Vastenavond bij de Arabieren
Bont en luidruchtig eetfestijn
Badtijd
Schoenpoetsers even talrijk
als vliegen op het vlees
Sergeant Molemans draagt de merktekens
a toom bom bardemen t
van
Tussen Sahara en Middellandse Zee (3)
Ook in Constantine
een „Kal verstraat"
JAARTELLING
Geen speciale
gevolgen
Koolzwarte ogen
Bijbelse taferelen
Dorp zonder voorwand
Bij de Kabylen
Ter overdenking
Acht jaar oude herinnering aan Nagasaki
ZATERDAG 18 JULI 1953
(Van een onzer verslaggevers
DE LUCIFER IN DE AANSLAG, een sigaret
tussen de vingers, een broodje en een glas melk voor
lich, zo zitten de Arabieren in Algerië tijdens hun
vastenmaand Ramadhan elke avond te wachten op
het kanonschot. Het sein, dat ze weer mogen roken,
eten en drinken. In de straten van de steden en dor
pen geurt het naar vreemde gerechten van schapen
vlees, eieren en massa's knoflook. De bakkers achter
hun houtskool-kacheltjes op de trottoirs bakken als
razenden: een ronde lap deeg, een ei. een fikse dosis
knoflook en dan wordt het hele zaakje als een en
velop saamgevouwen en bruingebakken in sputte
rende olijfolie. Ze gunnen zich alleen even rust, als
ze met een waaier hun smeulend houtskoolvuurtje
wat moeten opmonteren, want het is nu hun gouden
uur: de hele dag hebben ze niets kunnen verkopen en
nu zijn de klanten even talrijk als de blauwe vliegen
op hun honingkoeken. Kellners draven af en aan met
glazen melk en citroenlimonade (alcohol drinken ze
niet, de Arabieren), en bedienen de gasten, die aan
de tafeltjes gelaten zitten te wachten op het moment,
waarop van de citadel af het kanon wordt afgevuurd.
En als dat afgaat men bepaalt het moment aan
de hand van een dunne zwarte en witte draad: als
die in de schemering niet meer van elkaar zijn te
onderscheiden, is de vasten voor die dag afgelopen
dan begint er een eetfeest, waarnaar een Neder
lander met verbazing en ...afkeer staat te kijken.
Dat eten van de Arabieren is namelijk niets voor
de kieskeurige Nederlanders, die al gruwen van een
velletje in de koffie en een vet randje aan hun
vlees. Wie al min of meer gewend is geraakt aan de
Franse keuken, die daar trouwens op Arabische leest
is geschoeid, en alleen nog „merci" zegt als hem
inktvis en bouzelleuf wordt voortgezet (een schotel,
waarin men Slles van een gebakken lamskop vindt,
de beenderen uitgezonderd...), die rilt nog bij de
aanblik van etende Arabieren.
EEN HAAST BIJBELS TAFEREEL op de
schapenmarkt in Sétif op de Algerijnse hoog-
vlakte. Men lette op de wijze, waarop de scha
pen aan elkaar zijn gebonden: de koppen om en
om.
WIJ ZIJN NEERGESTREKEN op het plein midden in de oude Arabische
w(jk van Böne, Place d'Armes. Aan drie zjjden omzoomd door Arabische
kroegjes, openluchtbakke- en braderijen en aan de vierde zijde afgesloten
door de moskee, waar mannen met gore tulbanden en wijnrode fezzen en
ehechia's (de slappe, vilten fez) zich op hun kniecn werpen en met hun ge
zicht naar het westen en de handen uitgestrekt op de vloer tot Allah biddcit.
We zitten nog geen seconde, of een heel leger even vuile als haveloze schoe-
nenpoetsertjes belegert het tafeltje en hoe we ook volhouden, dat onze stap
pers die dag hun goede beurt al hebben gehad, we moeten er aan geloven.
Een gewiekst knaapje duikt onder de tafel door en begint verwoed te smeren
en te wrijven, ons met een tik van zijn borstel te kennen gevend, dat de
andere voet op zijn kistje wordt verwacht. De vijftig centimes doen wonde
ren: de knaap bewaakt ons van dat moment als een Cerberus en houdt zijn
vakgenoten, die er geen been in zouden zien om onze schoenen nog eens een
grondige behandeling te geven, met zijn rad Arabisch op een flinke afstand,
óns telkenmale toelachend met zijn dubbele rij witte tanden. Een tafereel
overigens, dat ons nóg meer bekijks bezorgt, dan we als „enige blanken" al
hadden.
OM TIEN VOOR ZEVEN de
klokken in Algerië lopen een uur ach
ter bij de onze en de schemering valt
daar snel komt de boem en luid
ruchtig werpen de hongerigen en dor-
itigen zich op de voorraad, die ze op
de tafeltjes hebben opgetast. De scher
pe rook van tientallen zware Arabi-
ache sigaretten verdwijnt in dikke
Wolken in de weelderige bladerkronen
van de bomen en steeds weer slepen
de kellners en hun handlangertjes
nieuwe voorraden etens- en drinkens-
Waar aan. Waar de eters het zo gauw
laten?
Tegen half acht staat iedereen plot-
•eling op: men gaat het buffelfeest in
eigen kring voortzetten. Maar van de
huiselijkheid in Noord-Afrika moet
men zich niet te veel voorstellen en
Wellicht daardoor ook worden in die
kale, bedompte donkere woningen
kennelijk alle eetrecords geslagen,
Want tegen achten is iedereen weer
present op de Place d'Armes, waar
de pret nu eerst goed begint!
Terwijl de mannen luidruchtig do-
mine spelen, werken obers en bakkers
EEN KABIELENDORP in
een van de dalen van Klein-
Kabtjlie, een vesting gelijk cn
bijkans één met de bruinrode
bergen.
onder hoogspanning. Dozijnen bro
chettes, staafjes met in schapenvet
gebakken stukjes schapenlever en
-hart, verdwijnen in de schijnbaar
bodemloze magen; er wordt ge
schreeuwd om nergues, kleine sau
cijsjes en de mannen likken zich de
vingers af, als ze een slabia of ma-
croute (van honing druipend zoet ge
bak) naar binnen hebben gewerkt.
Zie ze smullen van de taaie blokjes
weeïg zoete vruchtensuiker. O ja, ze
houden van zoetigheid, de Arabieren;
zo zelfs, dat men zich afvraagt of er
soms nog meer profeten dan Menno
Simons door het deksel van het
stroopvat zjjn gezakt.
DAAR OP DIE PLACE D'ARMES
met zijn kleuren en geuren zijn niet
alleen de eters, maar ook de andere
levende wezens een studie overwaard.
De watervlugge schoenpoetsertjes, de
kooplieden met langhalzige kruiken
en bonte kleden, de slonzige bedela
ressen met de baby aan de borst en
de katten, die in dat land qua optra
den en bouw nog aanzienlijk minder
ver van de natuurstaat af staan dan
onze Minetjes, Tommies en Moortjes.
Die bedelaressen zijn practisch de
enige vrouwen, die men op een vas
tenavondfeest ziet. Trouwens: men
ziet daar in Algerië in verhouding
toch veel minder vrouwen dan man
nen op straat
Laat ons eerlijk zjjn: het is voor de
Arabische vrouwen ook geen pretje
om je te kleden voor een wandeling
of een boodschap buitenshuis. De ge
lovige vrouwen dragen namelük van
hun veertiende-vijftiende jaar tot het
moment, dat ze oud en onappetijtelijk
zijn allen een zware sluier; in het de
partement Algiers wtt, in dat van
Constantine (het oostelijkste van Al
gerië) zwart.
Die sluier, ter grootte van twee aan
ikaar., genaaide tweepersoonslakens,
hangt van het hoofd af over de schou
ders tot aan de enkels. Over neus,
mond en borst dragen de vrouwen een
soms fraai geborduurde witte lap, zo
dat alleen de ogen vrijblijven. Twee
koolzwarte ogen, die rollen in het hel
dere wit. Want het is niet eenvoudig
het hoofd te bewegen met zo'n zware
vracht er op, en ze zijn toch zo
nieuwsgierig, die zwarte hoopjes tex
tiel, die zich door de straten voortbe
wegen. De kraaiepootjes rond de ogen
zijn het enige, wat de buitenstaander
enig houvast zou kunnen geven ten
aanzien van de jaren, die onder dat
ruisende zwart schuil gaan; voor de
rest is „het raadsel vrouw", dat daar
passeert.
IS ER IN DE KLEDING van de
vrouwen practisch geen verschil an
ders is het met de mannen. Die van
de havensteden; zoals Bóne er een is,
zijn niet half zo interessant als die
van het binnenland. Terwijl vele man
nen in de havensteden onder hun fez
of chechia al een westers colbertje
dragen of daaronder hoogstens hun
witte „onderjurk" (gandoura) aange
trokken hebben, tooien hun geloofs
genoten in het binnenland zich nog
met de grote witte wollen capes, de
boernoesen, die ze zwierig over hun
schouders slaan. Op het hoofd de tul
band. die de wijnrode bovenkant van
de fez nog juist vrij laat.
Het is er als in de dagen, dat het
Boek der Boeken werd geschreven en
op de schapenmarkt van Sétif vindt
men naar het uiterlijk te oordelen
althans practisch „de gehele bevol
king van de Bijbel" bijeen. Daar lopen
ze af en aan, de rijke kooplieden met
extra-kleurige vesten onder hun „on
derjurk" en boeren met lammetjes in
hun armen. Of ze staan bewegenloos
te kijken bij hun schapen, die om en
om met de koppen aan elkaar gebon
den zijn.
En als het warmer wordt en wij nei
ging krijgen om maar in ons inter-
lockje te gaan lopen, slaan zij de
zware capuchons van hun wollen
boernoesen over het hoofd
OP EEN IN TWEEëN gespleten rots,
die steil omhoog rijst uit het heuve-
lende landschap, ligt de oude stad
Constantine. Hoge bruggen zijn ge
spannen over de diepe kloof, die de
beide stadsdelen scheidt en die zijn
dermate begeerlijke objecten voor
Arabische waaghalzen (en anderen
dat een speciale politie-patrouille is
aangesteld om zo nu en dan eens in
de diepste diepten der kloof te gaan
zoeken naar mogelijke slachtoffers.
Aan de hand van die kloof ligt de
Arabische wijk, een van de allermerk
waardigste. die Algerië rijk is. Een
gribus van dicht op een gedrongen
huisjes, tegen, over en om elkaar
heengebouwd, met straatjes ertussen,
waarvan de breedte varieert van twee
tot één meter en waardoor permanent
een bonte stroom van Arabieren
voortstuwt.
Zon komt er practisch niet en is er
al eens een straatje, dat elke dag
eventjes de volle laag krijgt, dan is
er een afdak van lappen en vodden
overheen gespannen, dat liet geheel
nog eens zo luguber en mysterieus
maakt.
De duizenden, die zich dagelijks
door die steegjes bewegen, lokken ui
teraard de ambachtslieden en winke
lier? aan en het is hun heel wat waard
om Jaar hun bedrijf te mogen uitoe
fenen. Een pand aan zo'n steeg ver
tegenwoordigt voor hen een even gro
te waarde als een hoekje Kalverstraat
voor de Amsterdamse zakenman.
Vandaar ook, dat er met de ruimte
gewoekerd wordt. Een schoenmakerij
van twee bij twee meter is een héle
zaak; men vindt er rijen van, alle
broederlijk naast elkaar in één straat
je. Precies een dorpstoneeltje zonder
voorwand. Ook de koekenbakkers, de
koperslagers, de kleermakers en de
manufacturiers hebben er hun eigen
steeg.
En de slagers, in wier straat alle
intimiteiten van het schapenlichaam
aan de openbaarheid en de vliegen
worden prijsgegeven en waar verre
van schone handen het vlees en de
darmen op hun malsheid keuren.
Niet één stuk. maar liefst alle
DE ARABIEREN ZIJN niet meer
de heersers over het land, maar zij
zijn het toch wel, die er het karakter
van bepalen. En al kan men zich
Noord-Afrika zonder Arabieren moei
lijk voorstellen, toch zijn ook zij maar
import. De ware bevolking van Noord-
Afrika is namelijk verdrongen naar
woestijn (de Berbera) en naar de ber
gen (de Kabialen) en leeft daar haar
eigen leventje.
De Kabielen bewonen de bergen
tussen Middellandse Zee en hoogvlak
te tussen Algiers en Constantine. Een
merkwaardig slag volk, dat wel de
Moslim-godsdienst aannam, maar toch
buiten de Arabische gemeenschap
bleef. Men vindt er onder met blauwe
ogen en blond haar.
Hun dorpen van okergele stenen
huizen, gedekt met halfronde, dofzode
pannen, lijken sterke vestingen, zo
als ze daar liggen op de heuveltoppen
tussen de woeste, niet te bebouwen
bergen. Overbewolkte arme grond.
Vandaar dat de Kabielen, die harde
werkers zijn, in grote troepen naar
Frankrijk trekken om daar te werken
én met de daar verdiende frankjes de
achterblijvenden in staat te stellen,
hun leven voort te zetten. Hun mid
deleeuwse leven met olijfoliemolens,
duistere hokken met zwarte, van de
olie glimmende mannen en een muil
ezel. die als maar de verticale molen
stenen in het rond draait; met ezeltjes
waaraan vaatjes hangen voor het
drinkwater, dat uit verre bronnen
moet worden aangevoerd en met spe
len, die óuder zijn dan de weg naar
Rome.
Edoch de in Frankrijk werken-
De Moslims cn dus ook de
Arabieren houden er een an
dere jaartelling op na dan wy;
zj leven op dit ogenblik in liet
jaar IS72. Dit komt, omdat zij
niet, als wy, beginnen met Chris
tus' geboorte, maar met de dag,
waarop Mohammed in Medina
is aangekomen, toen h\j uit Mek
ka was gevlucht om de bedrei
gingen van de Koreischicten t.e
ontlopen (15 Juli 622 volgens on-
■ze Juliaanse jaarrekening). Dat
zy desalniettemin niet in het jaar
1391 leven, is een gevolg van het
feit, dat hun jaren elk dagen
korter zjjn dan de onze. Een
maand en zy hebben er net
als wjj twaalf is bjj de Mos
lims namelyk evenlang als een
maan-d, dat wil zeggen: van
nieuwe tot nieuwe maan.
Een van die maanden heet
Ramadhan en dat is voor de mu
zelmannen de vastenmaand. Als
die vastenmaand in het midden
van de gloeiend hete zomer valt,
is het een kwelling voor de men
sen, die wél moeten werken en
zeker, als zy niet hun eigen baas
zijn), maar niet mogen roken,
eten en drinken vóór zonson
dergang. Dit jaar viel de Ra
madhan die dus jaarlijks elf
dagen „naar voren" schuift
van medio-Mei tot medio-Juni.
Voor ons gevoel was het op
dat moment heet zomer in Alge
rië. Wy liepen met een mini
mum aan textiel, zwommen als
het maar enigszins mogelijk was
(ook al, omdat het zwemmen
met een duikmasker over ogen
en neus en een „snuiver"-appa
raat in de mond een ongekend
genot is!) en brandden by tyd en
wijle onze voetzolen aan het he
te zand van het strand. Maar de
Arabieren vonden het lekker
weer en liepen in hun dikke wol
len boernoesen of in acht lagen
lompen (en nóg stak de elleboog
er door!), een warme fez, che
chia of tulband op het hoofd en
prezen zich gelukkig, dat het nu.
vasten was en niet in het gloei
ende hartje van de zomer. Nü
een hele dag lang niets te mo
gen drinken, te eten en te ro
ken ia uit te houden, vonden zjj,
maar een jaar of drie-vier gele
den, toen de Ramadhan in Juli-
Augustus viel, was hun tong
meer dan eens een stuk leer ge
lijk geweest. Maar natuurlijk
ook nu verbreidden zjj met span
ning het moment, waarop ze hun
eerste slok drinken, hun eerste
hap eten cn hun eerste teug si
garettenrook zouden mogen ge
nieten. Daarover in bijgaand ar
tikel.
den kunnen het onmogelijk bolwerken
tegen de sterke bevolkingsgroei, die in
de Kabielen-wereld ai even groot is
als in de Arabische. Een nieuw (het
zoveelste) probleem voor de Fransen,
die nu ongeveer een eeuw lang het be
wind voeren in deze streken. Vandaar,
dat daar momenteel met een voor een
subtropisch land ongekend elan wordt
gewerkt aan grote projecten, die dit
land bewoonbaar moeten houden voor
de tallozen, die komen.
VIELEN keren in deze tijd des jaars
tot de eze terug. Alhoewel dikwijls
de vorige jaren niet veel mooi weer
opleverden ja zelfs meer op winter
geleken, vooral als de magneetnaald
naar het Noorden werd getrokken,
gaan de mensen terug naar de zee. Il
het te verwonderen?
Ook van Jezus wordt gezegd (Evan
gelie Marcus 2e hoofdstuk 13e vers)
dat hij naar de zee terugging. Zeer
zeker met een andere bedoeling dan
de tegenwoordige badgast. Zelfs niet
om te rusten in de vacantie. Want Hij
ging er Zijn werk doen, nl. de predi
king van het Koninkrijk Gods en de
grondslagen daartoe te leggen.
In tegenstelling met de wereld en
haar opvattingen, methoden en gebrui
ken, plaatste Jezus daar in de vrije
natuur het zuivere, onbesmette be
doelen Gods. Dit Koninkrijk wordt
dys in een hem geheel passend décor
gezet, onvervalst en echt. De hogere
beginselen, het enig ideaal, de betere
toestand, waartoe de mens geroepen
is, vinden hier een pasende plaats. De
mens die immers in dezelfde roes
leeft, wordt opeens wakker geschud
en herinnerd aan een ander doel, dan
hij zich zelf voor ogen stelt. Evenals
in de vacantie ons gewone leven stil
staat, zo moet dit ook een aanwijzing
zijn tot een ander bestaan dat werke
lijkheid is, maar bijna zelden als aan
wezig wordt beschouwd.
Zo rustig, zo kalm zijn deze gedach
ten neergelegd bij het spiegelgladde
water. Een schone theorieZou het
waar zijn: een theorie?
Hij ging wederom naar de zee. Ve
len zijn tegenwoordig enthousiast de
zomerse zee ook in het najaar te aan
schouwen. Waar zij in Juli geweest
zijn, willen ze met een zeker heimwee
terugzien, maar om dan een gans an
der beeld te aanschouwen. Van onbe
dwingbare onstuimigheid. Van ontem
bare woestheid. Als om de realiteit
van de schone theorie te bewijzen,
keert Jezus ook op zulk een moment
naar de zee terug. Dat Koninkrijk dat
Hij brengt, doorstaat alle stormen die
er tegen aan beuken. Alle andere
mooie theorieën, die Zijn leer willen
vervangen, zijn als de kleine golven,
die door de vloedgolf worden wegge
spoeld. Hij, die Zijn discipelen aan
boord had bleef kalm en rustig. De
mensen met hun gedachten, angstig
geworden dat ze niet werkelijkheid
zullen worden, vrezende hun onder
gang, vinden rust bij Jezus, die de
eeuwen doorstaat
Zo ligt immer, zomer en winter, een
onmetelijk oppervlak voor ons, een
grote oneindigheid. Hoe daarin een
bestemming en houvast te vinden?
Want het woord van de dichter is
waar:
De zee, de zee klotst voort
in eindeloze deining,
De zee, waarin mijn ziel
zichzelf weerspiegeld ziet.
Inderdaad is zij een spiegel voor de
ziel. Waarheen gaat zij, wat is haar
bestemming? Ieder jaar een stap ver
der, misschien hebben we reeds plan
nen voor het volgende zomerseizoen 1
Och, te midden van dit benauwende
gevoel, deze pijnlijke onzekerheid,
komt Jezus naar de zee terug. Wij
zien Hem, de Verrezene, tot Zijn dis
cipelen gaan, die met al hun proble
men stonden, met hun zelfde mense
lijke gevoelens als wij, die dachten als
de na-oorlogse jeugd geen doel en
geen bestemming meer te hebben. En
Hij staat vóór hen om allen toe te
spreken, tot rust te brengen van hun
angst en onzekerheid, om hun te ge
ven Vrede, hen lieflijk leidend naar
de andere zijde van de zee 1
Van onze speciale
verslaggever).
DE VIJFTIEN MAAN-
DEN oude Yvonne Molemans
in Zeist is een kind als vele
andere kinderen: een lief be
wegelijk klein ding, dat met
grote donkere ogen naar de
mannen kijkt, die zo plotseling
de vredige stilte van haar be
perkte wereld komen verstoren.
Haar vader is Sergeant A. E.
Molemans, de chef van de fo
todienst op Soestcrberg, de
oud-K. N. L.-man. die als
krijgsgevangene van de Jappen
op 8 Augustus 1945 het atoom
bombardement van Nagasaki
beleefde, cn tegenover wie de
doktoren eenmaal verklaarden,
dat hij er maar op moest reke
nen, dat een zeker gevolg van
die belevenissen was, dat zijn
huwelijk kinderloos zon blij
ven
OVER' WEINIGE DAGEN is het
acht jaar geleden, dat deze Ne
derlander het atoombombarde
ment op Nagasaki meemaakte.
Wat hij er aan nadelige gevolgen
van overgenouden heeft, is niet
wat de doktoren ervan verwacht
hebben, maar alleen narigheden,
die hem ook hadden kunnen ge
beuren. wanneer het een bombar
dement met brissant- en brand
bommen geweest was: een zwak
ke rechterarm littekens op de rug
van zware brandwonden en litte
kens aan de schedel. De herinne
ring aan wat er die dag gebeurde
in Nagasaki, ligt sergeant Mole
mans nog vers in het geheugen.
„Even voor elf uur in de och
tend verscheen een B-29 hoog bo
ven de stad. Ik zat in de tuin bij
de ziekenzaal van het kamp, en
hechtte aan dat ene vliegtuig niet
zo'n waarde. Sinds Juni van dat
jaar waren we gewend geraakt
aan de verschijning van grote es
kaders van deze zware bommen
werpers boven de stad. Half Juli
had ik bii zo'n bombardement een
wat zwaar stukje beton op m'n
hoofd gekregen. Dat had mijn
schedel een beetje gekraakt. De
gevolgen daarvan zat ik te boven
te komen op die 8ste Augustus in
de tuin van het ziekenzaaltje van
ons kamp. Plotseling zag ik iets
uit het vliegtuig vallen. Instinctief
sprong ik overeind en rende naar
het dichtstbijzijnde open raam van
de houten barak. Nauwelijks was
ik binnen, cf er was een verblin
dende lichtflits. Wat er daarna ge
beurd is, weet ik niet. Een explo
sie heb ik niet gehoord. Toen ik
vier dagen later ergens in het
veld bij kennis kwam, heb ik pas
gehoord wat er gebeurd was.
Kampgenoten, die in een schuil
kelder een veilig onderkomen had
den gevonden, hadden me onder
het puin van de barak vandaan
gesleept. Het gebouw brandde lus
tig en de vlammen hadden me na
genoeg bereikt. Vandaar vermoe
delijk de brandwonden op mijn
rug. Vele maanden en op tal van
plaatsen in de wereld ben ik daar
na onder dokters handen geweest.
Mijn rechter bovenarm was bijna
bij de schouderkop gebroken. Het
is uitermate moeilijk geweest voor
de specialisten daarnog iets van
Sergeant Molemans
terecht te brengen. Voorts ver
toonde mijn al eerder beschadig
de kop een dubbelzijdige schedel-
basisfractuur. Enfin, April '46 ben
ik weer heelhuids in Nederland te
ruggekeerd. waar aan dit alles
overigens weinig aandacht meer is
geschonken. Of ik nog gevolgen
van de gammastraling zal onder
vinden misschien op latere leef
tijd? Ik weet het niet. Voorlopig
zal ik er mij maar niet druk over
maken", aldus deze Luchtmacht
functionaris, die zich overigens
herinnert, dat er meer Nederlan
ders zijn, die als kampgenoten in
dertijd dit bombardement mee
maakten. Onder degenen, die het
overleefden is er één, die vandaag
de dag met een paar kunst-oren
rondloopt.