HEIIIEKSCIIE EN NIEIJWEDIEl'Ell <:<I(IIA\T, BIJVOEGSEL, Vervolg BUITENLAND. van Zondag- 18 September 1804, N°. 70. INGEZONDEN. TROUWEN GAAN. BEHOORENDE TOT DE Dezer dagen zaten een aantal jongelieden met geweren, jagt- tasschen, jagthonden en ander jagttoebehooren, in den spoortrein van Lyon naar Brotteaux. Bij het vertrek hieven de jeugdige Nimrods den modekreet „LambertOhé Lambert!" aan, waarop een flinke, sterke boer opstond: „Present, mijne heeren, present! Wat is uw verlangen?" Een algemeen gelach ging op. De brave, dikke Lambert scheen niets van dit gelach te begrijpen en ging weer bedaard zitten. Een der jongelieden knoopte onderweg, nadat de goede man vrij wat spotternij te verduren had gehad, een ernstig gesprek met hem aan over jagt, visscherij, enz. en het gevolg daarvan was, dat Lambert al de jagers verzocht, om bij hem te Merimieux, het land voor de eendenjagt, te komen jagen. Het aanbod werd aangenomen en spoedig waren de jagers in het moeras sige rietland van Lambert, wachtende op den rijken buit van eenden en ganzen, die, naar hunne meening, zoo onverwacht als in Lui lekkerland hun in den weitasch zou komen vliegen. Lambert had zich verwijderd, om voor het ontbijt voor de heeren te zorgen. Na lang op de eandenmassa te hebben gewacht, begon een der jagers te bemerken, dat het water in het moeras begon te stijgen, en dit geschiedde dan ook met zulk een snelheid, dat zij spoedig tot aan de borst in het water stonden. Gelukkig zagen zij eene kleine verhevenheid, waar zij zich konden posteren, en thans klonk uit aller mond op nieuw de kreet, doch niet zoo spottend als vroeger: „Lambert! Ohé Lambert!" Vergeefsche moeite; Lambert was doof geworden; er kwam geen Lambert opdagen. Na uren lang te hebben geschreeuwd, gevloekt en gestampvoet, terwijl het water hun langs de kleêren droop, kwam de dikke boer des avonds heel langzaam met een schuitje aanroeijen en redde de heeren van het onbewoonde eiland. Thans verklaarde Lambert wel is waar een sluis geopend, doch geen hulpgeschreeuw gehoord te hebben, daar hij niet Lambert, maar eenvoudig Grosjean heette. De Nimrods, die zonder zijn hulp bijna Itobinsons waren geworden, vloekten wel wat, maar zijn geëindigd met het vaste besluit te nemen, om een Anti-LambertOhé Lambert-Clnb op te rigten en aan Grosjean het eere-presidentschap aan te bieden. Gedurende de verloopene week hebben te Londen 1352 sterf gevallen en 1939 geboorten plaats gehad. De directeur van het Iiolleway-observatorium te Londen, schrijft aan de Times, dat overeenkomstig zijne vroegere voorspelling, de droogte met 20 Julij heeft opgehouden en tot den 26 dier maand regen is gevallen. Volgens zijne verdere waarnemingen zal men van den 15 tot den 27 Sept. aanhoudend regen hebben, gepaard met storm; van den 3 tot den 12 Oct. hagel en scherpe koudevan den 13 tot den 28 Oct. zeer droog weder, toch tevens vinnige koude; daarna langdurend fraai weder. Een houder van een bierhuis te Dublin prijst zijn bier aldus aan: „Pale Ale, vierdubbel sterk. Wie vier glazen gebruikt zal gratis op een wagen worden tehuis gebragt." De kroonprinses van Pruissen is in den voormiddag van 15 dezer van een zoon bevallen; de moeder en de jonggeborene zijn beide welvarend. In de vorige week ontsnapten twee beeren uit hun hok in de Jardin des Plantes te Weenen, en maakten van deze oogenblikken van vrijheid gebruik om zich in den tuin een weinig te verlustigen. Een hunner rigtte zijne schreden naar de barones S., ging op zijne achterste pooten zitten, en zijne voorste pooten uitstrekkende, scheen hij de dame te willen omhelzen. Deze bleef moedig voor het dier staan en tikte het met haar parasol op de pooten. De beer, daardoor verschrikt, maakte zich schielijk uit de voeten. Slechts met moeite is men er in kunnen slagen de vlugtelingen weder in hun hok te brengen. Men heeft gelukkig geen ongeval te betreuren. Omtrent de laatste oogenblikken van den bekenden moordenaar La tour verneemt men nog het volgende: Tegen vier uur in den namiddag werd den oppercipier bevel gegeven den veroordeelde de handen te binden. „Laat mij eerst eten, zei Latour, daarna kunt gij mij binden." Na zijn maal liep Latour uit: „Nu ben ik klaar." Hij hield zelf de handen bijeen en verzette zich niet, maar hij schold de cipiers aanhoudend voor schelmen, roovers. menscheneters, enz. Voortdurend had hij het over het goede eten dat hij kreeg, en riep hij lagchende, dat men hem wilde mesten om het vet uit zijn lijf te smelten. Na zijne cipiers uitgescholden te hebben, gaf hij den geestelijke zijn deel, die hem herhaaldelijk te vergeefs bezocht had, en noemde hem een schelm en een kwakzalver. „Laat hem niet meer onder mijn oogen komen, riep hij, ik zou hem in het publiek uitschelden; ga den beul halen, ik ben klaar om hem te ontvangen, maar geen geeste lijke." Hierop ging hij onwelvoegelijke liedjes zingen. Ten 6 ure kwam de geestelijke, maar Latour wilde hem niet ontvangen eenige oogenblikken later vroeg hij een kruis tot een doeleinde, waartoe men beter vond het hem niet tc geven, en spuwde hij op een scapulier, dat hem gebragt was, en dat hij daarna wegwierp, uitroepende: „Dat is voor den helduivel van een geestelijke, die mij is komen vervelen." Tegen S uur vroeg hij hoe laat de teregt- stelling zou zijn; men antwoordde het niet te weten. „Nu 't doet er niet toe," zei hij, „ik ben klaar; maar ik wil, dat men aan elk van die schelmen, die mij komen vervelen een stukje van mijn lijk geve, opdat zij me kunnen proeven met pikante saus." Hij bragt den nacht door met het zingen van schandelijke liedjes en iedereen uit te schelden; tegen 2 uur na middernacht viel hij in slaap. Bij zijn ontwaken, tegen half zes verlangde hij zijn ontbijt. Men gaf hem een beefsteak, die hij met lust at; hij vroeg een kan wijn en brandewijnmen gaf hem drie glazen wijn. Ten GJ uur kwam de geestelijke weêr, maar werd door hem weggejaagd. „Maak dat je weg komt," riep hij, „ik heb je niet noodig, ik wil alleen den beul. Laat je niet op 't schavot zien, of ik schop je naar beneden." Weldra kwamen de beul en zijne helpers. „Daar is de beul," riep Latour, „dat is de man dien ik noodig heb." Hij liet zich rustig binden, maar bleef toch iedereen uitschelden. De directeur der gevangenis vroeg hem, of hij niets te zeggen had omtrent zijn medepligtige Andomy. „Schelmen! menscheneters, laat me met rust, ik wil dat ge elk een stuk van mijn lijk eet met pikante saus." Hij verliet toen zijne cel, liedjes op de geestelijken zingende. Aan de deur der gevangenis zeide hij tot den directeur„Ge moest eens eerst uw hoofd onder de guillotine leggen, om te zien of ze goed werkt, dat zou wel aardig zijn." Men liet hem toen in een rijtuig gaan; de gendarmen ziende, kommandeerde hij hen en riep: „Die gendarmen zijn de honden van den beul; zij gaan den haas voor hem opjagen en brengen hem dien aan het schavot." Den geheelen weg langs bleef hij zingen, hetgeen hij volhield totdat het mes zijn werk deed. Eene bijzonderheid, die tot hiertoe nog niet bekend schijnt te zijn geworden, is dat de Amerikaansche generaal Longstreet een Hannoveraan is. Jaren geleden ging hij naar Amerika om fortuin te maken en eerst weinige maanden geleden ontving zijne moeder befigt wat er van haar zoon geworden was. De stad Patersch Neic-Jerseyis dezer dagen het tooneel geweest van een ongehoorde misdaad. Twee kleine meisjes. 9 en 13 jaren oud, hebben een kind, dat op de straat speelde, aangegrepen, het met zich genomen, ontkleed en in een put geworpen. Deze twee schepsels kan men veilig als volleerd in de boosheid beschou wen. Zij behooren tot eene zeldzame familie De vader, Long geheeten, en zijne vrouw zijn voortdurend in twist en steeds met elkander slaags. De zoon, die een ware deugniet is, zit in de gevangenis voor diefstal. Drie andere dochters zijn van eene zeer slechte reputatie. Geheel dit geslacht verkeert in die diepe ellende, waarvan de groote steden in Amerika zoo tallooze schrikwekkende tooneelen opleveren, zelfs zóó, dat op den dag van de misdaad, de beide meisjes, die haar bedreven, geheel naakt zijn gezien, terwijl haar éénige rok te droogen hing. Twee andere harer zusters hebben de schoenen van een kleinen straatjongen gestolen; ten einde ze aan de voeten te «doen van het jongste kind, dat nog weinige jaren telt. Men vermoedt dat de beide jeugdige misdadigers haar slagtoffer met gelijk oogmerk hebben beroofd, en dat zij het in de put geworpen hebben om zich van zijne kleederen meester te maken. „Non, mcnsch! 't is toch beter ééns weelde, dan altijd armoe. Een mensch gaat niet ieder dag trouwen en rijden in een koets met versierde paarden, dat is zóó prettig, dat ik er al lang naar gewenscht heb. Iedereen gaat tegen woordig met koetsen naar 't Raadhuis op zijn trouwdag, laatst nog Mie, mijn kameraad, en verleden week Grietje de naaister, die voor drie stuivers per dag uit naaijeu ging. Non, je zult zien, Trijnhoe netjes ik morgen met mijn Piet in de mooije koets zit. Doe jij 't me maar gaauw na!" 't Bovenstaand gesprek werd gehouden door een paar meisjeswaar van de eene, blijkens den inhoud, den volgenden dag in 't huwelijks bootje dacht te stappen en pogingen in 't werk stelde om de rijtuigen, voor de voltrekking van 't huwelijk bcnoodigd, te huren. Nu was echter steller dezes toevallig bekend met de omstandigheid, dat bruid en bruidegom cenigen tijd te voren van den wijkmeester een certificaat hadden verkregen, waarin deze woorden voorkwamen: „dalin zoodanige behoeftige omstandigheden hij verkeert, dat onvermogend is, om de kosten der bewijsstukken, bij de zij huwelijksvoltrekking benoodigd, te. kunnen betalen." Maar, dacht ik, dat gaat toch moeijelijk zanten, behoeftige omstandigheden en rijden in een koets met versierde paarden; mij dunkt dit laatste is, zoo niet een bewijs van groote weelde, dan toch allerminst van zeer behoeftige omstandigheden, 't Was zoo maar een idee van mij, maar ik zou, dunkt me, liever niet mijne papieren pro deo (om godswil) ontvangen en dan maar te voet naar het Raadhuis gaan't is wel zoo roijaal als om een bewijsje van onvermogen tc vragen. Zoo'n wijk meester moet soms wel vreemd opzien als de bordjes zoo in eens zijn verhan gen; als de behoeftige omstandigheden van voor weinige dagen hebben plaats gemaakt voor eene weelde, kenbaar aan het voorbij zijne woning rijden van een drietal vigilantes, waarvan één met versierde paarden en een koetsier met een wit vest en met witte leidsels iu de witte handeu. Werden nu de certificaten eerst na de huwelijksvoltrekking aangevraagd, gewis zonde menigeen bij zijn wijkmeester nul op 't request verkrijgen, geloof ik. Daar dit echter waar schijnlijk niet mogelijk is, zou ik allen wie het aangaat den raad willen gegeven hebben, om liever de kosten der bewijsstukken, dan de huur van koetsen te betalen en bij de bevoegde autoriteit er op willen hebben aange drongen, om een misbruik, als bet bovengenoemde, gestreng te weren. Iemand, die in der tijd op den bruiloftsdag met zijne bruid te roet naar het Raadhuis is gegaan.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1864 | | pagina 5