Ons Duivels prentenboek komt
vermoedelijk uit India
MrA. F. KAMP: verlicht „despoot"
Maar bakermat stond in China
Uit de school van Klikspaan en Hildebrand
Expositie Vincent van Gogh
thans in Amsterdam
Een voortreffelijke opstelling
Schrijver van humoristisch
proza onder pseudoniem
G. Lemaire en F. Ie Maire
„Dier in de kunst"
(Van een onzer redacteuren).
nES DUIVELS PRENTENBOEK, het kaartspel dus, is tot meer
geschikt dan uitsluitend tot ïjdel veïmaak. Men kan er namelijk
een even boeiende als wetenschappelijk verantwoorde verzameling
van aanleggen en deze den volke tonen. Het verzamelen heeft in
dertijd een Duitse geleerde, dr.. Werner Jakstein gedaan. Hij zorg
de eveneens voor de wetenschappelijke bewerking van zijn collec
tie, die op deze wijze een bijzondere waarde verkreeg. Enkele jaren
geleden heeft hij zijn bezit overgedaan aan een speelkaartenfabriek
te Bielefeld, die over deze aanwinst zo verrukt was, dat zij met
grote zorg en toewijding heeft gestreefd naar een verantwoorde
uitbreiding en afionding. Een deel ervan is thans tentoongesteld
in de Vleeshal te flaarlem. Deze stad heeft hiermee niet alleen
voor Nedei land, maar zelfs voor geheel Europa een primeur; deze
speelkaaiten zijn namelijk buiten Bielefeld nog nooit eerder ge
toond.
Vijf eeuwen kaartspel
in vogelvlucht
De Aardappeleters op
een geel fond
en
HET IS, wanneer men deze tentoon
stelling ziet, welhaast verbijste
rend, wat er aan een eenvoudige
speelkaart zoal te beleven valt. Het
blijkt dan namelijk, dat Des Duivels
Prentenboek een vermaak is, dat
oorspronkelijk uit Azië stamt. Wij
hebben onze kaarten vermoedelijk
uit India ingevoerd. Maar het Chi
nese kaartspel, dat overigens sterke
overeenkomst met het onze vertoont,
is naar men aanneemt nog ouder;
het oudste is overigens het Koreaan
se, dat niet uit kartonnen prentjes,
doch uit lange smalle repen gepo
lijste bamboe bestond. Hoe oua net
spel is, weet men uiteraard niet.
Oorkonden bewijzen, dat de Chine
zen reeds in de achtste eeuw n. Chr.
hun tijd doodden met kaarten. Maar
hoe?
Naar de afstamming van het kaart
spel kan men slechts raden. Vermoe
delijk heeft men oorspronkelijk de
zijden van een dobbelsteen a.h.w.
„afgewikkeld" en uit deze vierkant
jes blaadjes met een puntenwaarde
ring afgeleid. Langzamerhand zijn
daar de „popkaarten" bijgekomen
en toen men nu ook nog drie of
vier kleuren ging onderscheiden, was
het spel gereed.
Veronderstelt u nu niet lezer, dat
het Japanse kaartspel dus ook wel
erg oud zal zijn, want dat is niet
waar. De Japanners hebben hun
spellen ontleend aan de Portugezen,
die in de zestiende eeuw handel op
dit wonderlijke rijk begonnen te
drijven. Zo kwam er een verbinding
tot stand met de Italianen; want het
Portugese spel gaat op Italiaanse
voorbeelden en opvattingen terug.
Zo zijn we eigenlijk al weer dicht
bij huis aangeland. Maar dat is
even te gauw, want ik moet eerst
nog iets vertellen over Indische en
Perzische kaarten. De Indiërs name
lijk hebben steeds gespeeld met ron
de schijfjes, waarop te ongelegener
tijd onze schoppens en ruiten zijn
verschenen. Maar zelfs daarna zijn
deze kaarten nog fraaie staaltjes van
volkskunst. Ze worden echter verre
overtroffen door de prachtige Per
zische As-Naskaarten, dunne plaat
jes hout, die met een zeldzaam .ge
voel voor kleur en gratie zijn be
schilderd. Over het gebruik van deze
mooie kaarten tast men echter vol
ledig in het duister.
Of men zich echter ooit veel aan
deze versiering gelegen heeft laten
liggen? Gelet op onze onverschil
ligheid voor vormschoonheid op
speelkaarten en ons gemakzuchtig
verlangen naar een overzichtelijke
indeling van de waarden en een ge
makkelijk herkenbare „prent" krijgt
men de neiging, deze vraag ontken
nend te beantwoorden.
Zulks te meer, omdat het Franse
kleursysteem op het ogenblik bezig
is, alle andere te verdrijven. Het is
niet onmogelijk, dat dit mede een
gevolg is van de ruime verbreiding
van verschillende modespelen, zoals
Bridge en Canasta, die alle met
Franse kaarten worden gespeeld.
Zijn er dan andere kleursystemen?
Stellig en zeker. Het oudste Euro-
Zo illustreerde de Duitse tekenaar
Jenison Valvort in 1806 een spel
kaarten. Het spel werd in boek
vorm bij Cotta in Tuningen uitge
geven.
pese spel is aangetoond in Italië, van
waar het zich heeft verbreid over
Spanje en Portugal onder de naam
Naypes, en over Duitsland en Polen
als Trappola of Trapalczka. Het Ita
liaanse spel heeft als „kleuren"
zwaarden, bekers, munten en stok
ken.
Daarentegen kent het Duitse stel
sel de kleuren harten, bellen, eikels
en loof. Dit heeft lang Noord-Duits-
land en Scandinavië beheerst, maar
verloor dit gebied in de Dertig-jarige
oorlog aan de veel gemakkelijker
Franse kaarten met hun ruiten, har
ten, schoppen en klaver. Deze zijn
thans ook reeds doorgedrongen in
het laatste bolwerk van het Duitse
stelsel, Beieren en Zwitserland.
Het streven naar uiterste vereen
voudiging van het kaartbeeld, dat
in wezen oorzaak is van het succes
der Franse kleuren, verklaart, dat
niemand zich ooit iets heeft aange
trokken van de versiering van de
kaarten. Mooie plaatjes hebben er
nooit iets toe gedaan. Er zijn mo
menten geweest, waarop men het
tegendeel geloofde. Zo in de Franse
Revolutie, toen men koningen en
dames verving door allerlei voor de
grote omwenteling zo belangrijke
figuren als J. J. Rousseau, Solon,
Seneva en soortgelijke. Het verlan
gen naar de oude, bekende vormen
bleek echter sterker dan welke re-
volutionnaire leer ook
Zo denkt ook geen uitgever er
meer aan, boeken het licht te doen
zien, waarvan de illustraties voor
zien zijn van de waarde-aanduidin-
gen van speelkaarten. Die plaatjes
moesten worden uitgeknipt en op
geplakt en dienden dan als een soort
paedagogisch kaartspel. Zo mal doen
we het nu niet meer, al overschat-
Vit het ingewikkelde Italiaanse
Taroccospel ontwikkelde zich in
Duitsland het Hexenspiel. Ken kaart
van zulk een spel, dat in 1780 door
Antoni Fesclier van houtsneden
werd gedrukt en uitgegeven.
ten we waarschijnlijk nog wel de
waarde van een aardnikskundig
kwartetspel voor de jeugd.
Hoe het ook zij: als we al deze
dingen op de Haarlemse expositie
in ons hebben opgenomen, en als
we ons bovendien een indruk heb
ben gevormd van de wijze waarop
men drie en vier eeuwen geleden
van houtblokken hele vellen speel
kaarten drukte, dan is er misschien
nog enige lust en tijd overgebleven
om te gaan zien naar een curiosum,
even geestig als interessant. Dat is
namelijk de geïllustreerde speelkaart.
Kunstenaars hebben vaak gewone
getalskaarten voorzien van allerlei
geestige tekeningen, waarin de kleu
ren waren opgenomen. Om een
enkel voorbeeld te noemen: een har
ten-twee laat zich gemakkelijk ver
anderen in een engeltje in een
schelp, dat door een vlinder óver de
wolken wordt voortgetrokken. Er
zijn ook minder zoetelijke mogelijk
heden. Zo is ruiten-vier door een
ander „omgedicht" tot een lange jas
met rode opslagen op de mouwen,
een kraag met een rode achterzijde
en een rood kalotje.
Een ding bewijst deze tentoonstelling
ook: de verregaande artistieke ver
arming, welke uit het beeld van onze
speelkaarten spreekt. Speelkaarten
van zo'n vier of vijf ecuwen gele
den zijn in hun primitieve tekening
vaak van'een kracht en een direct
heid in uitbeelding, die ze tot mooie
voorbeelden van volkskunst maken.
Daarvan is nu geen sprake meer.
Ze zijn technisch volmaakt, maar
door de schematische waarde-aan-
duiding volkomen zielloos gewor
den. Pogingen, om hierin verbete
ring te brengen, zijn tot dusverre
op niets uitgelopen. Het publiek is
in dit opzicht volkomen verstard.
Zijn wensen bepalen, of men het
aardig vindt of niet, het beeld van
de kaarten.
(Van onze redacteur beeldende
kunsten)
HET STEDELIJK MUSEUM t«
Amsterdam herbergt thans binnen
zijn muren de grote herdenkings
tentoonstelling van werken van
Vincent van Gogh. Men weet, dal
het deze expositie heeft georgani
seerd in samenwerking met het Ge
meentemuseum in Den Haag en
het Rijksmuseum Kroller-Muller
te Otterloo, omdat het in Maart
honderd jaar geleden was dat Vin
cent van Gogh werd geboren. Ach
tereenvolgens hebben deze musea
de prachtige verzameling werken
uitgestald. Thans is de beurt aan
Amsterdam, dat daarmee de rij
sluit.
Het kan niet de bedoeling zijn, nog
eens een uitvoerige bespreking te wij
den aan een tentoonstelling, die wij
reeds eerder in ons Vincent van Gogh-
nummer hebben behandeld. In de sa
menstelling van de collectie is geen
enkele wijziging gekomen. In dit op
zicht is er dus geen nieuws meer van
te vertellen.
Er is echter een aspect, waardoor
deze expositie een volkomen ander
aanzien heeft gekregen. Dat is de zeer
gelukkige opstelling in vergelijking
met die in het Haagse Museum. In Ot
terloo hebben we haar niet gezien; het
museum aldaar kennend kunnen we
ons ongeveer voorstellen, hoe de stuk
ken hebben gehangen. In Den Haag
echter, waar het museum steeds meer
blijkt te lijden onder een overmaat
aan architectuur ook daar. waar deze
best kon worden gemist, heeft men
moeten worstelen met de donkere ver
bindingsgangetjes en de overvloed aan
allerminst fraai verlichte kabinetjes
en zaaltjes. De beschouwer kon er in
verrukking komen, omdat hij wist hoe
Van Gogh zijn werken had bedoeld.
Maar hij ondervond er de voortduren
de hinder van een opstelling, die aan
het verband tussen de werken onvol-
cvoende recht kon laten wedervaren.
De te kleine ruimten maakten het no
dig, uiteen te halen wat bij elkaar
hoorde, en bij elkaar te brengen wat
weinig met elkaar van doen had.
Nu hangt dit alles in Amsterdam, in
een ouderwets museum, dat van bui-
JJE ROMANTIEK heeft zeer
vele facetten en men
kan deze zo menselijke we
zenstrek onmogelijk in een
korte definitie vatten. Men
heeft deze gevoelsrichting
wel gedefinieerd als: het
verlangen naar het won
derlijke, naar het lieflijke,
naar het oneindige. Of: als
het verlangen naar de onge
repte, troostgevende natuur.
Ook: als de levensvreemd
heid temidden van het leven.
En: als de drang naar het
fantastische, naar het
mystieke, naar het senti
mentele. Verder wees men
op de sterke behoefte bij de
romantische mens het onbe
wuste niet door redenering
te verstoren. Opvallend is
ook: het neerzien op het
gewone en platte, op het
burgerlijke de voorkeur
voor het „vie de bohème".
En tenslotte nog: de roman
ticus heeft een zwak voor de
uitzonderingsmens en hij
vereert het genie. Eén ge
meenschappelijke trek ver
bindt wel al deze uitspra
ken: het prevaleren van „ge-
een mechanisch, een rede
lijk iets, maar als een orga-
„van binnen" gespleten en
geneigd tot melancholie,
ioant de werkelijkheid
voel" boven „verstand"; en
terecht schreef prof. August
Vermeylen eens: „de kern.
nische werkzaamheid, die
breder dan de rede is en
niet tot de rede herleid kan
worden".
Wie zó geaard is past
zich innerlijk! nooit
aan bij de zo gematigde,
overwegend redelijke, ni
vellerende politieke en
sociale democratie van de
„normale" mensenmaat
schappij. Hij blijft altijd
het grondbeginsel schijnt
wel dit te zijn: de opvatting
van het leven niet meer als
(waarin hij leven moet) be
antwoordt nooit aan de
idealiteit (waarin hij zou
willen levenen het com
promis (waartoe hij dus
welbewust gedwongen
wordtzou hij willen ont
vluchten in een illusie. En
als hij de gave daartoe
heeft, tracht hij dat schrij
vende te doen. Hij blijft al
tijd „opstandig" - romantici
waren altijd reactionnair óf
revolutionnair. En als alle
verhoudingen normaal zijn,
waren kunstenaars in de
ogen der conservatieve, evo-
lutionnaire „burgers" dan
steeds „rare mensen". Ge
lukkig (laten we dat niet
vergeten!) betekent „rare":
zeldzaam
Ook de daadkrachtigge en
droomzieke mr A. F. Kamp
is een romanticus. En wie
in staat is achter de schijn
het wezen te vinden, achter
het dagelijks gelaat het
tweede gezicht te ontdek
ken, zal in de schrifturen
van deze bekende figuur uit
het Bergense kunstleven
die zijn werk ten dele onder
pseudoniem publiceerde, en
wel onder de doorzichtige
schuilnamen G. Lemaire en
F. Ie Maire gemakkelijk
de romantische trekken op
merken.
Een Japanse (boven) en twee
Chinese speelkaarten. De Japanse
is omstreeks 1800 uit de hand ge
schilderd. de Chinese exemplaren
zijn in 1890 van houtsneden gedrukt.
Mr. A. F. KAMP debuteerde in 1930
(onder zijn ware naam) met zijn
„Leidse Notities", schetsen die sinds
1925 bij tussenpozen in het Leidse
Corpsorgaan „Virtus, Concordia, Fi-
des verschenen; in feite publiceerde
Kamp dus reeds zeer vroeg: in 1905
is hij in Roosendaal geboren. Men
moet zelf jong als student zijn aan
gekomen, om dat prille gevoel van
„voor het eerst gedrukt te worden
in een Studentenblad te kunnen mee
voelen. En wanneer ik dit zo arge
loos neerschrijf is hot romantiserend
element al gaan werken. Hetzelfde
element, dat deze „Leidse Notities
doordringt: het heimwee naar het
verleden, welk heimwee zowel een
zuiver persoonlijk terugverlangen
naar de eigen, „levende" en dus
creatieve" jeugd, als een meer al
gemeen georiënteerd heimwee naar
een voorbije tijd en zijn geest kan
zijn. Want hoewel deze schetsen uit
het studentenleven in de sleutelstad
naar stijl en direct aanwijsbare in
houd stellig gekarakteriseerd kun
nen worden als „uit de school van
Klikspaan" wiens „Studenten
typen" in 1839 en wiens „Studenten
leven" in 1840-1844 verschenen is
er toch een essentiëel verschil.
Schreef Knepoelhout (de eigen naam
van de geestige Klikspaan) evenals
zijn voorgangers (een Rodenburgh,
1617 een Bernagic, 1684, een Mauri-
cius 1717, een Van Effen, 1712), over
het Leidse studentenleven als over
een realiteit - z«. waren meer
rpalistcn dan romantici .Kamp
beleeft zijn eigen studententijd, als
een in wezen reeds „verleden tijd
die de „ideale" Leidse student bijna
bewust in leven wil houden. Daar
door krijgen deze schetsen over
het groenen, over de kroeg- en club-
kameraadschap. over de „studenten
stad", over meisjes en feestjes, ovei
Leiden in vacantietijd en over de
jaarlijkse blijde weaerkon^st in de
gemeenschappelijke vrienden- en
studie-stad net typisch roman
tische waas der melancholie, waar
van de eerste weemoedige glans zo
onovertroffen spreekt in het onver-
fetelijke „Drie Studentjes" van
rancois Haverschmidt, beter bekend
als Piet Paaltjens, wiens „Snikken
en Grimlachjes" van 1867 dateren,
terwijl Alexander Ver Huell (1822-
1897) met bijna grimmige weemoed
in vele zijner prenten over het stu
dentenleven (o.a. bij Klikspaan's
Schetsen), en speciaal in die lugube
re tekening „Een bezoek aan de
academiestad onzer jeugd", dat ro
mantisch heimwee uitte al weer
onder pseudoniem: hij die alles door
zag noemde zich O. Veralbij
Er is misschien nooit zo veel ge
feest en getoast als heden ten dage
ter gelegenheid van zilveren, gou
den, diamanten en andere jubilea
van instituten, wier wezenlijke bloei
plaats had en wier essentiële karak
ter leefde in een voorbij zijnde pe
riode: de tijd van de gróte burgerij.
Daarvan maakt ook de Leidse traditie
deel uit en hoewel Kamp's schetsen
al 'weer meer dan een kwart eeuw
oud zijn, óók in 1920 was al slechts
door een romantische bril dit tafe
reel nog zo te zien. Sindsdien zijn
sociale, politieke, locale en dienten
gevolge culturele omwentelingen
door de „kleine wereld" van bur
gerlijk Nederland gegaan, die de si
tuatie van de student totaal hebben
veranderd.
KAMP schrijft graag (wat zou
iemand die het kan, liever doen?!)
en merkt zeer veel op. Op Texel ge
komen van 1935-1941 was hij
daar burgemeester sloeg hij met
plezierige belangstelling gade, wat
MR A. F. KAMP
naar een tekening van mevrouw
L. DamstèPeletier
er leefde, en in 1939 verscheen „Wij
wonen op een eiland", wat deze
F. Ie Maire dus door bugemeesters-
ogen bekeek. Het zijn aardige, gees
tige schetsjes, terwijl een warm hart
meespreekt in deze anecdotischc des
criptie van „een gebied kostbaar door
de beslotenheid zijner isolatie, van
telkens weer verrassende schoonheid
onder het licht van eiken dag". Hij
houdt van zijn land en vooral van
dit kustgebied, deze Dijkgraaf van
het Hoogheemraadschap Noordhol
lands Noorderkwartier (sinds 1941)
en schrijver-van het boeiende grote
wexje „Zuiderzeeland" (van 1937),
en wanneer hij 's avonds bij stormig
weer nog eens even naar „zijn
Hondsbosse
frisse neus
weet wie hem
hoefte heeft (na honderden kleine
en grote zorgen van de dag in zijn
diverse functies) één ogenblik in het
oneindige, het ongerepte, het orga
nische te vertoeven, buiten de „nor
male wereld" te treden romanti
cus als hij is.
Maar desniettemin een daden
mens: zie Kamp bezig als voorzitter
van het Kunstenaars Centrum Ber
gen, waarvan hij de ziel en de stu
wende kracht is. Men moet zulk
werk zelf gedaan hebben om te
weten wat zo'n functie inhoudt: van
het initiatief tot uitnodigen van tel
kens andere en liefst „actuele" spre
kers en het bedenken van steeds
weer iets „nieuws": een bonte avond,
een expositie, een verloting; tot de
aandacht voor honderden futiliteiten:
of de agent wel bij de verloting is
geroepen, de bloemen voor de pia
niste wel zijn besteld en de kellner
niet over een traptrede of een koffie
kopje zal struikelen wanneer hij be
doelde ruiker komt aanbieden en
dan graag nog precies op 't juiste
momentVan het oplossen van
of het doormanoeuvreren tussen in
terne controversen rep ik nog niet
eens. Maar hier komt weer een
romantische trek naar voren welke
levens karakteristiek is voor de zo
juist (bij N. Samson N.V., Alphen aan
den Rijn) in één deel (en met een
omslagontwerp van Mevr. G. M.
Pot-van Regteren Altena) herdrukte
boekjes met schetsen en beschouwin
gen over het burgemeestersleven:
„Grote man in kleine stad" (1938)
en „Magistraat in miniatuur" (1940).
Want Kamp of wel G. Ie Maire doet
zich in deze wederom veelal rad
geschreven 300 pagina's kennen als de
in wezen even zeker romantische
„verlichte despoot": de jonge bur
gervader verenigt echte genegenheid
voor „zijn" gemeentenaren met een
niet te miskennen bravourige be
minnelijke i.jdelheid, welke tezamen
tot heil en bloei van de brave bur
gerij, de belanghebbenden dus, wer
ken. Maar hii, de „grote man", de
„magistraat" doét het dan toch maar,
en wel zelf. zonder al te veel, liefst
mot niet meer dan het strikt onver
mijdelijk overleg, en waarom zou
den die twee eigenschappen niet mo
gen samengaan? In elk geval doèn
ze het vaak en het is tenslotte een
soort gevoel voor aesthetische orde.
Misschien is 't wel de kunstenaars
kant van de „verlichte despoot"
Frederik de Grote speelde ook graag
en goed fluitèn de eerste
viool: romantische trek van zijn
scherpe geest.
Nu: deze laatste ontbreekt Kamp
evenmin; al is de toon in „Grote
man in kleine stad" minder spits-
raillerend als soms in de „Leidse
Notities", de „verlichte despoot" rea
geert even snel en zeker als de
„romantische Student". En evenals
deze ziet hij weer het heden door
een romantiserende bril: zijn fanta
sie schept de idylle van een ideaal
burgemeesters-echtpaar met ideale
figuren er om heen: de secretaris, de
opzichter, de veldwachter, de dokter,
het schoolhoofd, de onderwijzeres
ten foeilelijk Is door zijn overmaat
aan quasi-renaissancevormen, in een
museum, dat kleine en grote zalen
met hoge wanden en een voortreffe
lijk licht heeft. Hier geen architec
tuur, hier alleen maar het besef, dat
dit gebouw ruimte diende te bieden
voor het ophangen van kunstwerken.
In deze koele, bijna nuchter-neutrala
ruimten nu heeft men Vincents wer
ken opgehangen. Het is ons een open
baring geworden, ze hier te zien. Veel
ervan hadden we uiteraard eerder ge
zien, omdat het Stedelijk Museum be
schikt over een voortreffelijke collec
tie uit het bezit van ir V. W. van
Gogh. Maar hier, in het verband van
deze hele tentoonstelling, kreeg alles
als het ware een nieuw gezicht. Men
heeft hier een overzichtelijke indeling
kunnen maken, omdat de zalen, dia
ter beschikking stonden, de mogelijk
heid boden, de werken uit de verschil
lende perioden bijeen te brengen. Men
heeft alle tekeningen en aquarellen in
één groep bijeen kunnen brengen, om
dat er een ruimte was, waar voor al
deze stukken tegelijk plaats was. Men
heeft bij de opstelling zovele gelukki
ge ingevingen gehad, dat er een prach
tig overzichtelijk en goed klinkend ge
heel ontstond. Nu zien we nog af van
het kleine experiment met de aard
appeleters, het beroemde schilderij uit
ae Nuer.ense tijd. Dit doek namelijk
heeft men opgehangen tegen een grote
goudgele kokosmat. Het resultaat ii
geweest, dat de nog al sombere kleur
plotseling veel meer begint te spre
ken en een opmerkelijke levendigheid
vertoont. Van Gogh heeft het in zijn
brieven al zo gewild; hij blijkt uitste
kend te hebben aangevoeld, op welke
wijze hij de werking van zijn schilde
rij zou kunnen versterken.
Zo dus werd het ons te moede of
het oude bekende volkomen nieuw
was geworden. Voegen we daar nog bij,
dat de catalogus een schat van illu
straties bevat, doch een prijzenswaar
dige reserve aan de dag legt in da
tekst, dan zal het duidelijk zijn, dat
de hernieuwde kennismaking met deze
tentoonstelling verre van een plicht
matig verrichte taak een grote vreug
de is geworden.
Van W.
Zo tekende Vincent van Gogh in
1888 een hoekje van het stadspark
te Arles.
Naar wij van bet secretariaat van
het Dierenrampenfonds vernemen ia
voor de expositie „Het dier In do
kunst", die te Arnhem start en daar
wordt gehouden van 19 tot en met 23
September, door meer dan twintig Ne
derlandse beeldende kunstenaars reeds
werk aangeboden, terwijl men met an
deren nog in onderhandeling is,
De aan deze expositie verbonden ten-
toonsteling van kinderdierentekenin-
gen heeft verder aandacht getrokken
van de Nederlandse afdeling van „Art
World for Friendship" te Utrecht. Deza
instelling, die zich onder meer toelegt
op de uitwisseling van kindertekenin
gen met andere landen en die tijdens
het recente bezoek van Koningin Ju.
liana aan Amerika een grote collectie
kindertekeningen van Nederlandse kin
deren in Amerika heeft geëxposeerd
(via de Nederlandse ambassade te
Washington), heeft nu toegezegd, dat
op de tentoonstelling te Arnhem een
aanfal dierentekeningen van Ameri
kaanse kinderen aanwezig zal zijn. Uit
de verzameling van andere landen zal
e.v. nog een keus worden gemaakt.
Van zijn kant heeft het Dierenram.
penfonds toegezegd, dat de meest ge
slaagde tekeningen van de kinderen
voor de expositie in Arnhem na afloop
van de tentoonstelling naar het bui
tenland zullen worden gestuurd via
de genoemde organisatie.
een uitstervend toegew^d „ras", her
innering aan het verleden. Zo is er
eenzelfde verschil tussen Hildebrand
of Van Koetsveld en Le Maire, als
tussen Klikspaan en Kamp.
Persoonlijk handelend heerser zijn:
het is manoeuvreren door allen en
alles heen, een sport, een kunst,
alsliet uitbuiten van de taal,
wat Kamp's gave èn liefste bezig
heid is. Van Looy schreef eens: „rei
zen, dat was wel een heerlijk din"
vlottend te zijn in de vlottende we-
relddingen"Vervang „reizen"
door „schrijven" en ge hebt een
wensdroom van Le Maire Kamp ge
duid.
W. L. M. E. VAN LEEUWEN.