Versailles verfilmd REVUE DER REVUES DE IE UWE STEM Leven van Andersen was allesbehalve een sprookje Ter oriëntatie in de bonte wereld van de cultureel-artistieke tijdschriften Hof van Zonnekoning en de revolutie herleefden „Podium" voor een houding in de tijd Niveau als enige „Maatstaf" genomen Geboorteplaats Odense bewaart nog schat van herinneringen 0F DIT ALLES een grote film zal Gespleten mens met een kinderlijke fantasie ZATERDAG 19 OCTOBER 1953 (Van onze correspondent te Parijn). I ODEWIJK DE VEERTIENDE, de II machtige, ijdele Zonnekoning, bet» ft vijf duizend milliard francs uit.ge geven om in een stadje bij Parijs een paleis te laten bouwen, dat hem waar dig zou zijn Dat bedrag vertegen woordigt acht maal het totale Neder landse staatsbudget. Zo ontstond h.et Paleis de Versailles, het kostbaarste en grootste paleis, dat de geschiedani-s ooit gekend heeft. Op bepaalde tijden werd het bewoond door niet minder dan tachtigduizend mensen. Ondanks de enorme bedragen, die bij de bouw werden uitgegeven is Ver sailles nooit comfortabel geworden Louis Quatorze heeft het altijd koud gehad en het gebeurde dat de wijn. op zijn koninklijke tafel bevroor. Sinds twee maanden wordt het o-u. de paleis van Versailles opnieuw be woond. U kunt er Lodewijk de Veer tiende weer tegenkomen, of Lodeivr.jk de Zestiende, men kan er Marie An- toinette op haar clavecimbel zien en horen spelen. Sacha Guitry is name ly k bezig met een reusachtige staf de ge schiedenis van Versailles te verfilmen. SACHA GUITRY heeft voor „Si Versailles m'était conté" niet minder dan 300 acteurs en 5700 fi guranten geëngageerd. Zodat het pa leis van de Zonnekoning de laatste maanden bewoond werd door 6000 personen, die allemaal een rol ge speeld hebben in de geschiedenis van Versailles. Dit komt er dus op neer, dat in welke bioscoop deze film ook vertoond zal worden, er altijd meer mensen op het witte doek zullen verschijnen dan er in de zaal zijn. Sacha Guitry speelt zelf voor Lo dewijk de Veertiende. Dit lukt Item uitstekend. De heer Guitry gaat door voor de ijdelste Franse acteur en dat wil wat zeggen. Zijn (vijfde) vrouw, Lana Marconi heeft er geen enkel bezwaar tegen om Marie An- toinette te verbeelden (ofschoon zij toch wel weet hoe Marie Antoinette haar leven op de place de la Con corde heeft moeten beëindigen). Zij speelt op het clavecimbel waar ook de vrouw van de ongelukkige Lodewijk de Zestiende haar vingers over heeft laten glijden en zij doet in lichtzinnigheid niets voor Marie Antoinette onder. Edith Piaf leidt de revolutie. Zij heeft hekken van het paleis vele ma len moeten beklimmen om het be roemde lied uit de Franse revolutie, „Ca ira, ca ira" te zingen. De bur gemeester uit de succesfilm Don Ca- millo, Gino Gervi, duikt in de film van meneer Guitry op als de be roemde charlatan Cagliostro, die z:o'n funeste invloed gehad heeft op Marie Antoinette. Madame la Pompadour, vriendin van de koning en onbe perkte heerseres over Versailles is weer tot leven gekomen in de ge daante van Micheline Presle terwijl Claudette Colbert een andere vrien din van de koning, madame de Mon- tespan uitbeeldt. Zo ziet men rond Sacha Guitry, die deze film als de belangrijkste van zijn leven beschouwt ook Orson Welles en Gérard Philippe en Geor- ges Marchal plus Danielle Delorme. Het grote voordeel is dat „Si Ver sailles m'etait conté" gedraaid kan worden zonder decors. De belang rijkste scènes zijn in de vertrekken gedraaid, waar Lodewijk de Veer tiende zelf heeft gewoond en waar sindsdien niets is veranderd. Men ziet hem aan Zijn beroemde eettafel zijn bijna griezelig uitgebreide maal tijden tot zich nemen, waarbij heel dé hofhouding vol bewondering naar de enorme eetlust van de zonne koning staat te kijken. SACHA GUITRY heeft heel wat moeite moeten doen voor hij van het Franse ministerie van kunstza ken toestemming heeft gekregen om in het, voor de Fransen heilige, paluig de Versailles te mogen draaien. Al leen de kunstschatten, die hij voor zijn verfilming van Versailles wilde lenen vertegenwoordigen een waarde van vijftig millioen guldens. Boven dien wordt de film in kleuren op genomen, waarvoor men lampen ge bruikt, die vier maal zoveel warmte geven als normale filnischijnwer- pers en daarom het brandgevaar zeer vergroten. Brand in het Paleis van Versailles, zou een nationale ramp zijn voor Frankrijk. Maar de regering heeft het belang van deze film duidelijk ingezien. En vooral nadat Sacha Guitry beloofd heeft dat de winst bestemd zal worden voor herstel werkzaamheden van het oude paleis heeft het niet lang meer geduurd of hij kreeg de papieren die hem in staat stelden overal in Versailles, ook in de vertrekken die niet toe gankelijk zijn voor het publiek, te draaien. Voordien was er nooit een film camera in Versailles doorgedrongen en de komende vijf en twintig .jaar zal er ook geen toestemming meer gegeven worden om in de konink lijke woning te filmen. opleveren, is nog niet te zeggen. Sacha Guitry, die bijzonder veel vijanden heeft en die zich in de oor log heel slecht heeft gedragen, stond voor de oorlog bekend als een van de geestigste kunstenaars van Frank rijk. Hij heeft honderd toneelstuk ken geschreven, waarvan er tien heel goed zijn. Hij maakte een paar dozijn films, waarvan er een paar, zoals „Le Roman d'un tricheur" be horen tot de beste die er ooit in Frankrijk zijn gemaakt. Maar men vindt over het algemeen dat de „maitre" na de oorlog veel van zijn geest heeft verloren. Hij heeft erg veel oude grapjes herhaald en hij heeft bijzonder veel slechte critie- ken geoogst. Maar versailles is een onderwerp dat Sacha Guitry al vele jaren ter harte is gegaan en waar hij al lang aan heeft gewerkt. Men mag dus ho pen, dat hij met deze film, die bij zonder veel geld kost, een groot ge deelte van zijn naoorlogse fouten zal goed maken. O? WELK der vele litteraire tijdschriften zou ik me nu 't best kunnen abonneren?" Ziehier een vraag die mij herhaaldelijk gesteld wordt door de werkelijk zich voor letterkundige schoonheid èn wijsheid interesserende lezers en het spijt me altijd weer, dat ik daar niet een k irt en eenvoudig antwoord op kan geven. De onmogelijkheid dit te doen vindt haar oorzaak in twee feiten. Ten eerste dient de vrager mij te vertellen of hij een maandblad zoekt dat hem >ihiet nieuwste" in onze Nederlandse litteratuur voorzet ik laat de buitenlandse letteren en periodieken voorlopig buiten beschouwing dan wel een tijdschrift dat hem voortdurend het beste voorlegt zowel van wat de oudere als van wat de jongere en jongste schrijvers van ons land mo menteel voortbrengen. Want dit zijn de twee soorten periodieken: het „strijdschrift", dat rich ting aangeeft, geredigeerd door een soort „stoot troep", en het „tijdschrift" dat openstaat voor alle richtingen. Gaat het eerstgenoemde af op rich ting, het tweede let uitsluitend op niveau. Mijn antwoord aan de belangstellende leek zou nu niet zó moeilijk zijn, wanneer er twee tijd schriften en niet meer waren: wanneer de vrager zijn wens dan nader toelichtte immers, kon ik hem gemakkelijk genoeg van advies dienen: de „nieuwste richting?" dan maandblad A., „hoog nivenu, onverschillig van welke richting?" dan hiaandblad B. Zo eenvoudig is het echter niet: er zijn n.1. veel meer dan twee cultu- reel-litterair-kunstzinnige periodieken. Laat ik dus beginnen met een „revue der revues" en elk tijdschrift karakteriseren. Daar is dan allereerst het blad der jongste generatie: „PODIUM". Het heeft al een hele geschiedenis achter zich; in 1944 als clandestien blad opgericht trad het in 1945 naar voren met een onmiskenbare sociaal- ethisch, vaag-christelijke tendenz en stond wel lijnrecht tegenover het irrationalistisch-aesthetische, thans reeds lang verdwenen maandblad „Het Woord". Na talrijke redactiewij zigingen een curieus èn typerend verschijnsel bij de meeste periodie ken der laatste jaren en na ver schillende koerscorrecties, waarop ik hier niet uitvoerig kan ingaan, zien we thans juist in „Podium" speciaal die eigenaardig „moderne richting van irrationele aard zich aftekenen, voor welke stellig ook „Het Woord" zich inzette. Nadat midden 1951 de uitgebreide redactie het beleid in handen had gegeven van de ijverige en bekwame G. Borgers (de {mon dige kenner van het werk van Paul van Ostaijen en verzorger van de Standaardeditie van diens oeuvre), heeft het toen nog tweemaandelijkse blad meer en meer zijn karakter duidelijk getoond. Daarna kwam midden 1952 de fusie met het Vlaam se blad der jongste en eveneens „experimenterendegeneratie een waarlijk levend .i1?1611)?., Ee- slacht" experimenteert eigenlijk al tijd! „TIJD en MENS" en sinds dien verschijnt deze combinatie „Po dium Tijd Mens" driemaande lijks. Het is thans een uitgave van de UM „Holland". Amsterdam en „De Sikkel" te Antwerpen. „DODIUM" nu is stellig het enige I onzer tijdschriften dat ik zonder meer zou noemen, wanneer de vraag uit de aanvang van dit artikel my gesteld wordt door iemand die graag van „het nieuwste in onze littera tuur kennis wil nemen. Ik laat momentcel geheel buiten beschouwing of dit „nieuwe in ons land ook wel nieuw in West-Europa is: men kan immers vrijwel onze gehele litteratuur terugvoeren op buitenlandse voorbeelden van enkele decennia eerder; dit is wellicht het noodlot van zon klein landje, waar men zo hardnekkig drie vreemde talen doceert.Het verwijt dat deze '„experimentelen 30 jaar na hün voorbeelden in de omringende landen komen, wordt feitelijk te veel eeuit door gemakzuchtige con servatievendie evenmin die voorbeelden lazen. Waarmee ik mij niet tegenover deze droogstoppels in de rijen der snobs wil scharen, die „het nieuw ste" ostentatief prijzen, uit vrees de bus te missen, en wier begrip van en voor deze „experimenten ik M' evenmin hoog aansla. Mij lijkt voor lopig voor de belangstellende buiten staander de enig mogelijke en dus juiste houding: zich, open te stellen en zonder vooroordelen kennis te nemen van wat deze „modernen" publiceren. Dit geldt immers even zeer voor de extreme richtingen in de schilderkunst die trouwens ook niet alléén van de laatste jaren zijn (P. Ouborg is60 jaar). Men vindt dus in „Podium" dich ters als Remco Campert, Vroman, Hans Andreus, Paul Rodenko, Sybren Polet, Simon Vinkenoog, Hans van Straten, Lucebert, Gerrit Kouwe- naar en Zuid-Nederlanders als Ben Cami. Marcel Wouters, Albert Bont ridder. Verhalend proza zal men er in aantreffen van o.a.: J. B. Charles, Kouwenaar, Van het Reve, Hermans. Harry Mulisch, en ook van Vlamin gen:'Louis Paul Boon, Hugo Claus, Maurice D'Haese. Terwijl kritiek en essay bijgedragen worden door Hans van Straten, J. B. Charles, Hermans, Max de Jong en uit het Zuiden: Jen Walravens, Boon, Claus, Gaston Burssens. Wellicht zijn vele dezer namen mijn lezers onbekend: ik hoop hen dan in verloop van tijd over ver scheidene dezer nader in te lichten. et te constateren dat „Podium" de moderne, de experimentele, de „nieuwste" richting in onze littera tuur vertegenwoordigt is echter ten slotte over het wezen dier richting nog niets gezegd. Een vernieuwing kan zuiver formeel zijn, maar ook zuiver geestelijk, en wat het waar devolst is ook beide tegelijk. Ten aanzien van „Podium" kan men opmerken, dat er bü deze jon geren een felle geestelijke afkeer be staat, zowel van heel de schijnhei lige burgerlijkheid en phraseologi- sche leuzen van de wereld van thans als van de kunstvormen waarin deze „oude wereld" zich uitte. Vandaar de dan weer wrokkende, dan weer moedwillige en agressieve, dan weer melancholische, maar stel- li'* steeds ernstige toon in dit proza en deze poëzie; vandaar ook het vaak kolderachtige der eekozen mo tieven, maar vandaar óok det poging de taalexpressie te vernieuwen, woorden en beelden te herschikken en herijken om, in geest èn woord dus, terug te keren tot een prae- rationalistisch, dus „natuurlijker niveau. Die moedwil, die felheid, die bra- vour ook. brachten mij de woorden in herinnering van die Amerikaanse jongen van 17 over de oudere gene ratie, welke haar jeugdige leettijd- genoten steeds critiseert, maar eigen wangedrag verzwijgt. Men heeft ze in dit blad een week geleden kun nen lezen. Moet ook niet bij de jong ste generatie in óns land de situatie in de wereld der volwassenen wat al phra-cs! wat al profiteurs! wat al onheilsdreiging! even sterke af schuw wekken? Zou een nieuwe Vondel niet een tweede „Roskam" schrijven bij het zien van de huidige toestanden? Zou niet een nieuwe Van Deyssel welkom zijn om oprui ming te houden onder de legio flau witeiten-auteurs? Vandaar de felle toon in de kritische notities in „Po dium", vandaar echter ook de prij zenswaardige drang zich openlijk uit te spreken over „een houding in de tijd". Het is Jan Walraven dia de ..nieuwe richting" onlangs aldus de- finiëerde: „Het experiment van enkele schrij vers, jonge en oude, die zich resoluut van de yedesincarneerüe thema's aj- gewend nebben en die boeken schrij ven waarin zij zich resoluut tegen over de problemen van hun tijd stel len, die hun lezers en zichzetj) wat klaarheid willen brengen over hun tijd, die de eeuwige tormenten van het menselijk hart steeds gecondition- neerd zien door het eigen karakter van een „époque" en die noch de wan hoop, noch de ontering van zovele hunner medemensen willen ontwijken door het aaneenflansen van rhetori- sche liefdesverzen en het verdedigen van een schimmige en alleen in de musea te vinden traditie". [Uit: „Po dium Tijd „Mens", 8e Jaargang no, 5). IS HET DUS eenvoudig, iemand te adviseren die om het litteraire blad dat „het nieuwste" brengt, vraagt minder eenvoudig is het een keuze te doen tussen de tijdschriften die, grotendeels althans, alleen de hoogte van het bereikte niveau in aanmer king nemen. Voor een blad als „Podium" is deze „keuring" trouwens eigenlijk niet goed mogelijk: juist wanneer immers totaal nieuwe „vormen" (ook psychologisch) worden gekozen, ont breekt vergelijkingsmateriaal. Daar om schreef ik in Maart J.I.: „Wel licht groeit uit deze voorlopig chao tisch aandoende woorden en senti mentenmassa over een halve eeuw de „nieuwe kunst" van het jaar 2000. En het niveau? Het is on mogelijk de hoogte er van te bepa len, bij gebrek aan maatstaf". En in het 6e nummer (Sept. 1953) van het maandblad „MAATSTAF" het iongste onzer tijdschriften wordt door de (enige!) redacteur er van, Bert Bakker, het woord gege ven aan Gerrit Borgers, de reeds genoemde redactie-secretaris van het beschreven tijdschrift onzer jong- sten, wiens betoog over onze maand bladen geheel aansluit op mijn be schouwingen over „richting" en „ni veau". (Van een bijzondere medewerker) WfEINIG KINDEREN, die geboeid naar een sprookje luisteren. vragen zich af, door wie hel geschreven is. Laterals zij groot zijn geworden, vragen zij dikwijls met belangstelling naar de man of de vrouw, die hun kinderlijke verbeelding zo vermocht te boeien, dat zij alles o i zich vergaten. Geen sprookjesschrijver is echter zó beroemd geworden als de Deen II. C. Andersen. De naam Andersen komt in Denemarken heel veel voor, maar II. C. is de. man, wiens verhalen over de gehele wereld gelezen ivorden. In vijftig landen werden zij vertaald; de wereld rond: van Japan lot Chili en van de Noord- tot de Zuidpool. Wie was toch de man, die' met zo'n ongelooflijke fantasie dingen van elke dag zo eenvoudig en zuiver in woorden kon weergeven? Wat maakte deze schrijver die zo'n wonderlijk, dikwijls in zichzelf tegenstrijdig leven leidde tot een beroemdheid? Van Andersen s leven weten de meeste\ lezers en vertellers dikivijls maar heel weinig af. Maar in Odense op het eiland Funen, een stad, die de wieg van de begenadigde schrijver binnen zijn muren heeft gehad, heeft men tal van her inneringen over hem bewaard. Op bijna elke. hoek van de straal wijzen de borden naar Andersen's geboortehuis, naar het huis, waarin hij woonde, de school, die hij bezocht, het museum, dat over hem is ingericht, en zo nog veel meer. Odense, de stad, waar Andersen zijn jeugd heeft doorgebracht, heeft niet nagelaten zijn beroemde inwoner ook na zijn dood op vele manieren te eren. OOK BIJ Andersen geldt, dat grote geesten pas na hun dood de waardering ontvangen, waar. op zij eigenlijk reeds tijdens hur leven aanspraak zouden mogen maken. Maar in het voordeel van de tijdgenoten van de kun stenaar moet gezegd worden, dat het ook niet gemakkelijk was hem te doorgronden. Andersen was voor zichzelf het grootste probleem. Vaak lag hij met zichzelf overhoop en leed hij onder het gebrek aan waarde ring van ae zijnen. Want in eigen land had hij aanvankelijk harde crltiek te verduren. In Duitsland, Engeland en Holland daarentegen werd hij zeer be wonderd. Wellicht heeft dit ertoe geleid, dat hij tot op zekere hoogte een zonderling bleef, ook toen hem tenslotte op latere leeftijd in Denemarken veel lof ten deel viel. Andersen beschrijft in zijn boek „Het sprookje 'van mijn le ven", hoe h;j in 1805 in een ar melijk vertrek in een klein huisje te Odense geboren werd, in een gezin van een jonge schoenmaker en zijn vrouw, die oneindig veel van elkaar hielden. De vader was dichterlijk en be gaafd; de moeder onwetend over alles, wat de wereld en het leven betrof. Wanneer men het knusse huisje in Odense, dat met grote zorg is geconserveerd voor het nageslacht, bekijkt, zou men ge neigd zijn dit misschien wat ge- idealiseerde geboortetafereeltje te aanvaarden. Maar als men hen, die een bijzondere studie maak ten van zijn leven mag geloven bijzonder lezenswaardig Is wel het boek van mevrouw H. Hudig- Kaptejjn is de werkelijkheid heel anders. De vader van Hans Christian was een somber teleur gesteld man; zijn moeder vijf tien jaar ouder dan haar man had al een kind uit een minder eerbare verhouding, een zes jaar ouder meisje, dat op Hans leven een donkere schaduw wierp. WIE Andersen's werk leest, kan niet ontkomen aan de indruk, dat al deze dingen uit zijn prille jeugd een onuitwisbare indruk nebben achter gelaten op zijn altijd kinderlijk gebleven fanta sie. Men kan de trekken ervan herkennen in zijn verhalen en sprookjes. Noemde een groot vriendin van Andersen, de zan geres Jenny Lind, hem in de beste ogenblikken van hun sa menzijn niet „kind"? Erkente lijk was de man, die nooit trouw de, maar desondanks in vele lief desperikelen verdwaald raakte, voor de zuivere bewondering en zusterlijke genegenheid van zijn beroemde vriendin. Volop genoot hjj als zij hem op Kerstavond bj| zich nodigde, hem wat ver wende met tractaties en hem door kleine attenties van haar gene genheid deed blijken. Het onbe vangene van de mens, die in zijn hart kind gebleven is, was An dersen's kostbaarste bezit. En zijn Kinderlijke fantasie was uitein delijk de bron van zijn schep pingen. Andersen beschikte over een uitgebreide plantenkennis en ook liet dlerenrijK was hem zeer ver trouwd. Het was alles stof voor hem en zelfs de meest dode din- Sen uit het dagelijks leven: de ïeepot, de halsboorden, de kou seband, wekte hij tot levende en sprekende wezens. De slak sym boliseert bij hem de critiek, die alles bespuwt, de pad: de be perktheid, de mus: de materialist en de nachtegaal: de poëzie. Zijn wrange humor is dikwijls een felle aanklacht tegen allerlei maatschappelijke misstanden. In een aantal sprookjes heeft Andersen de vreselijke straf op de zonde tot onderwerp, de zonde, die alleen gedelgd wordt door een echt Christelijk berouw. Soms kan hij de hardheid van het leven, het cynisme en het materialisme om zich heen ver geten en dan schept deze „gesple ten mens", zoals mevrouw Hudig in haar boek schrijft, zijn schoon ste verbeeldingen. Dan ontstaan „De geschiedenis ener Moeder" en „Het Kind in het graf" beide verhalen, welke de door Chris tus geleerde en zo schoon door Paulus geformuleerde liefde sym boliseren. Andersen zelf noemde deze zijn meest geliefde werken, omdat diepbedroefde moeders daarin troost en sterkte vonden. DWALEND door het museum en het Mausoleum in Odense, die zjjn gebouwd naast het huis, waarin Andersen woonde, kan men een schat aan herinneringen bekijken, want de kunstenaar was een man, die alles bewaarde. En zo kunt ge zijn reisbiljetten naar vele plaatsen van Europa zien, naast zjjn reistas, zijn hoed en zijn parapluie, keurig opge borgen in vitrines. Ook zjjn wer ken in verschillende talen lig gen er, naast handschriften, waar uit duidelijk blijkt hoe deze grote §eest kon worstelen met het vin- en van de juiste vorm van het verhaal. De glanspunten van zijn leven vindt men er eveneens: bewijzen van zijn levendig con tact met de Deense koning Chris- tiaan VIII en die van de hulde, die men hem in Kopenhagen bracht. Reliquiën uit de laatste jaren van zijn leven Andersen stierf in 1875 kan men ook in grote hoeveelheden aantreffen. Duizenden vreemdelingen ko men jaarlHks naar Odense om door de kleine vertrekken van het huis te dwalen, waarin de dichter zijn jeugdjaren heeft doorgebracht. Een winkel met Andersen's souvenirs ligt er vlak tegenover en ln andere zaken kan men nog veel meer snuiste rijen kopen, welke op het leven en het werk van de grootste aller sprookjesvertellers betrekking hebben. Bij het zien van al deze in koper gegoten en in hout ge sneden herinneringen voelt de be zoeker zich weer even verplaatst in zijn kinderjaren. „Het meisje met de zwavelstokken", „De Var kenshoedster" en niet te verge ten: „De Soldaat die rijk wilde worden" ze trekken alle in weemoedige gedachten aan zijn geestesoog voorbij. „Maatstaf", dat nu 6 maanden be staat, is juist bedoeld als blad voor alle richtingen en Alle generaties. Het is nogal klein, maar ook niet zo duur. Een éénhoofdige redactie maakt snelle en straffe leiding en besliste keuze mogelijk. Was dit nu het énige blad van dit karakter, dan was de beslissing t.a.v. de gestelde vraag niet moeilijk. Echter: het twee maandelijks tijdschrift „LIBERTI- NAGE" met Gomperts en Marriën als redactie (en o.a. Elisabeth de Roos, Vasalis en Van Lier in de re dactieraad) stelt eveneens overwe gend de eis van niveau, en al heeft het blad stellig een eigen, typisch karakter (veel eer intellectualistisch dan surrealistisch), een uitgespro ken richting bezit het niet. Dan is er „DE NIEUWE STEM" met een zeer uitgebreide redactie (o.a. Don kersloot, Pos, Romein, Helman), dat politiek wel sterk links is georiën teerd, maar litterair „algemeen" i: En dan het oudste onzer maand bladen: „DE GIDS" onder een zee gemengde redactie (die eveneen voortdurend wisselde), maar waari óók en het is de traditie van Pol gieter's stichting! elke richtinf mits „goed". aan het woord komei kan. En nu noem ik no^ niet een het zuiver objectief alléén litterai re kritiek bevattend „CRITISCI BULLETIN" (onder Donkersloot ei Blijstra), noch de belangrijk! Vlaamse bladen: het „NlEUV VLAAMS TIJDSCHRIFT" en „Dl VLAAMSE GIDS" noch het uitste kende kwartaalblad „STANDPUNTE' uit Zuid-Afrika. Over de moeilijkheid van eer keuze tussen deze „algemene" iit- terair-culturele bladen hoop ik ir een volgende kroniek nader te schrij ven. W. L. M. E. VAN LEEUWEN.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1953 | | pagina 19