BERT VOETEN ^%LIdX%ZW'T d' Poging tot een wijdere vlucht en een nieuwe rethoriek GAUGUIN Fluwelen klanken in stille bergen I Boekerij voor lezende handen Nederlandse blinden bibliotheek doet prachtig maar duur werk op „doortocht"' naar de manlijke leeftijd Braille boeken in Esperanto gaan gehele wereld door Theaterernst en zelfspot Thuis vlucht bracht rijke winst Luisteren in de ochtend Vernieuwer van de JOHANNA MARTZY KUUe*oo», b adigd „ioliste Cultureel centrum in Den Haag? Viool blijft steeds onder haar bereik I ZATERDAG jfi MEI 1953 maanden dm, in een kleine ,Me co„as?Jndé'ZZ van de sparrebosscn van Bern™ uZ J?ergen. Het was midden Februari en de grijze nevels hingen nog in de lucht Toen In, de deur van de kleine kamer waarin hi voor iZL™ Jf toe, M acaloien. turven en wat hout in de brandende kachel 'had ge gooid en opgemerkt had, dat een gevulde provisiekast en een schaal me glanzend fruit hem stoffelijk, en de rust en schoonheid der natuur buiten de grote Zien ZICHZELF ZO bezig zien, de kleine eigen daden zorg zaam beschrijvend er schuilt altijd een stukje „theater" in: het is de hyperbewustheid, die niet alléén in de dichter, maar webzeer zeker in hem in ster ker mate werkt. Nijhoff is er wel het meest markante voor beeld van. Maar in deze ge aardheid is, als het goed is, óók de ernst geworteld, die het werk van de dichter vervult. En naarmate hij „ouder en wijzer" wordt, zal hij afstand leren nemen van zijn eigen Ik, dat hij daar zelf zo diep-ern- hem geestelijk in leven zouden houden gedurende de komende tijd, was zijn eerste gedachte: „Daar zit je nu, begin maar. Er is hier niets dat je kan afleiden". vertelt hij zelf verder „Ik begon. Ik begon met mezelf af te leiden, ontplooide een huiselijke be drijvigheid. pakte mijn koffer uit, zette boeken op een plank, stoffeerde de tafel met beschreven en onbe schreven vellen papier. Ik probeerde de waterkraan, die door een tank werd gevoed, gooide turf op de kachel en prikte foto's van Joyce, Eluard en T. S Eliot tegen de wanden." stig bezig ziet, en een lichte ironie, een tedere zelfspot maakt dan van het „grijze kind in hem een kinderlijk volwassene. Dat is wat Nij hoff bedoelde, toen hij de 2e druk van zijn bundel „Dc Wandelaar in 1926 van een inleiding voorzag, waarin wij lezen: „Iedere leeftijd heeft zijn eigen ernst, en toen ik, na een tijdsverloop van precies tien jaar, de proeven van mijn eerste verzen weder ging cor rigeren, gevoelde ik mij belem merd door een dubbele moei lijkheid. Enerzijds besefte ik, was mijn hart minstens zóveel jaren jonger geworden, ander zijds, blijf ik hopen, werd mijn hand ten naaste bij zoveel ouder". Voor de belangstellende le zer zijn aneedotische notities als die van Bert Voeten over zijn verblijf in Bergen vaak van uitnemend belang. In dit geval leest hij er bijvoorbeeld immers onmiddellijk uit, naar welke grote buitenlandse schrijvers de speciale liefde van Bert Voeten uitgaat: Joyce, Eluard en T. S. Eliot. En even duidelijk blijkt uit zijn reactie op het „binnen en buiten" van zijn verblijf, dat de aandacht voor het „klein geluk" der in tieme dingen van huis en hof hem niet ontbreekt, maar dat dit voor hem opgenomen moet zijn in de wijder bewogenhe den van de kosmische natuur 5m hem. BERT VOETEN ontwikkelde zich als dichter met achter zich bewonderde gro ten als A. Roland Holst, Nijhoff, Slauer- hoff en de reeds genoemde T. S. Eliot, om zich aneedotische dichters als die van de „Amsterdamse School" (Hoornik, Den Brabander, Van Hattum) en dichters van het „klein geluk" en vóór zich: de catastrophe van 1940. Tussen 1938 en 1944 schreef hij zijn eerste verzen, gebundeld in „De blinde passagier" (1946): veelal gedichten in de traditio nele vormen (o.a. sonnetten) en waarin nog te veel „mooie" woorden de „mooie" gedachten moeten weergeven. Er wor den echter ook rustige, weemoedige im pressies in gegeven, in een niet zelden ook tedere en ingekeerde toon; een en kele keer is er een navrant „beeld uit de werkelijkheid". Maar deze dichter die na de oorlog op de voorgrond treedt, met Koos Schuur en Ferdinand Langen o.a. in het uitste kende, helaas verdwenen maandblad „Het Woord" gaat al spoedig andere wegen: hij heeft ongetwijfeld een zeer sterke hang naar het grootse in zich. En die poging een wijder vlucht in het le ven te nemen, ver boven de kleine hui selijke wereld en ver van al wat onedel, benepen, gemakzuchtig is, wil hij vorm geven in zijn verzen. In 1946 verschijnt dan „Odysseus" Terugkeer" (in 1945 ge schreven) bijzonder mooi verlucht met tekeningen van Tientje Louw en fraai gedrukt in de „Periscoop"-reeks een gedragen groot gedicht, rijk aan plastiek, zinvol van gedachte en met vele fraaie poëtische vondsten. Maar het gevaar voor de dichter die groter bewogen ge voelens en visies wil uiten is altijd ge weest, prooi te worden van de eigen Woordenpracht: hij wordt dan rhetorisch. DAARAAN IS OOK Bert Voeten niet steeds ontkomen (Koos Schuur bleef in dat opzicht zuiverder), met name in zijn toen volgende bundel „Twee werelden (1947), waarin men dat eigenaardige ge voel krijgt, dat vele moderne dichters in de lezer opwekken (en T. S. Eliot werkt op mij ook vaak zo!): dat „alles alles kan doen en zijn Duistere, gezochte en dwaze beeldspreek verwekken dan meer ergernis dan bewondering. En echter: ik wijs er nadrukkelijk op, dat kunst nooit gebaat is geweest met vermaningen van critici in de stijl van: „blijf liever wat lager bij de grond!" want banaliteit is in elk geval altijd het allerergste. Ook een mislukte opvlucht is altijd nog beter dan helemaal geen poging tot op vlucht! En zowel in „Twee Werelden" als in de in Bergen geïnspireerde bundel „De Ammonshoorn" (1949) blijft toch altijd nog heel wat te bewonderen! EN DAN: vanuit de hoge vlucht krijgt de aarde een nieuwe glans. Het dage lijks leed kan gezien worden in groter tragisch verband en de vreugd van te leven ontvangt een sterker zin. Wanneer de dichter dan ook in zijn laatste bundel „Met het oog op morgen" („De Bezige Bij", Amsterdam 1952) bekroond met de Jan Campertprijs voor 1952 (Voeten ontving in 1946 al de Van der Hoogt- prijs voor zijn proza-oorlogsdagboek „Doortocht") mèt die nieuwe visie op het leven zich keert tot de elementen van het menselijk bestaan: vader, moe der, kind, vrouw, in stad en land, dan blijkt hij met zijn rijke winst, als mens èn als dichter, thuis te komen van zijn gedurfde opvluchten. Hij heeft veel schone schijn laten vallen en in sterke, reële, beeldende taal zegt hij nu wat hij te zeggen heeft: hij is zijn „vurige jonge lingstijd" doorgegaan en, zij het niet ge lukkig en tevreden, tot mannelijkheid ge rijpt. In zijn dichttaal geprojecteerd wil dat zeggen: het naakte noemen der din gen in zelfstandige naamwoorden heeft de plaats ingenomen van het (overigens óók vaak bekoorlijke) bedwelmende zin gen óver de dingen door het gebruik van zeer vele bijvoeglijke naamwoorden. Bert Voeten is nu ongetwijfeld in zijn beeldkeus nader verwant geworden aan de zogenaamde experimentele nieuwste dichters maar aangezien hij de syntaxis in ere houdt, blijft hij begrijpelijk: „met het oog op morgen" is dat maar geluk kig Een goed voorbeeld van dit levens volle nieuwe begin in nieuwe taal is het gedicht: Ben Voeten in hei vemtc mn hei wille ma de ,ani een Bergense sparrebosscn (Foto S. I resscij. Op het netvlies van de ochtend beweeg ik mij zonder zwaarte met nieuwe armen en benen Vol ademsverlangen ben ik, vol ademvreugd is mijn borstkas blozend horen mijn oren hoe de liefste de dag in loopt. Deuren ontwaken, ramen; het huis wordt overgevoelig: de zenuwen van de kamers geven haar aan mij door. Spiegels, de verspieders, volgen haar uit de verte; planken seinen de tred van haar onbekommerde voet. Buizen komen tot leven; kranen zingen; de tegels vangen met hun glazuren blikken al wat ik liefheb. W. L. M. E. VAN LEEUWEN. HET ZOU NIET misplaatst zijn ge weest, wanneer een onzer nationale mu sea in het kader van dc Vincent van Gogh-herdenking het initiatief had ge nomen tot een expositie, gewijd aan dc nagedachtenis van Paul Gauguin. Deze op 11 Mei 1903 gestorven Franse schil der was immers niet alleen een goed vriend van „onze grootste schilder na Rembrandt", hij belichaamt bovendien in zijn kunst een belangrijk facet van de vernieuwing na de Impressionisten, waarvan Vincent en Cézanne ons andere facetten laten zien. Aan het baanbreken de werk van deze drie schilders is het te danken geweest, dat de hedendaagse schilderkunst is wat zij is. Op hun ver worvenheden hebben anderen kunnen voortwerken. De grootheid van dit trio blijft onloochenbaar, ook wanneer men de uiterste consequenties van hun stre ven afwijst. WAT GAUGUIN inzonderheid ken merkt, is zijn liefde voor de grootse, mo numentale vorm en zijn aandacht voor het leven van de primitieve volkeren op de eilanden in de Stille Oceaan. In zijn eerste werk, dat ontstond in de tijd, dat het Impressionisme nog op het hoogte punt van zijn bloei stond, is daarvan nog weinig te bespeuren. Het ontstond in de zeventiger jaren der vorige eeuw en ver toont sterk de invloed van C. Pissarro. Naarmate echter zijn kunstenaarspersoon lijkheid zich verder ontwikkelde, kwam hij weer van zijn leermeesters af te staan. Hij vond hen te oppervlakkig en te veel gespeend van diepere gedachten. In deze critiek stond hij allerminst alleen, gelijk de oprichting van een groep kunstenaars als de Nabis onder leiding van Bonnard bewijst. Toch is er verschil. Meenden Bonnard c.s. in hun werk als profeten te moeten getuigen, Gauguin heeft op den duur zijn kracht in een andere richting gezocht, al heeft ook hij zich een tijdlang aangesloten bij een groep symbolisten. Reeds deze periode gaf een kentering te zien. Hij verliet de vlotte toets, de snelle notitie der impres sionisten, vereenvoudigde en verdiepte zijn wijze van schilderen. Hij bracht fi guren en landschappen in grote lijnen en contouren, die met vlakke kleuren waren ingevuld, fraaie stukken, waarin reeds een meer decoratieve opvatting door breekt. Zijn herhaalde bezoeken tenslotte aan eilanden in de Stille Oceaan, als Tahiti en Dominique, zijn beslissend voor zijn ideeënwereld geweest. Steeds meer ver diepte hij zich in het leven der inboor lingen. De primitief-barbaarse staat van hun gemeenschap onderging hij als een verjonging; hij ontleende er nieuwe schilderkunstige impulsen aan, die in het werk van latere schilders sterk hebben doorgewerkt. Dit nu maakt, met liet kubistische van (Van een medewerker) HOOG IN DE ZWITSERSE ALPEN ligt Valais, een dorpje dat nog niet door het grote tourisme is ontdekt. Even daarbuiten, op 1500 nieter hoogte, staat een eenvoudig houten huis, het huis waarin vroeger 0 postmeester woonde. Nu klinkt op stille avonden soms het nuween geluid van een viool over de sneeuw rondom het huis en dan henen 0 bergbewoners het hoofd op en knikken elkaar toe: Hoor, zij speelt weer, schijnen zij te zeggen. En zij blijven geboeid luisteren. Even geboeid als die honderden 's avonds in de concertzaal of cl 10 duizenden bij de radio. En allen horen zij dezelfde viool, bespeeld door diezelfde „zij", de 29-jarige kunstenares Johanna Martzy. Zij is weer in ons land, die jonge vrouw met het grote talent en zij weet, dat zij hier welkom is en graag wordt gehoord. Xïzv \.v.; 'f - V. vr-: N *- tp-f 4 Cézanne en het coloriet en het expressio nisme van Vincent, de grondslag uit van de opvattingen der hedendaagse schilder kunst. Gauguin heeft werken geschapen van een machtige, sterk exotische en de coratieve bekoring, als gevolg van zijn persoonlijke opvatting der dingen, zijn soepele en krachtige lijnen en zijn spre kend, vol coloriet. Van dit werk is er helaas maar weinig in ons land te vin den; een enkel, zeer fraai stuk hangt er in het Stedelijk Museum te Amsterdam. VAN W. (Van onze Haagse redacteur). „KUNT U DIE NAAM LEZEN?" vraagt mevrouw Lupker, de echtgenote van de directeur van de Nederlandse Blinden bibliotheek, mij. Ze toont me enkele in een door haar bijge houden register genoteerde onuitsprekelijke woorden en ik moet bekennen, dat ik er de grootste moeite mee heb. Het is de naam van een Japanner, die in een plaatsje woont, dat al even onbegrijpelijk gespeld wordt. Aan die Japanner leent de op de Noordwal No. 7 in Den Haag gevestigde Blin denbibliotheek gebrailleerde boeken uitIn het Esperanto; want deze inrichting mag dan over talrijke boeken in braille schrift beschikken, ook in de vreemde talen, zij heeft het nog niet zo ver gebracht, dat de ambitieuse werkers hier maar in een kast te grijpen hebben, om er een boek in het Japans uit te halen. Er bestaat over de wereld één gemeenschappelijke catalogus van Esperanto braille-boeken met de aanduiding in welke bi bliotheek ze te krijgen zijn. Daardoor heeft de Nederlandse Blindenbibliotheek, die ook een aantal werken in het Esperanto bezit, lezers in Duitsland, in Noorwegen, in Italië, één in Japan en sedert kort ook één in Joegoslavië. bruik van de bibliotheek. Zij lezen ongeveer 20.000 boeken per jaar. Dagelijks worden de pakketten verzonden naar het gehele Nederlandse taal gebied, dus ook naar Zuid- Afrika, Indonesië en Belgiëi en ontvangen, hetgeen vooral in de ochtenduren een leven dige bedrijvigheid geeft. In totaal staan thans op de rekken in vijf grote kamers en enige kasten 8000 boeken, te zamen uitmakende 40.000 ban den want elk boekwerk in normale druk vormt vijf ban den van kloek formaat in brail leschrift. Bovendien zijn er steeds gemiddeld 200 in be werking en per jaar komen er ongeveer 225 boeken bij. DE ROMANS eisen uiter aard het grootste gedeelte van de ruimte op. Doch ook het aantal populair-wetenschappe- lijke werken mag er zijn, boe ken over natuurkunde, schei kunde, sterrenkunde, enz. Naar verhouding worden zij het meest gevraagd. Er blijkt onder de blinden een sterke honger te bestaan naar kennis. Een vrouwelijke tandarts, die zich zeer voor het brailleren van boeken interesseert en dat ook zelf doet, heeft in een der werken een vernuftige teke ning gemaakt van de kring loop van het water, door mid del van opgeplakt dun carton, geponste stippellijnen en zelfs DIE UITSTAPJES naar vreemde landen zijn heel inte ressant, maar het zwaartepunt van het werk van de Neder landse Blindenbibliotheek ligt toch op nationaal terrein. Een prachtig en een zeer menslie vend werk, dat niet alleen de algemene belangstelling, maar ook een ruime steun verdient. Want de Nederlandse Blinden bibliotheek opentvoor onze misdeelde medemensen een wereld van schoonheid, van fantasie en van kennis. Zij verschaft hen, die altijd in het duister leven, toegang tot pre tentieloze romans, maar ook tot de wereldlitteratuur. En tot de wetenschap in zijn ver schillende geledingen. De blinden lezen met een grote gretigheid. De Neder landse Blindenbibliotheek ver schaft hun daartoe de gelegen heid. De blinde directeur, de beer D. Lupker en de voor zitter van het bestuur, de heer Jan C. W. Onderdenwijngaard vertellen me erover met een enthousiasme, waaruit duide lijk de gote liefde voor hun werk spreekt. Over het gehele land ver spreid maken 600 blinden ge- met verwijzingstekens erin. Zij vervaardigde trouwens veel meer tekeningen voor de boe ken en onlangs verraste zij de bibliotheek met een kaart van het watersnoodgebied. Op het ogenblik studeren aan de universiteit een blinde socioloog en een blinde jonge man, die probeert door te dringen tot de diepste gehei men van de psychologie. De boeken, die zij nodig hebben, worden voor hen gebrailleerd. Onlangs heeft de heer Lup ker een boek van ongeveer 1000 bladzijden over het han delsrecht van prof. Polak ge brailleerd voor een student in de rechten. In het verkorte brailleschrift werden dat 3000 pagina's. VOOR HET overige zijn overal in het land vrijwilligers bezig meestal geen blinden om boeken in brailleschrift te copiëren. De bibliotheek krijgt zelfs meer aanbod dan zij mensen kan gebruiken. Het brailleren geschiedt namelijk op een soort schrijfmachine, die, op een enkele uitzonde ring na, door de bibliotheek ZIJ HEEFT GRIJZE OGEN en een wolk van blond haar; zij ziet er sportief uit in een grijze trui en een Schotse geruite rok en als zij lacht maar zij lacht niet vaak glinstert haar prachtig gaaf gebitNee, zij lacht niet vaak, Johanna Martzy, zij is ernstig, een tikje weemoedig en haar zachte stem klinkt haast als een veront schuldiging, dat zij niet opgewekter lijkt. Maar vergis U niet, want deze vrouw kan bruisen van levenslust met het temperament van haar landsaard: de Hongaarse. Maar Jan gebruikt ze haar viool als tolk en wat zij fluistert, zingt het instrument uit in zen onstuimige werveling van klanken, verwarmend als Tokayer. JOIIANNA'S MOEDER zag haar eigen liefste wens in vervulling gaan in haar dochter. Zo graag was zij zelf violiste geworden om wellicht roem te oogsten in 's Heren landen, maar zij bleek niet sterk genoeg. Zij was niet opgewassen tegen de zware studie, de voortdurende inspanning, het heen en weer reizen naar het Conservatorium, jaren lang. Maar de muziek zat in de familie, al eeuwen lang: hield de mannelijke lijn der Martzy's al niet sinds 1600 de traditie in stand tege lijkertijd schoolhoofd en Cantor^ in de kerk te zijn in hun dorp Temésvar? Vroeg of laat zou een meer dan gewoon talent opbloeien in dit muzikale klimaat. Vroeg of laat zou in Temésvar iets bijzonders klinken. Vroeg of laat zou er misschien een wonderkindJa, er kwam een wonderkind. De kleine Johanna, de doch ter van de Cantor, het jongste van de vijf kinderen, had een groot muzikaal ta lent. Haar moeder verzorgde het voorzich tig. Zij zag de grote toekomst voor haar dochter en zij wilde veilig stellen wat haar zelf was ontgaan. Er werd geen haast gemaakt met de opleiding: een ge zonde geest zou een gezond lichaam no dig hebben. Maar het talent liet zich niet breidelen. Op 16-jarige leeftijd verwierf Johanna Martzy zich al de felbegeerde „Reményi"-prijs en twee jaar later het „diplome de virtuosité" van de Liszt- academie in Boedapest. Weer twee jaar later kwam een te vroeg afscheid van huis. Een gerijpte geest voorzag een aanval op zijn vijand en fluisterde een treurig vaarwel aan dierbare Hongaarse grond. NU WOONT Johanna Martzy met haar man in Zwitserland, maar zelden is zij thuis. Zij reist van het ene land naar het ander, speelt vaak avond aan avond en brengt het publiek in haar ban. „Ik merk nauwelijks dat er publiek is", zegt zij. „Zo gauw als mijn muziek begint, is het alsof ik op een eenzame hoogte sta. Ik vergeet alles en iedereen om mij heen. Dan begint die wonderlijke samenspraak tussen mij en mijn viool, ik denk aan niets anders meer dan aan muziek, die heerlijke muziek die zingt door mijn gehele lichaam en uit de toppen van mijn vinger glijdt naar zijn klankbord: mijn viool. Ik ben dan een heel ander mens; ik kan bijvoor beeld met een ontzettende hoofdpijn het podium opkomen, maar als de eerste ma ten van de muziek klinken, weet ik ner gens meer van. Dan bestaat alleen nog maar de muziek". Johanna Martzy bezit een kostbare viool. Het is een Petrus Guarnerius, die vroeger van de grote Carl Flesch was en zij houdt hem maar liever altijd onder haar bereik. Dat is bij het vele reizen dat zij doet ook maar beter. „Ja, ja," zegt zij, „dat reizen. Toen ik Zondag uit Zwitserland weg ging, was ik zo moe, dat ik prompt in de trein in slaap viel. Toen is mijn tas gestolen met al mijn paperassen erin. Enfin, liever mijn tas dan mijn viool. Zonder pas kan ik nog wel spe len, zonder viool niet." De Nederlandse Blindenbibliotheek in Den Haag, waarin een schat van gebrailleerde boeken is op geslagen. Het is een algemene instelling, zodat blindtn van alle godsdienstige gezindten er gebruik van kunnen maken. beschikbaar gesteld worden Het bestuur wil echter nog meer doen. Het wil er een cul tureel centrum van maken voor de Haagse en andere blinden. Reeds zijn er elke maand in een kerkje bijeen komsten, die door 70 a 80 blinden bezocht worden en waar geluisterd wordt naar muziek en voordracht. De bedoeling is nu om een étage van het gebouw, waarin de bibliotheek gevestigd is, tot een permanent trefpunt te ma ken voor onderlinge gedach- tenwisseling, voor lezingen, voor de reeds bestaande naai en kookcursussen en voor het spelen van spelletjes dam, schaak of kaart. De heer On derdenwijngaard vertrouwde erop, dat de opzet financieel zal slagen. Verschillende grote Wanneer u het voorrecht genieten zult een concert van Johanna Martzy te ho ren en u zult haar daar zien staan in baar witte japon, of in haar zwarte andere kleuren draagt zij niet op het po- man en uw plannen, vergeet desnoods te klappen maar vergeet niet te luisteren met uw hele hart. Dan zult u een onver getelijke avond hebben. En aan het klap pen wordt u wel herinnerd door de an deren, zoals ditzelfde applaus Johanna Martzy terugroept uit haar wereld waarin slechts enkelen mogen verblijven.' stelling voor en zegden bedra gen toe. Volgend jaar, als de Neder landse Blindenbibliotheek haar zestigjarig bestaan viert, zou dit centrum een primeur voor Nederland - geopend kunnen worden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1953 | | pagina 9