Moederliefde - de belangrijkste levensfactor
Zelfs een slechf ouderlijk huis is bef er
dan de besfe inrichting
Een verdroomd meertje in de duinen
La bohème in ribfluweel
rN
De schoonheid
Auto's met een
Haagse radio
Duisiernis
Eerste levensjaar van het kind is van
doorslaggevende betekenis
AMSTERDAMS PODIUM
Liefde van de moeder
onvervangbaar
De residentie handhaaft
haar reputatie
HE1
Oju-zI baalden, buïyeiö
tri altilten
K
Uit angst voor straf de
benen genomen
OP HET MATJE
tl0n'f %L,°ylcier oofc' «war cm-
j vnn verdachte zo
maagdelijk was als wijlen Jeanne. vroeg
'ij honderd gulden boete De rechter
'onnlstp conform Want wie het geld
'och maar omzet in jenever kan het
doenlijk beter afdragen aan de «n.
'olger van de heer T.ieftinck Men
kan de politie niet straffeloos turken!
DIE ZATERDAGAVON1
(Van onze correspondent te Parijs)
Moederliefde is voor de mens belangrijker en niet minder ontbeerlek dan alle
vlta°?I"CI1, \a" de moederliefde is niet alleen het geestelijke, maar ook het
lichamelijke welzijn en gedijen van de mens afhankelijk. Dit inzicht is niet
afkomstig uit een of andere sentimentele roman of een roerend verhaal voor de
opgroeiende jeugd, ntaar het resultaat van de ervaringen, die de wetenschap
in vele landen in de laatste tOd heeft opgedaan en die onlangs, op de conferentie
van het „Internationale Centrum voor het Kind" in Parus uitgewisseld werden.
PEN Amerikaans kinderarts, dr. R. A.
k Spitz, een internationale autoriteit
voor kinderpsychiatrie, heeft lange tijd
In een als modelinrichting erkend Zd.-
Amerikaans kindertehuis gewerkt. Van
de negentig zuigelingen, die als volle
wezen in deze inrichting onder dak ge
bracht waren, stierven er in het eerste
levensjaar 27, dus 30%. Een verbazend
hoog percentage, als men bedenkt, dat
het tehuis in ieder opzicht uitstekend
ARM is de mens, die geen oog heeft
voor de schoonheid; hij leeft slechts
ten halve. Zielig zijn degenen die, van
een prachtige reis thuis komend, slechts
weten te vertellen in welke restaurants
het eten het beste was; de natuur, die
onuitputtelijke bron van verwondering,
is aan hen verspild. Zij gaan met dichte
ogen door het leven, hun ziel is geslo
ten voor de schoonheid. Zij kennen
geen ontroering, zij weten niet van de
verwonderde bewondering, die open
baring van schoonheid altijd veroor
zaakt in het wezen van hen, die „kun
nen luisteren met hun ziel en horen
met hun hart".
De Bijbel, dat zeer menselijke boek,
dat zo veel over God spreekt, ruimt
voor de schoonheid een grote plaats in.
Is er ooit een volmaakter stuk proza
over de schoonheid van een beminde
vrouw geschreven dan het Hooglied van
Salomo? En zijn vele van de Psalmen,
alleen reeds uit litterair oogpunt be
schouwd, iets anders dan flonkerende
juwelen? Het oude Boek, dat de mens
de weg wijst naar de volmaaktheid
door het volmaakte leven en sterven
van Jezus zingt bijna overal, dwars
door de rauwe werkelijkheid van het
gebroken leven heen, van het zuchtend
heimwee naar de volmaakte schoon
heid. En het wijst de mens, die aan de
hand van de Bijbelschrijvers langs de
wonderen van aarde en universum, van
natuur en genade wandelt, op de over
weldigende rijkdommen aan schoon
heid en schoonheidsontroering, die er
in de onvolkomenheid van het aardse
leven nog altijd gebleven zijn. Schoon
heid is er in de ogen van een kind, in
de wiekslag van een vogel, in de vaart
der wolken, in de ontluiking van een
bloem, in de opgang der zon en in haar
ondergang, in het eeuwige breken der
golven aan de kust en in het zingen
van de wind over rijpende korenaren.
In het beleven dier schoonheid Is
rijkdom. Het komt er slechts op aan, of
men, met de wijsheid die de geestelijke
volwassenheid kenmerkt, in de schoon
heid niet slechts het vluchtig bekoren
de ziet, maar er ook in speurt de geest
die er allerwege in doorbreekt, want
wie alle wonderen van schoonheid bij-
eentelt komt tot een waarde, die niet
meer met menselijke begrippen te om
vamen is; hij staat voor het Gr°te
Wonder, dat wij geleerd hebben Al
machtige te noemen.
De negentiende Psalm, die in nauw
keurig gekozen woorden zingt van de
muziek der sferen, van de wondartaai
der aardse schoonheid en van de stra
lende pracht der zon. die „als een brui
degom is, vrolijk uit zijn slaapkamer
tredend", breekt midden in die jube
lende, extatische verheerlijking van de
natuur plotseling af. Het thema veran
dert. De zanger slaat diepere accoorden
aan, zijn harpspel krijgt een nieuwe
toon. En vrijwel zonder overgang richt
zijn bewondering, die zojuist nog uit
gezongen werd in een loflied op zon en
■wereld en hemelen, zich oo de levens
wet, die God de mens gesteld heeft
„De ordinantiën Gods zijn goed. zij ver
blijden het hart: Gods recht is waarheid
tevens, zijn gerechtigheden zijn scho
ner dan het fijnste goud"
Want dit is de schoonheidsontroering
die tot de diepste wijsheid voert: als de
ziel, opklimmend van de schoonheid
tot haar wonderlijke Oorsprong, ae
levenswetten Gods en zijn ordinantier
tot haar onvervreemdbaar bezit maakt
En daar naar leeft, omdat zij de hoog
ste vorm van schoonheid, van recht ei
van waarheid zijn.
geleid was
hoefden te
en de kinderen niets be-
ontberen, integendeel, de
beste verzorging door bekwaam en toe
gewijd personeel genoten. Slechts één
ding ontbrak: een moeder of een we
zen, dat zich geheel en volkomen aan
hen wijdde. Bij de zuigelingen werden
steeds weer dezelfde symptomen ge
constateerd: ze hadden geen honger,
wilden niet slapen en werden dan het
slachtoffer van de onschuldigste ziek
ten, zonder de minste weerstandskracht
te ontwikkelen. Ze gaven eenvoudig het
leven op, alsof ze ingezien hadden, dat
het niet de moeite waard was te leven.
Van de andere kinderen moesten er 23
als geestelijk niet volwaardig be
schouwd worden. Over de andere 40
kon dr. Spitz niets meer te weten ko
men, daar ze buiten de inrichting bij
pleegouders ondergebracht of geadop
teerd werden.
Blijvende invloed
J7EN Engelse specialist, dr. John Bowl-
by, heeft deze ervaringen ter ge
legenheid van de genoemde conferentie
nog verder aangevuld. Voor hem is de
geheimzinnige verbinding, die tussen
moeder en kind bestaat, niet met de
navelstreng afgesneden. Het ontbreken
van de moederliefde in de eerste kin
derjaren heeft langdurige, soms blij
vende invloed op de ontwikkeling van
de persoonlijkheid en de geestelijke en
psychische gezondheid. Storingen in de
geestelijke gezondheid van een kind
hangen ten nauwste samen met over
dreven angst- en schuldgevoelens. De
symptonen treden niet, of in ieder ge
val in zeer verminderde mate op bij
kinderen, wier verhouding tot de moe
der een bron van voortdurende bevredi
ging en vreugde is. De moederliefde
leidt deze kinderlijke gevoelens in de
juiste baan en doet ze meer of minder
verdwijnen.
Evenzo zijn, volgens Bowlby, de over
dreven, voor een kind karakteristieke
en tegenstrijdige eisen verlangen naar
onbegrensde liefde der ouders of, als
het de indruk krijgt, dat de ouders te
kort schieten, verlangens naar wraak
door moederlijke liefde gematigd en
gemakkelijker aan de beheersing van
de groeiende persoonlijkheid onderworp
pen. Dr. Spitz heeft met zijn collega de
ontwikkeling van een groot aantal kin
deren, die thuis door hun moeder, en
andere, die in inrichtingen opgevoed
werden, gevolgd. Bij de kinderen on
der moederlijke leiding vernep ue
geestelijk psychische ontwikkeling
constant en rustig, terwijl ze bij de ge-
stichts-kinderen steeds grote schom
melingen vertoonde. Bijna dezelfde er
varingen werden in Parijs bij een der
gelijk onderzoek opgedaan. Op de con
ferentie in Parijs bestond dan ook vol
ledige overeenstemming onder de art
sen en psychologen van vele landen
over het feit, dat de kinderen, die in
gestichten of tehuizen opgroeiden, ach
terblijven bij de kinderen, die in het
gezin of bij pleegouders "opgevoed
worden.
Proef met gelten
MEN zou deze verschillen in de ont
wikkeling misschien trachten te
verklaren met erfelijkheid. Maar de
waarnemingen hadden betrekking op
kinderen uit de meest verschillende
kringen. Volgens Bowlby zou de enige
zekere methode om de invloed van de
erfelijke factoren te meten zijn een
experiment met één-eiïge tweelingen,
een soort psychische vivisectie dus, die
natuurlijk niet mogelijk is. Maar een
andere geleerde, dr. Liddell, heeft een
interessante proef genomen met twee
ling-geitjes. Het ene dier bleef steeds
bij de moeder, het andere werd iedere
dag 40 minuten van haar verwijderd.
Verder werden de diertjes geheel gelijk
behandeld, ze werden allebei door de
geitenmoeder gevoed. Tijdens de proef
periode werden de dieren van tijd tot
tijd in het donker gelaten. Het. is de
wetenschap bekend, dat het donker bij
geiten angsttoestanden veroorzaakt.
Hierbii bleek, dat het geitje, dat steeds
bij zijn moeder bleef, in het donker
vrolijk en gelijkmoedig bleef, terwijl
het andere dier in een soort „geeste
lijke verstarring" in een hoek kroop.
Het hield zelfs op melk te zuigen en
stierf enkele dagen later. Bowlby ziet
in dit voorval het duidelijke bewijs,
dat de erfeliikheid met deze kwestie
niets te maken heeft en dat de moeder
liefde bij jonge zoogdieren een levens
factor van de eerste rang is.
In Parijs kwam men tot de volgende
conclusies: het eerste jaar van het kind
is van doorslaggevende betekenis. Gees
telijke schade, die ëen kind in deze tijd
lijdt, kan desnoods nog tot de leeftijd
van twee en een half jaar genezen wor
den; daarna is het meestal te laat. Moe
derliefde kan in geen enkele vorm ver
vangen worden; alleen een moeder kan
genheid, van innige vertrouwdheid, een
voortdurende bron van vreugde vor
men. Een kind moge slecht gevoed cn
slecht behuisd, het kan vuil of ziek
zijn. zelfs slecht behandeld worden.
Maar als de ouders het niet geheel
van zich af stoten, vindt het z(jn gevoel
van veiligheid in de zekerheid, dat er
iemand is, voor wie het waarde heeft
en die, al is het ook soms onvoldoende,
voor hem zal zorgen tot het zelf zo ver
is. Zo beschouwd kan men begrijpen,
dat een kind zich in slechte huiselijke
omstandigheden heter ontwikkelt dan in
een goed geslicht.
JJEN HAAG heeft een reputatie op te
houden. Helaas niet zo'n bijster
verheffende; de roep namelijk, waar
voor de hofstedelingen blozend in een
hoekje zouden moeten gaan staan,
doch die bij de niet-Hagenaars een bron
vormt van spot en vrolijkheid. Men
bluft graag en doet dik en deftig, al
leen om tegenover zijn buren en zijn
andere plaatsgenoten de schijn te wek
ken, dat men zo vreselijk voornaam is
en het zo bijzonder goed heeft.
De vioolkist met aardappelen, de
houten ham en de lege champagnefles
en de lege gebaksdoos op de vuilnis
emmer zijn afgezaagde voorbeelden ge
worden. Men heeft al lang weer wat
nieuws gevonden! En dan bedoelen we
niet het gesprek, dat we afluisterden
des morgens om half negen op het
stembureau op de dag van de verkie
zingen, hoewel ook dat typerend is. Er
stond een vrij lange rij van wachten
den, toen het chique echtpaar binnen
kwam. „Wat naar is dat nou, dat we
niet dadelijk aan de beurt kunnen ko
men", vond mevrouw in haar gemaak-
ste Haags. „Vraag, of je even mag
voorgaan", adviseerde zij haar man,
„Ach nee, kindje", weerde hij af,
,,dan neem ik de wagen wel, dan kom
ik nog wel op tijd aan het station voor
de Parijse trein".
„O, ga je naar Parijs vandaag?",
vroeg mevrouw argeloos
Die Parijse trein ging pas twee en
een half uur later. En mevrouw wist
helemaal niet. dat haar ega naar Parijs
vertrekken zou
Zo houden we in Den Haag 6nze
stand op. Die reisjes naar Parijs vinden
we niet eens meer de moeite waard om
er onze vrouw mededeling van te doen
Waarschijnlijk heeft mijnheer zich
moeten haasten, om nog om negen uur
op zijn kantoorkruk te zitten.
We beschikken thans over een ander,
nieuw voorbeeld van Haagse bluf. Op
de autoveilingen en de automarkten,
waar tweede- en derdehands wagentjes
verhandeld worden, spreekt men offi
cieel van auto's met een „Haagse
radio". Wat dat is? Een wagen met een
sierlijk zwiepende antenne op het dak,
zonder dat er een radio-toestel in de
auto gemonteerd is.
Zo rijden ze thans in de voormalige
residentie rond: ziet u wel, buren, wij
hebben niet alleen een auto, maar bo-
voor haar kind een band van toegene- vendien een auto met een „radio"....
...Her v&eayj£- »N DE.
DuiN&N/
WIJ zaten, mjjn vriend die nooit nalaat m(] van de overbodigheid en uitzicht
loosheid van het leven te overtuigen, cn ik (die nimmer nog het geloof In
sterren, sprookjes en dromen heb verloren) in het café in Amsterdam. Er zaten,
als vale mussen verspreid, wat kunstenaars om ons heen, allen verdiept in
schijnbaar wereldomvattende problemen. Mij vriend wierp hun laatdunkende en
vernietigende blikken toe, die overigens geen doel troffen. Hij bezat baard,
bcbop-sokken noch ribfluweel cn telde dientengevolge in dit milieu niet mee.
Ik zwijg van mezelf, wijl ik sedert kindsbeen clbcrt cn stijve boord te dragen
pleeg.
Ergens tussen twee duin
ruggen onder de heerlijk-
leid Heemskerk op een
plaats waar het gebrom
aan de branding slechts
nauwelijks te horen is,
spiegelt traag het meertje.
Nergens waar ge ook zoekt -
mijlen en mijlen in de om
trek - vindt ge zulk een
zelfde meertje. Want het
kleine land aan de zee be
zit zijn schoonheid op de
zelfde wijze als waarop de
juwelier zijn schitterende to
pazen en gloeiende diaman
ten bezit: een enkel fonke
lend juweel tussen honderden
half-edelstenen. Maar waar
door valt 't waarlijk schone
heviger fonkelende meer op.
De machtige zee nam in
zijn greep het zand mee en
vormde een ring rond het la
ge land. Mensenhand legde
die ring vast en leverde het
mathematische bewijs van
zijn kunnen; hoewel niet van
zijn kunst. Doch toen kwam
de regen, die grille sporen
trok in het duinzand; steeds
vreemder wonderlijker spo
ren, die groeiden en verdiep
ten en samenkwamen in een
kom. Daar ontstond het
meertje in de duinen.
Duizenden hebben dit
meertje ontdekt en her-ont
dekt. Soms wisten zij het te
liggen en als hun schreden
zich naar de reeds bekende
plaats richtten en zij weer
stonden voor die kleine,
vlakke spiegel, dan zag men
verrassing in hun ogen. Een
vreugdevolle verrassing, die
men zichzelf in dit kleine
land bereiden kan.
was het vergevorderd avonduur,
toen wij daar de allerslechtste kof
fie van Amsterdam ondergingen. Mis
schien ook tengevolge daarvan begon
mijn vriend zich misprijzend over de
ons omringende laatste Mohikanen der
Amsterdamse bohème uit te laten. Hij
trachtte hun onbeduidendheid aan te
tonen, en hun gebrek aan sociaal ver
antwoordelijkheidsgevoel. Hij gaf (zei
hij) geen cent voor hun toekomst en
geen halfje voor hun onsterfelijkheid.
Er werd namelijk door hen niet ge
werkt. Ze dronken alleen maar koffie
in de avond en kletsten alle uren van
de dagen vol. Er kwam niets uit hun
handen. Ze demonstreerden en etaleer
den alleen maar hun nietswaardigheid.
Ze noemden zich avant garde, ma-r
waren (volgens hem) slechts parasie
ten en profiteurs.
Ik kende het stramien van dat ge
sprek. Er was niets nieuws bij. Het
was het oude lied op de oude wijs.
Men kan kunstenaars niet beoordelen
naar de vervulling van een achturige
werkdag; noch naar de regelmaat van
hun arbeid. Wat des burgers is. is nog
niet dat des kunstenaars. En ik zei
het hem, over de gronderige drab der
koffie heen.
Wij zwegen beiden en m'n gedach
ten gingen terug naar een soortgelijk
café. Niet in Amsterdam, maar in Pa
rijs. Café des Dömes, als ik me niet
vergis. Hoofdkwartier, uitvalspoort en
bruggehoofd der Franse existentialis-
ten. Ik zou niet graag beweren, dat zij
de laatste schildknapen der Europese
bohème vormden, maar er was wel de
gelijk enige overeenkomst tussen deze
lieden en de hier, om de koffie ver
eende Nederlandse ware en vermeende
artisten.
MOG zie ik dat wonderbaarlijke Fran-
se gezelschap, een dame, amper 20,
die zich, om de hemel mag weten wel
ke reden, een kleine, pittige snor had
laten aanmeten. Niemand scheen het
dwaas en absurd te vinden. Er was
een heer, die een groot schetsboek
voor zich had en iedere drie minuten
één der bladen vol potloodlijnen wierp,
daarna het blad er uit scheurde en het
verfrommeld onder de tafel gooide. Er
was een heer in turkoois-blauwe over
all, met rond de buik een okergele
sjerp. Er was een oud man, omzwach
teld met iets dat een kemelsharen pij
leek. Er was een meisje, dat alleen
maar tegen de muur aankeek, alsof ze
er dwars doorheen wilde zien. Alsof
alle wereldwonderen ergens aan die
muur kleefden en er alleen nog maar
op wachtten er afgepldkt te worden.
Er waren twee jongelieden, die een
grote bus tussen zich in hadden staan,
ïn die bus zaten, bovenaan, gaatjes.
Het kwam me voor, dat er goudvissen
of stekelbaarzen in die bus moesten
zitten. Maar plotseling begonnen ze
uit die bus te drinken. Het was geen
wijn en geen absinth, geen pernod en
niet één dier andere dranken, waar
van men zegt, dat de goden ze op de
Olympus dronken. Het was water.
Er waren twee dames, die spontaan-
Russisch deden en desondanks met
Rusland niets uitstaande hadden: of
het moesten hun langoureuze, kwijnen
de blikken zijn, die voor specifiek
Russisch plegen door te gaan, sedert
we Franse films zagen over Dosto-
jewski en andere voorgangers van An
na Blaman. En er was nog vee1 meer,
en het scheen alles zeer belangrijk.
Men kreeg daar de indruk, dat zich
hier de artistieke wereld samenbalde
en dat hier, zeer na aan de boorden
van de Seine, de grote vraagstukken
van Leven en Dood in laatste, aller
laatste instantie uit de doeken gedaan
werden.
Er zat ook een Engelsman, een rare
vent, in een soort hulah-hulah-shirt
van een der South Pacific-eilanden,
kanariegeel met paarse vlekken, die
het samenzijn der existentialisten be
keek, zoals alleen een Brit dat kan
met mateloze verbijstering over zóveel
onverhulde show en zóveel krampach
tig betoon van wereldsmart. Hij had
nog nooit zo iets gezien. Hij keek. zo
als men kijkt, als men nog jong is. naar
Gisternacht trof een agent van politie
op het Pijnackerplein te Rotterdam een
vijftienjarige knaap aan uit Amster
dam, die er doelloos rondliep. De agent
informeerde eens en kreeg zo'n nerveus
cn van angst getuigend onsamenhan
gend verhaal te horen, dat hij de jonge
man maar meenam naar het bureau
Daar werd hij opnieuw aan de tand ge
voeld. Toen kwam er uit, dat de jongen
met een zodanig slecht rapport van de
Mulo in de zak liep, dat hij niet naai
huis had durven gaan en over 's herer
wegen aan het dwalen was geslagen.
Hij is inmiddels naar de hoofdstaf
teruggezonden en hoopt nu maar. da'
de vreugde van zijn ouders over de br
houden terugkeer groter zal zijn dan d-
boosheid over het slechte rapport.
De Vrouw Zonder Hoofd, een panop
ticumbeeld van het Monster van Fran
kenstein en de hond met de zeéen
staarten. En toch zag hij niets bijzon
ders, die Brit in dat vloekende hulah-
hulah-hemd: hij zag alleen de wereld
waarin wij leven. En hij begreep er
niets van.
TOEN ik het café der existentialisten
verliet, viel m'n oog, in het voor
bijgaan, op een paar tekeningen, die
aan één der wanden hingen. Ze stel
den jonge hertjes en veulens voor.
Nooit, nooit had ik zulke hertjes en
veulens gezien: zo nobel, zo aandoen
lijk en zo geladen met stralend jong
leven. Het waren kunstwerken, omdat
ze diep ontroerden. En die kunstwer
ken waren gemaakt door één van deze
rare, onhebbelijke, onmaatschappelijke
en irriterend-artistiek doende mensen.
Er was er één onder hen, die een jonge
meester was.
Ik moest aan die herten eri die veu
lens denken, toen we daar, in Amster
dam, die smerige koffie zaten te drin
ken, en die vriend van me aldoor
voortzeurde over het bittere lot in de
ze tijd te moeten leven. En die niet
naliet die ganse jonge kunstenaarsbent
te denigreren. Ik dacht er aan, dat
wellicht ook onder hen een jonge
meester zou zijn. Waarom ook niet?
Hij bevond zich daar zelfs zeer waar
schijnlijk onder, gecamoufleerd door
ribfluweel en luidkeels tierende sok
ken. Om één zo'n meester gaat het. Die
ene meester zal eenmaal oprijzen uit
de middelmatigheid der leerlingen. En
ter wille van hèm dient men ook de
bohème te nemen. Mèt haar baarden,
kemelsharen pijen en verblinde woe
de op het burgerdom. Omdat ook dat
voorbijgaat. Als ze aan hun meester
werken toe zijn, is dat alles al lang ver
geten. Balzac schreef het beste deel
van z'n oeuvre, lijdend aan een maag
kwaal en met z'n voeten in een bakje
water. En laat ons zwijgen over de
manier waarop Bach, Maupassant en
tientallen anderen moesten werken, in
de tijd dat hun bohème alleen nog
maar een verre en sentimentele her
innering was.
Een goed vers, een waarachtig hert,
een onvergetelijke pagina proza, die
zich linea reeta in het hart der mens
heid boort, een melodie is voldoende
en alle valse bohèmerie, baarddracht
en niet al te oprecht beleden wereld
smart duizendvoudig waard. En alle
slechte koffie, geschonken in de aller-
kaalste artisten-kroeg van kunstzinnig
Amsterdam.
ANTHONY VAN KAMPEN.
JJET was allemaal begonnen met een
kapotte fietslamp. Ik weet niet of er
een draad was los getrild en ik draag
er evenmin kennis van of misschien
de roterende delen van de dynamo
waren vastgelopen. Er was wat los of
er zat wat vast en er was geen licht,
dót staat in iéder geval vast. En al-
waar het licht gedoofd is, aldaar
heerst duisternis.
Nu moet gezegd worden, dat Hubertus
de G., die de slechte rol speelde in
het drama, nog tal van lichtpunten
had ontdekt, maar dat kwam omdat
zijn geest werd bestraald door de
nobele glanzen van veel jenever. Hij
had, zijn rijwiel besturend op de
nachtstille straten, zelfs zóveel lich
tende blijdschap voelen opborrelen
(nu we toch over borrelen praten),
dat hij een hupserig gezang had aan
geheven.
De agent, die als getuige optrad,
kon het zich nog precies herinneren.
„De verdachte zong luidkeels een
slager van Dooris Déê. te weten Tie
voor Toe, edelachtbare".
Tea for two?, schrok de rechter
Ik dacht eerder dat het jenever voor
vier was geweest.
Maar dat bestreed Hubertus. Hij had
wel 'n slokkie op daarover wou 'ie
niet twisten „maar die agent zal
toegeven dat ik verre van laveloos
was".
Meneer was lastig, zei de agent.
En toen ik hem zijn naam en adres
vroeg, zei hii: Te kén een pak op je
sodem krijgen, vuile SS-er!
De rechter liet dat heel zwaar we-
aen. De agent deed zijn plicht, gelijk
de gemeenschap van hem verwacht.
Gelijk de gemeenschap niet ver
wacht, dat de burgerij dan de politie
mannen vergelijkt met bandieten en
straatrovers.
Hubertus probeerde er een onge
vaarlijke punt aan te draaien Die
aaent had 'm wreed bij de polsen ge-
vat -,en toen heb ik. in opwellende
boosheid en razend va de rijn, net',es
waren" °f '°m' SS-manleren
V praat er omheen, zei de rechter,
flinkerUW °!s een man> dat
KABEL