BUITENLAND.
behoorlijk afgelegd examen) op het Koninklijk Instituut voor de
Marine te Willemsoord kunnen worden aangenomen. De admissie
heeft plaats op den 16 September aanstaande.
Een bij het Departement van Koloniën ontvangen regerings
telegram, gedagteekend Buitenzorg 11 Maart, luidt
„In Madioen en Soerabaija hebben overstroomingen plaats gehad.
Overigens niets buitengewoons."
Onder het opschrift: „Jeneververbruik in Nederland," lezen
wij in het Volksblad het volgende:
Yaten. Vaten.
1852 206,138 1857 223,753
1853 201,039 185S 233,333
1851 203,561 1859 236,137
1855 211,751 1860 213,927
1856 197,727 1861 258,593
In de Volksvriend, waaraan deze cijfers zijn ontleend, wordt
teregt opgemerkt
„Het is inderdaad bedroevend en schier ongeloofelij k, dat hier te
lande een zoo buiten alle verhouding groot cijfer aan sterken drank
verkwist wordt."
Maar vanwaar die groote consumtie, die zoo bij de jaren afwis
selt? Wanneer men de oorzaken daarvan onderzoekt, zal men
bevinden, dat de jenever-consumtie toeneemt en afneemt met de
algemeene verdiensten, in betrekking tot den prijs der levensmiddelen.
Waar armoede heerscht, kan geen jenever gedronken worden,
althans niet in groote mate. Met de welvaart neemt de consumtie
van jenever toe. Ziet slechts op enkele dorpen. Men vond er geen
kroegen, toen zij arm waren, maar met het vertier zijn de kroegen
als paddestoelen uit den grond opgekomen. Zoo wordt hetgeen ten
zegen moest zijn, vaak tot verderf aangewend. Het jenever-gebruik
wijkt alleen voor de hoogere beschaving, die Gods zegen goed weet
te gebruiken."
Het Algemeen Weekblad bevat eeu belangrijk hoofdartikel, dat
tot opschrift heeft: Een werk, door vrouwen te doen, en dat door
mannen verdient toegejuicht en bevorderd te worden." We ontleenen
daaraan de volgende bijzonderheden
„Die overtuiging (van het nut der gemeenschappelijke werkzaam
heid) heeft op onderscheidene plaatsen van ons Nederland, naar het
voorbeeld, elders door de edele Amelia Sieveking gegeven, zoo
genaamde Vrouwen- Vereenigingen in wezen geroepen. Zal ik het
doel, de werkzaamheid, de beginselen van zulk eene vereeniging u
schetsen? Beschaafde vrouwen verbinden zich, om bepaalde armen
geregeld in hunne woningen te bezoeken, ten einde door vriendelijke
en ernstige toespraak, zoowel als door welwillende hulp, hunnen
zedelijken en stoffelijken welstand te bevorderen. Zulk een liefde
betoon behoeft zich niet tot den kring van één enkel kerkgenoot
schap te beperken. Algemeenheid, die in den geest des Christen-
doms ligt, moet er het kenmerk van zijn. Waartoe op menschelijke
belijdenissen en afscheidingen gezien? Waarom gevraagd of de arme
HervormdLuthersch of Doopsgezindof hij Protestantsch of
Boomsch is De vraag is alleen, of er hulp verleend kan worden.
Ja, de Israëlieten zelfs niet afgewezen, zoo zij wenschen te deelen in
het voorregt van dien liefdearbeid. Die milde geest, die geest van
menschenliefde, moet de ziel van zulk eene neiging zijn en blijven.
In dien geest de armen toe te spreken en te raden, te vertroosten
en voort te helpen, dit zij het streven van hare leden."
De vereeniging van Vrienden der Waarheid te Amsterdam
heeft dezer dagen eene circulaire rondgezonden, waarin zij onder
steuning en medewerking vraagt, ten aanzien van haar plan tot het
doen opleiden van leeraars, voor de dienst der Hervormde kerk.
Genoemde vereeniging heeft tot grondslag de belijdenis der Neder-
landsche Gereformeerde kerk (Nederlandscke Geloofsbelijdenis, Hei-
delbergsche Cathechismus en Dordsche Leerregelen).
In een overzigt van Amstels Nijverheid, naar aanleiding van
het verslag van den Handel, enz. van Amsterdam, over den jare
1862, voorkomende in de Nederlandscke Industrieel van 19 dezer,
wordt ook gesproken over de tot nog toe mislukte leening der
Amsterdamsche Kanaalmaatschappij. Men leest er o. a. het volgende
„Aiogen wij niet jalijken van der vaderen eenvoud en opregtheid
en vastheid van zeden en beginselen te zijn afgeweken Dan zal
Eendragt magt makenDan zullen de grootste en meest grootscbe
ondernemingen, gelijk die van Hollands doorgraving, niet mislukken,
noch door den verfoeijelijken Schadenfreu de, noch door den voor
alle gevoel en gevoelsuiting van Nationaliteit doodenden invloed van
persoonlijke onafhankelijkheid, van persoonlijk overwigt.
Wij hopen, dat het struikelblok hetwelk de eerste openlijke po
gingen der maatschappij van doorgraving op haar pad heeft ontmoet,
haar bestuur niet zal schokken. De zaak is van te veel zijden in
koelen bloede onderzocht om niet goed te zijn. Zij is goed en zij
zal gelukken."
-Dezer dagen had te Werkendam het volgende voorval plaats.
De vrouw van zekere Visser, bij wie haar zoon in zeer beschonken
staat werd tehuis gebragt, hetwelk deze jongeling meermalen over
kwam, en wel met het doel, om het zijne ouders verdrietig te ma
ken, maakte zich zoo hevig boos, dat zij plotseling overleed.
Uit Kapelle (Zuid-Beveland') meldt men het volgende:
„De vooruitgang in zake van het onderwijs is zoowel hier als
elders duidelijk zigtbaar. Arroeger werd hier des zomers in het
geheel geen school gehouden, dat scheen de moeite niet waard te zijn, en
in de schoolorde, ten jare 1748 vastgesteld, leest men o. a. de
volgende eurieuse bepalingen
„Hij (de onderwijzer) zal gehouden zijn, ten minsten zes maenden
in het jaer, namelijk van den eersten October tot den laatsten Alaart,
school te houden, Hij zal zijne leerlingen geen paepsche, kettersche
of onkuische boeken of schriften laten gebruiken. De meester zal
met alle naerstigheid zijne leerlingen onderwijzen in het spellen,
lezen, schrijven en cijfferen en zal haar op het hoogste de beleeft-
lievt in het groeten en andere goede manieren inscherpen. Gelijk
de meester niet zal vermogen, gedurende de schooltijd, toubak te
rooken, zoo zal hij zulks ook zijne leerlingen beletten; voor school
geld zal de meester in de maand trekken: 1. van die gene die
ABC spellen en lezen leeren 4 stuijvers; 2. van die lezen leeren
en schrijven 6 stuijvers3. van die lezen, schrijven en cijfferen
leeren lü stuijvers."
Langzamerhand heeft men daar, ook tengevolge der wettelijke
bepalingen, eeu beter begrip gekregen van het onderwijs en de
groote behoefte daaraan voor het maatschappelijk leven, en behalve
<lat de voorschriften, omtrent hetgeen er moet onderwezen worden,
aanmerkelijk zijn herzien en vermeerderd, wordt de school thans
ook des zomers door een vrij groot aantal kinderen bezocht."
De regtbank te Breda heeft, in hare zitting van den 20
dezer, Air. van Baerle schuldig verklaard aan beleediging door
woorden van een agent, depositaris van de openbare magt, in de
waarneming zijner bediening, in casu den ontvanger der Registratie
en Domeinen aldaar, welke beleediging den 21 Febr. 11., ten kan
tore van genoemden ambtenaar, heeft plaats gehad en den beklaagde
veroordeeld in eene geldboete van 25, ten behoeve van den Staat,
en in de kosten van het proces.
Te Nijmegen hebben van de 32 gekozen leden der commissie
voor een monument, ter herinnering aan November 1813, enz.
9 bedankt; van de overige 23 woonden slechts 17 de eerste bijeen
komst bij.
Dezer dagen had te Loppersum het volgende voorval plaats.
Zekere visscherman van Delfzijl, aldaar met zijn wagen, geladen
met schol, bij de huizen rondventende, reed tegen eene hoogte op
maar toen hij weder met zijn wagen naar beneden moest, schoot
■de split van voren er uit, zoodat zijn schol van de wagen afgleed,
weder in het water viel en aanstonds in de diepte verdween.
-- Uit Stadskanaal wordt aan de Veend. Cl. het volgende gemeld;
Bij de vergraving van het veen van G. Schuur alhier, gelegen
in Boerveenster mond, heeft men dezer dagen een zilveren lepel
gevonden, onder eene veenlaag van 9 voet. Aan het uiteinde is
hij aan weerszijden van het getal 33 voorzien, waarom eene bloem
is gewerkt.
Het is niet onwaarschijnlijk, dat het cijfer het jaartal van de
bewerking aanduidt, want, mogen ook zilveren tafelgereedschappen
door onze voorvaderen uit dien tijd niet of slechts hoogst zelden
zijn gebruikt, de Romeinen, die ook deze streken niet onbezocht
lieten, maakten niet alleen een veelvuldig gebruik van dit edele
metaal, maar hadden het in de ciseleerkunst ver gebragt. Deze
vondst leverde, dunkt ons, ook weder een van die talrijke bewijzen
op, dat de bodem hier in de grijze oudheid, zoo niet bewoond,
dan toch wel bezocht is geworden.
De geruchten, uit het buitenland tot ons overgekomen, luiden
bepaald oorlogzuchtig. Ofschoon Engeland en Oostenrijk eene meer
vredelievende houding aannemen en zich in ieder geval, naar het
zich laat aanzien, neutraal zullen houden, dreigt een oorlog tusschen
Rusland en Frankrijk, de laatste geruggesteund door Zweden en Italië.
De Zweedsche regering heeft zich bepaaldelijk uitgelaten in een voor
de Poolsche zaak zeer gunstigen zin. En de omstandigheid, dat
de hoofd-oflicieren zich zullen hebben te oefenen in het paardrijden,
doet vermoeden, dat er iets op til zal zijn van oorlogzuchtigen
aard. De sympathie van Italië is zeer natuurlijk en behoeft geene
verdere omschrijving van de oorzaak van haar bestaan. En keizer
Napoleon heeft welligt voor zijne staatkundige houding het noodig,
om nu weder oorlog te voeren in Europa. Gewoon zich geheel
j en al naar de tijdsomstandigheden te schikken en volstrekt niet te
I vragen naar het beginsel zijner regeringsdaden, is het niet te ver
wonderen, als hij heden nog zegt, geen oorlog te willen voeren en
morgen een aanzienlijk leger in het veld brengt. De oorlog in
Italië verspreidt hierover genoegzaam licht en geeft den sleutel tot
hetgeen men welligt voor hetvervolgte wachten heeftvan zijne staatkunde.
De aanvaarding van de Grieksche kroon door prins Wilhelm van
Holstein, is nog altijd onzeker en wordt hier en daar nog steeds
betwijfeld. In Denemarken is men er niet voor en de hoofdvoor
waarde, omtrent den afstand van alle regten der Beijersche dynastie,
doet eenigzins doorschemeren, dat er niet zoo sterk naar verlangd
wordt, om den ledigen zetel in te nemen.
In ieder geval blijft het waar, dat voor Griekenland een meer
bejaard vorst wenschelijker was, dan de prins van Holstein, die,
op 18jarigen leeftijd, weinig in staat mag worden geacht om het
land, dat hij niet kent, en tot de bevordering van welks bloei en
welvaart zooveel wordt vereischt, naar behooren te besturen.
Onder de Vlaamsche werklieden, die ten vorigen jare door de
firma Rousselt Co. in Belgie waren aangeworven om naar China
te worden overgebragt, bevond zich ook zekere Theodoor van
Eycken. Wegens omstandigheden genoodzaakt zijne vrouw te Ant
werpen achter te laten, begaf hij zich met zijne medgezellcn op reis
en arriveerde den 2 Febr. 11. ter reede van Shamghae. Alen kan
dus denken, hoe verbaasd hij stond te kijken, toen, bij het naderen
van den Chineschen wal, zijne vrouw hem iu een bootje te gemoet
kwam. Het zonderlinge geval was intusschen spoedig opgehelderd.
Onmiddelijk na zijn vertrek uit het vaderland ging er een tweede
schip naar China op reis. Zij vond gelegenheid, aan boord van
dien bodem, tot het verrigten van eenige werkzaamheden, te worden
opgenomen, en kwam alzoo reeds den 19 Jan. te Shanghae, terwijl
het schip, waarop zich haar man bevond, door bekomen schade
genoodzaakt was geweest eene Engelsche haven binnen te loopen,
alwaar het veertien dagen was opgehouden. De vrouw, alzoo
vroeger in China aangekomen, vervoegde zich terstond aan het
aldaar aanwezige bureau der genoemde firma en kreeg nog den-