GEMEENTERAAD.
BIJBLAD, behoorende tot de Ilelclersche en Nieuwedieper
Courant van Donderdag 10 October 1867, No. 81.
Zitting van Dingsdag den 8 October 1867.
Voorzitter de heer Burgemeester.
Tegenwoordig L6 leden; afwezig de heer Haagsma, wegens onge
steldheid.
De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
Aau de urde wordt gesteld de behandeling der begrootiug voor
het jaar 1868. De heer de Breuk, algemeen rapporteur, leest het
eindverslag betreffende het onderzoek der begrooting, dat in de af-
deelingen lieel't plaats gehad, met het oog' tevens op de deliberatiën,
die er hebben plaats gehad in eene zitting van B. en W. en de
rapporteurs der afdcelingen, de heereu Boomsma, Jelgersma en de
Breuk. Uit dit rapport blijkt, dat tegen de raming der ontvangsten
geene bezwaren zijn gerezen cn dat ten aanzien van enkele posten
van uitgaaf eenige aan- en opmerkingen zijn in het midden gebragt.
Die aau- en opmerkingen worden, op voorstel des Voorzitters, be
handeld bij de verschillende posten waartoe zij bchooren. De ont
vangsten worden hoofdstuksgewijze achtereenvolgens goedgekeurd.
Ten opzigte van de uitgaven worden de volgende aangelegenheden
behandeld
Tengevolge van het overlijden van den gewezen doodgraver
G. Brouwer wordt het hoofdstuk, waarop zijn pensioen, ƒ100
's jaars, was uitgetrokken, met gemelde som verminderd.
b. Naar aanleiding van een verzoek van den inspecteur van policie
K. Middelkamp om verhoogiug van jaarwedde, wordt aan dien
ambtenaar, met het oog op zijne goede diensten en met bepa
ling dat aan hem geen vergoeding voor bovenkleeding zal
worden verstrekt, eene verhooging van tractement van ƒ100
's jaars toegelegd.
c. Als een gevolg van het koninklijk besluit betreffende de uit
voering der wet op de Schutterij, wordt bepaald, dat de som
uitgetrokken voor die aangelegenheid, van 15 tot 5015
worde gebragt.
d. Ten behoeve van de voorbereiding der uitvoering van de wet
op het middelbaar onderwijs wordt, in afwachting van bepaalde
voorstellen van het Dag. Best., eene som van 3000 toegestaan.
e. Door dc Commissie van rapporteurs was voorgesteld om ten
aanzien der subsidien aan bijzondere scholen alsnog geene
beslissing te nemen; de tegenwoordige subsidien nog te blijven
verstrekken cn over de voortdurende toelegging dier subsidiën
gelijk mede over het al of niet toestaan van het verzoek door
den heer Dekker gedaan eerst eene beslissing te nemen als de
uitvoering der Wet op het Middelbaar Onderwijs in deze
gemeente aau de orde komt. Dit voorstel wordt met 9 tegen
7 stemmen verworpen. Yoor steraden de heereu Boomsma, Graat, de
Breuk, Smit, van Kelekhoven, Maalsteed en de Voorzitter.
Na deze beslissing wordt eene vrij langdurige discussie gevoerd
over de vraag of nu aan de verschillende bijzondere scholen sub
sidiën zullen verstrekt worden. De heer Jelgersma brengt in het
midden, dat hij gestemd is vóór het verleenen van subsidiën, maar
dan ook aan den heer Dekker even zoo goed als aan de beide
andere onderwijzers van bijzondere scholen. Hij 'stelt daarom voor,
om de vraag of er subsidie zal verstrekt worden voor alle drie de
onderwijzers in ééns te behandelen. De heeren Bakker en Boomsma
verklaren zich tegen dit voorstel, omdat de omstandigheden niet
geheel gelijk zijn. Dc heer Graat is mede tegen het voorstel
van den heer Jelgersma en doet uitkomen de gronden, die er voor
den Baad aanwezig zijn om aan de bijzondere scholen subsidie te
verleenen. De heer de Breuk verdedigt het belang, dat de
gemeente heeft bij eene goede inrigting der bijzocdere scholen
en wil de beslissing dezer aangelegenheid niet gaarne doen afhangen
van de wijze waarop de heer Jelgersma eene beslissing wil uitlokken.
De heer Bakker herhaalt, dat de strekking van het voorstel
Jelgersma in strijd is met hetgeen vroeger omtrent het verleenen
van zoodanige subsidien is bepaald. Hij verklaart zich overigens
gezind om ook aan den heer Dekker subsidie te verleenenomdat
het hem voorkomt, dat de school van dien onderwijzer zonder sub
sidie niet kan bestaan, zoo als uit de opgaven aan het Dag. Best.
gedaan te bewijzen is.
De heer Jelgersma treedt in eene beschouwing van het nut dat
door de toekenniug van subsidiën aan bijzouderc scholen wordt
teweeggebragtbij herinuert hoe daardoor de thans reeds talrijk
bevolkte openbare scholen merkbaar worden ontlast en hoe het
personeel der onderwijzers daardoor geene uitbreiding behoeft. Hij
betoogt te gelijk de billijkheid, dat bij het toeleggen van subsidiën
ten aanzien van den heer Dekker geene uitzondering worde gemaakt.
Nadat de heer Kraijenhoff en de Voorzitter nog het woord hadden
gevoerd en de wenschelijkheid hadden betoogd, dat door den heer
Jelgersma eenige wijziging werd gebragt in zijn voorstel, werd
daaraan door dat lid voldaan. Tengevolge hiervan kwam in behan-