samengeperst
in overvolle steden, of zich
moeizaam voortslepend langs de
wegen van Europa en Azië, zoe
kend naar vrijheid en veilig
heid.
Tot dit ogenblik heeft ons land
enige honderden van deze mensen
een rustpunt kunnen bieden.
Kerkelijke instanties ontfermden
zich over hen. Zij namen de
kosten van voeding, kleding en
huisvesting van deze groep ge
heel voor haar rekening. Zelf
konden deze veelal ouderen niet
meer in hun levensonderhoud
voorzien.
Enige honderden vluchtelingen.
Men zal het met ons eens zijn, dat
het een gering getal is tegenover
de vele millioenen alleen in
V/.-Duitsland al twaalf mil
lioen die nog op een bevrij
dingsdag wachten. Maar het is
iets. En dezelfde instanties ijve
ren ervoor, dat er indachtig
aan een beroep dat Koningin
Juliana onlangs op Amerika s
president deed om dit probleem
te helpen oplossen méér ge
daan zal worden. Dat méér zal
dan kunnen bestaan uit een bij
drage uit de overheidskas. Er
ligt een verzoek bij de regering
om de kosten van levensonder
houd van veertig van deze D.P s
voor haar rekening te nemen.
Teneinde nop eens de aandacht
te vestigen op de wenselijkheid
hiervan, plaatsen we hierboven
het relaas van een van de paar
honderd, aan wie reeds eerder
een gelukkige levensavond in
ons land kon worden geboden
heb een zoon gehad. Die is dood. Door
de communisten gedood na mijn
vlucht
WAAROM vluchtte U?
Mijn zoon
Mijn man was sinds 1914 bij de
kozakken. Die probeerden de revolutie
van '17 nog de baas te worden. Toen
werden de vrouwen van hen gearres
teerd. Terwijl ik bezig was met een
operatie, kwamen ze mij halen. Door
een achterdeur van het ziekenhuis ben
ik weg kunnen komen. Dood-zenuw-
achtig was ik. Maar het presoneel van
het ziekenhuis heeft me kranig gehol
pen. Naar huis gaan, kon niet meer. Ik
heb direct de trein genomen naar het
Zuiden, waar ik mijn man hoopte te
kunnen vinden. Mijn zoon heb ik niet
meer gezien. Een vriend heeft mij veel
later zijn dood gemeld
Noch in De Krim, noch elders in het
Zuiden, waar het nog vrij rustig was,
heb ik mijn man kunnen vinden. Met
vele anderen ben ik toen naar Joego
slavië uitgeweken. Naar de hoofdstad
Belgrado. Daar heb ik een levenstaak
gevonden, dank zij de steun, die er
mij gegeven werd door een vriend,
eenmaal medeleerling van professor
Snigeref, een jaargenoot uit mijn stu
dententijd. Jivcarisch heette hij. Wat
een dankbare herinnering bewaar ik
aan hem. Ook weer iemand met een
hart van goud. Hij heeft me eerst ge
holpen mijn man terug te vinden. Dat
was in Bulgarije. Later heeft hij het
gedaan weten te krijgen, dat hem een
som van zeven millioen dinar beschik
baar gesteld werd door de stedelijke
overheid voor de bouw van een groot
kraamcentrum, waar ik het hoofd van
werd. Het was een evenbeeld van de
inrichting in Moskou, waar ik gewerkt
had. Alleen kleiner.
Wat een gelukkige tijd hebben we
daar gehad. Tot 1942 konden we er
blijven. Toen kwam het bombardement
van de Duitsers. De kliniek werd ge
heel verwoest. De pasgeboren babies
heb ik zien liggen tussen het puin op
de trappen. Zelf werd ik ook getrof
fen. Gebroken benen. Twee maanden
heb ik ziek gelegen. Mijn man, wien
al eerder een been geamputeerd werd,
was door het bombardement ook ge
wond geraakt. Korte tijd later werd
hij gearresteerd door de Gestapo, die
hem naar een of ander kamp in Duits
land transporteerde. Daar ben ik hem
later nagereisd, toen de Amerikanen
inmiddels hun veroveringstocht begon
nen waren. Die Amerikanen hebben
me helpen zoeken. In een kamp bij
Miinchen heb ik hem teruggevonden.
Dat was in 1945. Vanaf dat moment
werden we gerekend te behoren tot de
D. P.'s Displaced persons. Ontheemden
dus.
Eindelijk rust
In grote kampen werden we onder
gebracht, tot de I.R.O. zich over ons
ontfermde in 1950 en ons een kans gaf
naar dit schone land over te stappen.
November 1950 kwamen we hier in dit
rusthuis. Voor compleet alles werd
voor ons gezorgd. Kleding, eten, een
eigen woon- en slaapplaats. We ken
den onze weelde niet. Maar voor mijn
man bleek deze bevrijding te laat ge
komen te zijn. Vijf maanden later stierf
hij. Op 4 April 1951. Wéér was ik al
leen. Maar ik ben niet meer alleen. Ik
heb gemerkt Hollandse vrienden ge
kregen te hebben. U hebt er geen idee
van. wat dat betekent: vrienden...."
Wij hebben dit verhaal opgetekend
uit de mond van deze oude uit het
Keizerlijk Rusland geboortige dame,
die zich in haar gelukkigste jaren liet
naturaliseren tot Joegoslave. Nog
tijdens haar verblijf in het kamp in
Duitsland was ze in de gelegenheid
geweest de Amerikaanse artsen in het
hosoitaal in Passau te assisteren.
„En nu?", zo willen we weten, „geen
plannen om nog wat te practiseren?"
„Los van het feit, of dat natuurlijk
mogelijk zou zijn, kan ik u zeggen,
dat ik erg, erg ziek ben. Anghina pee-
toris. Het hart wil niet meer. Ik kan
niet meer vlug uit de voeten komen.
Heel langzaam moet het nu nog gaan.
En ook mijn ogen zijn niet best meer.
Ik geniet nu nog maar alleen io"n
beetje", glimlacht zij. En met die
glimlach als laatste herinnering aan
dit door leed verstilde mensenkind,
met haar nog o zo heldere geest, heb
ben we het rusthuis toen weer verlaten.
Een glimlach, om te kunnen vergeten
de zorgen, moeite en ellende, waarvan
zij ons hortend en stotend, maar o zo
mild, kennis had gegeven, zonder ons
er de details van te doen kennen, die
huiveringwekkend geweest moeten
zijn.
RECHTER keek de getuige aan op
de indrukwekkende wijze, die een
halve eeuw geleden in alle romans
doorborend werd genoemd. Maar de
edelachtbare boor was, als ik dat zo
eens zeggen mag, niet scherp genoeg
voor het onwillige brok menselijk on-
vernuft, dat de rol van getuige ver
vulde in een ordinair diefstalzaakje.
Het ging om een partijtje lood en
de beide gapgozers waren er gloeiend
bij. Geen schijn of schaduw van twij
fel, want het was practisch een heter
daadje op vijf meter van het onttakel
de schooldak. Ze veegden hun vingers
nog aan d'rlui broekspijpen af, toen
de politie reeds de hand op hun lood
en hun schouders lei. Het was zo hel
der als een rede van Romme, zo dui
delijk als de zelfmoord van Schellen
berg, waar ge (tussen haakjes) niets
meer van hoort en zo onweerspreke
lijk als het begrip V eiser-affaire,
waarover geMaar laat ik mij, met
het oog op vrouw en kroost, liever tot
geringer zaken bepalen.
De rechter keek, ik zei het reeds, de
dikke, weerbarstige getuige aan, de
welke kwam verklaren dat hij ge
meend had te zwn, hoe 't partijtje lood
door de verdachte gentlemen gekocht
was. Gekocht en betaald, zo netjes als
de bank.
Van wie kochten ze dan?, wou
de rechter weten.
Een kortachtige vent
hoed op, zei de getuige.
Wanneer?
Op een dag in de week.
regende.
En u was daar bij?
'k Stong op een afstandje.
Getuige, u hebt de eed afgelegd.
V weet wat dat betekent? De straffen
op meineed zij niet gering, denk er
aan!
De man zakte van de ene heup in de
andere en zei: Ik weet Wat ik weet,
da's klaar.
V blijft dus bij uw verklaring?
De man zweeg en zweette. Het was
stil in de zaal en de klok tikte hem
met iedere seconde dichter naar de
gevangenis toe.
Maar een sprietige vrouw, die op de
tribune had zitten wipperen van de
zenuwen, stond inééns als 'n duvel
uit een doosje overeind en riep:
Hannes, stommerd, trap er niet in.'
Dat hielp. De man rilde als werd 'm
een straal ijswater in de nek gespoten
en de rechter, met" dat grote gevoel
voor situaties, dat alleen een lange
practijk de wijze mens weet bij te
brengen, zei simpel: Nou?
Ik kan niks met zekerheid zeg
gen. Ik trek het in, zei de getuige
haastig.
Om één seconde voor twaalf, con
stateerde de rechter. En toen gaf hij
de geredde drenkeling een pak voor
z'n geestelijke achterwerk (met per
missie) dat het daverde.
De twee dieven kregen ieder vijf
maanden. Samen uit samen thuis. Zo
hoort het.
KAREL
met een
Het
DEN goede vriend van me, een kunstschilder, had me tot driemaal toe, en niet
zonder nadruk, gezegd dat ik er beslist heen moest gaan, dat ik het onder
geen voorwaarde mocht verzuimen. Het moest, vooral voor mü, een unieks
gelegenheid zijn, die tot menige inspiratie aanleiding kon geven. Hij had het,
die schilder, over de poppen- en marionetten-expositie van Harry van Tussen
broek in het Stedelijk Museum. In de loop van deze week ben ik daar geweest
Ik heb ze allemaal bekeken, een voor een, die poppen en die marionetten. Ik ben
daar. tot in het diepst van m'n ziel, overtuigd van het zeer singuliere, zeer
bijzondere intellect van de heer Van Tussenbroek. Deze man moet wel een uitersi
knap kenner van de menselijke ziel zijn en van diens brakke en allerbrakste
roerselen. In dit opzicht was dit bezoek belangwekkend en instructief. Of hel
inspiratief zal werken zal ik moeten afwachten.
TK zag dat alles, en toen ik daar voor
bij al die vreemde, exotische, siniste
re, uitermate demonische en barbaarse
poppen slenterde, moest ik steeds aan
een paar voorstellingen denken uit het
verleden: aan details uit een Kurt
Jooss-ballet, en aan een serie horribele
houtsneden in een door Baudelaire ver
taalde verhalen-cyclus van Edgar Al
len Poe.
Harry van Tussenbroek heeft daar
dus, in het Amsterdamse Stedelijke
Museum, z'n poppen en marionetten ge-
exposeerd. Zo maar midden in de stad,
in een gebouw. Rondom dat gebouw
staan seringen te wuiven in de voor
jaarswind. Erin schiep iemand een
stukje hel, een hoekje Hades, een al-
coofje onderwereld.
Het begint heel vriendelijk en arge
loos: een paar beelden van „De Geest
der Zee": rare vissen, schelpen en ko
ralen. Maar dan betreedt de bezoeker de
onderwereld en staat hij oog in oog met
al degenen die geacht worden zo'n we
reld te bevolken. Te weten monsters.
Daar staat het „Oorlogsspook", een
heer met in zijn ene hand een rode
vlag en in zijn andere een glanzend
mes. Het zeer intelligente gezicht draagt
een bril. Het zijn die intelligentie en
die bril die dat gezicht zo gruwelijk
maken en men weet: ja, dit is de
oorlog. Zo moesten de gezichten zijn
geweest die in de geheime kabinetten
de eerste en de tweede wereldoorlog
planden. En zo, niet anders, moeten de
gezichten zijn van hen, die dokteren
aan de derde. Daar is de pop „Ver
gankelijkheid". Dat is een schone
vrouw. Maar al te schoon, te lieflijk,
te volmaakt. Men ruikt aan deze
schoonheid reeds het aarzelend bederf
en de vermorzeling. Daar is de pop,
genaamd „De IJdelheid". Van Tussen
broek gaf alleen maar een geraamte
en wat fraaie veren over dat skelet.
70 loopt men verder door die onder
wereld. Daar i9 de pop „Het Nood
lot", en die andere „De Nacht". Daar
zijn „De Drie geesten" en ineens is
daar een pop, die men niet helemaal
begrijpt. Maar men vergist zich.dat
(Van onze correspondent te
New York)
UET is vermoedelijk voor het eerst in
de internationale toneel-historie, dat
een waar vertegenwoordigster van Be
nelux in een glansrol schittert op
Broadway. Audrey Hepburn, de 22-
jarige jongedame in kwestie, is geen
ééndagsvlieg. Haar troon op Broadway,
in Hollywood, Elstree, Parijs of Rome
is voor de komende jaren verzekerd.
Audrey's vertolking van de rol van
„Gigi", de onsterfelijke gamine van de
niet minder onvergankelijke Franse
schrijfster Colette, heeft op dit ogenblik
reeds volle zalen tot diep in 1953 gega
randeerd en zelfs de zuursten onzer to
neelrecensenten hebben zich onvoor
waardelijk aan Audrey's voeten gewor
pen. Dat is wel een hele prestatie voor
ee.i danseres, zeiden wij in het Neder
lands tegen Audrey, toen wij deze week,
naar goed Europese gewoonte, samen
een kopje koffie dronken, om 11 uur in
de ochtend.
„Ja, 't is ongelooflijk", zegt Audrey,
waarna zij zichzelf in de rede valt om
te zeggen, dat wij vooral in de taal van
de lage landen moeten blijven doorpra
ten, „want ik heb het in geen maanden
meer gesproken". Maar dan vat zij on
middellijk de draad weer op. „De
première van Gigi was eind 1951, in
November, een maand daarvóór bad ik
nog nooit op het toneel gestaan als
actrice. Het was alsof ik die weken
vóór de première in het stormcentrum
van een tornado was opgesloten en mij
maar liet gaan met de wind, die mij
ten slotte naar Broadway dreef. Het
gebeurde allemaal zo razend snel....
„TK had een hoofdrol gekregen einde-
1 lijk, moet ik zeggen, in een twee
talige Frans-Engelse film „Nous irons
a Monte Carlo".
De opnamen werden m Monte Carlo
gemaakt, in de hall van Hotel de Paris.
Het was puur toeval, dat Collette daar
woonde. Iedere ochtend kwam zij, in
een invalidenwagentje, met haar man
naar beneden. Soms bleef zij even naar
de opnamen kijken. Op een middag
kwam haar man vragen of ik naar New
York wilde gaan om de hoofdrol in
Colette's „Gigi" op Broadway te spelen.
Ik kreeg niet eens de kans om „neen" te
zeggen, want Colette's eerste woorden
waren „Jij bent Gigi".
„Heel veel tijd om mij voor te berei
den was er niet. Ik moest eerst nog
naar Londen terug, waar ik een tele
visie-contract moest afwerken. Toen
stond ik pal voor mijn eerste optreden.
Op dat ogenblik was de vreugde een
sleutelpunt van een carrière en een
droom bereikt te hebben ineens naar
de achtergrond geschoven. Toen kwa
men de zorgen.
„Première-koorts?" onderbraken wij.
„Vermoedelijk wel. Maar ik was zo
bang als een groot mens. Nu lach ik er
om. Maar dat half uur vóór het doek
opging, was het alsof ik mijn rol en
ik had 'm op m'n naam gekend voor
goed had vergeten. Tot het ogenblik
vóór ik „op" moest. Toen besefte ik in
eens wat dit alles betekende: er óp
of er óf.
„Het applaus na het eerste bedrijf zal
ik nooit vergeten. Dat was de gerust
stelling. En daarna de recensies.... ik
scheen geen kwaad te kunnen doen. In
mijn overtuiging groei ik nog dagelijks
in mijn rol. Maar er is één ding, waar
ik nog steeds niet over uit kan mis
schien het heerlijkste van alle succes.
Dat is het wonder door een Mariene
Dietrich, een Helen Hayes, een Noel
Coward mensen die ik zoveel jaren
heb bewonderd, en die onbereikbaar
ver weg schenen te worden geaccep
teerd als een actrice. Het zal misschien
nog jaren duren voor ik van hun niveau
zal zijn. Maar dat de kring van deze
groten voor mij open staat is iedere
dag opnieuw een reden voor dankbaar
heid".
Geen toneelnaam.
AUDREY heeft gesproken. Haar woor-
den volgden elkaar zonder aarzeling,
in een Nederlands, dat eerder de invloed
AUDREY HEPBURN
....Eerste Benelux-ster op
Amerikaans toneel
van Brussel waar zij geboren was
en Den Haag, waar zij slechts korte tijd
had gewoond, dan Velp verried waar zij
het grootste deel van de oorlogsjaren
had doorgebracht. Uit Brussel, waar
het gezin Hepburn één van die aantrek
kelijke landhuizen even buiten de stad
bewoonde, stamt ook haar voortreffe
lijke Frans, dat er toe zal bijdragen
haar de ster van zowel de Oude als de
Nieuwe wereld te maken.
Dus Hepburn is geen toneelnaam,
constateren wij.
„Het is een uitzondering op de regel",
zegt Audrey met een glimlach. „De
naam is niet alleen te goed om te ver
anderen, maar ik geloof niet dat ik het
prettig gevonden zou hebben mijn
naam te veranderen. En als ik iets
niet prettig vind...."
doe ik het niet", vulden wij
aan.
„Ik heb steeds precies geweten wat ik
wilde doen, of worden", zegt Audrey.
„Mijn ouders hadden mij als klein
meisje naar kostschool in Engeland ge
stuurd. Even vóór de oorlog uitbrak
woonde mijn moeder in Den Haag. Zij
vond dat dit geen tijd was haar dochter
alleen in Engeland te laten. Zo kwam ik
ik herinner mij nog het oranje ge
verfde KLM-toestel waarin ik vloog
als tien-jarig meisje naar Nederland. En
kort daarna kwamen de Duitsers.
„Dat heeft de meeste indruk op mij
gemaakt: de triomfantelijke wijze,
waarop een tot in de perfectie georga
niseerde Duitse troepenmacht Neder
land binnenrukte en de verwarring
en chaos, waaronder zij vijf jaar later
vluchtten.
In Velp
„TK hoef u natuurlijk niet te vertellen
1 wat voor een tijd wij doormaakten.
Mijn oom werd in gijzeling genomen en
gefusilleerd. Een van mijn broers werd
in Duitsland te werk gesteld. Wij ver
lieten Den Haag en trokken naar het
rustiger Velp, waar wij in de Roosen-
daalse laan woonden. Alleen toen moest
ik mijn naam veranderen: Hepburn
was te gevaarlijk. Maar ik ging naar
Arnhem, naar de muziekschool en trad
„zwart" op als danseres.
„Na de hongerwinter was ik zo goed
als uitgeput. Een trap oplopen was een
inspanning geworden. Maar geleidelijk
aan werd alles weer normaal. Vrienden
adviseerden mij dansles te nemen bij
Sonia Gaskel in Amsterdam. Drie jaar
lang heb ik daar gewerkt. Zij was een
voortreffelijke leermeesteres. Toen open
de de Nederlandse regering de moge
lijkheid voor vacantiereizigers om der
tig pond mee te nemen naar Engeland.
Mijn moeder en ik gingen naar het de-
viezeninstituut, kregen de vergunning
en ik vertrok naar Engeland. Daar ben
ik verder blijven werken steeds als
ballerina. Ik kreeg een baantje als lid
van het corps de ballet in een revue in
Londen, „High Button Shoes", speelde
een paar bescheiden rolletjes in films,
o.a. in „The Lavender Hill Mob" en
kreeg toen de kans-van-mijn-leven
(misschien eerder om" mijn tweetalig
heid dan mijn acteer-talenten) in „Nous
irons Monte Carlo". En de rest
weet u".
En straks.
TEN dele. Want, in Engeland bevindt
zich op het ogenblik James Hanson,
directeur van een aantal vervoersonder
nemingen in Engeland en Canada. En
het ziet er naar uit, dat Audrey Hep
burn binnenkort haar naam wel zal
veranderen en daarin ook bepaald
zin heeft! Wat er dan met de carrière
gebeurt?
„Ik blijf zeker actief toneelspelen.
En misschien één film in 't jaar. Maar
ik wil ook thuis zijn. Anders zou het
erg onverantwoordelijk zijn te gaan
trouwen, is 't niet?"
Audrey is geen onverantwoordelijk
meisje. Het is aardig te weten, dat zij
dit typisch stempel van de Benelux-
landen op Broadway met zich blijft
dragen.
is geen pop, het is een bejaard sup
poost, duttend op z'n stoel midden in
die kleine Hades.
En haastig gaat men verder door dit
helse laboratorium van een super-in
tellectuele menselijke geest: behuisd
door koppensnellers en magische dan
seuses, door duizendpoten en demonen,
door nachtvlinders en door motten.
Is Harry van Tussenbroek een gefol
terde, een gepijnigde, een duldeloos ge
kwelde ziel? Men twijfelt als men en
kele van zijn poppen ziet: de pop „Het
Maanlicht", die mysterieuze, uit groen
opgaande figuur met het zilveren kleed,
lichtdruppels er langs wegdruipend. Of
als men ziet de danseressen „Zonne
schijn" en „Vuur". En daar zijn, ten
slotte, onze oude, goede vrienden van
weleer, die zich maar nauwelijks thuis
gevoelen in dit satanische kerkertje:
Pierrot, Petrouschka en Harlekijn. Nog
even weltfremd, timide en aandoenlijk
als ze waren in het eerste boekje dat
onze moeder ons gaf. Ze zijn verdool
den in een slechte wereld.
We waren eerder buiten dan we zelf
verwacht hadden. En buiten bogen de
overrijpe trossen der seringen zich over
de schuttingen der tuinen, zoals de Gou
den Regen zich daarover golfde. En
heel ons hart was vol met duivels, Gou
den Regen en seringen.
We liepen door de oude stad en wil
den het wel kwijt, 't restant dier kleine
duivels en demonen. We raakten het
ook kwijt: er was die dag door God
aan 't mensdom zoveel licht en zon, en
bloemengeur en stralend jonge jeugd
gegeven, dat men ineens weer wist: er
zijn nog paradijzen.
We liepen door en zagen weer de
mensen om ons heen. En plotseling her
kenden we die mensen. Ineens wisten
we wie dat waren. Er waren veel co-
pieën bij van die vreemde poppenma-
ker in het Stedelijk Museum. Het was
dus tóch geen fantasie. Hij had ge
werkt naar lévend materiaal! Van elke
dode pop, van iedere verstarde mario
net, bestond het levend model. En dia
modellen liepen rond in Amsterdam en
in de wereld: de Vergankelijkheid, de
IJdelheid, de Boze Geest, Violetta en
de Dood en al die anderen. Dat was
het griezeligst van heel die lentelijke
achtermiddag in Amsterdam.
ANTHONY VAN KAMPEN.
HE TIJD, waarin voor grote kringen
van denkende mensen het historisch
materialisme begin en einde van alle
levensbeschouwing was, is lang voor
bij. De onvolkomenheid ervan is lang
begrepen, de resten, die het onver
klaard liet over de diepste vragen van
het leven en de zin van het bestaan,
kregen allengs duidelijker contouren.
En men begreep, opnieuw en terecht,
dat er méér is tussen hemel en aarde
dan materie alleen. Hoezeer men ook
trachtte de geest te vermaterialiseren
en van de materiële verschijnselen uit
op te klimmen tot de Idee, die al het
zijnde omspant, men slaagde er niet in.
Geest en materie zijn niet te vangen in
één formule.
De leidende Gedachte, de besturende
en bewarende Kracht, die het christe
lijk geloof God noemt, is niet te meten
met de apparatuur van de sterrekun-
dige, noch met de werktuigen die de
wetenschap ontwierp voor het vrijma
ken der atomen. Ook van dit streven
geldt het oeroude woord: De letter
doodt, maar de geest maakt levend.
Niettemin, de mens van alle dag,
aardgebonden als hij is, staat meer
open voor de materiële dingen dan
voor die van de geest. „Wij willen
hier gelukkig zijn" en na ons de zond
vloed. Bankrekening, levensverzeke
ring en pensioen zijn in het algemeen
dingen die zwaarder wegen dan de
vraag naar de persoonlijke verhouding
tot God. Salarisverhoging is iets,
waarnaar de meeste mensen harder
streven dan naar zekerheid omtrent
hun eeuwige bestemming. „De dingen
die voor ogen zijn" hebben op de
massa groter aantrekkingskracht dan
al datgene wat in de taal van het ge
loof eeuwigheidswaarden wordt ge
noemd.
En toch: hij die geen geld heeft is
arm, maar hij die niets dan geld
heeft is nóg armer. Want wat uit stof
is neemt een end, ('oor de tijd die alles
schendt. Het geld straft onverbidde
lijk hem, die het tot zijn godheid ver
nedert. Wie slechts de materie dient
zal ervaren, dat de materie de groot
ste slavenhoudster is van alle tijden.
Meer dan de stof en oneindig
boven haar verheven is de geest,
die de vonk van haar goddelijke oor
sprong in zich draagt. Dat wil niet
zeggen, dat de materie als zodanig
minderwaardig, zondig of verfoeilijk
zou zijn. Het verfoeilijke ligt in de
rangorde, die de kortzichtige mens
door zijn denken en doen aan de mate
rie geeft: bóven de dingen des geestes.
Want niets van de stof is blijvend.
..Naakt zijn wij in de wereld gekomen
en naakt keren wij tot de aarde weer".
Slechts onze verhouding tot de
eeuwige Geest, tot de 3ron en de Be
hoeder van alle bestaande en worden
de dingen, is van blijvende betekenis.
Ons bestaan ligt tussen twee eeuwig
heden.