1869. N°. 101.
27 Jaargang.
Zondag 22 Augustus.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 103.
BINNENLAND.
EEN VODDENRAPER VAN PARIJS.
DELDERSCHE
EN iVIEÜWERIEPER (01 HAM.
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag nnmiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
M franco per post - 1.65.
I Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
j Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
IlingNdsiK den 24 dezer vertrekt de Oost-I ndi-
gche mail over Triest.
HELDER en NIEUWEDIEP, 21 Augustus.
Op de vraag: welk staatkundig nieuws valt er van de
jongste dagen te vermelden? is het antwoord hoogst een
voudig: nieuws van overwegend belang is er niet. Bij het
doorloopen van de verschillende tot ons gebragte tijdingen
uit het buitenland, vinden we o. a. vermeld, dat tusschen
de kabinetten van Weenen en Berlijn niet die vriendschap
pelijke verhouding bestaat als wel voor beide naburige staten
werd gewenscht en verwacht; dat door het uitbarsten
der besmettelijke veeziekte in sommige streken van Oost-
Pruissen strenge bepalingen zijn vastgesteld, ten einde de
verbreiding van die ramp zoo mogelijk te keeren; dat
in Rusland dezer dagen voor het eerst eene bank van leening
wordt opgerigt, namelijk te St. Petersburg, bij welke ge
legenheid een afkeurend votum wordt vernomen ten aanzien
van Russische woekeraars, die soms 90 pCt. in het jaar
vorderden voor hunne voorschotten; dat bij de Belgische
regering eene aanvraag is ingekomen om concessie voor
eene spoorweg-onderneming tusschen Maastricht en Hal,
eene onderneming die, wordt zij uitgevoerd, de kortste lijn
tusschen Galais en Berlijn in het leven zou roepen;
dat het tegenwoordig bewind in Spanje van het plan zwanger
gaat om eene volledige scheiding tusschen kerk en staat in
dat land tot stand te brengen, te beginnen met de intrekking
van het staats-subsidie aan de geestelijkheid, ten bedrage
van 283 millioen realen per jaar; dat te Waterford,
in Ierland, dezer dagen eene meeting is gehouden, bijgewoond
door 10,000 personen, die op zeer ordelijke wijze verklaarden,
dat de Fenians, die nog gevangen zijn, allen in vrijheid
moeten gesteld worden.
Wie heeft niet gehoord of gelezen van Parijsche voddenrapers?
Zijn vodden, zijn stok met een haak, zijn schitterende oogen, zijn
voddenzak, dien hij over den schouder draagt en waarin hij allen
afval opraapt, dat hem zijn dagelijksch brood verschaft dit alles is
aan de tegenwoordige zoo reislustige wereld genoeg bekend om er
veel van te zeggen.
Het beroep van voddenraper want de voddenrapers beschouwen
hunne bezigheid als een beroep strekt gewoonlijk tot toevlugt
aan dezulken, die arm en vreemd uit de provinciën naar Parijs
komen, zonder dadelijk uitzigt op het een of ander beroep. Een
zak en een stok met een haak zijn gemakkelijk aan te schaffen.
Den nieuweling worden eenige straten toegestaan en daar werkt hij
zoo lang tot het hem door de vriendschap van zijn kameraden,
door zijn eigen sluwheid of goed geluk, ten deel valt als medelid
van de vereeniging van voddenrapers opgenomen te worden.
Het is nu een kleine veertig jaar geleden, dat Thomas Bartol
zijn dorp in het schoone Auvergne verliet en naar Parijs ging om
daar zijn geluk te beproeven. Maar niet ieder die het zoekt loopt
te Parijs het geluk in den mond, en daarom zag ook Thomas zich
genoodzaakt, na eenige vruchtelooze pogingen om het een of ander
werk op te doen, zijn laatste stuivers te besteden ten einde een zak
en een stok met een haak te koopen en als voddenraper van de
straat zijn brood te verdienen.
Thomas was 30 jaar oud, tamelijk verstandig en zag er niet
kwaad uit. Op zijn nachtelijke wandelingen vond hij nooit goud
of juweelen, maar daarvoor vond hij eens op een morgen op zijn
zolderkamertje een lief, jong meisje, dat uit haar dorp gekomen was,
ook om haar geluk te beproevenen zij besloot het zijne te deelen.
Nu was er natuurlijk bruiloft, waarop de buren van Thomas
uitgenoodigd werden en niet lang daarna, toen zooals meer
gebeurt in het huis van werkzame armen twee meer bespaard
hadden dan één, verliet Thomas zijn zolderkamertje, hield op met
zelf vodden te rapen en huurde een grooten kelder, om daar
vodden te koopen en te verkoopen, die zijn vroegere kameraden en
vrienden opraapten.
Het gedeelte van Parijs, waarin Thomas Bartol zijn woning had,
kenmerkte zich toen nog meer dan heden door bouwvalligheid en
onregelmatigheid der huizen en door naauwe straten. Maar onze
Thomas was geen edelman. Hij koos zijn woning in de donkerste,
naauwste straat. Zijn kelder was omstreeks 10 voet beneden de
smerige straatsteenen en men moest hem langs een steilen trap
bereiken. In dezen kelder, bij het doffe licht van een kleine lamp,
zat de voormalige voddenraper met zijn vrouw, nu in het bezit van
een dochtertje. Daar zooht hij de vodden uit. Daar groeide de
kleine Marie met haar kroesharig kopje op, stoeijende te midden
van de vodden, slechts nu en dan door een enkele zonnestraal
beschenen en zij werd een lief mooi meisje met blaauwe, verstandige
oogen en vrolijk lagcbend gezigt.
Maar ook in dezen kelder kwijnde de moeder vroeg weg, ver
verwijderd van haar dorpsche boomen en bloemen en zij liet den
vader alleen met het kind, vóór dat dit nog het verlies heseffen kou.
De oude man want hij werd vroeg oud ging dus alleen zijn
weg, zocht zijn vodden uit, kocht en verkocht zijn zonderlinge
waar, telde zijn inkomsten en gunde zich van tijd tot tijd eens een
liefderijken blik te laten vallen op zijn lieve dochter, die nu zijn
boekhoudster, zijn huishoudster en zijn eenige gezellin werd.
Op zekeren schoonen Junijdag gingen twee jongelieden, die zich
Terwijl Graaf von Bismarck op zijn buitengoed in Pommeren
uitrust van de vermoeienissen die het regeren hem aanbrengt,
Graaf von Beust, Oostenrijk's eerste staatsman, de staats
zorgen in de baden afspoelt, Gladstone, de Engelsclie premier,
door ziekte en verzwakking geteisterd wordt, blies
Frankrijk's minister van Oorlog, maarschalk Niel, den
laatsten adem uit. De jongste dagen waren op die wijze
dus nog al ernstige dagen, daar zij den staatslieden de her
innering aanbragten van het vermoeijende en afmattende
der staatszorgen, oorzaken vaak van ziekte en uitputting;
de herinnering tevens aan de waarheid, dat het leven van
den minister broos en onzeker is, gelijk als dat van
den geringsten daglooner; dat vriend Hein niet meer
respect had voor dien krijgshaftigen uitvinder der Fransche
leger-organisatie, het is haast niet te begrijpenDe man
spaardegeen millioenen om Frankrijk geducht te maken,de
dood zwaaide echter zijn zeis, zonder eenig ontzag voor dien
geducht,en man. Een mooi besluit is door den overledene
nog eenigen tijd voor zijn dood genomen. Het was zijne
laatste ministeriële beschikking. De wekelijksche wapen- j
schouwingen van het dure leger moeten, op zijn bevel,
opgeluisterd door muziekuitvoeringen, des Zondags plaats
hebben. De werkman kan dan met vrouw en kroost eens
een kijkje gaan nemen. Hij kan dan zoo eens zien waar
zijne spaarpenningen blijven, die hij in den vorm van
belastingen aan de schatkist ten offer brengt. Niel zal die
fraaije vertooningen, helaas! niet zien. Hij verordende dat
ze zouden plaats hebben en stierf.
In een artikel over den vreedzamen toestand van Europa
zegt de half-officiële „Provincia! Correspondenz" ten aanzien
der Pruissische staatkunde:
//Wat Pruissen betreft, dit heeft omtrent den ernst van
zijne vredelievende bedoelingen naar alle kanten geenerlei
aanleiding tot twijfel gegeven. Door zijne handelingen en
door zijne verklaringen heeft het Berlijnsche kabinet de
schenen voorgenomen te hebben om Parijs ook van de keerzijde te
leeren kennen, door de straten van den voddenraperswijk en waren
verrast door de opvallende schoonheid van een jong meisje, dat
zat te breijen op de bovenste trede van een keldertrap, een liedje
neuriënde en aandachtig de heldere zonnestralen bekijkende, die
tusschen de nokken van de tegenovergelegen huizen sluipende, voor
hare voeten glansden.
Wat een mooi, onschuldig gelaat hier in deze omgeving! riep
een der jongelieden. Beiden voelden neiging om voor de onbekende
schoone den hoed af te nemen en vervolgden hunnen weg. Des
anderen daags keerde een van de jonge lieden alleen naar de donkere
straat terug, daalde, daar hij het mooije meisje niet aan den ingang
zag zitten, den trap naar den kelder af, waar de lamp dof brandde
en vond hier het voorwerp van zijn wensch, de mooije Marie,
rekeningen voor haren vader in orde brengende.
De oude man was uitgegaan.
Georg Levere, zoo heet de jeugdige bezoeker, maakte eenige
verontschuldigingen voor zijn binnenkomen en kon niet nalaten, na
eerst bijna over een hoop gebroken glas gestruikeld te zijn, zijn
verbazing uit te drukken over het zeldzame beroep van den bewoner.
Marie antwoordde met een bescheidenheid, die den jongen man bekoorde.
Toen hij eenige vragen gedaan had omtrent den handel van haren
vader en hij bemerkte dat het tijd werd om te vertrekken, uitte
hij den wensch om haren vader te leeren kennen, en vroeg verlof
den volgenden dag zijn bezoek te mogen herhalen.
Het verdere is gemakkelijk te verklaren. George kwam den
volgenden dag, maakte kennis met den voddenhandelaar, herhaalde
den derden dag weêr zijn bezoek onder het een of ander voor
wendsel en zoo ging het voort, tot hij eindelijk een dagelijksche
bezoeker geworden was. De oude liet zich niet veel gelegen liggen
aan den vreemde, maar liet dit zijn dochter over, een pligt die zij
gaame op zich nam. Op zekeren dag evenwel, toen de jonge man
er weêr was, terwijl de vader thuis kwam, vroeg hij op barschen
toon, waartoe die bezoeken eigenlijk dienen moesten.
George antwoordde, dat hij Marie beminde en haar huwen wilde,
zoo de vader er niets tegen had. „Daar heb ik niets tegen,"
antwoordde de voddenhandelaar, „maar gij hebt ouders en ge moet
ze dadelijk uwe wenschen bloot leggen."
George's ouders waren rijk en meenden, dat hun zoon een huwelijk
moest aangaan, dat strookte met zijne positie en zijne belangen.
Hunne verwondering was dan ook groot, toen mijnheer George op
zekeren morgen bij het ontbijt te voorschijn kwam met zijne huwelijks
plannen. Papa was hevig vertoornd en mama was op weg om
flaauw te vallen. George evenwel was koppig, zooals een eenig
kind is, en zwoer Marie in ieder geval met of zonder de toestemming
van zijne ouders te huwen. Eindelijk bragt hij het zoover, dat de
onmogelijkheid van zulk een huwelijk eenigzins verdween. De ouders
van George namen zich voor, dit huwelijk, zoo geheel tegen hun
verwachtingen, met alle magt tegen te werken. De beste weg hiertoe
scheen hun te zijn om de uitgekozen bruid met haren vader bij
zich te noodigen in gezelschap van eenige vrienden. Dan zou
George toch wel, dachten zij, zijn dwazen stap inzien, om zich met
lieden te verbinden, die hem zouden belagchelijk maken. Op den
bepaalden dag werden dus eenige huisvrienden genoodigd en ook
Marie en haar vader verschenen. De voddenhandelaar uit Auvergne
met zijn oud modischen fluweelen jas eu zijn kuitenbroek maakte
een zonderlinge vertooning in het Parijsche gezelschap en zijne dochter
wekte verbazing door haar schoon, onschuldig gelaat. Het gezelschap
zat naauwelijks aan tafel of de gastheer begon den ouden Thomas
pogingen verijdeld om Pruissen onder verdenking te brengen
alsof het zijn doel was om door aanranding van de nabu
rige landen of door onderdrukking van zijne Duitsche
bondgenooten vergrooting van magt en gebied te verwerven.
De Pruissische regering heeft bij voorkeur hare zorg ge
wijd aan de moeijelijke en gewigtige taak van de innerlijke
ontwikkeling des vaderlands; zij heeft door hare verzoenlijke
houding elk geschil met de naburige mogendheden zoeken
te vermijdenzij heeft inzonderheid na de regeling van
zaken tusschen Duitschland en Oostenrijk, welke door den
Prager vrede definitief tot stand gekomen is, steeds de
beste wenschen gekoesterd voor eeno vriendschappelijke
betrekking met de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie; en
nog onlangs heeft zij in eene naar Weenen gezonden dépêche
de overtuiging uitgedrukt, dat de beiderzijdsche volken door
den wensch naar een vredig en vriendschappelijk verkeer
bezield zijn.
Onbewimpeld en met nadruk heeft voorts de Koning
Wilhelm in zijne plegtige aanspraken aan de vertegen
woordigers des Duitschen volks het gevoelen uitgedrukt,
dat Duitschland zelf voor de regeling zijner inwendige
aangelegenheden de zegeningen des vredes behoeft en het
werk zijner nieuwe organisatie als eenen waarborg voor
den vrede der wereld moet doen gelden.
Wanneer de regeringen der groote staten met deze
verklaring overeenstemmen, dan is de vrede van Europa
duurzaam verzekerd.//
Z. M. heeft den kolonel-kommandant van het 7de
regiment infanterie, den heer Schönstedt, benoemd tot
ridder van de orde der Eikenkroon.
De minister van Binnenl. Zaken heeft jl. Donderdag,
onder geleide van den heer Boelen en andere lieeren, met
veel belangstelling den voortgang van de werken aan het
Noordzee-kanaal bezigtigd.
door allerlei vragen in verlegenheid te brengen, maar onze vodden
handelaar wist zich door zijn gezond, verstandig zwijgen goed te
redden, zoodat de gastheer meer gelach verwekte dan de gast.
Mevrouw Levere begreep al spoedig, dat het zoo niet zou gaan en
besloot om bij het dessert den ouden man nog eens de volle laag
te geven.
„Gij denkt dus uwe dochter met onze familie te verbinden?"
vroeg zij.
„Ja, als gij het toestaat het zal mij zeer aangenaam zijn,"
was het antwoord.
„Gij zult wel de noodzakelijkheid inzien om eens tc spreken over
het huwelijksgoed van de vrouwwant als ouders hun eenig kind
uithuwen, dan kunt ge wel nagaan, dat men een weinig aan de
toekomst moet denken."
„Zeer juist," antwoordde de oude rustig, „en het is goed als
men bij tijds er aan denkt."
De arme George zat op heete kolen. „Laten wij hier later over
spreken, lieve moeder," zeide hij.
„Neen, volstekt niet," hernam de vader van Marie. „Uwe moeder
heeft groot gelijk. Het is de pligt van de ouders om voor het
aardsche welzijn van hunne kinderen te zorgen, en ik ben gaarne
bereid om alles te doen in deze zaak wat een arme, oude man,
zooals ik, vermag. Zeg, mevrouw, welke som gij mijnheer uw zoon
meegeeft en ik zal mij inspannen om mijne dochter een gelijke som
tot huwelijksgift te geven." De gasten zagen elkaêr verbaasd aan
met een spottend lagchen op de lippen, toen de voddenhandelaar
zoo sprak.
Mevrouw verhief zich op haren stoel en zeide met groote opge
wondenheid
„Wij geven onzen zoon op den bruiloftsdag 50,000 francs."
„Hm," hernam de oude, dat is niet zoo veel als ik dacht. Als
ik niet wist, dat de jongelui elkaêr hartelijk lief hadden, dan brak
ik de onderhandeling maar af. Nu, laat het zoo zijn. Mijn dochter
ontvangt bij haar huwelijk 400,000 francs en ik meubileer het huis
ook nog."
De verbazing van de gasten laat zich niet beschrijven. Terstond
sprak men niet meer over de huwelijksgift en in eens zag de brave
rijkaard zich het voorbeeld van alle oplettendheid.
Maar de zaak kwam nog niet zoo spoedig ten einde als men
verwachtte.
Mevrouw Levere had met het doel om op de gasten indruk te
maken, een grooter som genoemd dan haar gade geven kon.
Zoo wachtten dan de jongelieden en wachtten steeds langer, totdat
eindelijk George's vader een brief ontving van Thomas Bartol met
50,000 francs aan banknoten. De inhoud was de volgende:
„Het loont de moeite niet om voor zulk een sommetje onze
kinderen te laten wachten. Ik sluit het noodige hierbij in en verlang
natuurlijk, dat men niet meer over de zaak spreke. Beoordeel een
volgende maal de menschen niet meer naar den schijn. Den
15deu dezer kan men bruiloft vieren."
Thomas Bartol, handelaar in vodden.
George en Marie werden dus een paar. Thomas sloot zijn kelder,
want hij had zijn boekhoudster verloren. Wie zomers het buitenverblijf,
dat George eu Marie bewonen, in de nabijheid van de hoofdstad,
voorbij gaat, ziet den oude bloemen in den tuin verplegen; hij was
gewend te werken en moet daarom werken om tevreden te zijn.
Wie het geluk heeft om bij de bewoners binnengeleid te worden,
hoort den oude vertellen van vroegere dagen en van tijd tot tijd
zachtkens mompelen: had de moeder haar zoo gezien.