Versailles
verfilmd
REVUE DER REVUES
DE
IE UWE
STEM
Leven van Andersen
was allesbehalve
een sprookje
Ter oriëntatie in de bonte wereld van de
cultureel-artistieke tijdschriften
Hof van Zonnekoning
en de revolutie
herleefden
„Podium" voor een
houding in de tijd
Niveau als enige
„Maatstaf"
genomen
Geboorteplaats Odense bewaart nog
schat van herinneringen
0F DIT ALLES een grote film zal
Gespleten mens met
een kinderlijke
fantasie
ZATERDAG 19 OCTOBER 1953
(Van onze correspondent te Parijn).
I ODEWIJK DE VEERTIENDE, de
II machtige, ijdele Zonnekoning, bet» ft
vijf duizend milliard francs uit.ge
geven om in een stadje bij Parijs een
paleis te laten bouwen, dat hem waar
dig zou zijn Dat bedrag vertegen
woordigt acht maal het totale Neder
landse staatsbudget. Zo ontstond h.et
Paleis de Versailles, het kostbaarste
en grootste paleis, dat de geschiedani-s
ooit gekend heeft. Op bepaalde tijden
werd het bewoond door niet minder
dan tachtigduizend mensen.
Ondanks de enorme bedragen, die bij
de bouw werden uitgegeven is Ver
sailles nooit comfortabel geworden
Louis Quatorze heeft het altijd koud
gehad en het gebeurde dat de wijn. op
zijn koninklijke tafel bevroor.
Sinds twee maanden wordt het o-u. de
paleis van Versailles opnieuw be
woond. U kunt er Lodewijk de Veer
tiende weer tegenkomen, of Lodeivr.jk
de Zestiende, men kan er Marie An-
toinette op haar clavecimbel zien en
horen spelen. Sacha Guitry is name ly k
bezig met een reusachtige staf de ge
schiedenis van Versailles te verfilmen.
SACHA GUITRY heeft voor „Si
Versailles m'était conté" niet
minder dan 300 acteurs en 5700 fi
guranten geëngageerd. Zodat het pa
leis van de Zonnekoning de laatste
maanden bewoond werd door 6000
personen, die allemaal een rol ge
speeld hebben in de geschiedenis van
Versailles. Dit komt er dus op neer,
dat in welke bioscoop deze film ook
vertoond zal worden, er altijd meer
mensen op het witte doek zullen
verschijnen dan er in de zaal zijn.
Sacha Guitry speelt zelf voor Lo
dewijk de Veertiende. Dit lukt Item
uitstekend. De heer Guitry gaat door
voor de ijdelste Franse acteur en
dat wil wat zeggen. Zijn (vijfde)
vrouw, Lana Marconi heeft er geen
enkel bezwaar tegen om Marie An-
toinette te verbeelden (ofschoon zij
toch wel weet hoe Marie Antoinette
haar leven op de place de la Con
corde heeft moeten beëindigen).
Zij speelt op het clavecimbel waar
ook de vrouw van de ongelukkige
Lodewijk de Zestiende haar vingers
over heeft laten glijden en zij doet
in lichtzinnigheid niets voor Marie
Antoinette onder.
Edith Piaf leidt de revolutie. Zij
heeft hekken van het paleis vele ma
len moeten beklimmen om het be
roemde lied uit de Franse revolutie,
„Ca ira, ca ira" te zingen. De bur
gemeester uit de succesfilm Don Ca-
millo, Gino Gervi, duikt in de film
van meneer Guitry op als de be
roemde charlatan Cagliostro, die z:o'n
funeste invloed gehad heeft op Marie
Antoinette. Madame la Pompadour,
vriendin van de koning en onbe
perkte heerseres over Versailles is
weer tot leven gekomen in de ge
daante van Micheline Presle terwijl
Claudette Colbert een andere vrien
din van de koning, madame de Mon-
tespan uitbeeldt.
Zo ziet men rond Sacha Guitry,
die deze film als de belangrijkste
van zijn leven beschouwt ook Orson
Welles en Gérard Philippe en Geor-
ges Marchal plus Danielle Delorme.
Het grote voordeel is dat „Si Ver
sailles m'etait conté" gedraaid kan
worden zonder decors. De belang
rijkste scènes zijn in de vertrekken
gedraaid, waar Lodewijk de Veer
tiende zelf heeft gewoond en waar
sindsdien niets is veranderd. Men
ziet hem aan Zijn beroemde eettafel
zijn bijna griezelig uitgebreide maal
tijden tot zich nemen, waarbij heel
dé hofhouding vol bewondering naar
de enorme eetlust van de zonne
koning staat te kijken.
SACHA GUITRY heeft heel wat
moeite moeten doen voor hij van
het Franse ministerie van kunstza
ken toestemming heeft gekregen om
in het, voor de Fransen heilige, paluig
de Versailles te mogen draaien. Al
leen de kunstschatten, die hij voor
zijn verfilming van Versailles wilde
lenen vertegenwoordigen een waarde
van vijftig millioen guldens. Boven
dien wordt de film in kleuren op
genomen, waarvoor men lampen ge
bruikt, die vier maal zoveel warmte
geven als normale filnischijnwer-
pers en daarom het brandgevaar
zeer vergroten.
Brand in het Paleis van Versailles,
zou een nationale ramp zijn voor
Frankrijk. Maar de regering heeft
het belang van deze film duidelijk
ingezien. En vooral nadat Sacha
Guitry beloofd heeft dat de winst
bestemd zal worden voor herstel
werkzaamheden van het oude paleis
heeft het niet lang meer geduurd of
hij kreeg de papieren die hem in
staat stelden overal in Versailles,
ook in de vertrekken die niet toe
gankelijk zijn voor het publiek, te
draaien.
Voordien was er nooit een film
camera in Versailles doorgedrongen
en de komende vijf en twintig .jaar
zal er ook geen toestemming meer
gegeven worden om in de konink
lijke woning te filmen.
opleveren, is nog niet te zeggen.
Sacha Guitry, die bijzonder veel
vijanden heeft en die zich in de oor
log heel slecht heeft gedragen, stond
voor de oorlog bekend als een van
de geestigste kunstenaars van Frank
rijk. Hij heeft honderd toneelstuk
ken geschreven, waarvan er tien
heel goed zijn. Hij maakte een paar
dozijn films, waarvan er een paar,
zoals „Le Roman d'un tricheur" be
horen tot de beste die er ooit in
Frankrijk zijn gemaakt. Maar men
vindt over het algemeen dat de
„maitre" na de oorlog veel van zijn
geest heeft verloren. Hij heeft erg
veel oude grapjes herhaald en hij
heeft bijzonder veel slechte critie-
ken geoogst.
Maar versailles is een onderwerp
dat Sacha Guitry al vele jaren ter
harte is gegaan en waar hij al lang
aan heeft gewerkt. Men mag dus ho
pen, dat hij met deze film, die bij
zonder veel geld kost, een groot ge
deelte van zijn naoorlogse fouten zal
goed maken.
O? WELK der vele litteraire tijdschriften zou ik
me nu 't best kunnen abonneren?"
Ziehier een vraag die mij herhaaldelijk gesteld
wordt door de werkelijk zich voor letterkundige
schoonheid èn wijsheid interesserende lezers
en het spijt me altijd weer, dat ik daar niet een
k irt en eenvoudig antwoord op kan geven. De
onmogelijkheid dit te doen vindt haar oorzaak in
twee feiten. Ten eerste dient de vrager mij te
vertellen of hij een maandblad zoekt dat hem
>ihiet nieuwste" in onze Nederlandse litteratuur
voorzet ik laat de buitenlandse letteren en
periodieken voorlopig buiten beschouwing dan
wel een tijdschrift dat hem voortdurend het beste
voorlegt zowel van wat de oudere als van wat de
jongere en jongste schrijvers van ons land mo
menteel voortbrengen. Want dit zijn de twee
soorten periodieken: het „strijdschrift", dat rich
ting aangeeft, geredigeerd door een soort „stoot
troep", en het „tijdschrift" dat openstaat voor alle
richtingen. Gaat het eerstgenoemde af op rich
ting, het tweede let uitsluitend op niveau.
Mijn antwoord aan de belangstellende leek zou
nu niet zó moeilijk zijn, wanneer er twee tijd
schriften en niet meer waren: wanneer de vrager
zijn wens dan nader toelichtte immers, kon ik
hem gemakkelijk genoeg van advies dienen: de
„nieuwste richting?" dan maandblad A.,
„hoog nivenu, onverschillig van welke richting?"
dan hiaandblad B. Zo eenvoudig is het
echter niet: er zijn n.1. veel meer dan twee cultu-
reel-litterair-kunstzinnige periodieken. Laat ik
dus beginnen met een „revue der revues" en elk
tijdschrift karakteriseren.
Daar is dan allereerst het blad der
jongste generatie: „PODIUM".
Het heeft al een hele geschiedenis
achter zich; in 1944 als clandestien
blad opgericht trad het in 1945 naar
voren met een onmiskenbare sociaal-
ethisch, vaag-christelijke tendenz en
stond wel lijnrecht tegenover het
irrationalistisch-aesthetische, thans
reeds lang verdwenen maandblad
„Het Woord". Na talrijke redactiewij
zigingen een curieus èn typerend
verschijnsel bij de meeste periodie
ken der laatste jaren en na ver
schillende koerscorrecties, waarop ik
hier niet uitvoerig kan ingaan, zien
we thans juist in „Podium" speciaal
die eigenaardig „moderne richting
van irrationele aard zich aftekenen,
voor welke stellig ook „Het Woord"
zich inzette. Nadat midden 1951 de
uitgebreide redactie het beleid in
handen had gegeven van de ijverige
en bekwame G. Borgers (de {mon
dige kenner van het werk van Paul
van Ostaijen en verzorger van de
Standaardeditie van diens oeuvre),
heeft het toen nog tweemaandelijkse
blad meer en meer zijn karakter
duidelijk getoond. Daarna kwam
midden 1952 de fusie met het Vlaam
se blad der jongste en eveneens
„experimenterendegeneratie
een waarlijk levend .i1?1611)?., Ee-
slacht" experimenteert eigenlijk al
tijd! „TIJD en MENS" en sinds
dien verschijnt deze combinatie „Po
dium Tijd Mens" driemaande
lijks. Het is thans een uitgave van
de UM „Holland". Amsterdam en
„De Sikkel" te Antwerpen.
„DODIUM" nu is stellig het enige
I onzer tijdschriften dat ik zonder
meer zou noemen, wanneer de vraag
uit de aanvang van dit artikel my
gesteld wordt door iemand die graag
van „het nieuwste in onze littera
tuur kennis wil nemen.
Ik laat momentcel geheel buiten
beschouwing of dit „nieuwe in ons
land ook wel nieuw in West-Europa
is: men kan immers vrijwel onze
gehele litteratuur terugvoeren op
buitenlandse voorbeelden van enkele
decennia eerder; dit is wellicht het
noodlot van zon klein landje, waar
men zo hardnekkig drie vreemde
talen doceert.Het verwijt dat
deze '„experimentelen 30 jaar na
hün voorbeelden in de omringende
landen komen, wordt feitelijk te
veel eeuit door gemakzuchtige con
servatievendie evenmin die
voorbeelden lazen.
Waarmee ik mij niet tegenover
deze droogstoppels in de rijen der
snobs wil scharen, die „het nieuw
ste" ostentatief prijzen, uit vrees de
bus te missen, en wier begrip van
en voor deze „experimenten ik
M'
evenmin hoog aansla. Mij lijkt voor
lopig voor de belangstellende buiten
staander de enig mogelijke en dus
juiste houding: zich, open te stellen
en zonder vooroordelen kennis te
nemen van wat deze „modernen"
publiceren. Dit geldt immers even
zeer voor de extreme richtingen in
de schilderkunst die trouwens ook
niet alléén van de laatste jaren zijn
(P. Ouborg is60 jaar).
Men vindt dus in „Podium" dich
ters als Remco Campert, Vroman,
Hans Andreus, Paul Rodenko, Sybren
Polet, Simon Vinkenoog, Hans van
Straten, Lucebert, Gerrit Kouwe-
naar en Zuid-Nederlanders als Ben
Cami. Marcel Wouters, Albert Bont
ridder. Verhalend proza zal men er
in aantreffen van o.a.: J. B. Charles,
Kouwenaar, Van het Reve, Hermans.
Harry Mulisch, en ook van Vlamin
gen:'Louis Paul Boon, Hugo Claus,
Maurice D'Haese. Terwijl kritiek en
essay bijgedragen worden door Hans
van Straten, J. B. Charles, Hermans,
Max de Jong en uit het Zuiden:
Jen Walravens, Boon, Claus, Gaston
Burssens.
Wellicht zijn vele dezer namen
mijn lezers onbekend: ik hoop hen
dan in verloop van tijd over ver
scheidene dezer nader in te lichten.
et te constateren dat „Podium" de
moderne, de experimentele, de
„nieuwste" richting in onze littera
tuur vertegenwoordigt is echter ten
slotte over het wezen dier richting
nog niets gezegd. Een vernieuwing
kan zuiver formeel zijn, maar ook
zuiver geestelijk, en wat het waar
devolst is ook beide tegelijk.
Ten aanzien van „Podium" kan
men opmerken, dat er bü deze jon
geren een felle geestelijke afkeer be
staat, zowel van heel de schijnhei
lige burgerlijkheid en phraseologi-
sche leuzen van de wereld van thans
als van de kunstvormen waarin
deze „oude wereld" zich uitte.
Vandaar de dan weer wrokkende,
dan weer moedwillige en agressieve,
dan weer melancholische, maar stel-
li'* steeds ernstige toon in dit proza
en deze poëzie; vandaar ook het
vaak kolderachtige der eekozen mo
tieven, maar vandaar óok det poging
de taalexpressie te vernieuwen,
woorden en beelden te herschikken
en herijken om, in geest èn woord
dus, terug te keren tot een prae-
rationalistisch, dus „natuurlijker
niveau.
Die moedwil, die felheid, die bra-
vour ook. brachten mij de woorden
in herinnering van die Amerikaanse
jongen van 17 over de oudere gene
ratie, welke haar jeugdige leettijd-
genoten steeds critiseert, maar eigen
wangedrag verzwijgt. Men heeft ze
in dit blad een week geleden kun
nen lezen. Moet ook niet bij de jong
ste generatie in óns land de situatie
in de wereld der volwassenen wat
al phra-cs! wat al profiteurs! wat al
onheilsdreiging! even sterke af
schuw wekken? Zou een nieuwe
Vondel niet een tweede „Roskam"
schrijven bij het zien van de huidige
toestanden? Zou niet een nieuwe
Van Deyssel welkom zijn om oprui
ming te houden onder de legio flau
witeiten-auteurs? Vandaar de felle
toon in de kritische notities in „Po
dium", vandaar echter ook de prij
zenswaardige drang zich openlijk uit
te spreken over „een houding in de
tijd". Het is Jan Walraven dia de
..nieuwe richting" onlangs aldus de-
finiëerde:
„Het experiment van enkele schrij
vers, jonge en oude, die zich resoluut
van de yedesincarneerüe thema's aj-
gewend nebben en die boeken schrij
ven waarin zij zich resoluut tegen
over de problemen van hun tijd stel
len, die hun lezers en zichzetj) wat
klaarheid willen brengen over hun
tijd, die de eeuwige tormenten van
het menselijk hart steeds gecondition-
neerd zien door het eigen karakter
van een „époque" en die noch de wan
hoop, noch de ontering van zovele
hunner medemensen willen ontwijken
door het aaneenflansen van rhetori-
sche liefdesverzen en het verdedigen
van een schimmige en alleen in de
musea te vinden traditie". [Uit: „Po
dium Tijd „Mens", 8e Jaargang
no, 5).
IS HET DUS eenvoudig, iemand te
adviseren die om het litteraire blad
dat „het nieuwste" brengt, vraagt
minder eenvoudig is het een keuze
te doen tussen de tijdschriften die,
grotendeels althans, alleen de hoogte
van het bereikte niveau in aanmer
king nemen.
Voor een blad als „Podium" is
deze „keuring" trouwens eigenlijk
niet goed mogelijk: juist wanneer
immers totaal nieuwe „vormen" (ook
psychologisch) worden gekozen, ont
breekt vergelijkingsmateriaal. Daar
om schreef ik in Maart J.I.: „Wel
licht groeit uit deze voorlopig chao
tisch aandoende woorden en senti
mentenmassa over een halve eeuw
de „nieuwe kunst" van het jaar
2000. En het niveau? Het is on
mogelijk de hoogte er van te bepa
len, bij gebrek aan maatstaf".
En in het 6e nummer (Sept. 1953)
van het maandblad „MAATSTAF"
het iongste onzer tijdschriften
wordt door de (enige!) redacteur er
van, Bert Bakker, het woord gege
ven aan Gerrit Borgers, de reeds
genoemde redactie-secretaris van het
beschreven tijdschrift onzer jong-
sten, wiens betoog over onze maand
bladen geheel aansluit op mijn be
schouwingen over „richting" en „ni
veau".
(Van een bijzondere medewerker)
WfEINIG KINDEREN, die geboeid naar een sprookje luisteren.
vragen zich af, door wie hel geschreven is. Laterals zij groot
zijn geworden, vragen zij dikwijls met belangstelling naar de man
of de vrouw, die hun kinderlijke verbeelding zo vermocht te
boeien, dat zij alles o i zich vergaten. Geen sprookjesschrijver is
echter zó beroemd geworden als de Deen II. C. Andersen. De naam
Andersen komt in Denemarken heel veel voor, maar II. C. is de.
man, wiens verhalen over de gehele wereld gelezen ivorden. In
vijftig landen werden zij vertaald; de wereld rond: van Japan lot
Chili en van de Noord- tot de Zuidpool. Wie was toch de man, die'
met zo'n ongelooflijke fantasie dingen van elke dag zo eenvoudig
en zuiver in woorden kon weergeven? Wat maakte deze schrijver
die zo'n wonderlijk, dikwijls in zichzelf tegenstrijdig leven leidde
tot een beroemdheid? Van Andersen s leven weten de meeste\
lezers en vertellers dikivijls maar heel weinig af. Maar in Odense
op het eiland Funen, een stad, die de wieg van de begenadigde
schrijver binnen zijn muren heeft gehad, heeft men tal van her
inneringen over hem bewaard. Op bijna elke. hoek van de straal
wijzen de borden naar Andersen's geboortehuis, naar het huis,
waarin hij woonde, de school, die hij bezocht, het museum, dat
over hem is ingericht, en zo nog veel meer. Odense, de stad, waar
Andersen zijn jeugd heeft doorgebracht, heeft niet nagelaten zijn
beroemde inwoner ook na zijn dood op vele manieren te eren.
OOK BIJ Andersen geldt, dat
grote geesten pas na hun dood
de waardering ontvangen, waar.
op zij eigenlijk reeds tijdens hur
leven aanspraak zouden mogen
maken. Maar in het voordeel
van de tijdgenoten van de kun
stenaar moet gezegd worden, dat
het ook niet gemakkelijk was
hem te doorgronden.
Andersen was voor zichzelf het
grootste probleem. Vaak lag hij
met zichzelf overhoop en leed hij
onder het gebrek aan waarde
ring van ae zijnen. Want in
eigen land had hij aanvankelijk
harde crltiek te verduren. In
Duitsland, Engeland en Holland
daarentegen werd hij zeer be
wonderd. Wellicht heeft dit ertoe
geleid, dat hij tot op zekere
hoogte een zonderling bleef, ook
toen hem tenslotte op latere
leeftijd in Denemarken veel lof
ten deel viel.
Andersen beschrijft in zijn
boek „Het sprookje 'van mijn le
ven", hoe h;j in 1805 in een ar
melijk vertrek in een klein
huisje te Odense geboren werd,
in een gezin van een jonge
schoenmaker en zijn vrouw, die
oneindig veel van elkaar hielden.
De vader was dichterlijk en be
gaafd; de moeder onwetend over
alles, wat de wereld en het leven
betrof. Wanneer men het knusse
huisje in Odense, dat met grote
zorg is geconserveerd voor het
nageslacht, bekijkt, zou men ge
neigd zijn dit misschien wat ge-
idealiseerde geboortetafereeltje te
aanvaarden. Maar als men hen,
die een bijzondere studie maak
ten van zijn leven mag geloven
bijzonder lezenswaardig Is wel
het boek van mevrouw H. Hudig-
Kaptejjn is de werkelijkheid
heel anders. De vader van Hans
Christian was een somber teleur
gesteld man; zijn moeder vijf
tien jaar ouder dan haar man
had al een kind uit een minder
eerbare verhouding, een zes jaar
ouder meisje, dat op Hans leven
een donkere schaduw wierp.
WIE Andersen's werk leest, kan
niet ontkomen aan de indruk,
dat al deze dingen uit zijn prille
jeugd een onuitwisbare indruk
nebben achter gelaten op zijn
altijd kinderlijk gebleven fanta
sie. Men kan de trekken ervan
herkennen in zijn verhalen en
sprookjes. Noemde een groot
vriendin van Andersen, de zan
geres Jenny Lind, hem in de
beste ogenblikken van hun sa
menzijn niet „kind"? Erkente
lijk was de man, die nooit trouw
de, maar desondanks in vele lief
desperikelen verdwaald raakte,
voor de zuivere bewondering en
zusterlijke genegenheid van zijn
beroemde vriendin. Volop genoot
hjj als zij hem op Kerstavond
bj| zich nodigde, hem wat ver
wende met tractaties en hem door
kleine attenties van haar gene
genheid deed blijken. Het onbe
vangene van de mens, die in zijn
hart kind gebleven is, was An
dersen's kostbaarste bezit. En zijn
Kinderlijke fantasie was uitein
delijk de bron van zijn schep
pingen.
Andersen beschikte over een
uitgebreide plantenkennis en ook
liet dlerenrijK was hem zeer ver
trouwd. Het was alles stof voor
hem en zelfs de meest dode din-
Sen uit het dagelijks leven: de
ïeepot, de halsboorden, de kou
seband, wekte hij tot levende en
sprekende wezens. De slak sym
boliseert bij hem de critiek, die
alles bespuwt, de pad: de be
perktheid, de mus: de materialist
en de nachtegaal: de poëzie. Zijn
wrange humor is dikwijls een
felle aanklacht tegen allerlei
maatschappelijke misstanden.
In een aantal sprookjes heeft
Andersen de vreselijke straf op
de zonde tot onderwerp, de zonde,
die alleen gedelgd wordt door
een echt Christelijk berouw.
Soms kan hij de hardheid van
het leven, het cynisme en het
materialisme om zich heen ver
geten en dan schept deze „gesple
ten mens", zoals mevrouw Hudig
in haar boek schrijft, zijn schoon
ste verbeeldingen. Dan ontstaan
„De geschiedenis ener Moeder"
en „Het Kind in het graf" beide
verhalen, welke de door Chris
tus geleerde en zo schoon door
Paulus geformuleerde liefde sym
boliseren. Andersen zelf noemde
deze zijn meest geliefde werken,
omdat diepbedroefde moeders
daarin troost en sterkte vonden.
DWALEND door het museum en
het Mausoleum in Odense, die
zjjn gebouwd naast het huis,
waarin Andersen woonde, kan
men een schat aan herinneringen
bekijken, want de kunstenaar
was een man, die alles bewaarde.
En zo kunt ge zijn reisbiljetten
naar vele plaatsen van Europa
zien, naast zjjn reistas, zijn hoed
en zijn parapluie, keurig opge
borgen in vitrines. Ook zjjn wer
ken in verschillende talen lig
gen er, naast handschriften, waar
uit duidelijk blijkt hoe deze grote
§eest kon worstelen met het vin-
en van de juiste vorm van het
verhaal. De glanspunten van zijn
leven vindt men er eveneens:
bewijzen van zijn levendig con
tact met de Deense koning Chris-
tiaan VIII en die van de hulde,
die men hem in Kopenhagen
bracht. Reliquiën uit de laatste
jaren van zijn leven Andersen
stierf in 1875 kan men ook in
grote hoeveelheden aantreffen.
Duizenden vreemdelingen ko
men jaarlHks naar Odense om
door de kleine vertrekken van
het huis te dwalen, waarin de
dichter zijn jeugdjaren heeft
doorgebracht. Een winkel met
Andersen's souvenirs ligt er vlak
tegenover en ln andere zaken
kan men nog veel meer snuiste
rijen kopen, welke op het leven
en het werk van de grootste aller
sprookjesvertellers betrekking
hebben. Bij het zien van al deze
in koper gegoten en in hout ge
sneden herinneringen voelt de be
zoeker zich weer even verplaatst
in zijn kinderjaren. „Het meisje
met de zwavelstokken", „De Var
kenshoedster" en niet te verge
ten: „De Soldaat die rijk wilde
worden" ze trekken alle in
weemoedige gedachten aan zijn
geestesoog voorbij.
„Maatstaf", dat nu 6 maanden be
staat, is juist bedoeld als blad voor
alle richtingen en Alle generaties.
Het is nogal klein, maar ook niet
zo duur. Een éénhoofdige redactie
maakt snelle en straffe leiding en
besliste keuze mogelijk. Was dit nu
het énige blad van dit karakter, dan
was de beslissing t.a.v. de gestelde
vraag niet moeilijk. Echter: het twee
maandelijks tijdschrift „LIBERTI-
NAGE" met Gomperts en Marriën
als redactie (en o.a. Elisabeth de
Roos, Vasalis en Van Lier in de re
dactieraad) stelt eveneens overwe
gend de eis van niveau, en al heeft
het blad stellig een eigen, typisch
karakter (veel eer intellectualistisch
dan surrealistisch), een uitgespro
ken richting bezit het niet. Dan is
er „DE NIEUWE STEM" met een
zeer uitgebreide redactie (o.a. Don
kersloot, Pos, Romein, Helman), dat
politiek wel sterk links is georiën
teerd, maar litterair „algemeen" i:
En dan het oudste onzer maand
bladen: „DE GIDS" onder een zee
gemengde redactie (die eveneen
voortdurend wisselde), maar waari
óók en het is de traditie van Pol
gieter's stichting! elke richtinf
mits „goed". aan het woord komei
kan. En nu noem ik no^ niet een
het zuiver objectief alléén litterai
re kritiek bevattend „CRITISCI
BULLETIN" (onder Donkersloot ei
Blijstra), noch de belangrijk!
Vlaamse bladen: het „NlEUV
VLAAMS TIJDSCHRIFT" en „Dl
VLAAMSE GIDS" noch het uitste
kende kwartaalblad „STANDPUNTE'
uit Zuid-Afrika.
Over de moeilijkheid van eer
keuze tussen deze „algemene" iit-
terair-culturele bladen hoop ik ir
een volgende kroniek nader te schrij
ven.
W. L. M. E. VAN LEEUWEN.