GOOCHELAARS. INGEZONDEN. MAIÏKTBERIGTEN. middelburgsche maatschappij van stoomvaart. "~~dooFië nëderlandsche handel-maatschappij zijn bevracht de volgende schepen: Op de Shetlandsche kust zijn eenige schipbreukelingen aan gekomen van een Engelsch vaartuig, Victoriavan Calcutta naar Liverpool, met eene lading kolen. Deze ongelukkigen hebben zooveel lijden doorgestaan, dat hun lot ongetwijfeld op de droevigste blad zijden van de geschiedenis der schipbreuken eene plaats behoort in te nemen. Negentien man hebben, na het verlaten van dien bodem, vier dagen zonder eenig voedsel op eene onstuimige zee in gedurig doodsgevaar rondgezwalkt. Bij het bereiken der Schetlandsche kust waren twee van honger omgekomen en drie krankzinnig geworden. Het ander deel der bemanning, dertien matrozen, benevens den ka pitein, die het wrak gelijktijdig met een ander bootje verlaten had den, zwierven nog _twee dagen langer rond. Van hen allen waren nog slechts twee in leven. De overige waren in die zes vreeselijke dagen, onder nameloos lijden, te midden der stormen, den honger dood gestorven. Anna, gravin Stolberg, de voorzitster van het bestuur der Diaconessen-Inrigting te Berlijnheeft een beroep gedaan op de vrouwen in Pruissen, waarbij jonge meisjes en weduwen worden uitgenoodigd, om zich beschikbaar te stellen voor de dienst in de hospitalen, ten einde de zieke en gekwetste militairen te verplegen. De gravin bevindt zich reeds sedert eenige dagen te Altona. De Courier de VAix meldt, dnt een jongen van vijftien jaar door zijn vader verhangen gevonden werd. De ongelukkige knaap zou met eenige makkers een soort van drama uitvoeren, getiteld Het regtsgeding, of de straf van Dumóllard. Ilij maakte van eene afwezigheid zijns vaders gebruik om het ernstigste deel zijner rol te repeteren. Hij had zijn evenwigt op de ladder verloren en de strop schoot toe eer zijn vader terugkwam, In de vorige maand heeft men in de Pruissische provincie Silezië een merkwaardig verschijnsel waargenomen. De blanke sneeuwlaag was in de meeste oorden des lands strooksgewijze, over eene uitgestrektheid van vele mijlen, bpdekt met eene dunne laag geelkleurig zand, waarschijnlijk herkomstig uit de woestijnen van Afrika. Het plan bestaat om te Gerieve een internationaal collegie te stichten, waar het onderwijs geheel onafhankelijk zou zijn van alle dogmatische formules en dat alleen aan de wetenschap zijne begin selen, voorschriften en grondregelen zou ontleenen. In Zwitsersche bladen is ak opmerkelijke bijzonderheid mede gedeeld, dat de dezer dagen overleden hertogin van Panna is geweestde weduwe van den in zijne hoofdstad vermoorden hertog van Pannade dochter van den in 1820 te Parijs vermoorden hertog van Berryde kleindochter van den twee maal verbannen en in ballingschap overleden koning Karei Xde achternicht van den ■op het schavot onthoofden koning Lodewijk XVI. Te Nisehnei-Nowgorod Rusland1) heeft in het laatst der vorige maand eene treffende gebeurtenis plaats gehad. Volgens oude gewoonte, worden des winters op het ijs der Wolga winkels en stallen opgeslagen. Een dezer laatsten, een groot lang gebouw, is, men weet nog niet door welke oorzaak, met al de zich daarin bevindende menschen en paarden door het ijs gezakt en in de rivier verdwenen; geen der zich daarin bevindenden kon gered worden; zelfs zijn verscheidene personen, die bij het ongeluk aan wal stonden, «n wier eigendom zich in den stal bevond, in de eerste verwarring tot redding toegesneld en mede verdronken. Het getal der omge komenen wordt op circa 200 geschat. Volgens den Pays is de koude te Kairo zoo hevig, dat er in de stad en de Delta ijs is; een verschijnsel bij menschenheugenis aldaar niet waargenomen. Ook in Syrië is veel ijs en het land wordt door hevige regenvioeden geteisterd. Uit Suez wordt dd. 26 Jan. 11. geschreven, dat eenige dagen bevorens de thermometer onder 0 was gedaald, en dat men in den morgen van dien dag aldaar ijs gevonden had. De bevolking had met groote verbazing dat onbekende natuurverschijnsel aanschouwd. De bewonderenswaardige verrigtingen der Oosterschc Magie, waar wij de echte bescheiden van in het O. V. aantreffen, zijn ten allen tijde meer een onderwerp van bespiegeling, dan wel van onderzoek naar het belangwekkende en verbazende geweest. Eene proeve van navorsching naar het vermogen waar door zij tot stand gebragt werdeu, zou ons op een al te kiesch grondgebied brengen,'' dat buitendien ook reeds meermalen betreden en bestreden werd. Wij zullen ons dus maar tot de bespiegeling bepaleu, en dit nog slechts bloot bij wijze van vermoeden, of de Indische goochelaars, wier verrigtingen hunne Europesche mededingers oneindig ver overtreffen, hun oorsprong niet misschien aan die wijze mannen uit het Oosten te danken hebben, van wien zij hunne kennis van bezweringen en betoovering, zoo ook al niet mede hunne daden van spierkracht en vlugheid, ontleend hebben, 't Schijnt althans zeer aannemelijk, dat de kunstenaars, die zich aan de openbare baden en pleisterplaatsen in het Oosten ophouden en daar, tot veraangenaming der reizende kooplieden, hunne goochelkunsten vertoonen, niet alleen van hetzelfde geslacht als de slangen bezweerders zijn, maar tot den Garodi- of goochelaars-stam behooren, die ook onder den naam van de dusgenaamde Studyansliid van Studyan, begraaf plaats en Shid, een vlug leerling bekend staat, wier afschuwelijk beroep bestaat iu het afloopen van afgebrande gebouwen en begraafplaatsen, ten einde aldaar zekere gedeelten van doodsbeenderen bijeen te zamelen, met welke men veronderstelt, dat zij hunne tooverkunsten ten uitvoer brengen. Het onder de benaming van Indiaansche goochelaars doorgaans bekende ras heeft echter niets zoo terugstootends en zijn een aantal van hnuue verrig tingen, die, óf wegens haar vernuft, óf om hare behendigheid, buitengewoon verbazend mogen heeten, geenszins het gevolg van een door hen voorgewend magisch vermogen, maar integendeel sedert eeuwen her van hand tot hand overgeleverd. In een Perzisch handschrift uit de hooge oudheid, dat de gedenkschriften van keizer Jahangueir, door hem zelv' beschreven, bevat, vindt men eene merk waardige beschrijving der verrigtingen van zekere Bengaalsche goochelaars, die opgeroepen waren om hunne kuustvertooningen, tot veraangenaming van het hof, voor te stellen, f) Het verslag is van den keizer zelf, die van de door die lieden verrigtte wonderen zoodanig versteld stond, dat hij hun bovenna tuurlijke vermogens toekende. Eerst vergde men van de kunstenaars, dat zij t) Deze vorst was de achterkleinzoon van Baber, de hersteller van de dynastie van Ti- mour, en de zoon van den vermaarden Akbar, door wiens ridderlijke dapperheid in het veld de 22 provinciën, die toen liet rijk van Ijidië uitmaakten, kracht iu bedwongen en tot rust gebragt werden. Jahangueir volgde liem ten jare 16U5 in het rijksgebied op, in een tijdperk, toen de gewone jaarlijksche inkomsten ó2 millioen pond sterling 624,000,000) bedroegen .en de arniée van den monarch uit 300,000 man Kavalleric en even zooveel Infanterie bestond. op de plek zelve uit zaad, dat meu heu ter haud stelde, tieu moerbei-boomen zouden doen voortkomen. Onmiddelijk strooiden zij, op daartoe bestemde plaatsen, het zaad in den grond eu ziet, binnen weinige minuten tijds daarna, zag men een moerbei-plant uit elk der zaadjes te vooj schijn komen, die bij het opschieten bladen en takken deden uitspruiten en uitstekende vruchten vertoonden Op dezelfde manier en door middel van eene dergelijke verborgene kracht, werdeu ter zell'der ure appelboonien, mangoe's, vijgen-, amandel- en waluoten-boomen voortgebragt, die allen vruchten droegen, wier smaak, volgens verklaring van Jahangueir, uitnemend mogt heeten. En dat was bij lange na nog niet alles. Voor dat de hoornen verdwenen, ontwaarde men in bun gebladerte vogels van zulk eene verwonderensw aardige schoonheid van kleurenpracht, bouw en zang, als de wereld nog nooit te voren had opgeleverd. Aan bet eind van de voorstelling zag men de bladeren, even als in den herfsttijd, hunne afw isselende tinten aannemen en de hoornen alleugskens in den grond verdwijnen, waar de toovenaars die hadden te voorschijn geroepen. Hoe ongeloofelijk dit verhaal uok moge schijnen, zoo hebben wij toch de verzekering van den majoor Price, den beroemden Oosterschcu geleerde, die de gedenkschriften van Jahangueir vertaald heelt, dat hij zelf in Westelijk Iudië ooggetuige van dergelijke kuustverrigtiugeu i9 geweest, waar men zich echter van een soort van gordijn of voorhang bedieude, om de handeling bedekt te houden. „Ik weet er mij echter geeu begrip van te maken," voegt hij er bij, „langs welken weg die lieden hunne kunsten uitvoereu, tenzij de goochelaars de hoornen, van het zaad af aan tot aan de vrucht toe, op iedere schouwplaats bij zich hadden." Uit een ander dier schijnbare wonderen, dat ons dezelfde monarch heeft medegedeeld, zouden wij moeten opmaken, dat die vermaarde goochelaars de nieuwerwetsche ontdekking van het electrieke licht reeds gekend hadden. Op zekeren tijd kleedde een dier zeven mauuen zich midden iu den nacht, toen de halve aardbol iu diepe duisternis gehuld lag, bijna geheel naakt uit en nam, na zich eenige malen ontzaggelijk snel in de rondte te hebben gedraaid, eene soort van kleed of huif, waar hij zich mee overdekte. Eu nu zag men van onder dat bedeksel eene schitterende spiegel te voorschijn komen, door welks glansrijk schijnsel zulk een krachtig licht voortgebragt werd, dat het gansche halfrond er van rondom op een ongeloofelijken afstand door verlicht werd en dat zelfs zóó ver, dat wij de getuigenis van reizigers vóór ons hebben die verklaren, op zekeren nacht den eigen nacht toen die vertoouiug plaats greep op een afstand van tieu dagreizeu, den dampkring zóó sterk verlicht te hebben gezien, als de helderste dag, dien zij ooit aanschouwd hadden." Nog een ander feit, niet minder merkwaardig, vinde hier zijue plaats. „In mijne tegenwoordigheid zetten zij een grooten thee- of kookketel neer en wierpen er, na dien voor een gedeelte met water gevuld te hebben, acht kleine korrels Irak of rijst in, als wanneer de ketel, zonder er eene enkele vonk vuur bij gebruikt te hebben, bijna onmiddellijk begon te koken. Weinig tijds daarna ligtten zij het deksel op en haalden er bijna honderd schotels uit, die elk met een gestool'den vogel voorzien was." Het navolgende is, dus mogelijk, uog ongemeener. „Zij bragten een man op het tooueel, dien zij lid voor lid verdeelden en werkelijk het hoofd van den romp scheidden. Die verminkte ledematen ver spreidden zij allerwege langs den grond en lieten ze daar in dien staat een tijd lang liggen. Vervolgens spreidden zij er een kleed of gordijn overheen, als wanneer let wel! een der mannen, die zich onder dat dekkleed had begeven, binnen weinige minuten er van onder te voorschijn kwam, gevolgd door den persoon, die schijnbaar aan stukkeu gesneden was, volmaakt gezond en ongedeerd, zoodat men zou hebben gezworen, dat hij volstrekt geen wonde of beleediging hoegenaamd had gekregen." Dit feit, hoe verbazend ook, verdwijnt evenwel geheel en al in 't niet, bij hetgeen verder beschreven wordt en noodwendig aan gezigtsbedrog moet worden toegekend. „Zij lieten twee tenten opslaan, de eene op een boogschot afstands van de andere en met de ingangen vlak tegenover elkander. Zij ligtten de teutwaöden overal op en verlangden, dat men er wel bijzonder op letten zou, of zij niet geheel en al ledig waren. Vervolgens maakten zij ze in den grond vast en gingen er twee van hun zevenen in, een in elke tent, terwijl de overigen er buiten bleven. Ka die toebereidselen verklaarden zij op zich te willen nemen, om uit de tenten het een of audcr dier, naar welgevallen door het gezelschap op te geven, 't zij een vogel of viervoetig dier, te voorschijn te brengen en met elkander te laten vechten. Khaun-e-Jahaun eischte met een ongeloovigen glimlach, dat zij hem een gevecht tusschen twee struisvogels zouden laten zien. En voorwaar! binnen weinige minuten traden daar twee struisvogels, uit elke tent een, te voorschijn en vielen zoo verwoed op elkander aan, dat men het bloed langs hunne koppen zag stroomen. Ook waren ze zoo volkomen portuur tegeu elkander, dat de een den ander niet wist te overmannen-, weshalve de mannen hen van elkander scheidden en binnen de tenten terugbragten. Zoo gingen zij, in 't kort gezegd, voort, 0111 uit elke teut elk dier, dat wij maar wisten op te noemen, te voorschijn te brengen en op de boven beschreven j manier te laten vechten." Vervolg en slot hierna). Na onbegeerde rust van eenige weken, hoop ik aanstaanden Maandag, 15 Febr. e. k., op den gewonen tijd mijne historische voordragten te hervatten en die, zoo het publiek ze waardig keurt gehoord te worden, 0111 de 8 dagen voort te zetten. De jongste gebeurtenissen voeren mij naar Denemarkeji, en ik wil uit de geschiedenis van dit volk een paar talëreeleu voordragen, het eerste waarin een revolutionair koning optreedt, ook in Nederland niet onbekend, het andere zal het lot vermelden van een slaatsman eu eene koningin, dat- menige roman in verrassende uitkomsten achter zich laat. J. H. SONSTRAL. LONDEN, 8 Februarij. Heden waren ter VEF.-markt aangevoerd: 890 Runderen, 23580 Schapen, 316 Kalveren en 120 Varkens. De prijs der Runderen was 5 sh. 0 d., van Schapen G sh. 4 d., van Kalveren 5 sh. 8 d. en van Varkens 4 sli. 8 d. De prijzen der laatste markt waren. Runderen 5 sh. 2 d., Schapen 6 sh. 4 d., Kalveren 6 sh. 0 d. «n Varkeus 4 sh. 8 d. Van MIDDELBURG: 16 Febr. 's morg. 7 ure. 18 Febr. 's xnorg. 8 ure 30 min. 21 Febr. 's morg. 11 ure. Vau ROTTERDAM: 15 Febr. 's morg. 10 ure. 17 Febr. 's middag6 12;ure. 19 Febr. 's morg. 6 ure. Voor Amsterdam: Quiutet, kapt. L. Slijboom; Bcllatm, kapt. H. C. Haacke; Anthonie van Hobokcu, kapt. II. P. HazewinkelSliedrecht, kapt. Y. V eenstra; Julie, kapt. R. Brem; Johanna, kapt. A. J. Ouwehaud; Staatsraad van Ewijck, kapt. N. N.; Lewe van Neyesicin, kapt R. H. Borchers; Krimpencrwaard, kapt. F. IV. van Heyuingeu; Cornclia Adolphina, kapt. J. G. de Roever. Voor Rotterdam: Maric, kapt. H. G. Biesthorst.; Ncreus, kapt. II. F. Planter; Sophia Cornelia, kapt. \Y. J. Lourens; Vriendschap, kapt. .1 Jansen'; Johannes, kapt. VI. Rndemnkers; Hcudiika, kapt. M. van der Valk; Autouia^ Petronella, kapt. A. VoorendijkJa sou, kapt. J. H. L. van Bucrcn. Voor Dordrecht: Fortuna, kapt. H. de Groot; Grootmeester Nation.j^/' kapt. A. F. Giese. Voor Schiedam: Dageraad, kapt. N. N.Alinonde, kapt. H. G Sfjrir Oranje Nassau, kapt. G. Staug van Hees.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1864 | | pagina 3