Deze opligtcrij moge tot eene waarschuwing verstrekken voor vele anderen, welke eeuig beroep uitoefenen, ten einde niets aan zulke lieden te verkoopen dan bij contante betaling. Men schrijft uil Staphorst 27 Maart Gisteren is hier het volgende ongeluk gebeurd. In de wo ning van de Wed. A. H. had men een geladen pistool onder het bereik van kinderen laten liggen. Haar kleinzoon, een knaapje van 4 jaren, maakte er zich meester van, haalde het af en trof daarmede zijn voorsten vinger en zijn gezigt. Op raad van den geneesheer, is tot amputatie van den vinger besloten. De Prov. Overijsselsche en Zwolsche Courant, bevat een doodberigt van Mejufvrouw A. van Dingstee, wed. G. Linde boom, den 28sten dezer ia het Frankenhuis bij Zwolle over leden, in den ouderdom van bijna 91 jaar. Het opmerkelijkste is, dat zij nalaat 5 eigene, 5 behuwd-, en 9a klein- en ach ter-kleinkinderen. Dit maakt dus met de overledene juist het getal 100 uit. Men schrijft uit Breda hel volgende: Zekere Maria van Tol vermiste haar circa vijfjarig zoontje, de moeder, zeer ongerust, ging in de nabijzijnde stralen van hare woning zoeken, en bij de menschen informeren. Het kind werd door B achter zijn huis in eene zich daar bevindende mestkuil gevonden; in weênvil van dadelijk aangebragte ge neeskundige hulp, was het echter te laat, daar het kind reeds gestikt was. Men leest in het Macassaars Weekblad: Hoe brutaal de zee- roovers zijn, is mij voor ettelijke dagen gebleken, toen ik, zonder het te weten, met eenigen van dat slag heb handel ge dreven. Het waren de anakkados en matrozen van twee praau- wen, ieder met 20 a 23 koppen bemand, die een geruimen lijd hier ter reede hebben gelegen. Dagelijks kwamen zij aan wal, verkochten mij was en sago, handelden later met den beer M., en wandelden hier rond alsol zij de eerlijkste menschen ter wereld waren. Iedereen hield hen dan ook voor vreemde handelaars, zoo als er wel meer hier komen; en wekte hun ruw voorkomen en de groole klewangs, die zij droegen, bij enkelen al bevreemding op, niemand koesterde toch eenig kwaad vermoeden omtrent hen, te meer daar zij zich in het minst niet misdroegen, zeer beleefd waren, en terstond be taalden wat zij kochten. Toen zij zich echter van hier naar Toeratea begeven hadden, om zout te koopen, bleek op ongedachte wijze wie en wat zij waren. Te Aroegkeke gekomen, ontdekte een hunner, op weg naar het huis van den karaëng in de rivier, eene lippé- lippé, die hij als eigendom van eene der praauwen herkende. Zij gaven daarvan aan den karaëng kennis, die, om de zaak te onderzoeken, terstond den bij hem bekenden eigenaar van de lippé bij zich ontbood. Deze, daarover ondervraagd zijnde, bekende gulweg, dat zij hem niet toebehoorde, maar het eigen dom was van de personen, die haar reclameerden. Op de vraag echter, hoe hij daaraan gekomen was, gaf hij een ant. woord, dat hun minder aangenaam moest wezen. Hij vertelde n. 1. den karaëng, dat hij voor geruimen lijd met nog twee zijner makkers, door dezelfde personen was gevangen genomen, dat een hunner was gestorven, 'de andere verkocht was, en hij hun was ontsnapt, en wel door middel van de lippé-lippé, die zij nu kwamen terugeischen". De karaëng begreep nu met wien hij te doen had, en maakte, nadat de anakkado met zijne malrozon zijn huis had den verlaten, zich gereed om zoo mogelijk hen allen te van gen. Dit is hem evenwel niet mogen gelukken. De roovers, zich verraden ziende, en vernemende wat men van plan was, zijn op de loop gegaan, één hunner praauwen achterlatende, die zij, wegens den lagen waterstand, niet uit de rivier hebben kunnen brengen, terwijl zij bevreesd waren om daartoe hel hoog water af te wachten. Men schrijft uit Batavia: Door zekeren Arabier is aan het gewestelijk bestuur Ie kennen gegeven, dat hij eene drukkerij heeft gekocht, en dat hij het voornemen heeft om drukwerken in Arabische karakters uil te geven; hebbende hij diensvolgens het verzoek gedaan, dat de borgtogt, voorgeschreven bij het reglement op de drukwerken, voor hem moge worden vastge steld op het minimum der daarvoor bepaalde sommen. De Patrie bevat cenige belangrijke bijzonderheden uit Warschau: «Sedert eenige dagen was er sprake van eene groole manifestatie, die op Witten Donderdag zou plaats hebben. Men verzekert, dat vorst Gortsschakoff de kolonels der regimenten van het Garnizoen had opgeroepen, om naar hunne gezindheid te vernemen. Deze hadden geantwoord, dat, indien de Polen, even als in 1830 een opstand waagden en naar de wapenen grepen, zij hun pligt zouden doen en geweld met geweld te keer gaan; wanneer de manifestatiën echter van rustigen aard waren of bestonden in eenige processie ter herinnering van eenige nationale gebeurtenis, zouden zij geen geweld kunnen gebrui ken. Onder deze officieren was een Franschman, die sedert 1830 in Russische dienst was; déze heeft het eerst het woord genomen en sprak in zeer liberale geest. Het volgende voorval wekt te Berlijn groote sensatie. Een officier der dragonders, von Corvin genaamd, in het hótel de Pelersbourg aldaar logerende, kwam in den nacht van 21 op 22 Maart jl. te huis en werd door den nachtportier naar zijne kamer op de tweede verdieping geleid. Voor de kamer gekomen, bemerkte hij, dat hij zijn sleutel vergeten had, waarop de nachtportier zich naar de portiers-loge begaf, om den aan het logement behoorenden sleutel te halen. Inmiddels geleidde deze bediende eenige andere logeergasten, in dien tusschen tijd te huis gekomen, naar hunne kamers, doch werd deswege bij zijne terugkomst door den officier met hevige ver wijtingen overladen. Hij verontschuldigde zich en verzocht den officier, geen nachtgerucht te maken, waarop deze, achter den portier loopende, eensklaps zijn sabel trok en den bediende

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1861 | | pagina 2