's Werelds befaamdste pianist boek van een onbekende De tragische ondergang van een eenzaam kunstenaar I TY l-l Yk Fijne sculptuur van KOGAN CLAUDIO ARRAU Pablo Picasso Jean Cocteau laat zich nu van andere kant kennen Proces geeft Henry Jonas bekendheid AMSTERDAMS PODIUM Anthony van Kampen z° WONDERKIND Fenomenaal geheugen en een verbluffende muziekkennis FILMFAN Een fraaie collectie Nimmer zichzelf door Henry Jonas De kunstenaar Wie is eigenaar Uorvlrt UinaooA (Van een muziekmedewerker EEN van de grootste pianisten van deze tijd is de 50-jarige Chileen Claudio Arrau. Deze uitspraak is niet zo maar een bewering om deze kunste naar een mooie pluim op de hoed te steken. Het is een verklaring, die ge baseerd is op de ongelooflijke succes sen, die hij in alle vijf werelddelen heeft behaald en op uitspraken van de meest gevreesde critici uit de culturele wereldcentra. Uitspraken als „de groot ste van de grote pianisten" in het Engelse blad Manchester Guardian, „Een onaantastbare kracht" in de New York Times, terwijl een vooraanstaand Amerikaans criticus zijn kunnen samenvatte in „De eerste pianist van onze tijd. Neem gelijke delen van Rachmaninoff en Gabrilowitsch en voeg daarbij een techniek zoals die van Horowits en U heeft een indruk van Arrau". Het is niet de eerste keer dat Claudio Arrau, zoals dezer dagen, in ons land veroleef voor het geven van een aantal concerten en het is ook niet de eerste keer dat hij hier overrompelende suc cessen behaalde. Vorig seizoen nog ontving hij een record-ovatie, die niet minder dan twaalf minuten duurde van het publiek en van het opgetogen Con- certgebcruw-orkest, waarmee hij zojuist had gespeeld in de Amsterdamse mu ziektempel. Maar zijn roem gaat verder terug. Veel verder zelfs. Want lang vóór hij zijn opzienbarend debuut maakte op New York's meest begeerde podium in Carnegie Hall in 1941, was er in de Ver. Staten ad dikwijls genoeg gesproken over een fabelachtige Zuid-Amerikaan, die was opgevoed in Duitsland, die een fantastisch repertoire en geheugen had, die a prima vista alles kon spelen en die thuis was in iedere periode en stijl van Bach tot Bartok. Er werd bij gezegd dat hij, als buitenlander, de Duitsers al op hun knieën en daarna Overeind had gebracht, met uitvoerin gen van alle pianowerken van Bach in een serie van 12 recitals in Berlijn en was toegejuicht door de cycli, die hij gaf van alle 32 Beethoven Sonates en alle pianowerken van Mozart, Schubert en Weber. Er werd van hem gezegd, dat hij op één lijn stond met de beste Schumann. Liszt- en Brahms-vertol- kers en dat hij een klasse apart was in Chopin, Ravel en Debussy. En om de maat vol te maken werd erbij gezegd, dat het vrouwelijk publiek van Moskou tot Buenos Aires helemaal onderste boven van hem was. De Russen betaal den twee tournee's van hem in 1934 en 1935, met juwelen en bont! CLAUDIO ARRAU werd in 1903 in een klein plaatsje in Chili geboren. Toen "hij vier jaar was, zag hij kans om zó van het blad een passage uit een Sonate van Beethoven te spelen. Daar was niet de minste verklaring voor, want er was nooit eerder een beroeps musicus in de familie geweest. Zijn moeder speelde wel piano en dus zou het kind op het gehoor hebben kunnen spelen, maar hij deed méér: hij leerde zichzelf noten lezen, of liever: het noten lezen ging hem net zo gemakke lijk af als plaatjes kijken. Toen hij vijf was. gaf hij zijn eerste recital en, nau welijks zeven, volgde zijn officieel de buut in Santiago. De Chileense rege ring was zó verrast door dit klaarblij kelijke genie dat het land had voortge bracht, dat zij hem, samen met zijn fa milie, hals over kop naar Duitsland stuurde om daar te studeren bij een van de grootste leraren uit die tijd, Martin Krause, één der laatste leerlingen van Liszt. Van zijn vijftiende jaar af, toen Krause stierf, tot 1925, toen hij het In ternationaal Pianisten-Concourse in Zwitserland won, is Arrau het zware eenzame pad naar rijpheid geheel alleen gegaan. Als een vreemdeling in een vreemd land zag hij kans het snobisti sche Duitse publiek lauweren te ont wringen, dank zij zijn groot talent en enorme wilskracht. Nu leest hij met een gevoel van be vrediging en nederigheid de lof, die hem wordt toegezwaaid en waarvoor hij zo hard heeft moeten werken. Arrau heeft niet alleen de bewonde ring van het publiek van het ene eind van de globe tot het andere eind veroverd, maar ook die der musici over de gehele wereld voor zijn adem benemende stijlbeheersing en een re pertoire en geheugen, die ongeëvenaard zijn op dit gebied. Zonder één blad mu ziek mee te nemen, kan hij 76 avonden achter elkaar een verschillend recital geven en bovendien nog 63 werken spe len met orkest. Geen wonder dat Claudio Arrau Chili's meest geëerde burger in het buitenland is. Er is een straat naar hem genoemd in Santiago en hij geniet het voorrecht te reizen op een diplomatiek Jan Engelman heeft jaren geleden in De Vrije Bladen een enthousiaste studie gewijd aan de Roemeens-Franse beeldhouwer Moissy Kogan. Zijn blijd schap was gerechtvaardigd, dunkt me. Kogan is een zeer verfijnd kunstenaar geweest, wiens werk hij was enige malen in ons land hier en daar enige verwantschap met een enkele Nederlander vertoont. Kogans werk bestaat uit niets anders dan het vrouwelijk naakt, steeds weer opnieuw in al zijn verfijning nage speurd. Ziet men al die torsjes bijeen en al die subtiele etsjes, da-.-, komt er misschien een gevoel van verveling op. Men krijg* iets te veel van ai dit goede Toch raakt men, wanneer men zo'n enkel stukje beziet, niet uitgekeken. Het is zo volmaakt van vorm, zo ethe risch allemaal, dat men zich kan voor stellen, dat Engelman eenmaal de ver leiding niet kon weerstaan, zulk een beeldje in de hand te nemen en het. zacht wegdromend te strelen. Men zou het hem willen nadoen. En daarom is het goed, dat al di< werk nu eens in het Stedelijk Museum te Amsterdam staat. Men hoeft niet alles te zien, om toch rijkelijk te kun nen genieten. Van W. paspoort, wat zijn komen en gaan over de wereid natuurlijk zeer vergemakke lijkt. Als een soort reizend cultureel attaché, ziet hij er trouwens ook van top tot teen uit als de charmante diplo maat met zijn golvend donkerblond haar, zijn feilloos geknipte snorretje en zijn elegante kleding. Zo reist hij zo'n 130.000 kilometer per jaar, van wereld deel naar werelddeel, ondertussen het ene concert na het andere gevend. Hoe houdt hij het vol? „Door veel biefstuk te eten en meer fruit dan wie dan ook buiten de jungle", zegt hij met een lach in zijn ogen. ARRAU componeert niet en dirigeren wil hij niet, maar hij heeft een zwak voor de film. Jaren geleden trad hij op in een Mexicaanse film over het leven van Liszt, waarin hij Liszt speelde als de jonge man en als grijs aard en daarbij, natuurlijk, piano speelde. Hij herinnert zich nog de echte tranen die over zijn wangen rolden toen Liszt ouder werd en stierf, zó was hij door het verhaal geroerd. Bij hem thuis in Long Island, waar Claudio Arrau zijn residentie heeft om zijn twee jonge kinderen een Ameri kaanse opvoeding te geven, heeft hij verzameld wat hij noemt „de buit van mijn reizen". Daar staan zeldzame Afri kaanse beelden, opgepikt in Europa en Zuid-Afrika; antieke Chinese stukken daterend uit de vierde eeuw; antiquitei ten in velerlei vorm, moderne schilde rijen uit Zuid-Amerika en renaissance voorwerpen uit Italië. Zijn charmante vrouw, die een filmcarrière in Europa opgaf, om haar beroemde man te vol gen, heeft er een heel werk mee. „Ik heb er nu eenmaal een hekel aan", zegt Arrau, „als iets niet precies op zijn plaats staat". De tournee die Claudio Arrau in ons land bracht, voert hem ook naar Duits land, Italië, Frankrijk en Zwitserland met als hoogtepunt zijn optreden in de Londense Royal Albert Hall gedurende de kroningsperiode. „Maar daarna gaan we naar een villa in Zuid-Frankrijk en ik bezweer U, dat ik de hele zomer absoluut niets ga uitvoeren". Over Picasso als schilder zullen de meningen wel altijd verdeeld blijven zijn grafisch werk van de laatste vijf Jaar behoort echter tot het mooiste, wat er op het ogenblik op dit gebied bestaat. In het Stedelijk Museum te Amsterdam is de komende weken een uitermate fraaie collectie te zien, die een overzicht geeft van wat de meester in de laatste tijd heeft gemaakt. Een paar groepen drukken geven een inzicht in de manier waarop hij, uit gaande van een bepaald gegeven, dit omspeelt en verwerkt, totdat hij tot een volkomen symbolische vorm komt. Andere geven de oplossing van de vorm in een zuiver decoratief lijnen spel; daarin nadert hij Matisse zonder ooit zijn eigen „taal" te verloochenen. Het meest indrukwekkend is echter wel het laatste werk. Het staat vaak op het grensgebied van een bepaalde techniek en is daardoor verrassend en boeiend. De steendruk is hier volkomen schilderachtig gebruikt; tal van deze werken zou men in verf en kleur kun nen denken. Dat geldt met name van een aantal vrouwenkoppen en daarmee verwante composities. Andere, zoals zijn verbeeldingen van het stierenge vecht, vertonen in de afwisseling van zwart, wit en tussentinten, een bewe ging en een actie, die in hun eenvoud van een waarlijk verbluffend meester schap zijn. Er zijn enkele gevoelig geboetseerde bronsjes, waarin als het ware wordt teruggegrepen op praehistorische beeldjes. Mooi zijn ze niet altijd, wel merkwaardig als uitingsvorm. Van W. (Van onze Parijse correspondent) „JA, INDERDAAD, ik tooi me altijd met een feestneus, maar dat doe ik vanwege het pleizier u voor de gek te houden. Bovendien bescherm ik mijn neus er mee", schrijft Jean Cocteau in zijn .Journal d'un inconnu", zijn Dagboek van een Onbekende. Die onbekende, dat is Cocteau zelf, die op zijn zestigste jaar nu eindelijk eens wil vertellen wie hij eigenlijk is, hoe hij zichzelf ziet en hoe hij over zijn publiek denkt. Veertig jaar lang heeft deze duivelskunstenaar, die met even veel pleizier schrijft, dicht, tekent, schildert, als dat htj films maakt, de gecul tiveerde mensen beziggehouden en anderen verwonderd. Hij was als een koorddanser, die het publiek met zijn be hendigheid, zijn gewaagde fratsen in spanning wist te houden. Maar hij was nooit zichzelf. Hij heeft altijd toneelgespeeld in het dagelijks leven, maar ook in zijn werk. MOOIT had men enig n houvast aan wat hjj zei, omdat hij zijn stellingen een paar pagina's verder met hetzelfde gemak wist tegen te spreken. Hij heeft de mensheid geamuseerd, door elkander geschud, ge- ergerd en in bewondering gebracht. Maar hij heeft er altijd voor gezorgd dat men hem niet kon vangen, niet ergens bij kon indelen. Zijn grootste pleizier leek het publiek te epateren, zich zelf met een bewonderens waardige élegance tegen te spreken. Hg heeft de bril- lantste stijl van al zijn tijd genoten, maar hg heeft zijn knapheid vooral gebruikt om te tonen, dat wit en zwart van hetzelfde gege ven voor hem even gemak kelijk bewijsbaar waren. In zijn „Journal d'un In connu" is hij echter plot seling zichzelf geworden. Hij is, zoals men in de in leiding leest, gescheiden van de verkeerde persoon lijkheid, die men hem heeft opgedrongen. De Onbeken de maakt zijn dagboek be kend. Hij rafelt zijn boeken, zijn gedichten, zijn films uiteen, verklaart wat er achter schuilt, wat hij er mee bedoeld heeft en is daarbij kinderlijk blij zaken te ontdekken in zijn eigen werk, die hjj nu paus voor het eerst ziet. „Ik ben", zo schrijft de Onbekende, „zon der twijfel de onbekendste en tegelijkertijd beroemdste dichter. Dat stemt mij soms treurig, want de beroemd heid maakt me verlegen en ik zou liever geliefd dan be roemd zijn". In zijn dagboek is Cocteau soms ook ont stellend eerlijk. Hjj blijkt zichzelf beter te kennen dan wie ook. Hij verwijt zichzelf, dat hij er altijd op uit schijnt te zijn om te behagen. Hij doet en schrijft wat de mensen van hem verwachten en is te handig, te slap of te lui om zijn publiek zijn eigen ideeën op te dringen. Hij schrijft met wellust en luistert met een zichtbaar genoegen naar wat hij heeft geschreven, zoals sommige acteurs ln extase naar zichzelf kunnen luisteren. Hij speelt, beter gezegd, goochelt met woor den. Dat doet hij met een ongelooflijke behendigheid. Maar het gevolg is, dat het spelen met de woorden be langrijker wordt dan de woorden zelf. Dat ze hol gaan klinken. In het Dag boek van een Onbekende schrijft Jean Cocteau, wiens boeken reusachtige oplagen halen, wiens toneelstukken in heel de wereld worden opgevoerd en wiens films millioenen bezoekers heb- getrokken, dat hij zijn eigen zwakhedeh best kent. Hij geeft echter toe, dat hij zelf pleizier heeft in die zwak heden. Maar voor het eerst komt er bij deze literaire koorddanser een zekere bit terheid naar voren. Ik oogst overal applaus en succes. Maar waarvoor men klapt, wat mijn succes uitmaakt, dat ben ik eigenlijk niet. Ik blijf een onbekende. Achter de koorddanser, de intellec tuele grappenmaker, schuilt de echte Cocteau. GEEN NAR. {-JET wonderlijke is alleen dat die echte Coctau, die Onbekende, ons niet veel nieuws brengt. De schrijver is zeer zeker niet zo naïef te denken, dat zijn grote publiek hem inderdaad al3 een nar beschouwt. Men ziet in hem een artistieke goochelaar. Iemand die heel vroeg opstaat, met veel trompetgeschal aan kondigt dat de zon op zal komen, waarna hij zichzeir op de borst slaat alsof hij die zonsopgang zelf veroor zaakt heeft. Waarbij hij het spel zo goed gespeeld heeft f'/t men nog een ogenblik kon denken dat hij inder daad de zon kan doen op komen. Men heeft in Coc teau nooit 'n groot auteur gezien. Maar wel een artist, die over meer geest beschikt dan heel de Aca démie Frangaise. Cocteau behoeft niet ontevreden te zgn met de plaats, die hij in de wereld der kunsten inneemt. En hij doet er niet zo goed aan ons te willen wijsmaken, dat hij eigenlijk gean duivelskunstenaar is, maar een hoogst ernstige en ondanks zijn succes mis kende schrijver. Daarbij ts hij bijzonder hatelijk voor zijn publiek. Hij beweert dat zijn boeken alleen door snobs gelezen worden. Die snobs werpt hij nu op de vuilnisbelt. Hij ver vloekt Parijs met znn „hor den gloriemakersHij heeft de Franse -hoofdstaa zelfs vaarwel gezegd, om zich ergens in een klein plaatsje aan de Zuidkust te gaan terugtrekken. „Pa rijs is gevuld met stroop- smeerders. Ze smeren zo veel stroop op je. dat er van jezelf niets overblijft. Dan werpen ze zich als een troep mieren op je en verslinden je. Wanneer je dat niet zo geslaagd vindt, zijn ze boos". Het Dagboek van een On bekende is in Frankrijk niet zo goed ontvangen Men vindt het niet ge slaagd, dat die voortreffe lijke koorddanser nu plotse ling zulke ernstige memoi res gaat schrijven. Maar Cocteau kennende is het best mogelijk, dat hij zich zelf alleen maar eens van een andere kant heeft be licht om te zien welke reac ties hierop zouden komen. Misschien heeft hij ook hier weer toegegeven aan het geheim, dat de grote danser Serge de Diaghilev hem gegeven heeft, toen de jon ge Cocteau hem vroeg hoe hij succes zou kunnen heb ben: Verbaas de mensen (Van onze speciale verslaggever) QE schilderijen Henry Jonas van zijn duizenden waard. Zij be horen aan zijn erfgena men!' Zo pielt rar Van den Hove uit Maastricht voor de rechtbank te Roermond. De advocaat van de tegenpartil tracht de bewering te ontzenu wen. Er wordt verbitterd gestreden om een na latenschap, die acht jaar na de tragische dood van de Maastrichtse kunst schilder Henry Jonas pas te voorschijn kwam. In Juni van het vorige jaar begon deze geschie denis. Toen werd er In Venray een tentoonstel ling van de schilderijen van Henry Jonas gehou den. Wanneer de expo sitie enkele dagen ge opend Is, komt een deur waarder uit Roermond, vergezeld door enkele Rijksveldwachters en legt beslag op de schil derijen. Deze schilde rijen door de organi satoren van de tentoon stelling voor 30.000. verzekerd! behoren aan de erfgenamen en zijn thans onrechtmatig in het bezit van de huidige eigenaar, zo zegt men. Dat wordt natuurlijk betwist en daérom dient dan de zaak voor de rechtbank te Roermond, die ln deze moeilijke kwestie een uitspraak moet doen. Een schilderij uit de ziekteperiode. Hieruit spreekt wel sterk het verlangen naar veiligheid. (AM de zaak goed te begrijpen moeten we in het jaar 1933 beginnen. Dam is Jonas een tamelijk bekend kunst schilder in Maastricht. Hij werkt hard, maar in die crisisjaren kan een kun stenaar zeker niet veel verdienen. Het is dam ook een slag als het blijkt, dat Jonas geestesziek is en moet worden verpleegd. Hij komt in een gesticht te Venray. Hier laat men hem, als tijd verdrijf en ook waarschijnlijk voor zijn genezing, schilderijen maken. Doek en verf geeft hem de inrichting. Maar al deze schilderijen verdwijnen vreemd genoeg. Jonas geeft zijn werk weg, zegt men. Misschien vindt men dén nog dat zijn werk geen waarde heeft. Wie weet? Maar in ieder geval, wanneer Jonas na een viertal jaren genezen wordt ontslagen, brengt hij slechts een ^twintig schilderijen mee naar huis. Het is dam het jaar 1937. Jonas zelf spreekt niet graag over zijn periode in de inrichting. Zijn familie wil hem er niet mee lastig vallen, maar ze vinden het vreemd, dat veel van zijn werken zijn verdwenen. Jonas wordt dan weer ziek en na een tragi sche tijd overlijdt h(j in 1944. Onderwijl worden de schilderstuk ken van Jonas meer waard. Men begint hem te waarderen. Hier en daar dui- Het laatste portret van Jonas IEDER MENS heeft zo z'n eigen dingen, waar voor hij angst heeft. De een is het voor een volle zaal met mensen. De ander voelt zich weg- krimpen van narigheid bij het betreden van een ziekenhuis. De derde kan niet tegen de tram of een autobus. Bij mij zijn het de Banken. Ik had dezer dagen iets te doen in een der Amsterdamse Banken, en het was het bekende proces; bij het beklimmen van het koninklijk bordes daalde mijn zelfvertrouwen reeds diverse graden, en het daalde nog meer tijdens de verplichte cirkelgang in de draaideur. Daar stond ik, op de bekende bedremmelde wijze, met achter me de veilige straat en vóór me de ziel, het hart en de inge wanden van De Bank. Een bank is iets groots, iets voornaams, iets ont zaglijks. Men ziet het geld niet, maar men weet dat het er is. Het geld, waarom het allemaal nu eenmaal draait. Het geld, waarvan men zegt dat net niets met geluk te maken heeft, hetgeen ech ter uitsluitend verkondigd wordt door hen, die het al hebben. Ik reisde een paar weken geleden met een oude kennis. Hij vertelde me, dat een onzer gemeenschappelijke vrienden, die jaren uit het gezichtsveld verdwenen was, plotseling was komen opduiken. Hij was voor de derde maal getrouwd, hij had een enorme erfenis gekregen, hij bezat een paard en een groot zeegaand jacht. Hij had geld in z'n zak, thuis en op een Bank. Hij had bedienden, een eigen zomerhuis aan de Rivièra en een vriendin. Hij had een reis gemaakt door driekwart van de hele wereld. Enzovoorts. „Wel", zei m'n vriend „en hoe denk je nou dat Piet zich voelt, met al dat geld en dat jacht en de rest?" „Dóódongelukkig", zei ik haastig, want dat is nu eenmaal de schamele troost der ón-gesitueer- den. ..Je moet het niet geloven" zei de ander. •Hij is 'olmaakt ge'ukkig" Maar ik had het o"er de Bank. In de ingewan den zaten de dames en heren, ernstig en goed gekleed. De Bank glom van chroomstaai en mahonie. Ik liep op tegels, waarvan ik er graag één gehad zou hebben om op de schoorsteen te zetten, als pronk. Er hingen lampen, die aan zonnen deden denken. Het was er dof en stil van rijkdom. Kortom De Bank. Ik'moest wachten, hetgeen normaal is in Ban ken. Vóór me ruiste een oceaan van typemachi nes. Een kleine honderd dames en heren typten. Een wonderlijke muziek, die schrijfmachine- symphonie. Hoe zacht ook, hoe schijnbaar be deesd, zit er iets vijandigs in die muziek van tien duizend kleine, zwart-witte toetsen. Het zijn de toetsen, die de welstand van duizend onbekende mensen bespelen. Of hun ondergang. Ik stond daar maar achter die donker-mahonie balie en omdat het lang duurde, bekeek ik de dames en heren. Een goed-gekleed leger noest- voortarbeidende mensen. Ze typten, telefoneer den,schreven of bespeelden machines. Het was aanzienlijk imponerend en er ging een sfeer van macht van uit. Ik vond mezelf niet veel meer, van de ene voet op de andere leunend voor die balie. Ik was maar van één ding zeker: dat dit alles met m ij n welstand en ondergang niets te maken had. Het ging om honderd gulden deviezen, een belachelijke kruimel in die geld-Himalaja daar voor me. Toen kwam de jongeman, die aanleiding werd tot dit Podium. Hij stond op en aanzag mij. Hii was, denk ik, drie en twintig. Blauw pakje, grijs dasje. In z'n colbert-zakje zaten drie glimmende vulpotloden en twee vulpenhouders. Dat alles tegen een ach tergrond van een paars lefdoekje. Hij droeg een bril en was een weinig scheel. Z'n gelaatskleur was grauw, dank zij de daglichtlampen, die alle uren van de dag in De Bank schijnen. Z'n haar lag als glanzend nylon over z'n smal schedeltje geplakt. Hij richtte het woord tot me met een hoog, schraal, dun stemmetje. Toen wist Ik dat hij geen mens was, maar een machine. En wat er échter hem zat waren ook gedeeltelijk machines, tenminste, dat leek er veel op. Op dat ogen blik kreeg ik diep medelijden met die jonge bankbediende, met al z'n zilveren vulpotloden en z'n lefdoekje. Omdat er zo hopeloos weinig men selijks ln hem was overgebleven. Hg was een deel van De Bank. Waarschijnlijk een prima be diende. Maar even waarschijnlijk nog maar een restant mens. K DACHT aan Rudyard Kiplings „Djungle- book' Aan de kleine Mowgli, het mensenkind levend in de wildernis, tussen de dieren des velds, onder God's sterren, slapend in het bos, bü Schir Khan, de tijger, bij de wolven, bij de brullende waterval. Ik dacht aan de millioenen jonge men sen, die ook nu nog ergens in deze wereld leven, en vrij zijn. Die nog niet de gevangenen zijn van daglichtlampen en neon, van mahonie en chroom- staal, van schrijfmachines en telefoons. Die nog niet gevangen zijn door diploma's en kasboeken, door balansen en rekening-couranten. Misschien lijden die millioenen op bepaalde tiiden honger; misschien zijn ze op hun tijd ongelukkig; mis schien worden ze opgejaagd door hun demonen. Maar ze zijn ergens vrij. waar wij, in de paradij zen onzer steden, verbannen werden tot levens lang machinemens. Ik dacht aan de mensen, waarvan men zegt, dat ze leven en sterven in nog onontwikkelde gebieden. Het zijn de groepen, waaronder internationale instellingen als UNESCO werken. Niemand zal kunnen beweren dat dit werk niet sympathiek en niet noodzakelijk is. Natuurlijk Is het noodzakelijk. Het einde zal ech ter ziin: vulpennen, schrijfmachines en lefdoek- jes. En geplakte haren boven schele ogen. Ma- cbine-mensen. levend onder daglichtlampen. De laatste Moweli's sterven uit. Nooit besefte ik het zozeer als dip mo"en achter de balie van die Amsterdamsp Bank Toen dip arme bannelinp me hieln, waarvoor allp paradiisdenren al lang geleder in bet slot gevallen zijn. De deuren, waar. achter He zon schiint waar watervallen ruisen waar achter donker bladerdak vreemde dieren ritselen. Waar de mens slaant onder bet licht der sterren en vaar de wind hpm wekt Maar waar schrijf Ik over, ln een wereld van asfalt en nylon En waarin we de zon alleen nog kunnen zien doorzonnebrillen I ken Kerken van hem op, die onbekend zijn. Waarschijnlijk in Venray geschil derd! De familie in Maastricht wordt waakzaam. Deze doeken, vrij veel waard, blijken, na informatie, inder daad uit particulier bezit in Venray te stammen. Toen Jonas in het gesticht zat, had hij volgens de Nederlandse wet niet het recht iets weg te schen ken. Hy was in die ziekte-periode „han- delings-onbekwaam", zoals dat wette- lijk heet. Deze schilderijen zijn dus niet langs juiste wegen in het bezit van de huidige 'eigenaars gekomen, zegt de familie in Maastricht. Eerst wil men op deze enkele schilderstukken beslag laten leggen, maar dan bedenkt men zich. Er zit vast nog meer te Venray. Als men dus zyn tijd weet af te wach ten kan men in één klap veel meer „vangen". Dan komt de kans. In Ven ray wordt een schilderijen-tentoonstel ling van Jonas georganiseerd. Bij de opening blijken er van de 62 aanwezige doeken liefst58 onbekend te rijn. De deurwaarder verschijnt en voor de rechtbank te Roermond vindt het volgende bedrijf van dit drama plaats, nE familie Jonas oefende van ouder op ouder het eerzame beroep van huisschilder uit. Zo kwam ook Henry Jonas, die op 8 Mei 1878 was geboren, by zyn vader in de leer. Al vroeg blijkt de jongen een groot tekentalent te be zitten. Toch blijft hij zyn handwerk uitoefenen, hoewel hij 's avonds naar de tekenschool gaat. Hier krijgt hij ook schilderles en zyn leermeester, Robert Graafland, dringt er by hem op aan zich geheel aan de kunst te wijden. Maar dat is onmogelyk. Jonas moet voor zijn ziekelyke vrouw zorgen. Eerst wanneer deze overlydt, gaat Henry hij is inmiddels reeds 38 jaar oud naar de Rijks-Academie voor Beelden de Kunst te Amsterdam. Na een studie van enkele jaren keert hij naar »JB geboortestad terug en vestigt zich in zyn ouderlyk huis als kunstschilder. Door zijn relatie met de beroemde architect Boosten krijgt hij opdrachten. Vooral als glazenier trekt het werk van Jonas de aandacht. Dan begint zijn ziekte zich te open baren. Een lange lijdensweg volgt Jonas maakt desondanks nog zeer ven dienstelijk werk. Na een moeilijke tij» overlijdt hy op 14 September 1944. IN HET STILLE en mooie Bonnefan- ten-museum te Maastricht hangt i® de grote bovenzaal een aantal schilde rijen van Jonas. Een portret van zyB moeder, met oneindige liefde geschil derd. Een „Suzanna in het bad" van verrassende schoonheid en zyn zch- portret dat zo bekend is geworden. Bij zijn familie in Maastricht hangen nog veel meer schilderijen, wantJonw was een vruchtbaar schilder. Verscfi"- lende van deze stukken zijn middel"w- tig van kwaliteit, andere daarentegen zonder meer meesterlijk. Als van kunstenaars vooral van die uit "r Zuiden dringt zijn roem langzaam ons land door en thans eerst u,or.e. zijn schilderstukken bekend. Een D kendheid die, helaas, ook ten dele het tragische proces is te danken. In zijn werkwyze was Jonas dire en hevig. Men kan hem vergelijken m de andere, beroemde, Nederland schilder, wiens geboortedatum we deze weken vieren, Vincent van j Niet alleen dat de vergelyking cms wordt opgedrongen door de 8CIL ziekte van deze beide kunstenaa maar ook hun werk lijkt OP, ,L' Beiden maakten vele zelfportretje Beiden werkten intens en toch vi-s Hun kleuren zyn mooi en toch tor kelend. Inderdaad ook Henry J®, van Maastricht was een groot kun» naar. wordt dan voor de rechtbank^® Roermond door de advocaten 8L beschut geduP1' B vóór L i batteerd, geconcludeerd, verdedigd, gerepliceerd, en ceerd. Het kan nog tijden duren yrt, er een uitspraak vult. Onderwijl daar in Venray de in beslag schilderstukken van oe schilder ',c Jonas. Ge-woon in het huis va"#]j wachtmeester der marechaussee, u» bewaker fungeert Misschien een onbegrijpeU'ke fj aan schoonheid, in ieder geval ee „rAi- aardig geldsbedrag vertegenw»® gend! Schilderijen die nu, sent rtjjL.-g de dood van hun maker, hem e'n de bekendheid gaven, wier op Henry Jonas zeker recht heeft.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1953 | | pagina 8