's Werelds befaamdste pianist
boek van een onbekende
De tragische ondergang van
een eenzaam kunstenaar
I TY l-l Yk
Fijne sculptuur van
KOGAN
CLAUDIO ARRAU
Pablo Picasso
Jean Cocteau laat zich nu
van andere kant kennen
Proces geeft Henry Jonas bekendheid
AMSTERDAMS PODIUM
Anthony van Kampen
z°
WONDERKIND
Fenomenaal geheugen
en een verbluffende
muziekkennis
FILMFAN
Een fraaie collectie
Nimmer zichzelf
door
Henry Jonas
De kunstenaar
Wie is eigenaar
Uorvlrt UinaooA
(Van een muziekmedewerker
EEN van de grootste pianisten van
deze tijd is de 50-jarige Chileen
Claudio Arrau. Deze uitspraak is niet
zo maar een bewering om deze kunste
naar een mooie pluim op de hoed te
steken. Het is een verklaring, die ge
baseerd is op de ongelooflijke succes
sen, die hij in alle vijf werelddelen
heeft behaald en op uitspraken van de
meest gevreesde critici uit de culturele
wereldcentra. Uitspraken als „de groot
ste van de grote pianisten" in het
Engelse blad Manchester Guardian,
„Een onaantastbare kracht" in de New
York Times, terwijl een vooraanstaand
Amerikaans criticus zijn kunnen
samenvatte in „De eerste pianist van
onze tijd. Neem gelijke delen van
Rachmaninoff en Gabrilowitsch en
voeg daarbij een techniek zoals die van
Horowits en U heeft een indruk van
Arrau".
Het is niet de eerste keer dat Claudio
Arrau, zoals dezer dagen, in ons land
veroleef voor het geven van een aantal
concerten en het is ook niet de eerste
keer dat hij hier overrompelende suc
cessen behaalde. Vorig seizoen nog
ontving hij een record-ovatie, die niet
minder dan twaalf minuten duurde van
het publiek en van het opgetogen Con-
certgebcruw-orkest, waarmee hij zojuist
had gespeeld in de Amsterdamse mu
ziektempel.
Maar zijn roem gaat verder terug.
Veel verder zelfs. Want lang vóór hij
zijn opzienbarend debuut maakte op
New York's meest begeerde podium in
Carnegie Hall in 1941, was er in de Ver.
Staten ad dikwijls genoeg gesproken
over een fabelachtige Zuid-Amerikaan,
die was opgevoed in Duitsland, die een
fantastisch repertoire en geheugen
had, die a prima vista alles kon spelen
en die thuis was in iedere periode en
stijl van Bach tot Bartok. Er werd bij
gezegd dat hij, als buitenlander, de
Duitsers al op hun knieën en daarna
Overeind had gebracht, met uitvoerin
gen van alle pianowerken van Bach in
een serie van 12 recitals in Berlijn en
was toegejuicht door de cycli, die hij
gaf van alle 32 Beethoven Sonates en
alle pianowerken van Mozart, Schubert
en Weber. Er werd van hem gezegd, dat
hij op één lijn stond met de beste
Schumann. Liszt- en Brahms-vertol-
kers en dat hij een klasse apart was in
Chopin, Ravel en Debussy. En om de
maat vol te maken werd erbij gezegd,
dat het vrouwelijk publiek van Moskou
tot Buenos Aires helemaal onderste
boven van hem was. De Russen betaal
den twee tournee's van hem in 1934 en
1935, met juwelen en bont!
CLAUDIO ARRAU werd in 1903 in
een klein plaatsje in Chili geboren.
Toen "hij vier jaar was, zag hij kans
om zó van het blad een passage uit een
Sonate van Beethoven te spelen. Daar
was niet de minste verklaring voor,
want er was nooit eerder een beroeps
musicus in de familie geweest. Zijn
moeder speelde wel piano en dus zou
het kind op het gehoor hebben kunnen
spelen, maar hij deed méér: hij leerde
zichzelf noten lezen, of liever: het
noten lezen ging hem net zo gemakke
lijk af als plaatjes kijken. Toen hij vijf
was. gaf hij zijn eerste recital en, nau
welijks zeven, volgde zijn officieel de
buut in Santiago. De Chileense rege
ring was zó verrast door dit klaarblij
kelijke genie dat het land had voortge
bracht, dat zij hem, samen met zijn fa
milie, hals over kop naar Duitsland
stuurde om daar te studeren bij een van
de grootste leraren uit die tijd, Martin
Krause, één der laatste leerlingen van
Liszt.
Van zijn vijftiende jaar af, toen
Krause stierf, tot 1925, toen hij het In
ternationaal Pianisten-Concourse in
Zwitserland won, is Arrau het zware
eenzame pad naar rijpheid geheel alleen
gegaan. Als een vreemdeling in een
vreemd land zag hij kans het snobisti
sche Duitse publiek lauweren te ont
wringen, dank zij zijn groot talent en
enorme wilskracht.
Nu leest hij met een gevoel van be
vrediging en nederigheid de lof, die
hem wordt toegezwaaid en waarvoor
hij zo hard heeft moeten werken.
Arrau heeft niet alleen de bewonde
ring van het publiek van het ene
eind van de globe tot het andere eind
veroverd, maar ook die der musici
over de gehele wereld voor zijn adem
benemende stijlbeheersing en een re
pertoire en geheugen, die ongeëvenaard
zijn op dit gebied. Zonder één blad mu
ziek mee te nemen, kan hij 76 avonden
achter elkaar een verschillend recital
geven en bovendien nog 63 werken spe
len met orkest.
Geen wonder dat Claudio Arrau
Chili's meest geëerde burger in het
buitenland is. Er is een straat naar hem
genoemd in Santiago en hij geniet het
voorrecht te reizen op een diplomatiek
Jan Engelman heeft jaren geleden
in De Vrije Bladen een enthousiaste
studie gewijd aan de Roemeens-Franse
beeldhouwer Moissy Kogan. Zijn blijd
schap was gerechtvaardigd, dunkt me.
Kogan is een zeer verfijnd kunstenaar
geweest, wiens werk hij was enige
malen in ons land hier en daar
enige verwantschap met een enkele
Nederlander vertoont.
Kogans werk bestaat uit niets anders
dan het vrouwelijk naakt, steeds weer
opnieuw in al zijn verfijning nage
speurd. Ziet men al die torsjes bijeen
en al die subtiele etsjes, da-.-, komt er
misschien een gevoel van verveling op.
Men krijg* iets te veel van ai dit goede
Toch raakt men, wanneer men zo'n
enkel stukje beziet, niet uitgekeken.
Het is zo volmaakt van vorm, zo ethe
risch allemaal, dat men zich kan voor
stellen, dat Engelman eenmaal de ver
leiding niet kon weerstaan, zulk een
beeldje in de hand te nemen en het.
zacht wegdromend te strelen. Men
zou het hem willen nadoen.
En daarom is het goed, dat al di<
werk nu eens in het Stedelijk Museum
te Amsterdam staat. Men hoeft niet
alles te zien, om toch rijkelijk te kun
nen genieten. Van W.
paspoort, wat zijn komen en gaan over
de wereid natuurlijk zeer vergemakke
lijkt. Als een soort reizend cultureel
attaché, ziet hij er trouwens ook van
top tot teen uit als de charmante diplo
maat met zijn golvend donkerblond
haar, zijn feilloos geknipte snorretje en
zijn elegante kleding. Zo reist hij zo'n
130.000 kilometer per jaar, van wereld
deel naar werelddeel, ondertussen het
ene concert na het andere gevend. Hoe
houdt hij het vol? „Door veel biefstuk
te eten en meer fruit dan wie dan ook
buiten de jungle", zegt hij met een
lach in zijn ogen.
ARRAU componeert niet en dirigeren
wil hij niet, maar hij heeft een
zwak voor de film. Jaren geleden
trad hij op in een Mexicaanse film over
het leven van Liszt, waarin hij Liszt
speelde als de jonge man en als grijs
aard en daarbij, natuurlijk, piano
speelde. Hij herinnert zich nog de echte
tranen die over zijn wangen rolden toen
Liszt ouder werd en stierf, zó was hij
door het verhaal geroerd.
Bij hem thuis in Long Island, waar
Claudio Arrau zijn residentie heeft om
zijn twee jonge kinderen een Ameri
kaanse opvoeding te geven, heeft hij
verzameld wat hij noemt „de buit van
mijn reizen". Daar staan zeldzame Afri
kaanse beelden, opgepikt in Europa en
Zuid-Afrika; antieke Chinese stukken
daterend uit de vierde eeuw; antiquitei
ten in velerlei vorm, moderne schilde
rijen uit Zuid-Amerika en renaissance
voorwerpen uit Italië. Zijn charmante
vrouw, die een filmcarrière in Europa
opgaf, om haar beroemde man te vol
gen, heeft er een heel werk mee.
„Ik heb er nu eenmaal een hekel aan",
zegt Arrau, „als iets niet precies op zijn
plaats staat".
De tournee die Claudio Arrau in ons
land bracht, voert hem ook naar Duits
land, Italië, Frankrijk en Zwitserland
met als hoogtepunt zijn optreden in de
Londense Royal Albert Hall gedurende
de kroningsperiode. „Maar daarna gaan
we naar een villa in Zuid-Frankrijk en
ik bezweer U, dat ik de hele zomer
absoluut niets ga uitvoeren".
Over Picasso als schilder zullen de
meningen wel altijd verdeeld blijven
zijn grafisch werk van de laatste vijf
Jaar behoort echter tot het mooiste,
wat er op het ogenblik op dit gebied
bestaat. In het Stedelijk Museum te
Amsterdam is de komende weken een
uitermate fraaie collectie te zien, die
een overzicht geeft van wat de meester
in de laatste tijd heeft gemaakt.
Een paar groepen drukken geven een
inzicht in de manier waarop hij, uit
gaande van een bepaald gegeven, dit
omspeelt en verwerkt, totdat hij tot
een volkomen symbolische vorm komt.
Andere geven de oplossing van de
vorm in een zuiver decoratief lijnen
spel; daarin nadert hij Matisse zonder
ooit zijn eigen „taal" te verloochenen.
Het meest indrukwekkend is echter
wel het laatste werk. Het staat vaak
op het grensgebied van een bepaalde
techniek en is daardoor verrassend en
boeiend. De steendruk is hier volkomen
schilderachtig gebruikt; tal van deze
werken zou men in verf en kleur kun
nen denken. Dat geldt met name van
een aantal vrouwenkoppen en daarmee
verwante composities. Andere, zoals
zijn verbeeldingen van het stierenge
vecht, vertonen in de afwisseling van
zwart, wit en tussentinten, een bewe
ging en een actie, die in hun eenvoud
van een waarlijk verbluffend meester
schap zijn.
Er zijn enkele gevoelig geboetseerde
bronsjes, waarin als het ware wordt
teruggegrepen op praehistorische
beeldjes. Mooi zijn ze niet altijd, wel
merkwaardig als uitingsvorm.
Van W.
(Van onze Parijse correspondent)
„JA, INDERDAAD, ik tooi me altijd met een feestneus,
maar dat doe ik vanwege het pleizier u voor de gek te
houden. Bovendien bescherm ik mijn neus er mee",
schrijft Jean Cocteau in zijn .Journal d'un inconnu", zijn
Dagboek van een Onbekende. Die onbekende, dat is
Cocteau zelf, die op zijn zestigste jaar nu eindelijk eens
wil vertellen wie hij eigenlijk is, hoe hij zichzelf ziet en
hoe hij over zijn publiek denkt. Veertig jaar lang heeft
deze duivelskunstenaar, die met even veel pleizier schrijft,
dicht, tekent, schildert, als dat htj films maakt, de gecul
tiveerde mensen beziggehouden en anderen verwonderd.
Hij was als een koorddanser, die het publiek met zijn be
hendigheid, zijn gewaagde fratsen in spanning wist te
houden. Maar hij was nooit zichzelf. Hij heeft altijd
toneelgespeeld in het dagelijks leven, maar ook in zijn
werk.
MOOIT had men enig
n houvast aan wat hjj zei,
omdat hij zijn stellingen
een paar pagina's verder
met hetzelfde gemak wist
tegen te spreken. Hij heeft
de mensheid geamuseerd,
door elkander geschud, ge-
ergerd en in bewondering
gebracht. Maar hij heeft er
altijd voor gezorgd dat men
hem niet kon vangen, niet
ergens bij kon indelen. Zijn
grootste pleizier leek het
publiek te epateren, zich
zelf met een bewonderens
waardige élegance tegen te
spreken. Hg heeft de bril-
lantste stijl van al zijn tijd
genoten, maar hg heeft zijn
knapheid vooral gebruikt
om te tonen, dat wit en
zwart van hetzelfde gege
ven voor hem even gemak
kelijk bewijsbaar waren.
In zijn „Journal d'un In
connu" is hij echter plot
seling zichzelf geworden.
Hij is, zoals men in de in
leiding leest, gescheiden
van de verkeerde persoon
lijkheid, die men hem heeft
opgedrongen. De Onbeken
de maakt zijn dagboek be
kend. Hij rafelt zijn boeken,
zijn gedichten, zijn films
uiteen, verklaart wat er
achter schuilt, wat hij er
mee bedoeld heeft en is
daarbij kinderlijk blij zaken
te ontdekken in zijn eigen
werk, die hjj nu paus voor
het eerst ziet. „Ik ben", zo
schrijft de Onbekende, „zon
der twijfel de onbekendste
en tegelijkertijd beroemdste
dichter. Dat stemt mij soms
treurig, want de beroemd
heid maakt me verlegen en
ik zou liever geliefd dan be
roemd zijn". In zijn dagboek
is Cocteau soms ook ont
stellend eerlijk. Hjj blijkt
zichzelf beter te kennen
dan wie ook. Hij verwijt
zichzelf, dat hij er altijd op
uit schijnt te zijn om te
behagen. Hij doet en schrijft
wat de mensen van hem
verwachten en is te handig,
te slap of te lui om zijn
publiek zijn eigen ideeën op
te dringen. Hij schrijft met
wellust en luistert met een
zichtbaar genoegen naar
wat hij heeft geschreven,
zoals sommige acteurs ln
extase naar zichzelf kunnen
luisteren. Hij speelt, beter
gezegd, goochelt met woor
den. Dat doet hij met een
ongelooflijke behendigheid.
Maar het gevolg is, dat het
spelen met de woorden be
langrijker wordt dan de
woorden zelf. Dat ze hol
gaan klinken. In het Dag
boek van een Onbekende
schrijft Jean Cocteau, wiens
boeken reusachtige oplagen
halen, wiens toneelstukken
in heel de wereld worden
opgevoerd en wiens films
millioenen bezoekers heb-
getrokken, dat hij zijn eigen
zwakhedeh best kent. Hij
geeft echter toe, dat hij zelf
pleizier heeft in die zwak
heden. Maar voor het eerst
komt er bij deze literaire
koorddanser een zekere bit
terheid naar voren. Ik oogst
overal applaus en succes.
Maar waarvoor men klapt,
wat mijn succes uitmaakt,
dat ben ik eigenlijk niet. Ik
blijf een onbekende. Achter
de koorddanser, de intellec
tuele grappenmaker, schuilt
de echte Cocteau.
GEEN NAR.
{-JET wonderlijke is alleen
dat die echte Coctau, die
Onbekende, ons niet veel
nieuws brengt. De schrijver
is zeer zeker niet zo naïef
te denken, dat zijn grote
publiek hem inderdaad al3
een nar beschouwt. Men ziet
in hem een artistieke
goochelaar. Iemand die
heel vroeg opstaat, met
veel trompetgeschal aan
kondigt dat de zon op zal
komen, waarna hij zichzeir
op de borst slaat alsof hij
die zonsopgang zelf veroor
zaakt heeft. Waarbij hij het
spel zo goed gespeeld heeft
f'/t men nog een ogenblik
kon denken dat hij inder
daad de zon kan doen op
komen. Men heeft in Coc
teau nooit 'n groot auteur
gezien. Maar wel een
artist, die over meer geest
beschikt dan heel de Aca
démie Frangaise. Cocteau
behoeft niet ontevreden te
zgn met de plaats, die hij
in de wereld der kunsten
inneemt. En hij doet er niet
zo goed aan ons te willen
wijsmaken, dat hij eigenlijk
gean duivelskunstenaar is,
maar een hoogst ernstige
en ondanks zijn succes mis
kende schrijver. Daarbij ts
hij bijzonder hatelijk voor
zijn publiek. Hij beweert
dat zijn boeken alleen door
snobs gelezen worden.
Die snobs werpt hij nu
op de vuilnisbelt. Hij ver
vloekt Parijs met znn „hor
den gloriemakersHij
heeft de Franse -hoofdstaa
zelfs vaarwel gezegd, om
zich ergens in een klein
plaatsje aan de Zuidkust
te gaan terugtrekken. „Pa
rijs is gevuld met stroop-
smeerders. Ze smeren zo
veel stroop op je. dat er van
jezelf niets overblijft. Dan
werpen ze zich als een troep
mieren op je en verslinden
je. Wanneer je dat niet zo
geslaagd vindt, zijn ze
boos".
Het Dagboek van een On
bekende is in Frankrijk
niet zo goed ontvangen
Men vindt het niet ge
slaagd, dat die voortreffe
lijke koorddanser nu plotse
ling zulke ernstige memoi
res gaat schrijven. Maar
Cocteau kennende is het
best mogelijk, dat hij zich
zelf alleen maar eens van
een andere kant heeft be
licht om te zien welke reac
ties hierop zouden komen.
Misschien heeft hij ook hier
weer toegegeven aan het
geheim, dat de grote danser
Serge de Diaghilev hem
gegeven heeft, toen de jon
ge Cocteau hem vroeg hoe
hij succes zou kunnen heb
ben: Verbaas de mensen
(Van onze speciale verslaggever)
QE schilderijen
Henry Jonas
van
zijn
duizenden waard. Zij be
horen aan zijn erfgena
men!' Zo pielt rar Van
den Hove uit Maastricht
voor de rechtbank te
Roermond. De advocaat
van de tegenpartil tracht
de bewering te ontzenu
wen. Er wordt verbitterd
gestreden om een na
latenschap, die acht jaar
na de tragische dood van
de Maastrichtse kunst
schilder Henry Jonas pas
te voorschijn kwam.
In Juni van het vorige
jaar begon deze geschie
denis. Toen werd er In
Venray een tentoonstel
ling van de schilderijen
van Henry Jonas gehou
den. Wanneer de expo
sitie enkele dagen ge
opend Is, komt een deur
waarder uit Roermond,
vergezeld door enkele
Rijksveldwachters en
legt beslag op de schil
derijen. Deze schilde
rijen door de organi
satoren van de tentoon
stelling voor 30.000.
verzekerd! behoren
aan de erfgenamen en zijn
thans onrechtmatig in
het bezit van de huidige
eigenaar, zo zegt men.
Dat wordt natuurlijk
betwist en daérom dient
dan de zaak voor de
rechtbank te Roermond, die ln deze moeilijke kwestie een uitspraak moet doen.
Een schilderij uit de ziekteperiode. Hieruit spreekt
wel sterk het verlangen naar veiligheid.
(AM de zaak goed te begrijpen moeten
we in het jaar 1933 beginnen. Dam
is Jonas een tamelijk bekend kunst
schilder in Maastricht. Hij werkt hard,
maar in die crisisjaren kan een kun
stenaar zeker niet veel verdienen. Het
is dam ook een slag als het blijkt, dat
Jonas geestesziek is en moet worden
verpleegd. Hij komt in een gesticht te
Venray. Hier laat men hem, als tijd
verdrijf en ook waarschijnlijk
voor zijn genezing, schilderijen maken.
Doek en verf geeft hem de inrichting.
Maar al deze schilderijen verdwijnen
vreemd genoeg. Jonas geeft zijn werk
weg, zegt men. Misschien vindt men
dén nog dat zijn werk geen waarde
heeft. Wie weet? Maar in ieder geval,
wanneer Jonas na een viertal jaren
genezen wordt ontslagen, brengt hij
slechts een ^twintig schilderijen mee
naar huis. Het is dam het jaar 1937.
Jonas zelf spreekt niet graag over zijn
periode in de inrichting. Zijn familie
wil hem er niet mee lastig vallen, maar
ze vinden het vreemd, dat veel van
zijn werken zijn verdwenen. Jonas
wordt dan weer ziek en na een tragi
sche tijd overlijdt h(j in 1944.
Onderwijl worden de schilderstuk
ken van Jonas meer waard. Men begint
hem te waarderen. Hier en daar dui-
Het laatste portret van Jonas
IEDER MENS heeft zo z'n eigen dingen, waar
voor hij angst heeft. De een is het voor een
volle zaal met mensen. De ander voelt zich weg-
krimpen van narigheid bij het betreden van een
ziekenhuis. De derde kan niet tegen de tram of
een autobus. Bij mij zijn het de Banken. Ik had
dezer dagen iets te doen in een der Amsterdamse
Banken, en het was het bekende proces; bij het
beklimmen van het koninklijk bordes daalde
mijn zelfvertrouwen reeds diverse graden, en het
daalde nog meer tijdens de verplichte cirkelgang
in de draaideur. Daar stond ik, op de bekende
bedremmelde wijze, met achter me de veilige
straat en vóór me de ziel, het hart en de inge
wanden van De Bank.
Een bank is iets groots, iets voornaams, iets ont
zaglijks. Men ziet het geld niet, maar men weet
dat het er is. Het geld, waarom het allemaal nu
eenmaal draait. Het geld, waarvan men zegt dat
net niets met geluk te maken heeft, hetgeen ech
ter uitsluitend verkondigd wordt door hen, die het
al hebben. Ik reisde een paar weken geleden met
een oude kennis. Hij vertelde me, dat een onzer
gemeenschappelijke vrienden, die jaren uit het
gezichtsveld verdwenen was, plotseling was komen
opduiken. Hij was voor de derde maal getrouwd,
hij had een enorme erfenis gekregen, hij bezat
een paard en een groot zeegaand jacht. Hij had
geld in z'n zak, thuis en op een Bank. Hij had
bedienden, een eigen zomerhuis aan de Rivièra
en een vriendin. Hij had een reis gemaakt door
driekwart van de hele wereld. Enzovoorts. „Wel",
zei m'n vriend „en hoe denk je nou dat Piet zich
voelt, met al dat geld en dat jacht en de rest?"
„Dóódongelukkig", zei ik haastig, want dat is
nu eenmaal de schamele troost der ón-gesitueer-
den. ..Je moet het niet geloven" zei de ander.
•Hij is 'olmaakt ge'ukkig"
Maar ik had het o"er de Bank. In de ingewan
den zaten de dames en heren, ernstig en goed
gekleed. De Bank glom van chroomstaai en
mahonie. Ik liep op tegels, waarvan ik er graag
één gehad zou hebben om op de schoorsteen te
zetten, als pronk. Er hingen lampen, die aan
zonnen deden denken. Het was er dof en stil
van rijkdom. Kortom De Bank.
Ik'moest wachten, hetgeen normaal is in Ban
ken. Vóór me ruiste een oceaan van typemachi
nes. Een kleine honderd dames en heren typten.
Een wonderlijke muziek, die schrijfmachine-
symphonie. Hoe zacht ook, hoe schijnbaar be
deesd, zit er iets vijandigs in die muziek van tien
duizend kleine, zwart-witte toetsen. Het zijn de
toetsen, die de welstand van duizend onbekende
mensen bespelen. Of hun ondergang.
Ik stond daar maar achter die donker-mahonie
balie en omdat het lang duurde, bekeek ik de
dames en heren. Een goed-gekleed leger noest-
voortarbeidende mensen. Ze typten, telefoneer
den,schreven of bespeelden machines. Het was
aanzienlijk imponerend en er ging een sfeer van
macht van uit. Ik vond mezelf niet veel meer, van
de ene voet op de andere leunend voor die balie.
Ik was maar van één ding zeker: dat dit alles
met m ij n welstand en ondergang niets te maken
had. Het ging om honderd gulden deviezen, een
belachelijke kruimel in die geld-Himalaja daar
voor me.
Toen kwam de jongeman, die aanleiding werd
tot dit Podium.
Hij stond op en aanzag mij. Hii was, denk ik,
drie en twintig. Blauw pakje, grijs dasje. In z'n
colbert-zakje zaten drie glimmende vulpotloden
en twee vulpenhouders. Dat alles tegen een ach
tergrond van een paars lefdoekje. Hij droeg een
bril en was een weinig scheel. Z'n gelaatskleur
was grauw, dank zij de daglichtlampen, die alle
uren van de dag in De Bank schijnen. Z'n haar
lag als glanzend nylon over z'n smal schedeltje
geplakt. Hij richtte het woord tot me met een
hoog, schraal, dun stemmetje. Toen wist Ik dat
hij geen mens was, maar een machine. En wat er
échter hem zat waren ook gedeeltelijk machines,
tenminste, dat leek er veel op. Op dat ogen
blik kreeg ik diep medelijden met die jonge
bankbediende, met al z'n zilveren vulpotloden en
z'n lefdoekje. Omdat er zo hopeloos weinig men
selijks ln hem was overgebleven. Hg was een
deel van De Bank. Waarschijnlijk een prima be
diende. Maar even waarschijnlijk nog maar een
restant mens.
K DACHT aan Rudyard Kiplings „Djungle-
book' Aan de kleine Mowgli, het mensenkind
levend in de wildernis, tussen de dieren des velds,
onder God's sterren, slapend in het bos, bü Schir
Khan, de tijger, bij de wolven, bij de brullende
waterval. Ik dacht aan de millioenen jonge men
sen, die ook nu nog ergens in deze wereld leven,
en vrij zijn. Die nog niet de gevangenen zijn van
daglichtlampen en neon, van mahonie en chroom-
staal, van schrijfmachines en telefoons. Die nog
niet gevangen zijn door diploma's en kasboeken,
door balansen en rekening-couranten. Misschien
lijden die millioenen op bepaalde tiiden honger;
misschien zijn ze op hun tijd ongelukkig; mis
schien worden ze opgejaagd door hun demonen.
Maar ze zijn ergens vrij. waar wij, in de paradij
zen onzer steden, verbannen werden tot levens
lang machinemens. Ik dacht aan de mensen,
waarvan men zegt, dat ze leven en sterven in nog
onontwikkelde gebieden. Het zijn de groepen,
waaronder internationale instellingen als UNESCO
werken. Niemand zal kunnen beweren dat dit
werk niet sympathiek en niet noodzakelijk is.
Natuurlijk Is het noodzakelijk. Het einde zal ech
ter ziin: vulpennen, schrijfmachines en lefdoek-
jes. En geplakte haren boven schele ogen. Ma-
cbine-mensen. levend onder daglichtlampen.
De laatste Moweli's sterven uit. Nooit besefte
ik het zozeer als dip mo"en achter de balie van
die Amsterdamsp Bank Toen dip arme bannelinp
me hieln, waarvoor allp paradiisdenren al lang
geleder in bet slot gevallen zijn. De deuren, waar.
achter He zon schiint waar watervallen ruisen
waar achter donker bladerdak vreemde dieren
ritselen. Waar de mens slaant onder bet licht der
sterren en vaar de wind hpm wekt
Maar waar schrijf Ik over, ln een wereld van
asfalt en nylon En waarin we de zon alleen nog
kunnen zien doorzonnebrillen I
ken Kerken van hem op, die onbekend
zijn. Waarschijnlijk in Venray geschil
derd! De familie in Maastricht wordt
waakzaam. Deze doeken, vrij veel
waard, blijken, na informatie, inder
daad uit particulier bezit in Venray te
stammen. Toen Jonas in het gesticht
zat, had hij volgens de Nederlandse
wet niet het recht iets weg te schen
ken.
Hy was in die ziekte-periode „han-
delings-onbekwaam", zoals dat wette-
lijk heet. Deze schilderijen zijn dus niet
langs juiste wegen in het bezit van de
huidige 'eigenaars gekomen, zegt de
familie in Maastricht. Eerst wil men
op deze enkele schilderstukken beslag
laten leggen, maar dan bedenkt men
zich. Er zit vast nog meer te Venray.
Als men dus zyn tijd weet af te wach
ten kan men in één klap veel meer
„vangen". Dan komt de kans. In Ven
ray wordt een schilderijen-tentoonstel
ling van Jonas georganiseerd. Bij de
opening blijken er van de 62 aanwezige
doeken liefst58 onbekend te rijn.
De deurwaarder verschijnt en voor
de rechtbank te Roermond vindt het
volgende bedrijf van dit drama plaats,
nE familie Jonas oefende van ouder
op ouder het eerzame beroep van
huisschilder uit. Zo kwam ook Henry
Jonas, die op 8 Mei 1878 was geboren,
by zyn vader in de leer. Al vroeg blijkt
de jongen een groot tekentalent te be
zitten. Toch blijft hij zyn handwerk
uitoefenen, hoewel hij 's avonds naar
de tekenschool gaat. Hier krijgt hij ook
schilderles en zyn leermeester, Robert
Graafland, dringt er by hem op aan
zich geheel aan de kunst te wijden.
Maar dat is onmogelyk. Jonas moet
voor zijn ziekelyke vrouw zorgen. Eerst
wanneer deze overlydt, gaat Henry
hij is inmiddels reeds 38 jaar oud
naar de Rijks-Academie voor Beelden
de Kunst te Amsterdam. Na een studie
van enkele jaren keert hij naar »JB
geboortestad terug en vestigt zich in
zyn ouderlyk huis als kunstschilder.
Door zijn relatie met de beroemde
architect Boosten krijgt hij opdrachten.
Vooral als glazenier trekt het werk
van Jonas de aandacht.
Dan begint zijn ziekte zich te open
baren. Een lange lijdensweg volgt
Jonas maakt desondanks nog zeer ven
dienstelijk werk. Na een moeilijke tij»
overlijdt hy op 14 September 1944.
IN HET STILLE en mooie Bonnefan-
ten-museum te Maastricht hangt i®
de grote bovenzaal een aantal schilde
rijen van Jonas. Een portret van zyB
moeder, met oneindige liefde geschil
derd. Een „Suzanna in het bad" van
verrassende schoonheid en zyn zch-
portret dat zo bekend is geworden.
Bij zijn familie in Maastricht hangen
nog veel meer schilderijen, wantJonw
was een vruchtbaar schilder. Verscfi"-
lende van deze stukken zijn middel"w-
tig van kwaliteit, andere daarentegen
zonder meer meesterlijk. Als van
kunstenaars vooral van die uit "r
Zuiden dringt zijn roem langzaam
ons land door en thans eerst u,or.e.
zijn schilderstukken bekend. Een D
kendheid die, helaas, ook ten dele
het tragische proces is te danken.
In zijn werkwyze was Jonas dire
en hevig. Men kan hem vergelijken m
de andere, beroemde, Nederland
schilder, wiens geboortedatum we
deze weken vieren, Vincent van j
Niet alleen dat de vergelyking cms
wordt opgedrongen door de 8CIL
ziekte van deze beide kunstenaa
maar ook hun werk lijkt OP, ,L'
Beiden maakten vele zelfportretje
Beiden werkten intens en toch vi-s
Hun kleuren zyn mooi en toch tor
kelend. Inderdaad ook Henry J®,
van Maastricht was een groot kun»
naar.
wordt dan voor de rechtbank^®
Roermond door de advocaten 8L
beschut
geduP1'
B vóór
L i
batteerd, geconcludeerd,
verdedigd, gerepliceerd, en
ceerd. Het kan nog tijden duren yrt,
er een uitspraak vult. Onderwijl
daar in Venray de in beslag
schilderstukken van oe schilder ',c
Jonas. Ge-woon in het huis va"#]j
wachtmeester der marechaussee, u»
bewaker fungeert
Misschien een onbegrijpeU'ke fj
aan schoonheid, in ieder geval ee „rAi-
aardig geldsbedrag vertegenw»®
gend! Schilderijen die nu, sent rtjjL.-g
de dood van hun maker, hem e'n
de bekendheid gaven, wier op
Henry Jonas zeker recht heeft.