De vreemde huwelijksreis van Toon Prens r Een ernstige beschouwing voor de Oudejaarsavond opgediept uit de herinneringen van Zuid-Afrika's meesterverteller KOOT SWANEPOEL en vertolkt en vertaald door A. KAPTEIN DONDERDAG 31 DECEMBER 1958 OP DE BRUILOFT van Rechte Roelf liep ik dan eindelijk de ouwe Toon Prens tegen het lijf, de grootste leugenaar van Zuid-Afrika zoals iedereen zegt, die hem 'n beetje kenten de grootste held uit de Boerenoorlog zoals hijzelf altijd beweertMisschien ligt de waarheid ergens in het midden; misschien heeft Toon Prens wel inderdaad met dapperheid gevochten en misschien is hij, in plaats van een kolossale leugenaar, eigen lijk een beste ,jtorie-verteller". Ik wil daarover thans geeen oordeel vellen. We zaten al spoedig in een rustig hoekje om hem heen en we keken toe, hoe hij zijn ouwe, kromme pijp stopte. „Nee", zei hij zachtjes voor zich heen, „nee, de trouwerij is tegenwoordig niet meer wat ze vroeger was. In die dagen, toen ik in de huwelijkse staat beves tigd moest worden.... nee, dat was toch allemaal anders." „Wat bedoelt oom Prens met anders?" vroeg ik voor zichtig. De spanning in ons groepje was voelbaar. We wisten, dat Toon Prens bezig was op zün praatstoel te komen.... En als hij goed op dreef is, mensen, dan kan er wat tevoorschijn komen. .Anders, Helemaal anders", zei hij langzaam. „Neem nou mijn geval: lk woonde in de Kaap en ik moest in Pretoria gaan trouwen. Reken effe na: duizend mijl om in de huwelijkse staat te komen. De familie van mijn meisje woonde daar. Z{J en haar ouwers waren een paar maanden met vacantie naar de Kaap gekomen en in die tijd kwam het dan te gebeuren, dat zij en ik verliefd op elkaar werden. De verloving liet niet lang op zich wachten, want als oudstrijder was ik er de man niet naar, om ergens gras over te laten groeien. In die da gen wisten wij nog van aanpakken en doorzetten. Nou ja, toen zij en haar ouwers teruggingen naar de Trans vaal gingen ik en mijn ouwers maar tegelijk mee voor de trouwerij. Er waren natuurlijk nog geen treinen en soort van die dingen, we moesten maar op ons dooie gemak met de ossewagens gaan. Honderden mijlen met de ossewagens; in die dagen waren kerels nog kerels en vrouwen vrouwen. Mijn bruid en haar ouwers gin gen in hun wagens en ik en mijn ouwers gingen in de onze. Verder hadden we nog een derde wagen, waarin de deftige kleren, het kookgerei voor onderweg en allerlei andere spullen lagen, 's Nachts sliep ik in de wagen en overdag bleef Ik er óók maar In liggen om een beetje op te bleken voor de grote dag. Want ik kon Immers niet voor de kansel verschijnen met een room witte bruid, als ik zelf zo bruin als een baviaan was? In die dagen hadden de mensen nog goeie manieren. Let op mijn woorden. I ONDERWEG sloten zich een stuk of vijf wagens van jagers bij ons aan. Dat was gezellig, 's Avonds speelden wij, jongeren, wegkruipje en.... nou Ja,, we vrijden natuurlijk een beetje. Zonder tegenspoed reden we tot Kimberley. Daar moesten we een Zondag overblijven, want op Zondag reden we niet, in die ouwe dagen, 's Ochtends gingen we allemaal naar de kerk in Kimberley. Ik vergeet van m'n levensdagen de tekst niet, (waarover de predikant preekte; zij luidde: „En de gier eb de kraal, naar haren aard". Die man kon preken dat het kraakte! Dót was nou wat Je noerat een prediker van de solide kwaliteit Die man wist hoe hij met zijn stem moest woekeren. Voort durend haalde h{j die tekst maar weer van de kapstok: „En de gier en de kraai naar haren aard". Zijn preek had vijf punten; hij telde ze een voor een af op de vijf vingers van zijn linkerhand het is, alsof ik het van daag wéér voor me zie. 1 Welaan, 's Maandags reden we bij het eerste morgen- grauwen weg uit Kimberley. Maar een beetje verder op begint daar een treurig stukje wereld. Hier en daar een droog plukje gras of 'n bruinverbrand bosje en onze ossen begonnen te lijden. Het water was schaars. Acht spannen ossen zonder een kruimel eten of een spatje water, dat ts geen flauwe nonsens. We wisten niet wat we moesten beginnen. Omkeren? Geen sprake van hoe zou ik dan ooit in de huwelijke staat zijn ge komen. En toen de nood op het hoogst was, was de redding daar. We trokken over de velden van een boerderij je kon direct zien dat daar een rijk man moest zitten te boeren en net toen we om de bocht van een berg pad gingen, zagen we een paradijs van 'n weideveld. Het gras kwam tot aan mijn middel. Ja, toen hebben we gejuicht. En een paar honderd tree van de weg af lag bovendien nog een opgaardam boordevol met hel der water. De ossen trokken schele ogen van begeerte. En het geloei, toen we hen verder wilden drijven iets vre selijks! Ach, wat praten jullie. di« arme dingen hebben gewoonweg pal op de weg stilgehouden en ze vertikten het, om nog één poot van de grond te lich ten. Het gekerm brak onze harten.... Op dat ogenblik ben ik naar voren getreden. En ik heb het bevel gegeven: „Span uit!" De anderen wilden nog weten, wat mijn plannen wa ren maar ik heb mij niet eens verwaardigd om ant woord te geven. Ik heb slechts herhaald: „Span uit!" en zo kalm als een held op het oorlogsveld haal ik een tang uit de wagenkist en stap op de heiningdraad toe. Bij de wagens staan mijn bruid en de anderen en kijken en kijken.... en ik weet, dat ik een held ben in hun lieder ogen. Ik knip de draad door en zeg tot de knechten: „Jaag in". Acht span ossen banen zich een pad naar de opgaar- dam en zuipen dat het klapt! AAR toen krijgt die boer te horen wat er gebeurt op zijn land! Me lieve mensen: als een satan komt hij op zijn rijpaard aangesneld! Het is, of ik hem op dit ogenblik weer zie: recht tegen de wind In met een lange, rooie baard, die als twee rooie vlaggen aan alle bei de kanten van zijn gezicht wapperden. Een moor- denaarsfiguuri De vrouwen beginnen te builen en mijn bruid smeekt me, toch gauw weg te kruipen in de ossewagen. Maar daarvoor was ik te heldhaftig. Ik heb daar gestaan als een rota in de woedende golven. Toen die boer zo komt aanrennen hoor ik hem in verte al brullen iets vreselijks. En toen hij van zijn paard springt en op mij afstormt beginnen de vrouwen te bidden, want hy was een reus van een kerel en zo rood als een kroot. Mijn bruidje komt aan mijn zijde staan. Zij ts zo bleek als een lijk, maar Ik zeg tot haar: „Ga een beetje terug, kindje. Voor zo'n bullebak is jouw Toon niet bang." Dót maakt hem nóg woedender, Hij beet zó erg op zijn tanden, dat ze hem als maïskorrels uit zijn bek vielen, maar ik heb mijn hand zachtjes op zijn schou der gelegd en met een bewogen stem gevraagd: „Broe der, ontvangt gij niet eens een leraar In uw midden?" Ik zag die kerel verbleken. Hij vroeg verschrikt: „Excuus?" Met grote waardigheid zeg ik toen: „Wacht toch enen ogenblik, mijn broeder". En ik verdwijn in de ossewa gen, waar ik mijn ma vraag om mijn trouwkleren. Zij STEMMIG kwamen wij langs het pad aangestapt: ik helemaal vooraan, mijn hoofd een beetje scheet Ik zag, dat de bruid haar ogen niet van me af kon houden. Nouja die ontvangst daar in dat huis! Twee ere bogen. Een bij het tuinhek en een voor de voordeur. En die maaltijd! Een speenvarken, een kal koen en tien hoenders. En die pudding! zoiets heb ik zelfs op een Nieuwjaarsfeest niet in de Kaap gezien. En laat ik niet praten van de eerbied, die al die men sen de leraar bewezen. Niet links of rechts, ik moest aan het hoofd van de tafel zitten. En rooie Piet z'n dochter Sytje kon iedere keer, als ik haar richting keek, wel in de grond zinken. Iets vreselijks. Dat begon, zodra haar ma zich had doen ontvallen, dat de leraar nog ongehuwd was. Er was zeker wel tien maal meer eten dan wij die dag konden* verwerken en toen we niet meer kónden kwamen er nog een heleboel andere mensen in de ka- wist natuurlijk niet, wat er in mijn innerlijk omging, maar er was geen tijd voor lange verhalen. Zij geeft mij de kleren en ik trek ze aan, van kop tot tenen: zwarte hoge hoed, wit halfhempje, zwarte broek en geklede jas. ET open mond komt ma achter me aan als ik in al mijn pracht en praal naar die woedende stier van Basan stap. Hij is totaal verbluft en ik denk: Grijp, Grijp nou de kansen. „Broeder", zeg ik en ik geef hem een krachtige klap op zijn rug. Jullie zult me niet geloven, maar er viel een hele zwerm kakkerlakken uit zijn baardgewas en die dieren bleven met hun poten omhoog in het gras liggen. Maar die boer stond als een zoutpilaar. „Broeder", herhaal ik. „Broeder, het spijt mij u te moeten bestraffen in uw. aangezicht, maar gij hebt woorden gebezigd die geenszins betamelijk zijn, vooral niet in de tegenwoordigheid van een prediker." Nouja, die man werd zo zacht als een lam. Hij wreef zijn handen samen en smeekte me om vergiffenis. Maar tegelijk zuchtte hij nog 'n beetje over zijn weideveld en zijn opgaardam. Ik deed, alsof ik dat niet hoorde en met bevende stem heb ik hem vermaand over zijn boze hu meur van daarstraks. Ja, ik heb hem van voren en van achteren bebroederd tot zijn oren omlaag hingen van schaamte. Hij was een gebroken man, doch lk praatte maar dóór. met één oog op de zuipende ossen, en het andere op mijn bruidje. „Dominee" zegt de rooie, als hij eindelijk een woord over zijn lippen kan krijgen, „dominee vergeef mij toch en komt gij en al de anderen toch asjeblieft met mij mee naar mijn huis. Mijn echtgenoot zal voor u een maal bereiden, zoals alleen de vrouw van Rooie Piet van der Merwe dat bereiden kan". Maar ik zeg tot hem: „Nee, dank je broeder, want dan zou ik in het pad des zondaars staan." Die man sid dert en kronkelt en soebat iets vreselijks! En terwijl lk hem kapittel, zijn de vrouwen in de wagen al druk bezig om zich netjes aan te kleden, want zij knordcr van de honger. „En mijn ossen?" vraag ik. Het is, alsof de ma; schrikt maar hy zegt manmoedig: „Laat de stomme dieren vreten en zuipen, eerwaarde leraar en vergee ny de onbetameiyke woorden, die ik gebezigd heb. II ;meek het u", zyn berouwvolle woorden hebben my tenslotte zach gemaakt en met z'n allen gingen we naar zyn huis. Hi was al op zyn paard vooruitgesneld om zyn familie ti commanderen, dat ze hun kerkkleren hadden aan tc trekken en de maaltyd moesten voorbereiden voor de geëerde gasten. mer allemaal in hun Zondagse kleren want die had rooie Piet laten waarschuwen, dat er een dominee in hun contreie was. H| ÖUJA lk neem nog één laatste hap van die pud- jl ding en op datzelfde ogenblik zegt rooie Piet, dat i" het al lang geleden is sinds zy onder het geklank waren en dat dominee wel zo goed zal willen zyn, om een klein dlenstje te houden. De buren en de vrien den zyn allen aanwezig. In diepe eerbied kykt rooie Piet me aan.... Ik heb byna de apestuipen gekregen, maar jullie weet het: Toon Prens laat zich niet gemak- keiyk uit het veld slaan, vooral niet, als het oog van zyn bruid op hem gevestigd is. Ik ben opgestaan en begonnen. Myn pad lag open voor mijn aangezien. Ik kies myn tekst: „En de gier en de kraai, naar haren aard". Ik kon zien, dat mijn familie dreigde uit te ster ven van het ingehouden lachen, maar ik liet me door niets van m'n apperdepo afbrengen. Ik zet door en tk preek dat het gonst. Op vele plaatsen laat ik myn stem dalen tot een nauwelijks hoorbaar gemurmel en dón weer moker ik met mijn vuist op de tafel en brul als een woedende stier iets vreseiyks. Ja, lk heb myn preek, precies als de dominee van Kimberley, ln vyf punten verdeeld en ik héb gepreekt De vrouwen hebben gesnikt van aandoening en iedere keer heb ik de tekst van de kapstok gehaald en gezegd: „En de gier en de kraai, haar haren aard!" Prachtig! Van al dat schreeuwen werd myn keel langzamer hand rauw en hees en toen ik by het derde punt kwam, gaf rooie Piet zyn dochter Sytje een wenk. Zy werd rood en bleek tegehjk en stapte eerbiedig op haar tenen de kamer uit om een glas koud water te halen. Ze zet het voor m« neer en ik zeg plechtig: „Har- teiyk dank, zuster". Maar dót was teveel. Iemand aan de tafel barst ln lachen uit, ik raak de draad van mijn redevoering kwyt en kan hem niet meer vinden. Ik praat nog wat links en rechts, lk sla nog een keer op de tafel en ik besef, dat Toon Prens zichzelf maar weer zal moeten redden, geiyk als op het oorlogsveld. Ik haal voor de allerlaatste keer de tekst van de kapstok, ik zeg: ,4e kraal" en val in een hoestbui, Dan zuoht lk nog feta van „de gier" en gryp naar mijn keel, om te beduiden, .dat nUjn stem my begeven heeft. En daar mee was de dienst uit. En een meeiy dat die mensen ■net de leraar hadden! Myn bruid kwam aangesneld net een zakdoek, om myn voorhoofd af te vegen en na zei, dat we nu maar direct naar de wagens terug noesten gaan, opdat ik wat kon rusten. Rooie Piet neeft my zelf in zyn kar weggebracht, tegeiyk met de makken beschuit en biltong en gedroogde perziken en koud vlees. Toen hy my aflaadde zei hy nog, dat lk me n maal niet meer moest bekommeren om die dieren konden vreten naar hartelust. Want J niet. dat de mensen zouden zeggen: rooie Piet van der Merwe weet niet. hoe hy een dominee moet ontvangen Zo zün we als goeie vrienden gescheiden En wy trokken verder naar Pretoria, alwaar ik in de huwelijkse staat zou bevestigd worden. IT INDELIJK was de grote dag aangebroken. Da s een j' vreemd gevoel: de ochtend van je trouwdag. Van boven had ik het erg zomers, want myn hoofd zweette, maar van onderen was het winter, want myn broekspijpen sidderden. TerwUl ik zo in myn ka mer zit, zie ik op de gang een bediende lopen met een blad met lege glaasjes. Ik vraag hem. mij een verster kend middel te brengen en dat schepsel brengt me pure brandewün. Nadat ik er zeven had ingenomen beveel lk hem om maar weg te gaan, want lk kan net zo goe klaar water drinken. In myn huweiyksdracht ga ik naar beneden. Als een plaat. Een bloesemtak in myn knoopsgat, het witte overhemd zo styf als een plank, het witte strikje cn de vier vingers hoge gummiboord met de scheve punten, teneinde de adamsappel schuifkans te geven, een witte zye zakdoek in mijn borstzak en de schoenen zo glim mend als een spiegel. Mijn gouden haren had ik in het midden gescheiden en boven leder oog had Ik een krul. Een beeld. Myn snor zat ook dik ln de pommade en de punten waren zó fraai gedraaid, dat ze uitstonden als de horens van een Afrikaner os. Zo schrijd ik naar de open landauer, die reeds te wachten staat op het bruidspaar. Daar ga ik zitten en wacht op de bruid. De omstanders vragen mij, of ik zo beef van de zenuwen, maar lk zeg, dat ik beef van biydschap op mijn komende huwelyk. En dóar komt de bruid! Ik kén haar nauwelyks, want ze lykt meer op een pauw dan op een meisje. Het witte bruidskleed sleepte ergens ver achter haar, de witte puntschoenen en de zye kousen waren kompleet onzichtbaar en ze zag er uit als een bloemtuintje; overal hingen trossen bloemen, voor het hoofd, op de borst, in de handen iets vreseiyks! Ja, wij vormden een uitgelezen pracht-paar. Voor de kansel heb lk op myn hielen gestaan en dón weer op myn tenen en ln mijn kop bonsden de zenuwen. Maar toen zegt die predikant ineens: „Geeft elkander de rechterhand" en op dat moment springen al die ze ven brandewyntjes met een wip naar boven en ik word zo manmoedig als Toon van ouds. Ik pak myn bruid en zoen haar dat het klapt. En toen we in de consistorie waren, om het boek te tekenen, wist ik nauwelyks waar ik was. Ik sla die dominee op zyn schouder en ik roep: „kom hier met die ganzeveer, ouwe eerwaarde!" Myn vrouwtje trekt zachtjes aan de panden van myn jas, om me kalm te houden, maar ik zeg „Lang zal 'ie le ven" en ik lach tegen die dominee tot hy zelf ook be gint te lachen en myn vrouwtje complimenteert met de vrolyke aard van haar echtgenoot In de landauer reden we terug naar de boerdery. Overal wagens en ruiters te paard en grote vlaggen en j kleine vlaggen zover het oog maar wilde reiken. Toen j de bruid en ik onder de ereboog doorliepen schoten ze hagelgeweren af en alle mensen riepen: „Ter ere van onze held Toon Prens!" Ik heb niets gezegd. Alleen maar fyntjes eventjes myn hoge zye gelicht en lk hoorde de mensen zeggen: „Je kunt zomaar aan zyn lopen rien, dat hy een held is." Wij werden naar een bank geleid, die overtrokken was met een prachtig tapyt en versierd met bloemen en daar kwamen de mensen ons geluk wensen. Het al- i lerlaatste kwam myn bediende. Ik weet nog precies wat hy gezegd heeft, want we hebben flauw gelegen van de lach. Hy zei; „Groot geluk, mijn baas. Zalig leven en lang sterven, samen met de mevrouw". Toen begon de etery. Melktaart en honingtaart en vruchtentaart en zoetekoek met boter. Tussen het eten door waren er toespraken. Een ouwe oom maakte het erg kort Hy zei alleen maar: „Vrienden, ik ben een slecht spreker maar een beste vreter" en toen nam hy een halve kip in zyn handen. Later begon de dans. Niet van die moderne flodder- j dansen, nee, ordentelyk en fraai. Ik moest met de bruid de baan openen. De monden der Transvalere i hingen open, zó mooi waren bruid en bruidegom. En toen ik voorby een spiegel zweefde hing myn eigen mond óók open: want ik zag mezelf in al myn schoon heid; mijn jaspanden zwierden achteruit als de 6taart van een kalkoen. t 0 HET was allemaal erg gezellig, maar later op de avond kwam de grote benauwdheid. Mijn vrouwtje had zich al te rusten gelegd en de tyd kwam nader- by, dat ik ook in de richting van de kamer wilde verdwynen. Maar zodra ik moed genoeg verzameld had om weg te stappen begonnen de jongelui te schreeuwen: „Niggie pas op, de bruidegom komt!" En ik natuurlyk terug.... Later keerde mijn bekende heldhaftigheid weer en ik ben naar de kamer gerend als weleer naar een fort 1 van de vyand. Gelukkig, zo scheen het me toe, sliep de 1 bruid toen reeds, Uiterst voorzichtig heb ik my neergevleid, maar nau- weiyks had myn hoofd het kussen bereikt, of zy schoof I weg. Nouja, ik schoof een beetje nader. Maar toen vatte j zy zo'n grote schrik, dat ze verder wegrolde en met een t dreun uit het bed keiderde. Ja zucht Toon Prens ln die dagen was er nog 1 bedeesdheid ondei de bruiden. De pasgetrouwde vrou- wen waren zo schrikkerig als jonge paarden. Later, toen we terug waren in de Kaap, heb ik haar natuurlyk met mijn aangeboren tact en veel geduld ge- leerd om niet schrikkerig te worden als ik haar handje vasthield of haar teder omhelsde. Nee, zegt hy, terwyi hy zyn pyp uitklopt, nee. de tyden zyn niet meer wat ze geweest zyn." jIJ neemt de munt aan, zoals de vorst haar heeft geslagen; neem ook de mens aan, die iods beeltenis draagt. Gij neemt de munt nog steeds aan, als het stempel is afgesletenneem ook de mens, ook al is Gods beeld half uitgewist. RüCKERT.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1953 | | pagina 19