NIJHOFF had een sterk gevoel
voor traditie en heroïek
Groene Kalebas en Lijm kit
De pijp zit in een andere mond
Zuidlimburgse beeldende kunst
in Amsterdams Museum
De man die een vriend kon zijn
Peking verbiedt het opiumgebruik maar de
regie-kliek wordt er rijk aan
H. MARSMAN, DE
„vurige jongeling"
Iedereen is
HAfïlEfl hand GeBei
W ognummer d «ers
naar Soestdijk
Over de waarde van litteraire herinneringen (II)
Kennismaking met „onbekendgebied"
Begin Mei in Alkmaar
St. Germain des Prés in Amsterdam
Twee kroegjes
van Cor
1 www vwwvW
ZATERDAG 24 APRIL 1954
DE REGEN ruiste onophoudelijk over het zware
lover der grote bomen in de Deldense bossen, toen
wij die Woensdagmiddag 27 November 1935 met
Nijhoff hij logeerde bij ons, daar bij 's avonds
voor de Volksuniversiteit van Enschede op mijn ver
zoek een lezing over eigen werk zou houden een
korte, verfrissende wandeling maakten. Het brede
pad voerde langs de stal van een der zeer oude boer.
derijen van Twickel. Nijhoff liep rustig naar de grote
deur, opende de bovenhelft ervan en zei op zijn
warme toon tegen de omdampte herkauwende die
ren: „Liggen jullie daar wel lekker, jongens?" Toen
sloot hij zorgvuldig de bovendeur en voegde hij zich
weer bij ons en wij wandelden voort....
's Avonds laat, terug van de dichterlijke en inle
ressante voordracht men kan de tekst ervan, in de
nalatenschap gevonden, nu in „Maatstaf'" no. 4
lezen, door G. Kamphuis gepubliceerd zaten wij
bij het vuur in mijn kamer te praten, toen Nijhoff
plotseling vroeg (en zijn toon had weer dat verwach
tingen wekkende en verrassende element in zich)
„Weet U van welk gedicht ik nu zo bijzonder veel
houd, meneer Van Leeuwen?" Natuurlijk bleef mijn
antwoord uit de keuze was oneindig groot en
trouwens de verrassing moest de vrager zelf brengen.
Wat noemde hij? „De overwintering op Nova Zein-
bla" van Tollens.
Al. NIJHOFF
uitgevershuis Martinus Nijhoff in nr
2 daarvan; verdiep U in de piëteit
volle pagina's, die Cola Debrot, En
gelman. Kuypers, Reinink, Roelants,
Emmy van Lokhorst, Kelk, Theun de
Vries, Feber, Kitty de Josselin de
Jong, Jo de Wit, Michels aan hem wij
den in ons oudste maandblad. Talrijke
kleine details en die de lezer nader
brengen tot de mens en zo ook tot de
dichter Nijhoff, over wiens oeuvre dit
'pWEE kleine herinneringen. Maar tracht ze te duiden en ze worden waardevol.
Immers: daar is in de eerste scène Nijhoff's diep verlangen naar het warm-
beslotene, het huis, de organische samenleving, de natuur: alles tezamen: naar
„de moeder". En vanwaar dat zwak voor Tollens' bij onze voorouders zo
geliefde gedicht? Maar ligt de verklaring niet juist in dat „onze voorouders"?
Want NIJHOFF de nazaat van een groot „vaderlands" geslacht in de sector
van het edele bedrijf van uitgevers en boekverkopers had een sterk gevoel
voor traditie, voor het grote verleden, voor Oranje: daarvan getuigen zijn
bloemlezingen uit de lyriek en uit de Nederlandse Historiën van Hooft; daaruit
ontsproten ook zijn gelegenheidsgedichten bij gebeurtenissen in het Oranjehuis.
Men kan hiervan nieuwe voorbeelden lezen in „Maatstaf" nr. 6: een gedicht
„Prinses Wilhelmina" door Georgette Hagedoorn voorgedragen op 4 Sept. 1948
in Den Haag ter gelegenheid van regeringsjubileum en troonsafstand, en een
klein begroetingsspel voor Koningin Juliana: „De klok der waarheid", ter ge
legenheid van haar eerste opening van de Staten-Generaal in Den Haag opge
voerd in de Koninklijke Schouwburg in dezelfde belangrijke dagen van het
Huis van Oranje. En herinnert men zich de fraaie rijmprent niet, bij de ge
boorte van Prinses Beatrix door Boucher in Den Haag uitgegeven, met het
besneeuwde paleis (tekening van L. van Dam van lsselt) en de tedere
„Samenspraak" van Nijhoff?
£N met dit gevoel voor het heroïsche
hangt weer Nijhoff's voorkeur voor
„de soldaat" samen en in het herden
kingsnummer van „De Gids" (April-
Mei 1953) ook afzonderlijk als
boekwerk: „In Memoriam M. Nijhoff"
bij de U.M. W. de Haan te Utrecht ver
schenen citeert Jo de Wit enkele
woorden uit 1940 van de dichter (die
van 1914-1918 gemobiliseerd was en in
1940, als kapitein bij de wielrijders,
opnieuw): „Wat bevalt mij het luite
nantsleven weer bijzonder goed! Een
zekere ruwe nonchalance van mannen
onder elkaar tijdens de tochten over de
hei, het zwemmen en het bridgen, het
elkaar niet meer willen kennen dan
voor een graad van kameraadschappe
lijkheid nodig is, het respect voor het
uniform op straat, het „Bon coeur et
mauvais caractère", dat nu eenmaal dit
soort leven eigen is, bevalt mij na een
tijdruimte van 5 jaar, waarin ik toch
overigens sterk veranderd ben, weer
even goed als vroeger". Hier klinkt
een in onze litteratuur zeer zeldzame
toon, wat niet te verwonderen is: de
Nederlander heeft over het algemeen
weinig nationaal en nog minder mili
tair gevoel; officier-schrijvers zijn bij
ons grote uitzonderingen (ik noem
echter Jan Prins en J. Eilkema de
Roo, d.i. J. Tersteeg) en wie zelf het
soldatenleven niet heeft gekend en
met een gevoelig gemoed heeft onder
gaan, weet niet wat het is: ik maakte
het 12 jaar mee en al is dat bijna 30
jaar voorbij, de sfeer van de chambrée,
de geur van zadel en stal, de reuk van
olie en vet, de klank van de tamboer,
réveille en muziekcorps, de bekoring
van een mars met de troep door kleu
rige herfstbossen om De Vuursche en
zo veel meer, het blijven herinnerin
gen voor goed en zij bepalen ten dele
het aspect van je gevoelsleven. Is het
wonder, dat Nijhoff onder de beko
ring kwam van Tollens' „heldendicht
en is het nodig te zeggen, dat hij
de rhetoriek er van wel zag, maar ver
ontschuldigde, terwijl hijzelf over de
soldaat en diens leven in de simpelste,
ontroerendste eenvoud dichtte?
LIERINNERINGEN aan Nijhoff: „De
n Gids" van Potgieter die „lauda-
tor temporis acti", die edelste verte
genwoordiger van de „nationale ro
mantiek". die ook Nijhoff's liefde had
heeft hem in dit dubbelnummer
waardig gehuldigd! Men late zich de
lectuur van Engelman's dichterlijke
pagina's („Eenzaam schrijvertje in het
raam") in geen geval ontgaan: het is
Nijhoff ten voeten uit. Mèt grondtrek
in Nijhoff zijn nimmer aflatend
„ernstig spel" Want zijn leven was één
„scheppend spel", vandaar de talrijke
„verschijningen" in zijn werk, vandaar
zijn melancholie en zijn mildheid: hij
wist te spelen, maar hij wist daarvan
èn de ernst èn de tragiek, want daar
hijzelf was wat hij speelde, moet hij
in diepste wezen zeer eenzaam zijn
geweest en
„Wij konden ons niet bij elkaar
verschuilen:
Een mens. eenzaam, ziet zijn
zwarte eenzaamheid
Dieper weerkaatst in de ogen
van een ander...."
Van deze wezenstrek v rtelt A. Ro
land Holst het meest aangrijpend in
„Maatstaf" nr 1, waarin hij over een
samenzijn met Nijhoff spreekt op een
strand: een dag van geluk, gelijk Nij
hoff tegenpool van de eenzaamheid
wist te scheppen en te genieten.
Want al kunnen de diepst eenzamen
elkaar niet genezen, zij kunnen elkan
der als vrienden vinden:
„Vergeet, vergeet waar ons zwak
hart om schreit.
Lach en stoot glazen stuk tegen
elkander.
En „vriend" dat kon Nijhoff zijn.
Daarvan ook getuigen de vele bijdra
gen in het „In Memoriam Nijhoff"
(„De Gids" nr 4 en 5) en in „Maat
staf" nr 1, 2. Lees de prille notitie van
Mies Bouhuys in het jongste maand
blad: Vriend en Meeste'-" plaatst zij
er boven; lees Nijhoff's herdenkings
rede bij het 100-jarig bestaan van het
„Gids"-nummer dan verder enkele
zéér goede inleidende studies bevat:
vooral die van Sötemann en Knuvel-
der verdienen lof, maar daarnaast ook
de beschouwingen van Donkersloot,
Van Duinkerken, Van der Graft en
Ad den Besten. En dan vertelt 's Gra-
vesande nog iets over Niihoff's milde
mensen- en kinderliefde in de oorlogs
tijd, toen hij in zijn woning in de
Kleine Kazernestraat 1 a, in de vrese
lijke laatste winter, pap kookte voor
hongerige kinderen tot zijn provisie
kastje leeg was.
Milde, warme vriendschap ze is
zeer zeldzaam. Hoe betrekkelijk zel
den heb ik Nijhoff ontmoet, maar welk
een bijzonder meelevende brief kreeg
ik van hem in 1948, toen mij een ziek-
teaanval trof als hem een jaar eer
der; wat een aandacht en zorg en
zachte raad voor een leefregel en ten
slotte: wat een aandoenlijke humor in
de betiteling van een ziektegenoot in
die laatste zin: „Ziezo, collëga, ik ein
dig deze brief en ga wat langs zee
wandelen. Een zes weken geleden had
ik nogal wat bezwaar tegen tegenwind,
maar ook dat is gelukkig voorbij".
Dat noem ik iemand bedektelijk
moed inspreken èn tot zelftucht en
kracht aanmanen:
„Halfweg de winter, halfweg
de wanhoop
desondanks aan het werk te
blijven
is wat de vlag zegt...."
UEN gebeurtenis in ons litteraire leven
noemde ik hier enige tijd geleden
de publicatie van de „Herinneringen
aan Marsman" door Arthur Lehning in
het tweemaandelijks blad „Libertina-
ge" van 1953, nr 1, 2 en 3. „Een stuk
jeugd en een stuk poëzie" noemt Leh
ning het eerste gedeelte; „Op zoek
naar het Paradijs" heet het tweede
stuk; het geheel, waarvan het thans
gepubliceerd deels slechts fragmenten
zijn, zal onder de titel „De vriend van
mijn jeugd. Herinneringen aan H.
Marsman", voorzien van illustraties en
facsimiles, eerlang bij Van Hoeve in
Den Haag verschijnen. Vooral de vroe
ge periode van Marsman's leven en
werk wordt hier belicht, daar de
vriendschap tussen de dichter en Ar
thur Lehning met name tot 1926 zeer
innig was; maar ook nog in later jaren
bleef het contact bestaan en dus zijn
er ook uit Marsman's latere leven
maar hoe weemoedig is het over „la
ter" te spreken bij zo kort een bestaan!
documenten. Ik las nimmer van een
zó hartstochtelijke vriendschap in on
ze koele lage landen; zelfs de verhou
ding van Vincent en Theo wordt er
H. MARSMAN
rustig bij. En wat Lehning zelf ver
telt èn aan brieven afdrukt geeft voor
al een beeld van de hartstochtelijke
„vurige jongeling", die Marsman nog
net was toen ik hem in 1927 voor het
eerst ontmoette en waarover ik in
mijn „Drie Vrienden" een en ander
vertelde. En het was me, bij deze lec
tuur, of ik de geliefde vriend en be
wonderde dichter weer in mijn oude
huis midden in de Twentse bossen bij
het vuur zag zitten en hoorde spre
ken met zijn luide, hoge stem
Een ander evenement is de publica
tie van een dagboekfragment uit 1928
van J. Slauerhoff, geschreven aan
boord van de „Gelria" gedurende de
eerste drie reizen, die hij met dat
schip naar Zuid-Amerika en naar Noor
wegen en IJsland maakte; het ver
scheen in „Standpunte", 7e Jg. 1953 nr
3 en werd verzorgd door K. Lekker-
kerker. Het geeft Slauerhoff ten voe
ten uit.
Eén ding zal nu wel duidelijk zijn:
het ls van zéér groot belang, dat de
schuchtere en stijve Nederlander iets
mededeelzamer wordt en vertelt wat
hij nog weet van de groten, die hü
ontmoette vóór het te laat Is, op
dat naar T. S. Eliot schreef „een
latere generatie begrijpe, dat er iets
is wat zij niet weten, ten spijt van al
hun documenten, ook al kunnen wij
hem niet vertellen wat dat is".
W. L. M. E. VAN LEEUWEN.
Van onze redacteur beeldende kunsten
yAN HET culturele leven in het
uiterste Zuiden van ons lieve vader
land weten wij, Bovenmoerdijkers, nog
niet al te veel af. Maastricht is volgens
de aardrijkskundeboekjes een Neder
landse stad men kan er trouwens zo
wat even goed met Frans en Duits te
recht, hetgeen bewijst, hoezeer het daar
een trefpunt der naties is maar die
band lijkt bij tijden wel erg los te -.tin.
In feite leeft vooral de Zuidelijke helft
van het gewest in zeer sterke mate een
eigen leven. De neiging is er, om dat
eigene nog te stimuleren, zoals uit de
stichting van de Van Eyk-academie kan
blijken. Gelukkig is het niet zo, dat
men de eigen geestesuitingen nu ook
maar voor zichzelf houdt. De belang
stelling van het Noorden voor het vroe
gere Generaliteitsland mag dan niet
altijd even warm zijn het Zuiden
zoekt contact en wil worden verstaan.
Zo kunnen we na Charles Eyck en Hub.
Levigne, na Henri Jonas en Edmond
Bellefroid, een flinke groep jongeren
leren kennen op een expositie, die tot
begin Mei in het Stedelijk Museum te
Amsterdam en daarna in het museum
te Alkmaar te zien zal zijn.
Ik moet zeggen, dat ik aan deze col
lectie hedendaagse Limburgse kunst ge
noegen heb beleefd. Daar is zoveel
spontaneïteit, zoveel oprecht plezier in
het schilderen uit te proeven, dat ge al
vanzelf door dat enthousiasme wordt
meegesleept. Dat mag uiteraard de cri-
tische zin niet overweldigen maar
toch.... Waarom zou ook een „beroeps-
vitter" niet eens blij zijn met de blij
de'? Hier is eigenlijk maar zo weinig
bekommernis om de stromingen, om de
mode, al is er ontegenzeggelijk samen
hang hier is veeleer een vlot en vaar
dig voor het lieve vaderland weg schil
deren, een uitzingen van de verrukking
om zoveel moois en goeds in dit leven.
Het is onmogelijk, om alles te noe
men wat er is bijeengebracht. Daarom
slech's een enkele willekeurige greep.
Om te beginnen de simpele tekeningen
van Joh. van Aanholt met hun spre
kend zwart en wit, die schrijver dezes
in zijn hart heeft meegenomen met de
schilderijen van Pieter Defesche, Jet
Diederen en Frans Vos, omdat er zoveel
eerlijk talent uit spreekt en er zo wei
nig de neiging in te voelen valt, de we
reld met mooidoenerij te beduvelen.
F ns Hollman mag wat veel naar Vuil-
lard hebben gekeken, bewondering is
geen schande en eigens heeft dit werk
toch ook. Niet iedereen is al even ver
als Han Jelinger, die in heel fijne,
grijze aquarellen zo zuiver de sfeer van
oude Vlaamse en Zeeuwse stadjes weet
te benaderen, of als een Hub. Levigne
met zijn monumentale, klassieke figu
ren die overigens een sterke ver
wantschap vertonen met de geestes
gesteldheid van een Matisse: beiden
hebben meer oog voor de decoratieve
vorm dan voor de psychologie van de
menselijke figuur. Maar dat is modern.
De nogal kleurige abstracties van
Ger Lataster houden het in dit milieu
goed uit. Niet echter naar mijn smaak
het religieuze suikergoed, dat Willem
Hofhuizen ons in Moore-achtige vormen
en in akelige fondantkleurtjes voorzet.
Voor Charles Eyck heb ik eens een
grote bewondering gehad: zijn grof ce-
kleurde primitivismen aanvaard 'k hoe
langer hoe minder, omdat ik ze niet als
echt kan voelen.
Het schilderwerk van de arts Alphons
Winters mag dan niet in alle opzichten
even sterk zijn het heeft ontegen
zeggelijk de beminnelijkheid en het
Zuidelijke flair, waardoor heel de per
soonlijkheid van deze veelzijdige mens
zich kenmerkt. Veel geladener min
der blijmoedig is het werk van F ins
Nols, die zich in een snel tempo ont
wikkelt tot één onzer goede jongeren.
Noem ik tenslotte nog het fijne werk
van mevrouw J. M. A. Roosenburg-
Goudriaan en de mooie plastiek van
haar man Teun Roosenburg, dan heb ik
de voornaamsten wel ongeveer vermeld.
Van W.
„2WAMMEN" is niet
alleen een kunde, maar
ook een kunst. Iets dat
met toewijdingenergie
en intelligentie gedaan
dient te worden. En allen
kennen wij al is het
maar een witte doek
de rokerige artistencafé-
tjes waar jongelui met
ringbaardjes en een
vreemde smaak dassen
elkaar op leven en dood
te lijf gaan over de voor
delen van expressionisme
en de invloed van Picasso
gezien in het licht der
eeuwenBinnen enkele
uren worden hier we-
reldbeschouwingen opge
bouwd en verworpen.
Problemen bestaan er
niet. Martin de expe
rimentele dichter
weet, voorzover hij niet
in de ogenblikken ver
keert dat politiek bene
den zijn waardigheid is,
véél beter dan de heren
Foster, Dulles of Molo-
tov wat er nu eigenlijk
moet gebeuren om de
wereldproblemen op te
lossen. „Maar ach", zegt
hij met een breed gebaar,
„die politici moeten ook
leven, niet waar?"
••5)
„JIJ
P)EZE nobele geste, welke de diplo
maten van de Dienst Uitvoering
Werken redt, maakt Martin in „De
Groene Kalebas". De hele intellectuele
en artistieke jeugd van Amsterdam
ontmoet elkaar in het „kroegje van
Cor". Cor is een jongeman met zake
lijk inzicht. Hij weet dat tientallen
studenten niet dagelijks een warme
maaltijd in een restaurant kunnen
betalen. Hij weet dat de kunst nog
steeds een ambacht is dat voorname
lijk honger tot resultaat heeft.Met
deze wetenschap gewapend zette hij
in een klein keldertje een paar grote,
houten tafels neer en plaatste er ban
ken om heen. Een kleine keuken,
DAT OOK DE radicaalste sociale revolutie geen
einde kan maken aan de ongelijkheid, de onder
drukking en de overmaat van privileges van een
kleine kring bevoorrechten, dat heeft het Russische
volk verder dan ooit verwijderd van het hoge doel:
een klasseloze maatschappij en het overbodig worden
van de staat sinds lang aan den lijve ondervon
den. Dezelfde ervaring begint thans het Chinese volk
op te doen, dat misschien een ogenblik kon geloven,
dat met het einde van het corrupte regiem van de
Kwo-min tang nu een beter en zuiverder aera in zijn
-eschiedenis zou aanbreken. Doch er doet nu reeds
een bitter woord de ronde onder de Chinese volks
massa's: „De pijp zit alleen maar in een andere
mond" wat zeggen wil: de smokkelhandel in
opium, de bron van de internationale opiumhandel.
wordt, aangezien hij buitengewoon lucratief is, op
grote schaal bedreven door de tegenwoordige machts
hebbers, die een kleine kring van bevoorrechten vor
men, voor wie alle wegen tot de rijkdom openstaan
zonder afbreuk te doen aan hun zogenaamde commu
nisme. In het achterland van Kwan Haien bloeit deze
lucratieve handel, die de waardigheidsbekleders van
Mao Tse Toeng reusachtige winsten in de schooi
werpt. Om naar buiten hun gezicht te bewaren wor
den alle veiligheidsmaatregelen genomen. Zo is o.a.
hekend geworden, dat in een bijzonder eclatant geval
400 soldaten onder bescherming van een heel batal
jon ieder twee kistjes met opium, een fantastische
hoeveelheid dus, veilig door het land transporteerden.
nE ACTIVISTENGROEPEN, die de
Chinese boeren moesten africhten
op de eisen van het nieuwe regiem,
bezitten evenals de militaire kwartie
ren eigen opiumholen. Wie dit be
drieglijke paradijs wil binnentreden,
die behoeft alleen maar tot de heer
sende kringen te behoren en genoeg
geld in zijn zak te hebben. Want goed
koop is het genot van opium niet!
Voor het overige bestaat er geen
enkel bezwaar zich over te geven aan
een genot, dat vroeger door de com
munistische propagandisten uit en te
na vervloekt werd.
Rnod-China heeft deviezen nodig en
daarom heeft het de npinmsmnkkel
naar buiten op grote schaal georgani
seerd. Het exporteert alles wat het
maar aan opium bijeen kan brengen
en op iedere denkbare manier. Dit 's
buiten iedere twijfel bewezen door tal
rijke arrestaties van Chinese commu
nisten in Hongkong en in Japan, die
het veelbegeerde product in het bui
tenland moesten verkopen. De in be
slag genomen goederen droegen -tee Is
het zegel van de Rode Leeuw, het
oorsprongscertificaat van de Chinese
producten. Thailand en Zuid-Korea
worden met dit ongewenste import
product overstroomd en onlangs wer-
dei ook in Italië grote hoeveelheden
opium met het slechts onvoldoende on
kenbaar gemaakte herkomststempel in
beslag genomen.
|N Italië is trouwens de laatste tijd
een zeer succesvolle strijd gevoerd
tegen de internationale opiumversla
ving en kort geleden heeft het hoold
van het Amerikaanse Federatieve Bu
reau voor de bestrijding van de opium-
handel dit in een rede in Lake Suc-
cess uitdrukkelijk geprezen Met be
hulp van de Amerikaans-Italiaanse
politiedeskundige Siragusa, die door
het „Bureau of Narcotica" naar Europa
werd gp-nnden is de Italiaanse vnlitie
er namelijk in geslaagd twee bijzon
der gevaarlijke opiumhandelaren, de
Levantijnen Yasmin en Vegeman, na
avontuurlijke wederwaardigheden te
arresteren en grote hoeveelheden ruwe
opium en enkele kilogrammen zuivere
heroïne in beslag te nemen.
De opium zou in speciale laboratoria
voor het gebruik gereed gemaakt wor
den; de heroïne moest door agenten
naar de Ver. Staten worden gebracht
Hoe diep de verslaafdheid aan narco
tica reeds in de volksmassa is doorge
drongen en het geweten heeft aange
tast, bleek wel uit het geval van de
hoogleraar aan de Universiteit van
Milaan, professor Carlo Milliardi, die
de leiding had van de vervaardiging
en de verkoop van honderden kilo
grammen heroïne in de laboratoria
van een bekende fabriek van genees
middelen, terwijl een misdadigersben-
de. die tot de kring van de Maffia be
hoorde. voor het transport naar de
Ver. Staten zorgde. Senator Kofauver.
die al deze dingen in zijn opzienbarend
rapport voor de commissie van onder
zoek van de Amerikaanse Senaat
openbaarde heeft dus niet teveel ge
zegd
Volgens officiële verklaringen zijn
er in Europa meer dan 20 geheime
laboratoria, die opium en heroïne voor
het gebruik gereed maken. Bijzonder
populair is de heroïne, die gemakke
lijk vervoerd kan worden en waarmee
men de winsten kan verdubbelen, zelfs
verveelvoudigen. De aan narcotica ver
slaafde krijgt namelijk nooit zuivere
heroïne, maar een verdunning, een
mengsel, dat al naar gelang van het
aantal tussenhandelaren en bemidde
laars sterker of zwakker is.
CHINA is naast de minder belang
rijke landen van het Nabije en
Verre Oosten, de belangrijkste leve
rancier van opium. In het Rijk van het
vwwws /WWSA i
Het geweldige schandaal, dat
het proces Montesi in Italië
heeft veroorzaakt en de
nieuwste onthullingen die de
Marchese Montagna als
hoofd van een opiumbende
schijnen aan te wijzen, geeft
de kwestie van de internatio
nale achtergrond van de han
del in narcotica weer een
sensationele actualiteit.
Midden kent men sinds duizenden ja
ren de vervaardiging, maar in hun
wijsheid hebben de zonen des hemels
steeds slechts het gebruik voor medi
sche doeleinden toegestaan. Gerookt
wordt opium sinds honderd vijftig
jaar en ondanks alle tegenmaatregelen
van de Chinese overheid waren er
omstreeks 1906 reeds 8 millioen opium
schuivers. Deze „vooruitgang" is gro
tendeels te wijten aan buitenlandse
mogendheden, vooral aan Engeland, dat
de keizer van China in de Opiumoorlog
dwong de invoer van Indische opium
toe te laten.
In de tweede wereldoorlog zagen de
Japanse bezetters in de opium een
welkom middel om de bevolking te
narcotiseren. Een van hun fabrieken
in Moekden b.v. produceerde per jaar
meer dan 50.000 kilogram heroïne, dat
is vijftig maal meer dan de legale
wereldbehoefte! Maar hierin kwam bij
de aftocht van de Japanse bezetting
eenszins verandering. De communisten
in China hielden, nadat ze de macht
hadden overgenomen, de papavercul
tures in stand om hun militaire uit
gaven te financieren. Toen Mac heel
China bezet had, werd het opium
schuiven wel officieel verboden, maar
daardoor stegen de fabricatie en het
gebruik pas goed
Tienstin en Kanton zijn tegenwoor
dig de grote centra voor de opium
export en het schijnt .alsof Mac Tse
Toeng, naar Japans voorbeeld, nu van
zijn kant de Westerse wereld met nar
cotica wil vergiftigen. De productie is
in handen van de Chinese staat en de
laboratoria in Sjanghai, die onder het
ministerie van Gezondheid ressorteren
hebben tot taak de verschillende
opiumsoorten, die voor export in aan
merking komen te analyseren. Van
Tienstin en Kanton uit worden de zen
dingen per schip naar Japan gebracht,
vanwaar de geheime handel met Wes
terse landen begint
Een vorstelijke handverzorqing
(Advertentie, ing ivlea i
waarin jonge kunstenaars met koken
iets kunnen verdienen en in ieder ge
val hun dagelijks hapje krijgen, ver
volmaakt de inventaris. Bij de bedie
ning zijn geen „fieselafasies". Ieder
een is „jij" en voor een gulden mag
de klant zoveel eten tot hij genoeg
heeft. Alleen wordt slechts eenmaal
vlees verstrekt. Zijn keldertje werd
de Groene Kalebas gedoopt en kwam
al spoedig in trek.
Er huizen in Amsterdam nl. veel
jongelui met meer idealen dan finan
ciële mogelijkheden. De werkstuden
ten trekken in dichte drommen naar
de 2de Weteringdwarsstraat, waar het
„etablissement" gehuisvest is. Het is
er altijd gezellig. De meest verschillen
de politieke beschouwingen worden
gegeven, zonder dat iemand ooit naar
de tegenwerpingen van zijn opponent
luistert. Dit heeft het voordeel, dat
iedereen naar huis gaat met het heer
lijke gevoel, gelijk te hebben.
Intussen is dit alles wel een beetje
„would-be". De invloed van het Parijse
artistenhol, zoals Hollywood ons dat
gesuggereerd heeft, valt niet weg te
praten. Vandaar dat schooljuffrouwen
hun zuster van het platteland meene
men naar de Groene Kalebas om ze
„die artisten" eens te laten zien. Toen
dat gemerkt werd, zocht men dus een
toevluchtsoord om na het eten onge
stoord te kunnen debatteren, zonder
aangegaapt te worden door toeristen.
Zo werd ,De Lijmkit" geboren. Indien
mogelijk nog eenvoudiger ingericht
dan de „Groene Kalebas" en eveneens
onder toezicht van de onvolprezen
Cor. Van 's avonds acht tot 's nachts
één kun je er voor één kop koffie van
vijftien cent zitten. Er wordt ge
schaakt en gepraat. Zelfs gevrijd of
geslapen. Maar voornamelijk uit men
er critiek. Er is weinig in dit tranen
dal waaraan geen fouten kleven. Jong
en vooruitstrevend Amsterdam wil
deze fouten weghalen. Al is men lang
niet zo radicaal als het wel eens
blijkt. De meneer met het ringbaardje
bijvoorbeeld, die zich econoom noemt
doch verried (in 'n onbewaakt ogen
blik) handelsreiziger in granen ge
weest te zijn is dood verklaard.
Zijn onbesuisde aanvallen op het Ko
ninklijk Huis in termen die meer
dan majesteitsschennis zijn kon
niemand accepteren. Anderen die er
slecht afkomen, zijn de kunstcritici der
dagbladen. Zelden moet er een stelle
tje onooglijker ezels hebben rondgelo
pen, dan deze groep bourgeois. Vol
gens de „Lijmkitters" althans.
Maar dit alles is niet essentieel. Be
langrijk is. dat er in de hoofdstad weer
een centrum van jonge artisten bestaat
dat werkstudenten goedkoop aan warm
eten worden geholpen, dat frisse krach
ten de oudere Nederlandse kunstenaars
kunnen vervangen. En daarvan ziin
Lijmkit en Groene Kalebas het bewijs.
Het hoogtepunt van Koninginnedag
in Baarn is ook dit jaar weer een
bloemendéfilé langs het paleis Soest
dijk van 11.30—12.30 uur in de ochtend.
Aan dit défilé werken groepen mee,
die de elf provincies vertegenwoordi
gen, t.w.: Noord-Holland: Het Wog-
nums Koor; Zuid-Holland: Kleeper-
club „Haagse Ooievaar" en vele andere
verenigingen. De organisatie van het
défilé, evenals van een „Bonte Oranje
middag" in de Pekingtuin en een vuur
werk in de avonduren, is in handen
van de Baarnse en de Christelijke
Oranjevereniging.