prins Bernhard hielp onze jachtsport aan een voortreffelijke meute In Engeland werd jacht meer ruitersport en democratischer dan in Frankrijk r °'wstri*zez- WEK DE GAL IN UW LEVER OP Honourable huntsman Jos. J. A. Gillissen en zijn echtgenote vormen de ziel van de Koninklijke Nederlandse jachtvereniging EN Slip jacht met foxhounds van de StHubertushof ZATERDAG 19 Swt,TEMBER I»53 tiET IS een melodieus- H klaaglijke roep, dat Jo-whoop", waarmee de 'hon.huntsman van de Kon. «Jd Jacht Vereniging, Mr. Gilissen het veld en lie omstanders kond doet, dat de honden de vos ge- teven hebben en dat de Irht ten einde ts. ten loep die vergezeld gaat van Zt daarbij behorende hoorn-signaal. Dat hoort tot «nn de jacht, „Geschreven Zetten is beter, want in X?te staan alle mogelijk heden ên gebeuren bij deze ,,rije opwindende sport. „„n het moment af dat de stoet zich in beweging zet, «ia verschillende phasen. tot aan het bovengenoemde who-whoop, te boek. De voorschriften en raadgevin- 0.n van bekende jagers uit vroegere perioden van jrote iachtbloei in Frankrijk en Engeland, zijn tot tradities gegroeid. waaraan ieder jachtgezelschap heden ten dage nog geacht Wordt zich te houden. De jacht op groot en klein wild is al zeer oud, waar schijnlijk zo oud als de mensheid zelve; in groeps verband, te paard, met af gerichte honden, werd zij door Willem de Veroveraar van Frankrijk naar Enge land gebracht. Dat was dus in de 2e helft van de 11e eeuw! Ongetwijfeld zal de jacht toentertijd in Frank rijk, dat Engeland in be- schaving ver vooruit was, gedisciptineerder beoefend, zijn dan op het Britse eiland. De eerste leerboeken voor de parforce-jacht wa ren dan ook Frans. Het „Livre de Chasse" van Gasten Phoebus, comte de Foix (Pl.m. 1360) werd in de vorige eeuw opnieuw uitgegeven. Vertaald in het Engels onder de titel „Mayster of the Game" heeft het vele eeuwen lang als hèt hand boek voor de Engelse jager gegolden en het is wel curieus, dat nog altijd de jachten vrijwel volgens de zelfde principes ais in die voorbije eeuwen, gereden worden. Wel hebben zich in de loop der tijden een Franse en een Engelse school ontwikkeld, maar dat was meer een gevolg van plaatselijke omstandig heden en niet van wijzi gingen in het jachtbedrijf en haar methodes. In Frankrijk toch met zijn onmetelijke bossen nü gelijk voorheen waarin zich overal nog grof Wild ophoudt, kan thans nop op dezelfde wijze gejaagd worden als ten tijde van een Hendrik van Navarre of van Lodeteijk XIV en zijn opvolgers. Voor de Franse edelman is de jacht een traditie die van ge slacht op geslacht overgoot en die zich nok na de grote revolutie, tot op heden, ongewijzigd heeft kunnen handhaven. In Engeland daarentegen nam de bebossing in de loop der eeuiven af en daar mede stierf ook het grote wild uit. Er ontstond zelfs een wild-„schaarste", waar door men op afgeperkte terreinen ging jagen op het halfwilde hert (carted-deer). Een halfwild hert, dat vóór de meute uit werd losge laten en later weer opge vangen. En het is dit ge brek aan wild, dat reeds in de 2e helft van de 17e eeuw de vossenjacht naar voren heeft gebracht. De vos als kleine rover was al tijd een object, dat te voet of te paard als „schadelijk dier" gejaagd en verdelgd werd. Maar nu groeide deze jacht meer en meer uit tot een sport, waarbij het ter rein in de eerste plaats er toe meewerkte die vooral tot ruitersport te maken. Vanzelfsprekend hing dit nauw samen met de liefde van de Engelsman voor' paard en hond; met de vaak zware terreinritten, dip prima paarden en prima ruiters vroegen; ev met het fokken van een jachthond, meer en meer aangepast aan de eisen van het land schap èn van de vos. die in dat landschap gejaagd moest worden. Jammer is het, dat de ronde, blinkende jacht hoorn daarbij in discrediet is gekomen. In het open veld ging de noodzaak daarvan te loor. De kleine koperen hoorn, waaraan de beste huntsman-blazer nu slechts een paar schrille tonen weet te ontlokken, mist alle traditionele charme, die aan een jacht hoorn kleeft! Dat alles heeft ertoe bij gedragen, dat bij de Engel se jacht de „ruiter"-sport de „jacht"-sport heeft ver drongen, terwijl in Frank- rijk nog steeds het klassieke jagen de eerste plaats in neemt. Er is nóg een groot ver schil tussen de Engelse en Franse jachtritten. In Frank rijk is het jagen een privi lege gebleven, dat hoofd zakelijk door de landadel en groot-grondbezitters uitge oefend wordt; de kostbaar heid van deze sport werkt dat in de hand. De door snee Engelsman klimt vluó- ger op een paard dan de doorsnee b ourgeois-Frans- man en het is een oud En gels gebruik, dat ieder die een paard kan rijden en er een bezit uit hoofde van functie, vak of liefhebberij, welkom is aan een „meet". Op dat punt is Engeland waarschijnlijk vroeger de mocratischer geweest dan Frankrijk. Bij paardrijden en jagen dat de Engels man altijd in het bloed heeft gezeten vallen ran gen en standen in het niet. Waren oorspronkelijk de landheren eigenaars van de diverse meutes, toen de jacht ook in andere rangen van de Engelse samenleving populair werd, ontstond de behoefte aan verenigingen, die haar eigen meutes en een eigen personeelstaf be zaten. Dat kan men dus het begn van de talloze jacht- verenioingen noemen, zoals ze heden ten dage in vele landen te vinden zijn. HOE is het in ons land gesteld? De Hollander is geen geboren jager en geen geboren ruiter, hetgeen niet wegneemt, dat beide sporten altijd wel in zekere kringen zijn beoefend en in latere jaren aanhang vonden bij alle sportieven, die het betalen konden. Diverse jachtverenigingen kwa men tot stand, om een min of meer bloeiend be staan te leiden en na verloop van tijden weer te verdwijnen. De officieren van onze onvolprezen cavalerie met destijds Amersfoort als centrum, hebben lange jaren op glansvolle wijze de ruiter- en jachtsport in Nederland beheerst. Toen in 1914 de eerste wereldoorlog uitbrak waren de meeste leden van de toen bestaande Veluwsche Jachtver eniging militairen. In de jaren 1914-'18 evacueer de een Belgische meute naar ons land, die de kern heeft gevormd van de meute van de latere Nederl. Jachtvereniging. Of beter - het bezit van deze honden werd aanleiding die vereniging weer op te richten, die eigenlijk een soort afdeling van de Militaire Rijschool in Amersfoort genoemd kon worden! Hetgeen wel'bewijst hoe weinig belang stelling er in andere milieus voor de jacht bestond. In 1930 begon de huidige hon. huntsman van de Ned. Jachtvereniging, hiernaast met een eigen meute, onder de naam „Hubertus Hunt", een meute van „harriërs", een soort foxhound, die speciaal op hazen joeg, maar als de gelegenheid zich voordeed, ook op vossen. Toen in 1940 de tweede wereldoorlog een einde aan alle sportieve genoegens maakte, heeft men beide meutes bij gebrek aan voedsel gedeeltelijk moeten afmaken, gedeeltelijk verspreid onJer lat?n duiken En in derdaad zijn er na de oorlog enkele harriërs teruggevonden en kon hiermee weer begonnen worden. Maar de ware fut was er uit; de honden hadden geleden; er was geen nieuw bloed te I7N HIERMEDE staan we op eens midden tussen de luidruchtige meute op St. Hubertushof, het fraaie landhuis in Engelse stijl van de neer Jos. J. A. Gilissen, non. hunts man van de Kon. Ned. Jachtvereni- gmg, die deze meute verzorgt en «esseert. de organisator en leider van de shpjachten. die in het seizoen 'wee maal per week plaats vinden ™„dle, met zijn vrouw de ziel vormt betreft W 'n Nederland En wat de vreemdeling in Jeruza lem wel het allereerste treft wan neer hij deze heilige hallen betreedt, ls. behalve de liefde voor paarden en bonden, die de dieren vóór alles feeft wat hun toekomt, ook de vrïendelijke, opgewekte sfeer die er ov<m St. Hubertushof hangt; waar mee ook de stal- en kcnncljongens bun werk doen; waarmee de heer Gilissen zelf, van 's morgens vroeg ot 's avonds laat zijn dieren ver wurgt en de spil vormt waarom dit evendige en luidruchtige bedrijf draait. We, wien de ruime kennels, de slaaphokken, waarin de dik met stro ïoil? e -benches". Het eten van de otÜ s'°bber uit de lange trog- 1i?aaraan de „pack" een voor pt„„ Zlln plaats inneemt Langzame ters worden het eerst bij name af- K»3_epen^°odat ze hun volle portie «rijgen. Een mooi staaltje van dres suur met dit woelige stel van 29, Klaar voor de start krijgen; de terreinen waren vernield; er was wei nig belangstelling; er was geen geld. Tót Prins Bernhard in 1949 redding bracht met een kostbare en kostelijke meute van 17 fox hounds u't de kennels van de Duke of Beaufort, opperstalmeester van de Engelse koningin, en daarmede de kwijnende jachtsport nieuw leven tn nieuwe moed inblies. Want deze groep, uitge breid door eigen fokkerij en ruilingen uit be vriende buitenlandse kennels, groeide snel tot een prima meute van meer dan 20 koppel honden. (scherpe selectie en helaas een kwaadaardige infectie bracht het oor spronkelijke aantal in de laatste tijd naar beneden), voor wie deze maal tijd eens in de 24 uur het grote ogenblik in het leven van alle dag betekent. Tussen dat alles door beweegt de huntsman zich in zijn witte kennel- jas. Maakt ogen schoon en inspec teert oren, betast een kreupele poot en scheidt met een enkele donderen de uitroep een vechtend stel geeft zijn orders en is overal tegelijk. Dan zijn er nog zeven paarden, wier aan deel in verzorging en hartelijkheid niet te onderschatten is! En voor het huis houdt zich Ping. de Chow hau tain afzijdig van de „werkende stand" en ook de witte bulldog Truit je leeft gescheiden van de onrustige meute, op haar eigen domein, aan de andere kant van de heining. LATER ZIJN WE allemaal op de hei, waar huntsman Gilissen en zijn vrouw, de „iady-whip". de meu te africht. Aan gehoorzaamheid wordt streng de hand gehouden: een foxhound mag alleen maar jagen op een vos en moet alle andere wild. dat hij op ziin weg tegenkomt, links laten liegen, of het nu een konijn of een haas of een bunzing of maar een doodgewone poes betreft; ook een ree moet worden genegeerd. •Vooral reën met haar zware, zoete lucht, waarop alle honden dol ziin, betekenen de grootste verleiding.voor een foxhound-neus. Er is een e'"de- loos geduld nodig om het iedere hond afzonderlijk bij te brengen, om ze de vaste jagers-uitdrukkingen te leren, om ze los in het gareel te dwingen, met een vriendelijk woord voor de deugdzamen en een tik van de lange jachtzweep voor de afdwalers. Jonge honden, die er als nieuwe lingen bij komen, worden aan een oudere hond, een die „steady" is, vastgekoppeld, en leren zo, al mee lopend en meegesleurd, wat ze moe ten laten en wat ze moeten doen. De meute volgt het spoor HE FOXHOUND stamt rechtstreeks f van de bloodhound, de nog altijd onveranderde oerhond, de Segusier, zo genoemd naar de Keltisch-Galli- sche volken, de Segusiërs. die in Savoye en Piemont leefden. Wil lem de Veroveraar bracht ook deze bloodhound naar Engeland. De naam „bloodhound" zou op een hond van edelen bloede duiden. In de 9e eeuw verdwijnt de naam „Segusiër" en gaat men van St. Hubertushonden spreken, naar het klooster van die naam in de Ardennen, waar de ja ger-bisschop-heilige St. Hubertus be graven lag en waar deze honden door de monniken gefokt werden. De heer Gilissen fokt natuurlijk ook. De pups worden 10 weken oud bij pleegouders uitbesteed, waar ze een jaar lang mogen rond lopen en genieten van het vrije le ven. Terug in de jachtkennel wordt het ernst en dan betekent hun korte hondenleven verder dressuur en plicht. Een lange jachtcarrière is hun gewoonlijk niet beschoren. Het is als met wielrenners en ricksha- lopers, de dagelijkse taak is zwaar en vergt veel van een hondenbody. Na een jaar of vijf, zes, zijn ze ge woonlijk óp. Iedere hond heeft zijn eigen ge aardheid en intelligentie. Er zijn er, enkelingen nochtans, die het nooit leren; die moeten er op de duur uit, om de anderen niet te bederven. Maar tenslotte bereikt de huntsman haast altijd zijn doel, met zijn stem, zijn overwicht en zijn beloning in droog hondenbrood of een liefko zing. Ze zijn voorwaar niet verwend, de lobbesen; driekleurig zijn ze, wit met zwart en bruin geplekt. Wat laag op de rechte, stevige poten, staan ze onbewegelijk, de brede koppen met de lange oren naar de baas op geheven. van wie alle heil in hun hondenbestaan afhangt. De „whipper-in" of gembedeliiker de „whip", is de menselijke herders hond van de meute, die de huntsman assisteert, de honden bij elkaar houdt, de achterblijvers of afdwa lers corrigeert en tenslotte ook de vos, als die gegrepen en gedood is, tegen het verscheuren door de hon den beschermt. Want de „brush" (vossenstaart) is e<m jachttrofee, die de eerst-aanrijdende amazone over handigd wordt. Zoals bij de herten jacht, de „slot" (hertenpoot) bij de „kill" aan een of meer deelnemers wordt aangeboden. Er is een first. een sec<Sn(fr soms- zelfs een third whipper-in. Mevrouw Gilissen is een trouwe en kundige lady-whip geweest, maar heeft nu, door omstandigheden, dit werkzaam aandeel in de jachtritten aan ande ren moeten overdragen. DIT ALLES zou misschien de ver keerde indruk wekken, dat ook in ons land de levende vos gejaagd wordt. De parforce-jacht heeft bij ons grote bezwaren. Niet alleen wor den slechts in enkele gedeelten van ons land vossen gevonden, doch voor al de dichte bevolktheid, de over het algemeen kleine percelen en het alom aanwezige prikkeldraad, ma ken het rechttoe rechtaan doorkrui sen van het terrein achter een weg vluchtend dier, vrijwel onmogelijk. Men is dus wel gedwongen zich hier te bepalen tot de zogenaamde „slip- jacht", die overigens ook uit Enge land afkomstig is. De „slip" is een kunstmatig wild spoor, getrokken vóór de jacht be gint. De meute jaagt op dit spoor, op de lucht ervan, een spoor dat tenslotte niet eindigt met de over weldiging van de ten dode gejaagde vos, maar in het verslinden van een geurige pens, beloning voor de meute. Dit trekken van een sl'p is een vak en een kunst op zichzelf. Iedere intelligente foxhound wéét dat hij met.een slip sportief beduveld wordt, maar huntsman Gilissen maakt zich sterk, dat de slips, die hij laat trek ken, zó deskundig het spoor van een werkelijke vos benaderen, dat daar mee zelfs de intelligentie van zijn meute overtroefd wordt. Lekkere, vette slobber,... Het trekken van een slip ge schiedt niet als oudtijds met een bundeltje stro, door vossenmest ge haald, maar met een reep jute, waar op de nacht tevoren een vos zijn rust genoten heeft. Een veel zwakker parfum dus, doch een dat de natuur lijke body-odour van Reinaert dich ter nabij komt. Er worden voor dat doel bij de kennels steeds enkele vos sen gehouden. Het parcours dat ge trokken wordt is vrij lang, zo onge veer een 15 km. en gaat vaak over terreinen, waar iedere zoveel bun der land weer aan een andere eige naar toebehoort. Aan het uitzetten van een nieuw parcours zit dan ook veel voorbereiding en veel tijd vast en hier treedt mevrouw Gilis sen weer als gewaardeerde assistente van haar echtgenoot op, want be halve tijd en administratie, kost het soms eindeloze overreding om boe ren en landeigenaars ervan te over tuigen, dat de paarden en honden hun land niet zullen vernielen en om de vereiste toestemming voor het doortrekken voor de jacht te ver krijgen. Want deze jachtritten, die zoals reeds gezegd, twee maal per week gereden worden in het seizoen, vinden iedere keer weer ergens an ders plaats, in verschillende delen van ons land. In het Gooi en in de IJsselpolders, in de Betuwe en op de Veluwe en waar al niet. De meeste parcoursen worden ieder jaar, enigszins gewijzigd, opnieuw gere den. maar er vallen er af of er ko men nieuwe bij. VL «Mi EN DAN KOMT eindelijk een mooie zonnige dag. dat ook wij aan de „meet" staan. Van alle kanten ko men de auto's met deelnemers in rijtenue gestoken. De paarden, de „hunters", in veewagens vervoerd, worden uitgeladen. In het voorge deelte van de privé-transportwagen van de St. Hubertushof, laat de meute duidelijk haar ongeduld ho ren. De deelnemers paraderen in het rond, stalknechten leggen de laatste behulpzame hand aan een harnache- ment, de auto's die de jacht zullen volgen, stellen zich op. Wat later staat, geheel afzijdig, huntsman Gi lissen in zijn rode jachtrok en witte broek, met zijn beide whips, onbe wegelijk op zijn hunter; de meute in gedisciplineerde spanning om zich heen, wachtend op het signaal van de start. Als dan op de minuut af het schrille hoornsignaal klinkt en de meute optrekt, om door de hunts man op het spoor gezet te worden, is de slipjacht begonnen. De ruiters en amazones hebben zich verspreid en volgen de joelende „muziek" van de meute. Een foxhound blaft niet, is me bijgebracht, hij maakt muziek! Nu, die muziek is er dan, moét er ook zijn, want het is deze muziek, dit „jachtgeluid", die „het veld" volgt. Op een zandheuvel, vanwaar de Veluwe ver te overzien is, horen we ze aankomen, de muziek en dan zien we de eerste ruiters. De meute voorop neuzen dicht langs de grond, tongen uit de bekken, drom men ze in een gezapig drafje voor en naast de huntsman, de whips er achter. Hier en daar verschijnen, links en rechts de deelnemers aan de rit. Dan verdwijnt de voorhoede tussen de bosjes en de juniperus, duikt nog eens op. We horen niets meer. Hoewel de honden, vlak bij zijn en de wind naar ons toe, blijft hét stil. Ze puzzelen aandachtig, ge ven geen geluid. Er is veel wind en het droge zand van de uitgestrekte verstuiving is weinig geschikt deli cate luchtjes vast te houden. De hon den ruiken de „scent" niet meer. Zoals na verloop van de eerste run van 8 Km. de meeste ruiters rond rijden met gezichten van schoor steenvegers door het opstuivende stof, zo zitten ook neuzen en kelen en ogen van de „pack" vol zand ge stoven. „UOLD-HARD" is nu de hunts- *1 man's kreet, die de wind naar ons toewaait en waarmee het veld beduid wordt de paarden in te houden, omdat er „check" dreigt. Een check noemt men het ogen blik. dat de jagende meute plotse ling stopt, omdat ze het spoor kwijt is. Dan is het moment gekomen, dat de huntsman zijn honden „cast" hetgeen er meestal op neerkomt, dat hij met de meute een grote cirkel van vaak honderden meters doorsnee beschrijft, om op die ma nier hier of daar op meer gunstig terrein de verloren slip weer te kruisen. Nu vele ruiters afgedwaald en de meute kwijt zijn, begrijpen we ook het nut van de rode jas, waar van de felle kleur tegen het bruin en groen van het landschap óp verre afstand te zien is. Telkens zien we nu, tegen de onstuimige wolkenlucht, de rode jassen van de huntsman en zijn whips en als ze dichterbij komen, ook de meute, met negen en twintig zwiepende staarten als sikkels boven zich uit. Negen en twintig witte punten! De auto's volgen de jacht zo goed mogelijk over de heidewegen, vol kuilen en xJiepe sporen. Het wordt een terreinrit door de mulle zand weggetjes, die zo verstuiven, dat men op 10 meter afstand zijn voor ganger niet meer zien kan. Op de punten waar de jacht onze wegen kruist, stoppen we. om de meute, de huntsman die met zijn voortdurend „forrard! forrard!" de honden aan drijft, de whippers-in en de deel nemers, zeer verspreid die laatsten, voorbij te zien d»aven. En de muziek van de honden, het doffe dreunen van de galoppe rende paardenhoeven, het fleurige rood tussen de groene berken en de goudgele brem, onder een stra lende zon. is opwindend, ook voor de toeschouwers, die toch maar een passief aandeel hebben in het ver loop van de rit. Tenslotte stoppen wij bij het vastgestelde eindpunt, kilometer- paal nummer zoveel. Daar hangt, in de struiken een grote pens, beloning voor de werkzame, ac tieve meute. De eerste honden naderen, hun gejoel heeft nu een diepere, grommende toon, dA huntsman zingt zijn „who- whoop", de achterblijvers van de pack zijn er nu ook en een korte poos is er een verwoede strijd om de grootste brokken. Totda« de huntsman zijn pack tot de orde roept en met de meute, nu achter zich de laatste étap pe, naar het punt van uitgang, aflegt. Negen en twintig wuivende staarten en vier maal negen en twintig hondenvoeten, vermoeid, maar alle en iedereen voldaan. C. NIERSTRASZ. II zult 'g morgens „kiplekker" alt bed springen. Elke dag moet uw lever een liter gal in uw Ingewanden doen etromen. anders verteert uw voedsel niet, het bederft. U raakt verstopt. ^?Lrtl„tL'?!.eurlg tn l00m- plantaardige CARTER S LEVERPILLETJES om die liter gal op te wekken en uw spijsvertering en stoel- gang op natuurlijke w«ze te regelen. Een pl-ntaardig zacht middel, onovertroffen om d« gal te doen stromen. Eist Carter a LeverplUetjas.' (Advertentie, ing. Med.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1953 | | pagina 9