Ons Duivels prentenboek komt vermoedelijk uit India MrA. F. KAMP: verlicht „despoot" Maar bakermat stond in China Uit de school van Klikspaan en Hildebrand Expositie Vincent van Gogh thans in Amsterdam Een voortreffelijke opstelling Schrijver van humoristisch proza onder pseudoniem G. Lemaire en F. Ie Maire „Dier in de kunst" (Van een onzer redacteuren). nES DUIVELS PRENTENBOEK, het kaartspel dus, is tot meer geschikt dan uitsluitend tot ïjdel veïmaak. Men kan er namelijk een even boeiende als wetenschappelijk verantwoorde verzameling van aanleggen en deze den volke tonen. Het verzamelen heeft in dertijd een Duitse geleerde, dr.. Werner Jakstein gedaan. Hij zorg de eveneens voor de wetenschappelijke bewerking van zijn collec tie, die op deze wijze een bijzondere waarde verkreeg. Enkele jaren geleden heeft hij zijn bezit overgedaan aan een speelkaartenfabriek te Bielefeld, die over deze aanwinst zo verrukt was, dat zij met grote zorg en toewijding heeft gestreefd naar een verantwoorde uitbreiding en afionding. Een deel ervan is thans tentoongesteld in de Vleeshal te flaarlem. Deze stad heeft hiermee niet alleen voor Nedei land, maar zelfs voor geheel Europa een primeur; deze speelkaaiten zijn namelijk buiten Bielefeld nog nooit eerder ge toond. Vijf eeuwen kaartspel in vogelvlucht De Aardappeleters op een geel fond en HET IS, wanneer men deze tentoon stelling ziet, welhaast verbijste rend, wat er aan een eenvoudige speelkaart zoal te beleven valt. Het blijkt dan namelijk, dat Des Duivels Prentenboek een vermaak is, dat oorspronkelijk uit Azië stamt. Wij hebben onze kaarten vermoedelijk uit India ingevoerd. Maar het Chi nese kaartspel, dat overigens sterke overeenkomst met het onze vertoont, is naar men aanneemt nog ouder; het oudste is overigens het Koreaan se, dat niet uit kartonnen prentjes, doch uit lange smalle repen gepo lijste bamboe bestond. Hoe oua net spel is, weet men uiteraard niet. Oorkonden bewijzen, dat de Chine zen reeds in de achtste eeuw n. Chr. hun tijd doodden met kaarten. Maar hoe? Naar de afstamming van het kaart spel kan men slechts raden. Vermoe delijk heeft men oorspronkelijk de zijden van een dobbelsteen a.h.w. „afgewikkeld" en uit deze vierkant jes blaadjes met een puntenwaarde ring afgeleid. Langzamerhand zijn daar de „popkaarten" bijgekomen en toen men nu ook nog drie of vier kleuren ging onderscheiden, was het spel gereed. Veronderstelt u nu niet lezer, dat het Japanse kaartspel dus ook wel erg oud zal zijn, want dat is niet waar. De Japanners hebben hun spellen ontleend aan de Portugezen, die in de zestiende eeuw handel op dit wonderlijke rijk begonnen te drijven. Zo kwam er een verbinding tot stand met de Italianen; want het Portugese spel gaat op Italiaanse voorbeelden en opvattingen terug. Zo zijn we eigenlijk al weer dicht bij huis aangeland. Maar dat is even te gauw, want ik moet eerst nog iets vertellen over Indische en Perzische kaarten. De Indiërs name lijk hebben steeds gespeeld met ron de schijfjes, waarop te ongelegener tijd onze schoppens en ruiten zijn verschenen. Maar zelfs daarna zijn deze kaarten nog fraaie staaltjes van volkskunst. Ze worden echter verre overtroffen door de prachtige Per zische As-Naskaarten, dunne plaat jes hout, die met een zeldzaam .ge voel voor kleur en gratie zijn be schilderd. Over het gebruik van deze mooie kaarten tast men echter vol ledig in het duister. Of men zich echter ooit veel aan deze versiering gelegen heeft laten liggen? Gelet op onze onverschil ligheid voor vormschoonheid op speelkaarten en ons gemakzuchtig verlangen naar een overzichtelijke indeling van de waarden en een ge makkelijk herkenbare „prent" krijgt men de neiging, deze vraag ontken nend te beantwoorden. Zulks te meer, omdat het Franse kleursysteem op het ogenblik bezig is, alle andere te verdrijven. Het is niet onmogelijk, dat dit mede een gevolg is van de ruime verbreiding van verschillende modespelen, zoals Bridge en Canasta, die alle met Franse kaarten worden gespeeld. Zijn er dan andere kleursystemen? Stellig en zeker. Het oudste Euro- Zo illustreerde de Duitse tekenaar Jenison Valvort in 1806 een spel kaarten. Het spel werd in boek vorm bij Cotta in Tuningen uitge geven. pese spel is aangetoond in Italië, van waar het zich heeft verbreid over Spanje en Portugal onder de naam Naypes, en over Duitsland en Polen als Trappola of Trapalczka. Het Ita liaanse spel heeft als „kleuren" zwaarden, bekers, munten en stok ken. Daarentegen kent het Duitse stel sel de kleuren harten, bellen, eikels en loof. Dit heeft lang Noord-Duits- land en Scandinavië beheerst, maar verloor dit gebied in de Dertig-jarige oorlog aan de veel gemakkelijker Franse kaarten met hun ruiten, har ten, schoppen en klaver. Deze zijn thans ook reeds doorgedrongen in het laatste bolwerk van het Duitse stelsel, Beieren en Zwitserland. Het streven naar uiterste vereen voudiging van het kaartbeeld, dat in wezen oorzaak is van het succes der Franse kleuren, verklaart, dat niemand zich ooit iets heeft aange trokken van de versiering van de kaarten. Mooie plaatjes hebben er nooit iets toe gedaan. Er zijn mo menten geweest, waarop men het tegendeel geloofde. Zo in de Franse Revolutie, toen men koningen en dames verving door allerlei voor de grote omwenteling zo belangrijke figuren als J. J. Rousseau, Solon, Seneva en soortgelijke. Het verlan gen naar de oude, bekende vormen bleek echter sterker dan welke re- volutionnaire leer ook Zo denkt ook geen uitgever er meer aan, boeken het licht te doen zien, waarvan de illustraties voor zien zijn van de waarde-aanduidin- gen van speelkaarten. Die plaatjes moesten worden uitgeknipt en op geplakt en dienden dan als een soort paedagogisch kaartspel. Zo mal doen we het nu niet meer, al overschat- Vit het ingewikkelde Italiaanse Taroccospel ontwikkelde zich in Duitsland het Hexenspiel. Ken kaart van zulk een spel, dat in 1780 door Antoni Fesclier van houtsneden werd gedrukt en uitgegeven. ten we waarschijnlijk nog wel de waarde van een aardnikskundig kwartetspel voor de jeugd. Hoe het ook zij: als we al deze dingen op de Haarlemse expositie in ons hebben opgenomen, en als we ons bovendien een indruk heb ben gevormd van de wijze waarop men drie en vier eeuwen geleden van houtblokken hele vellen speel kaarten drukte, dan is er misschien nog enige lust en tijd overgebleven om te gaan zien naar een curiosum, even geestig als interessant. Dat is namelijk de geïllustreerde speelkaart. Kunstenaars hebben vaak gewone getalskaarten voorzien van allerlei geestige tekeningen, waarin de kleu ren waren opgenomen. Om een enkel voorbeeld te noemen: een har ten-twee laat zich gemakkelijk ver anderen in een engeltje in een schelp, dat door een vlinder óver de wolken wordt voortgetrokken. Er zijn ook minder zoetelijke mogelijk heden. Zo is ruiten-vier door een ander „omgedicht" tot een lange jas met rode opslagen op de mouwen, een kraag met een rode achterzijde en een rood kalotje. Een ding bewijst deze tentoonstelling ook: de verregaande artistieke ver arming, welke uit het beeld van onze speelkaarten spreekt. Speelkaarten van zo'n vier of vijf ecuwen gele den zijn in hun primitieve tekening vaak van'een kracht en een direct heid in uitbeelding, die ze tot mooie voorbeelden van volkskunst maken. Daarvan is nu geen sprake meer. Ze zijn technisch volmaakt, maar door de schematische waarde-aan- duiding volkomen zielloos gewor den. Pogingen, om hierin verbete ring te brengen, zijn tot dusverre op niets uitgelopen. Het publiek is in dit opzicht volkomen verstard. Zijn wensen bepalen, of men het aardig vindt of niet, het beeld van de kaarten. (Van onze redacteur beeldende kunsten) HET STEDELIJK MUSEUM t« Amsterdam herbergt thans binnen zijn muren de grote herdenkings tentoonstelling van werken van Vincent van Gogh. Men weet, dal het deze expositie heeft georgani seerd in samenwerking met het Ge meentemuseum in Den Haag en het Rijksmuseum Kroller-Muller te Otterloo, omdat het in Maart honderd jaar geleden was dat Vin cent van Gogh werd geboren. Ach tereenvolgens hebben deze musea de prachtige verzameling werken uitgestald. Thans is de beurt aan Amsterdam, dat daarmee de rij sluit. Het kan niet de bedoeling zijn, nog eens een uitvoerige bespreking te wij den aan een tentoonstelling, die wij reeds eerder in ons Vincent van Gogh- nummer hebben behandeld. In de sa menstelling van de collectie is geen enkele wijziging gekomen. In dit op zicht is er dus geen nieuws meer van te vertellen. Er is echter een aspect, waardoor deze expositie een volkomen ander aanzien heeft gekregen. Dat is de zeer gelukkige opstelling in vergelijking met die in het Haagse Museum. In Ot terloo hebben we haar niet gezien; het museum aldaar kennend kunnen we ons ongeveer voorstellen, hoe de stuk ken hebben gehangen. In Den Haag echter, waar het museum steeds meer blijkt te lijden onder een overmaat aan architectuur ook daar. waar deze best kon worden gemist, heeft men moeten worstelen met de donkere ver bindingsgangetjes en de overvloed aan allerminst fraai verlichte kabinetjes en zaaltjes. De beschouwer kon er in verrukking komen, omdat hij wist hoe Van Gogh zijn werken had bedoeld. Maar hij ondervond er de voortduren de hinder van een opstelling, die aan het verband tussen de werken onvol- cvoende recht kon laten wedervaren. De te kleine ruimten maakten het no dig, uiteen te halen wat bij elkaar hoorde, en bij elkaar te brengen wat weinig met elkaar van doen had. Nu hangt dit alles in Amsterdam, in een ouderwets museum, dat van bui- JJE ROMANTIEK heeft zeer vele facetten en men kan deze zo menselijke we zenstrek onmogelijk in een korte definitie vatten. Men heeft deze gevoelsrichting wel gedefinieerd als: het verlangen naar het won derlijke, naar het lieflijke, naar het oneindige. Of: als het verlangen naar de onge repte, troostgevende natuur. Ook: als de levensvreemd heid temidden van het leven. En: als de drang naar het fantastische, naar het mystieke, naar het senti mentele. Verder wees men op de sterke behoefte bij de romantische mens het onbe wuste niet door redenering te verstoren. Opvallend is ook: het neerzien op het gewone en platte, op het burgerlijke de voorkeur voor het „vie de bohème". En tenslotte nog: de roman ticus heeft een zwak voor de uitzonderingsmens en hij vereert het genie. Eén ge meenschappelijke trek ver bindt wel al deze uitspra ken: het prevaleren van „ge- een mechanisch, een rede lijk iets, maar als een orga- „van binnen" gespleten en geneigd tot melancholie, ioant de werkelijkheid voel" boven „verstand"; en terecht schreef prof. August Vermeylen eens: „de kern. nische werkzaamheid, die breder dan de rede is en niet tot de rede herleid kan worden". Wie zó geaard is past zich innerlijk! nooit aan bij de zo gematigde, overwegend redelijke, ni vellerende politieke en sociale democratie van de „normale" mensenmaat schappij. Hij blijft altijd het grondbeginsel schijnt wel dit te zijn: de opvatting van het leven niet meer als (waarin hij leven moet) be antwoordt nooit aan de idealiteit (waarin hij zou willen levenen het com promis (waartoe hij dus welbewust gedwongen wordtzou hij willen ont vluchten in een illusie. En als hij de gave daartoe heeft, tracht hij dat schrij vende te doen. Hij blijft al tijd „opstandig" - romantici waren altijd reactionnair óf revolutionnair. En als alle verhoudingen normaal zijn, waren kunstenaars in de ogen der conservatieve, evo- lutionnaire „burgers" dan steeds „rare mensen". Ge lukkig (laten we dat niet vergeten!) betekent „rare": zeldzaam Ook de daadkrachtigge en droomzieke mr A. F. Kamp is een romanticus. En wie in staat is achter de schijn het wezen te vinden, achter het dagelijks gelaat het tweede gezicht te ontdek ken, zal in de schrifturen van deze bekende figuur uit het Bergense kunstleven die zijn werk ten dele onder pseudoniem publiceerde, en wel onder de doorzichtige schuilnamen G. Lemaire en F. Ie Maire gemakkelijk de romantische trekken op merken. Een Japanse (boven) en twee Chinese speelkaarten. De Japanse is omstreeks 1800 uit de hand ge schilderd. de Chinese exemplaren zijn in 1890 van houtsneden gedrukt. Mr. A. F. KAMP debuteerde in 1930 (onder zijn ware naam) met zijn „Leidse Notities", schetsen die sinds 1925 bij tussenpozen in het Leidse Corpsorgaan „Virtus, Concordia, Fi- des verschenen; in feite publiceerde Kamp dus reeds zeer vroeg: in 1905 is hij in Roosendaal geboren. Men moet zelf jong als student zijn aan gekomen, om dat prille gevoel van „voor het eerst gedrukt te worden in een Studentenblad te kunnen mee voelen. En wanneer ik dit zo arge loos neerschrijf is hot romantiserend element al gaan werken. Hetzelfde element, dat deze „Leidse Notities doordringt: het heimwee naar het verleden, welk heimwee zowel een zuiver persoonlijk terugverlangen naar de eigen, „levende" en dus creatieve" jeugd, als een meer al gemeen georiënteerd heimwee naar een voorbije tijd en zijn geest kan zijn. Want hoewel deze schetsen uit het studentenleven in de sleutelstad naar stijl en direct aanwijsbare in houd stellig gekarakteriseerd kun nen worden als „uit de school van Klikspaan" wiens „Studenten typen" in 1839 en wiens „Studenten leven" in 1840-1844 verschenen is er toch een essentiëel verschil. Schreef Knepoelhout (de eigen naam van de geestige Klikspaan) evenals zijn voorgangers (een Rodenburgh, 1617 een Bernagic, 1684, een Mauri- cius 1717, een Van Effen, 1712), over het Leidse studentenleven als over een realiteit - z«. waren meer rpalistcn dan romantici .Kamp beleeft zijn eigen studententijd, als een in wezen reeds „verleden tijd die de „ideale" Leidse student bijna bewust in leven wil houden. Daar door krijgen deze schetsen over het groenen, over de kroeg- en club- kameraadschap. over de „studenten stad", over meisjes en feestjes, ovei Leiden in vacantietijd en over de jaarlijkse blijde weaerkon^st in de gemeenschappelijke vrienden- en studie-stad net typisch roman tische waas der melancholie, waar van de eerste weemoedige glans zo onovertroffen spreekt in het onver- fetelijke „Drie Studentjes" van rancois Haverschmidt, beter bekend als Piet Paaltjens, wiens „Snikken en Grimlachjes" van 1867 dateren, terwijl Alexander Ver Huell (1822- 1897) met bijna grimmige weemoed in vele zijner prenten over het stu dentenleven (o.a. bij Klikspaan's Schetsen), en speciaal in die lugube re tekening „Een bezoek aan de academiestad onzer jeugd", dat ro mantisch heimwee uitte al weer onder pseudoniem: hij die alles door zag noemde zich O. Veralbij Er is misschien nooit zo veel ge feest en getoast als heden ten dage ter gelegenheid van zilveren, gou den, diamanten en andere jubilea van instituten, wier wezenlijke bloei plaats had en wier essentiële karak ter leefde in een voorbij zijnde pe riode: de tijd van de gróte burgerij. Daarvan maakt ook de Leidse traditie deel uit en hoewel Kamp's schetsen al 'weer meer dan een kwart eeuw oud zijn, óók in 1920 was al slechts door een romantische bril dit tafe reel nog zo te zien. Sindsdien zijn sociale, politieke, locale en dienten gevolge culturele omwentelingen door de „kleine wereld" van bur gerlijk Nederland gegaan, die de si tuatie van de student totaal hebben veranderd. KAMP schrijft graag (wat zou iemand die het kan, liever doen?!) en merkt zeer veel op. Op Texel ge komen van 1935-1941 was hij daar burgemeester sloeg hij met plezierige belangstelling gade, wat MR A. F. KAMP naar een tekening van mevrouw L. DamstèPeletier er leefde, en in 1939 verscheen „Wij wonen op een eiland", wat deze F. Ie Maire dus door bugemeesters- ogen bekeek. Het zijn aardige, gees tige schetsjes, terwijl een warm hart meespreekt in deze anecdotischc des criptie van „een gebied kostbaar door de beslotenheid zijner isolatie, van telkens weer verrassende schoonheid onder het licht van eiken dag". Hij houdt van zijn land en vooral van dit kustgebied, deze Dijkgraaf van het Hoogheemraadschap Noordhol lands Noorderkwartier (sinds 1941) en schrijver-van het boeiende grote wexje „Zuiderzeeland" (van 1937), en wanneer hij 's avonds bij stormig weer nog eens even naar „zijn Hondsbosse frisse neus weet wie hem hoefte heeft (na honderden kleine en grote zorgen van de dag in zijn diverse functies) één ogenblik in het oneindige, het ongerepte, het orga nische te vertoeven, buiten de „nor male wereld" te treden romanti cus als hij is. Maar desniettemin een daden mens: zie Kamp bezig als voorzitter van het Kunstenaars Centrum Ber gen, waarvan hij de ziel en de stu wende kracht is. Men moet zulk werk zelf gedaan hebben om te weten wat zo'n functie inhoudt: van het initiatief tot uitnodigen van tel kens andere en liefst „actuele" spre kers en het bedenken van steeds weer iets „nieuws": een bonte avond, een expositie, een verloting; tot de aandacht voor honderden futiliteiten: of de agent wel bij de verloting is geroepen, de bloemen voor de pia niste wel zijn besteld en de kellner niet over een traptrede of een koffie kopje zal struikelen wanneer hij be doelde ruiker komt aanbieden en dan graag nog precies op 't juiste momentVan het oplossen van of het doormanoeuvreren tussen in terne controversen rep ik nog niet eens. Maar hier komt weer een romantische trek naar voren welke levens karakteristiek is voor de zo juist (bij N. Samson N.V., Alphen aan den Rijn) in één deel (en met een omslagontwerp van Mevr. G. M. Pot-van Regteren Altena) herdrukte boekjes met schetsen en beschouwin gen over het burgemeestersleven: „Grote man in kleine stad" (1938) en „Magistraat in miniatuur" (1940). Want Kamp of wel G. Ie Maire doet zich in deze wederom veelal rad geschreven 300 pagina's kennen als de in wezen even zeker romantische „verlichte despoot": de jonge bur gervader verenigt echte genegenheid voor „zijn" gemeentenaren met een niet te miskennen bravourige be minnelijke i.jdelheid, welke tezamen tot heil en bloei van de brave bur gerij, de belanghebbenden dus, wer ken. Maar hii, de „grote man", de „magistraat" doét het dan toch maar, en wel zelf. zonder al te veel, liefst mot niet meer dan het strikt onver mijdelijk overleg, en waarom zou den die twee eigenschappen niet mo gen samengaan? In elk geval doèn ze het vaak en het is tenslotte een soort gevoel voor aesthetische orde. Misschien is 't wel de kunstenaars kant van de „verlichte despoot" Frederik de Grote speelde ook graag en goed fluitèn de eerste viool: romantische trek van zijn scherpe geest. Nu: deze laatste ontbreekt Kamp evenmin; al is de toon in „Grote man in kleine stad" minder spits- raillerend als soms in de „Leidse Notities", de „verlichte despoot" rea geert even snel en zeker als de „romantische Student". En evenals deze ziet hij weer het heden door een romantiserende bril: zijn fanta sie schept de idylle van een ideaal burgemeesters-echtpaar met ideale figuren er om heen: de secretaris, de opzichter, de veldwachter, de dokter, het schoolhoofd, de onderwijzeres ten foeilelijk Is door zijn overmaat aan quasi-renaissancevormen, in een museum, dat kleine en grote zalen met hoge wanden en een voortreffe lijk licht heeft. Hier geen architec tuur, hier alleen maar het besef, dat dit gebouw ruimte diende te bieden voor het ophangen van kunstwerken. In deze koele, bijna nuchter-neutrala ruimten nu heeft men Vincents wer ken opgehangen. Het is ons een open baring geworden, ze hier te zien. Veel ervan hadden we uiteraard eerder ge zien, omdat het Stedelijk Museum be schikt over een voortreffelijke collec tie uit het bezit van ir V. W. van Gogh. Maar hier, in het verband van deze hele tentoonstelling, kreeg alles als het ware een nieuw gezicht. Men heeft hier een overzichtelijke indeling kunnen maken, omdat de zalen, dia ter beschikking stonden, de mogelijk heid boden, de werken uit de verschil lende perioden bijeen te brengen. Men heeft alle tekeningen en aquarellen in één groep bijeen kunnen brengen, om dat er een ruimte was, waar voor al deze stukken tegelijk plaats was. Men heeft bij de opstelling zovele gelukki ge ingevingen gehad, dat er een prach tig overzichtelijk en goed klinkend ge heel ontstond. Nu zien we nog af van het kleine experiment met de aard appeleters, het beroemde schilderij uit ae Nuer.ense tijd. Dit doek namelijk heeft men opgehangen tegen een grote goudgele kokosmat. Het resultaat ii geweest, dat de nog al sombere kleur plotseling veel meer begint te spre ken en een opmerkelijke levendigheid vertoont. Van Gogh heeft het in zijn brieven al zo gewild; hij blijkt uitste kend te hebben aangevoeld, op welke wijze hij de werking van zijn schilde rij zou kunnen versterken. Zo dus werd het ons te moede of het oude bekende volkomen nieuw was geworden. Voegen we daar nog bij, dat de catalogus een schat van illu straties bevat, doch een prijzenswaar dige reserve aan de dag legt in da tekst, dan zal het duidelijk zijn, dat de hernieuwde kennismaking met deze tentoonstelling verre van een plicht matig verrichte taak een grote vreug de is geworden. Van W. Zo tekende Vincent van Gogh in 1888 een hoekje van het stadspark te Arles. Naar wij van bet secretariaat van het Dierenrampenfonds vernemen ia voor de expositie „Het dier In do kunst", die te Arnhem start en daar wordt gehouden van 19 tot en met 23 September, door meer dan twintig Ne derlandse beeldende kunstenaars reeds werk aangeboden, terwijl men met an deren nog in onderhandeling is, De aan deze expositie verbonden ten- toonsteling van kinderdierentekenin- gen heeft verder aandacht getrokken van de Nederlandse afdeling van „Art World for Friendship" te Utrecht. Deza instelling, die zich onder meer toelegt op de uitwisseling van kindertekenin gen met andere landen en die tijdens het recente bezoek van Koningin Ju. liana aan Amerika een grote collectie kindertekeningen van Nederlandse kin deren in Amerika heeft geëxposeerd (via de Nederlandse ambassade te Washington), heeft nu toegezegd, dat op de tentoonstelling te Arnhem een aanfal dierentekeningen van Ameri kaanse kinderen aanwezig zal zijn. Uit de verzameling van andere landen zal e.v. nog een keus worden gemaakt. Van zijn kant heeft het Dierenram. penfonds toegezegd, dat de meest ge slaagde tekeningen van de kinderen voor de expositie in Arnhem na afloop van de tentoonstelling naar het bui tenland zullen worden gestuurd via de genoemde organisatie. een uitstervend toegew^d „ras", her innering aan het verleden. Zo is er eenzelfde verschil tussen Hildebrand of Van Koetsveld en Le Maire, als tussen Klikspaan en Kamp. Persoonlijk handelend heerser zijn: het is manoeuvreren door allen en alles heen, een sport, een kunst, alsliet uitbuiten van de taal, wat Kamp's gave èn liefste bezig heid is. Van Looy schreef eens: „rei zen, dat was wel een heerlijk din" vlottend te zijn in de vlottende we- relddingen"Vervang „reizen" door „schrijven" en ge hebt een wensdroom van Le Maire Kamp ge duid. W. L. M. E. VAN LEEUWEN.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1953 | | pagina 9