BUITENLAND.
woord is, dat gekozen moet worden, valt te betwijfelen; niet omdat
de heer Thorbecke het talent zou missen, om eene voordragt in
bescherming te nemen en daarvoor goede gronden aan te voeren,
maar omdat, op technisch gebied, inderdaad alle grondslag ontbro
ken heeft, om de voorgedragen onderneming, voor zoover de door
graving betreft, met eenig vertrouwen aannemelijk te maken.
Immers de grondtoon van al de redevoeringen, die, zoowel
tegen als vóór de wet zijn uitgesproken, was de verklaring, door
den minister van Binncnlandsche Zaken in de Tweede Kamer af
gelegd dat het werk een gewaagd werk was. De heer Thorbecke
heeft, als hoofdargument, die verklaring moedig en openhartig
herhaald en er bijgevoegd: dat men het werk wagen moest.
Over het gewaagde van het werk is alzoo geen verschil van
gevoelen, wèl over de conclusie, die de minister daarop liet volgen.
ï)e groote meerderheid der Eerste Kamer heeft zich met die con
clusie vcreenigd en wij wenschen, dat de betoonde moed door de
uitkomst niet moge worden beschaamd gemaakt.
Wij wenschen onze tweede koopstad des Rijks van harte geluk.
Amsterdam zal het ons niet euvel duiden, dat wij het brengen van
dienzelfden gelukwensch verlangen uit te stellen tot op den dag,
waarop die gemeente, ten blijke dat het waagstuk gelukt is, hare
drie millioenen in de schatkist zal komen storten. Tot zoolang
vergunne men ons te twijfelen en den dag van heden te beschou
wen als eene ramp voor de eerste stad des Rijks, die de heer
Thorbecke, in tcgenovergestelden zin van 1853, tot het hart verhief,
van waaruit en waarheen de bloedstroom van Nederland's welvaart
vloeit
In den nacht van 20 dezer strandde bij paal 16, onder de
gemeente Callantsoog, het russisch driemastschip Nicolaihet scheeps
volk is gered. De bodem zit hoog op het strand geworpen en zou,
naar men zegt, weinig geleden hebben; het schip had geen lading in.
Bij Callantsoog is op strand gespoeld een naambordje van
eene boot, waarop Tollina, van Nessumerzijl.
Men schrijft ons uit St. Maartensbrug in de Zijpe:
„Jl. Zondag 18 dezer was het voor de Hervormde Gemeente der
Zuid-Zijpe eene aandoenlijke ure. Na een nuttig en aangenaam
verblijf van zes jaren, nam de wel-eerw. heer A. C. II. Calkoen,
bij zijn vertrek naar Winkel, een plegtig en zegenend afscheid.
Tot besluit van zijn werk in ons midden, hield de vertrekkende
leeraar eene toepasselijke rede, naar aanleiding van 1 Thimoth I 5,
die een diepen indruk maakte en met groote belangstelling werd
gehoord. Met aandoening schetste de leeraar de aangename blijken
van belangstelling, vooral in de jongste dagen ondervonden. Eene
talrijke schare was er tegenwoordig, die, bij liet einde der gods
dienstoefening, eene plegtige zegenbede voor den scheidenden leeraar,
Psalm CXXXIV vs. 3, aanhief.
Onze beste wenschen vergezellen hem naar zijne nieuwe standplaats,
opdat hij daar, even als hier, voor velen ten zegen zij
-In den jongsten tijd zijn berigten over roovers en hunne gru
weldaden hoe langs hoe meer zeldzaam geworden; men hoort ten
minste zelden van georganiseerde benden, die het op den eigendom
van anderen hebben gemunt en ook het leven der bezitters niet
ontzien. In Napels begint dat bedrijf zelfs geheel, door de kracht,
van het bestuur des lands, tot de zeldzaamheden te belmoren. In
Gelderland evenwel, zoo werd onlangs verhaald, werd het in den
omtrek der Babberichsche bosschen niet zuiver, men sprak zelfs van
eene geheele bende van roovers en van de zending van troepen
derwaarts. Het Zutphensche Weekblad deelt thans mede, dat zulke
geruchten zijn uit de lucht gegrepen en van allen grond ontbloot.
Het is er tegenwoordig, gelukkig, de tijd niet meer voor en het
oog der policie ziet zeer scherp.
Het is waar, wat men wel eens heeft opgemerkt, het leven der
inenschen hier op de wereld gelijkt op een schouwtooneel, waar de
eene vertooner den anderen vervangt. Naauwelijks heeft een vorst,
des levens moede, het aardsch tooneel vaarwel gezegd, of de
jammerkreten bij zijn sterfleger worden vervangen door de juich-
toonen, die opgaan bij de bestijging van den troon door zijn
opvolger. Naauwelijks heeft het eene nommer eener courant het
rouwberigt van het overlijden medegedeeld, of in het volgende
nommer wordt een feestberigt medegedeeld van de installatie des
nieuwen bezitters van den troon.
Saïd Pacha, vice-koning van Egypte, behoort niet meer onder de
levenden. Zijn dood wordt, behalve door zijne betrekkingen en
door zijne onderdanen, door de Fransche staatkunde betreurd, die
daarin bevordering ziet van den Engelschen invloed. Maar, terwijl
de achtergeblevenen, om welke reden dan ook, klaagtoonen aan
heffen over den dood des vorsten, die in vele opzigten nuttig werkte
voor land en volk, weerklinkt het „welkom op den troon!" zijn
opvolger tegen. Ismaël Pacha heeft den ledigen zetel ingenomen
en reeds de hulde ontvangen, hem door de vertegenwoordigers der
buitenlandsche hoven geschonken.
Welke gedragslijn de nieuwe vorst volgen zal, ten opzigte der
vervoermiddelen aan de landengte van Suez, is nog niet te bepalen;
maar de vrees der Franschen, dat Ismaël Pacha daaraan niet zoo
bevorderlijk zal zijn als zijn voorganger geweest is, willen wij hopen,
dat door zijne daden worde beschaamd.
Uit Mexico wordt het berigt gemeld, dat de Franschen daar,
nevens de doornen, thans ook lauweren hebben geoogst, in de
verovering van Puebla.
In Italië is de minister van Marine afgetreden. Op de vraag
naar de reden van dit niet onbelangrijk feit, geeft de geschiedenis
van den dag een omslagtig antwoord, dat gedurig heenwijst op de
partijschappen, die er in Italië voortdurend blijven bestaan cn die
als een worm knagen aan de welvaart en den voorspoed van den
staat. De spreuk„het rijk, dat in zichzelven verdeeld is, kan
niet bestaan," vindt hier voorzeker zijne toepassing, want, wordt de
eendragt daar niet grooter, dan men er thans bespeurt, onge
twijfeld zal de staatkunde daarmede haar voordeel doen, tot onbe
rekenbaar en onherstelbaar nadeel des rijks.
Ertussen en Oostenrijk wachten nog altijd op eene eenstemmig
heid tusschen beiden, die tot heden toe te vergeefs wordt gewenscht
en verwacht. De een vreest den invloed des anderen in de aange
legenheden van Duitschlmd; en tegen de opname van alle oosten-
rijksche erflanden in den Duitschen Bond, verzet zich Eruissen door
de reeds meermalen gedane bedreiging, dat het in dat geval den
Bond zal verlaten. Ofschoon men van de eene zijde de zonderlinge
houding der Pruissische regering, ook in de aangelegenheden van
Buitschland afkeurt, behoeft het echter ook weinig betoog, dat de
opname van alle Oostenrijksche staten weinig voordeelig aan
Buitschland kan zijn. Zoolang Oostenrijk toch zich blijft verzetten
tegen de onafhankelijkheid der afzonderlijke nationaliteiten des lands,
blijven zijne verschillende staten in lijnregten strijd met de regering,
waaruit ligtelijk groote gevolgen voor Buitschland zouden kunnen
ontstaan.
Men leest in een belgisch blad: „De eerste vraag, die men
elkander doet omtrent een vreemdeling, die een salon binnentreedt,
is in Frankrijk: „wordt hij toegelaten aan het hof?" in Engeland:
„hoeveel heeft hij jaarlijks te verteren in Holland: „is hij
solide?" en in Buitschland: „is hij van adel?"
De hevige storm, welke sedert een paar dagen te Brussel heerscht,
heeft aldaar eene vreeselijke ramp te weeg gebragt. Van de oude
spinnerij van den heer Fortamps, in de Casemestraat, nabij de
Oudemarkt, is de 80 meters hooge ijzeren schoorsteen, die reeds
sedert eenigen tijd zeer wankelend stond, en dien men juist wilde
afbreken, omvergewaaid en met schrikkelijk gedruisch neergevallen
op twee in aanbouw zijnde woningen in de Artoisstraat, die daar
door dadelijk instortten, op den oogenblik, dat 10 metselaars en
timmerlieden daarin aan den arbeid waren. Slechts twee hunner
zijn ligt gewond uit de puinhoopen te voorschijn gehaaldde acht
overigen hebben bij deze ramp het leven verloren. Bij de ontrui-
mingswerken, die dadelijk werden begonnen, vond men het lijk van
een 1 Ij ar i gen knaap, met het aangezigt ter aarde uitgestrekt. Dit
kind was met eenen anderen knaap belast, om steenen aan te
dragen; hij was, met een mand steenen op den schouder, in den
gang van het gebouw getreden, en men vermoedt, dat hij, het
gedruisch der instorting hoorende, de mand wegwierp en wilde
vlugten, want men vond zijn nog warm lijk op den drempel der
deur verpletterd liggen. Tan verschillende zijden worden reeds
pogingen in het werk gesteld, om in het lot der weduwen en
weezen van de slagtoffers dezer ramp te gemoet te komen.
In de omstreken van luik is dezer dagen een begin van
brand ontstaan/ door de stralen der zon teweeg gebragt. Men had
namelijk in eene slaapkamer, die den geheelen dag gesloten bleef,
op eene tafel voor het venster een zakdoek bij een gevulde water
karaf laten liggen, waardoor de zonnestralen, als door een brand
glas, op den zakdoek werden geconcentreerd en deze vuur vatte
toen men 's avonds in de kamer kwam, vond men den zakdoek
geheel verbrand; gelukkiglijk had zich het vuur aan geen ligt
ontvlambaar voorwerp kunnen mededeelen. Dit geval dient intus-
schen tot eene les, dat men niet te voorzigtig kan wezen.
Sedert eenigen tijd worden in Frankrijk giften ingezameld tot
ondersteuning der van broodwinning verstoken arbeiders der katoen-
fabrijken in Normandie. Tot voor weinige dagen had die inzameling
te Parijs nog slechts 234,000 francs opgebragt, dat is nog geen
veertigste deel van hetgeen er naar de gematigdste berekening voor
dat doel zou vereischt worden, en naauwlijks het tiende deel van
hetgeen in Engeland door eene enkele stad, Liverpool, is geschonken
voor de werkelooze arbeiders der katoenfabrijken in Lancasliire.
Op dit onderscheid tusschen de handelwijze van het demokratische
Frankrijk en van het aristokratisehe Engeland opmerkzaam makende,
rigt het parijsche Journal des Be'bats bittere verwijten en scherpe
vermaningen aan de gegoede volksklassen in Frankrijk, doch voegt
daarbij, dat zij niet uit zelfzucht, uit gierigheid of gevoelloosheid
de milde hand terughouden, maar in het vertrouwen dat het gou
vernement wel in den nood zal voorzien.
Dat ouderscheid wordt ook door het Baily News en andere lon-
densehe dagbladen opgemerkt, en geeft hun stof tot vergelijkingen
tusschen de politieke en maatschappelijke inrigtingen van Engeland
en Frankrijk, die geenszins uitvallen ten voordeele van het volk.
hetwelk zich beroemt aan het hoofd der beschaafde natiën te staan.
In de dezer dagen in Frankrijk uitgegevene Mémoires van de
moeder van den regent, vindt men o. a. de gewigtige mededeeling,
dat Bodewijk XIY, monsieur zijn broeder en de hertog van Berrv,
groote eters waren. Madame schrijft verder, dat zij het meermalen
gezien heeft, hoe Bodewijk XIV vier borden verschillende soep
achter elkaar ledigde, een geheele faisaut, een patrijs, een portie
salade met ham, eene goede hoeveelheid schapenvleesch cn voor
desert vruchten, harde eijeren en een geheele pastei opat. Men zou
regt hebben zich over dat opieuse koningsdiner te verwonderen,
ware het niet dat zoo als uit de gedenkschriften van St. Simon
blijkt bij de lijkopening van den koning, door de genecsheeren
geconstateerd is, dat de maag van Bodewijk XIV eens zoo groot
was als die van een gewoon mensch.
Op den St, Bernhard en omstreken ligt de sneeuw 4^ Ned. el
hoog, ten gevolge waarvan de communicatie over de Alpenpassen
met Italië gedurende verscheidene dagen verbroken is geweest.
Een Spaansch horologiemakcr heeft het volgende grafschrift
voor zich gemaakt„Hier ligt, in eene horizontale rigting, het.
ligehaam van den horologiemakcr De eer was de ware veer
van zijn leven, en de voorzigtiglicid de regclateur van zijne han
delingen. Zijne bewegingen waren altijd juist geregeld en devreeze
van God en de liefde tot den naaste de sleutel van zijn gedrag.
Ilij had zijnen tijd zoo geschikt, dat de uren voor hem met ge-