1869. N°. 104. Zondag 29 Augustus. 27 Jaargang. Uitgever A. A. BAKKER Cz. De COMMISSARIS DES KONINGS DE KORAN OP JAVA. EEN DAG UIT HET LEVEN VAN EEN STRAATJONGEN, BINNENLAND. HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dinosdaq-, Donderdag- en Zaturdag nuraiddag. Abonnementsprijs per kwartaalf 1.30. M franco per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN, 1*°. 103. Prijs der Adverteuticn: Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Maandag den 30 dezer vertrekt de West- Indische mail. in de Provincie NOORDHOLLAND, brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de werkzaam heden aan de schutsluis Willem III, op liet Noordltollandsch Kanaal, zoover gevorderd zijn, dat de sluis llanndag 30 ilugustuH aanstaande weder voor de sehecpvoart In dienst zal worden gesteld. H'aarlem, 27 Augustus 1869. Voor den Commissaris des Konings voornoemd, Het Lid van Gedeputeerde Staten, G. VAN TETS. Evenals talrijke Christelijke secten uit denzelfden Bijbel verschillende geloofsartikelen lezen, en daaraan geheel andere voorschriften ontleenen; evenals de Roomsche kerk sacra menten vindt voorgeschreven in diezelfde verzen, die voor den Protestant eene geheel andere beteekenis hebben, zoo hebben ook de volgers van Mohammed zich in secten verdeeld en onderverdeeld, en beroept elke secte zich op hare opvatting van den Koran. Met het heilige boek der Moslemin is het gegaan als met het heilige boek dei- Christenen; als kerkleer geldt niet meer wat geschreven slaat, maar wat sommige langgestorvene geslachten gemeend hebben, dat er staan moest. Soms vindt men tusschen beiden een wonderlijk treffende overeenkomst. Gelijk de Heidelbergsche catliechismus en de Dortsche vaderen de praedestinatie vaststelden, zich beroepende op eenige min of meer gelukkig gekozene texten, zoo stelde de Mosleminsche secte der Scliiiten diezelfde praedestinatie tot geloofsartikel volgens het woord van Mohammed, //God leidt op den regten weg, wien hij wil(Soera van «de Koe" vers 209.) Terwijl men als Christen belang kan hebben om de waar heid of de oorspronkelijke bedoeling terug te vinden onder den last van woorden, zoogenaamde verklaringen, waaronder geleerdheid en waanwijsheid, eendragtig verbonden, haar hebben verborgen; terwijl men het Christendom tracht af te scheiden van de kerkleer, en den Bijbel van het dogma, hebben wij bij de leer van den Koran geen ander, dan een politiek belang. Het moet ons dus meer te doen zijn om te weten wat die leer thans is, wat zijne aanhangers gelooven, dan wel wat Mohammed gewild heeft, dat zij zouden gelooven. Zie hier hoe mr. Delvau, een uitnemend schrijver der boulevards, buiten allen twijfel een geboren schilder van de Parijsche zeden, den straatjongen van Parijs schetst: „De straatjongen van Parijs is het kind van den publieken weg, het voortbrengsel van slijk en straatkeijen, de mesthoop, waarop de heldenmoed groeit, het wandelend hospitaal van al de zedelijke wonden der menschheid, leelijk als Quasimodo, wreed als Domi- tianus, geestig als Voltaire, schaamteloos als Diogenes, moedig als Jean Bart, goddeloos als Lalande in één woord een monster. In het ouderlijke krot wordt hij met allerlei afval somtijds ook met slagen gevoed. Hij is in de wereld gekomen zonder dat zijn vader, die voddenraper is, evenmin als zijn moeder, die niet veel meer deugt, naar hem verlangd heeft. Men heeft hein niet van het leven beroofd, omdat die barbaarschheid niet ongestraft wordt toegelaten, maar men heeft toch al het mogelijke gedaan om hem te doen omkomen. Als hij niettegenstaande dat alles toch opgegroeid is, dan was het even als de vergiftige paddestoel, in vochtigheid en duisternis. Men heeft hem geen handwerk laten lecren en hij kent er wel vijftig, welke echter niet in de officiële classificatiën genoemd worden en waarvan niet een tot rijkdom, geluk of roem leidt, somtijds wel naar Clairvaux, dikwijls zelfs. Zijn vader als hij er ten minste een alleen gehad heeft jaagt hein reeds in den vroegen morgen uit zijn nest, zonder zich te bekommeren over de middelen, die hij zal aanwenden om een ontbijt of middagmaal magtig te worden. Waarom zou hij die vader zich daarover ongerust makenzijn zoon zelf doet het immers ook niet. Voor het overige kunnen immers alleen de rijken zich aan de drie gebruikelijke maaltijden daags storende bedelaars even als de honden eten maar eens, en de hoopcn vuilnis zijn voor hen het hemelsche manna, dat de altijd goede moeder, de Voorzienigheid, voor hen in de Parijsche woestijn uit den hemel laat regenen. Zoo zien wij hem dan losgelaten in de straat, waar hij als oppermagtig gebieder zijn scepter zwaait. Ieder, die netjes gekleed onder zijn bereik komt, schreeuwt hij zijn Ohé! ohé! na. Wordt niet boos; want gij zoudt er spijt van hebben; in plaats van één straatjongen, zoudt gij er tien op uw hielen krijgen, en, zonder een wonderdadige tusschenkomst, zoudt gij een uur lang de prooi zijn van al de straatjongens uit de buurt. De straatjongen Geloof is mede eene der sterkste drijfveoren der mensche- lijke handelingen, en voor ons, die in Indien heersehen over millioenen Mohammedanen, is het geen onverschillige vraag, of die godsdienst onze heerschappij in gevaar brengt geen onverschillige vraag, of de begunstiging, die tot heden deze godsdienstvorm van het Indisch bestuur genoot, geen politieke fout is geweest. Het komt er dus weinig op aan, of bijv. prof. S. Keyser gelijk had, toen hij ontkende, dat de strijd tegen de ongeloovigen, het fatalismus, de zaligmaking door het geloof zonder de goede werken, door den Koran worden geleerd. Zeker is het, dat dit alles thans waarheid en geloofsartikel is voor den Mohammedaan op Java. De geschiedenis leert, hoe de leer van Mohammed op Javaanscho kunst en beschaving heeft gewerkt. Prachtige gebouwen, voortbrengselen van pottebakkerskunst en van metaalarbeid, toonen ons de hooge trap van ontwikkeling, die Java in den voor-muselmanschen tijd had bereikt. Na den val van het groote heidenrijk van Madjapaliit schijnen kunst, letterkunde en wetenschap in den doodslaap te zijn geraakt, om vervangen te worden door een blind geloovend fanatisme. Het onderwijs daalde af tot een bloot van bniten leeren van enkele stukken uit den Koranuit een boek, dat als te heilig om in de volkstaal te worden overgebragt, naauw werd begrepen door hem, die, dank zij zijn geheugen, den Arabischen text had geleerd, en kon napraten. De gebodene strijd tegen de ongeloovigen, het paradijs beloofd aan allen, die in dien strijd zullen sterven (Soera van „de Vrouwen» vers 76), zijn de bron van eenen eeuwigen, naauwverborgenen haat, tegen onze regering, wier materieele magt, dien strijd belet. Een blind fatalismus, laat gebeuren, wat gebeuren kan: «geene ziel kan sterven, dan op Gods verlof, naar het boek, waarin de bestemming van alle dingen is opgeteekend," (Soera van «de familie Imran 139) en «God doet dwalen naar zijn welbehagen, en leidt die hem behaagt," (Soera van «Abraham» 4), ontwapent de regering, omdat het de geregeerden onverschillig maakt voor straf of bclooning, voor lof of blaam. Dagelijksche afwasscliingen en gebeden met het gezigt in de rigting van Mekka, duizenderlei geestdoodende for mulieren, gebeden, ceremoniën, verdooven het denkvermogen, brengen het volk onder de heerschappij van den priester, wien zijne kennis van deze ceremoniën alleen reeds een gewigtig persoon maakt; van den priester, die ons vijandig moet zijn, want wat zijn wij in zijne oogen anders dan ongeloovige honden? Het leerstuk van de zaligmaking door het geloof alleen kan geen bulhond zijn, daarom wordt liij een mopshond, en hij keft tegen al de voorbijgangers zonder ze te bijten Er wordt heden uitspraak gedaan in een beruchte zaak; hij sluipt het paleis van justitie binnen. Als de beschuldigde bleek is, houdt hij staande dat het een lafaard is, die al vooruit voor den beul bang wordt. Als hij een rood gelaat heeft, zegt hij dat het een dronkaard is in geen van beide gevallen stelt hij eohter eenig belang in hem. Om zijn hart te treffen moet de beschuldigde, hoewel veel ouder, toch nog evenals hij eenigzins straatjongen zijn; hij moet een spotter wezen en met zijn hoofd als met een kogel durven spelen. In dat geval betuigt hij openlijk zijn bewondering en roept uit Dat is een baas! Door gedurig de zittingen van het criminele geregtshof en het kantongeregt bij te wonen, begint hij in het wetboek van strafregt zoo te huis te geraken, dat hij misschien den Keizerlijken procureur nog wel een lesje zou kunnen geven: een manier, even goed als elke andere, om in de regten te studeeren. Van het paleis van justitie gaat hij naar het Palais Royal, of naar den boulevard, en schaamt zich volstrekt niet zijn muf stinkende lompen in aanraking te brengen met fluweel en zijde. Zich schamen? Wel foei! Zijn lompen behooren hem in eigendom toe, even als het vuil waarmede zijn ligchaam bedekt is, en neem mij niet kwalijk, mevrouw, maar die zijde en dat Huweel zijn misschien het eigendom uwer modemaakster. Wacht u wel om aanmerking te maken op deze smerige aanraking, als gij ten minste niet door eene schorre stem vervolgd wilt worden met zijn: - Ohé! Beschilderd doodshoofd, Ohé! Of wel als gij, om dien stortvloed van scheldwoorden te ontduiken, haastig in een rijtuig stapt, dat voorbij rijdt en den koetsier toeroeptNaar het boschzal de onver biddelijke straatjongen, tot groot pleizier van al de leêgloopers, die gaarne een vrouw, welke boven hun bereik staat, zien beleedigen, er bijvoegen: Daar hoor je net t'huis. O bytende straf van de ondeugd, door de ondeugd zelf toegepast! En de straatjongen is nog geen tien jaar oud! Beken dus eens wat hij op zijn twintigste zijn zal. Hij heeft zijn tiende jaar nog niet bereikt, en hij weet reeds meer van het leven dan gij of ik Het is niets meer dan een dier, dat kind, dat aan niets of aan niemand gelooft, evenmin aan God als aan den duivel, en dat op zijn moeder spuwt, omdat hij het zijn vader heeft zien doen. liet vaderland? Wat heb ik daaraan? De eer? Geeft ook niets! De roem? Wind! Je familie? Onzin! Liefde? Een rottige mispel. Helaas! de kindschheid is een heilige zaak even heilig als de zonder de werken, ontneemt den inlander allen eerbied voor ons, die niet roepen «God is groot en Mohammed is zijn profeet;» ontneemt allen invloed aan liet voorbeeld onzer materieele werkzaamheid, onzer industriëele meer derheid. De gebodene togt naar Mekka, die ieder Mohammedaan eens in zijn leven moet aanvaarden, zoo liet hem eenigzins mogelijk is; de togt, die ieder, die hem heeft afgelegd tot priester maakt, en een lieiligen-krans om zijn hoofd legt, (van welk oogenblik, hij te heilig is om te werken, en leeft op kosten der bevolking), geeft het aanzijn aan eene luije, fanatieke klasse, de hadji's, innige vijanden van ons bestuur, verwoede Moslemin, waarvan naauw een tiende verder is gekomen dan Singapore, en z66 bedrog bij fanatismus voegt. Sedert de Indische regering liet welgemeende, maar ondoordachte, besluit heeft genomen, om de pelgrims vrij naar Mekka te doen trekken vroeger betaalden zij eene betrekkelijk hooge som voor liunne reispasen is liet aantal ware en voorgewende hadji's schrikbarend vermeerderd, en daarmede fanatismus en haat tegen onze regering treurigerwijze toegenomen. Thans wordt het tijd en meer dan tijd, dat de regering op deze ernstige quaestie de oogen sla, en een onderzoek doe instellen naar den invloed, dien de leer van den Koran, zooals hij thans in Indië wordt gepredikt, heeft op de bevolking. Naar onze overtuiging zal dat onderzoek moeten leiden tot eene verandering in de tot nog toe gevolgde gedragslijn, opdat het Moliammedanismus niet langer door ons worde bevorderd onder het veel gebruikte, maar eigenlijk kinder achtige, voorgeven, dat het Christendom te hoog is voor den Javaan, en het heter is Mohammedaan dan Heiden te zijn; opdat veeleer de regering eene uitbreiding, die voor haar niet dan hittere vruchten kan dragen, met alle middelen tegenga. HELDER en NIEUWEDIEP, 28 Augustus. Waar is don Carlos? zoo vraagt men zich in Spanje en daar buiten schier dagelijks af. Alle dagbladen ver melden als om strijd berigten van oproerige bewegingen op het Spaansche schiereiland; de Carlisten worden, volgens de regerings-berigten altijd geslagen en toch blijft de opstand heersehen en schijnen de noordoostelijke provinciën be stendig de brandpunten van den opstand te zijn. Hier en daar worden de hoofden der beweging gevat, telkens wordt het vermoeden uitgesproken, dat don Garlos zicli op de grenzen ouderdom, die tweede kindschheid en ziedaar, wat er te Parijs van teregt komt. De straatjongen is een liefhebher van rooken. Hij houdt van een pijpje, omdat hij dan dikwijls moet spuwen en dat hij al spuwende gelegenheid vindt om de jassen en japonnen, die voor hem uitgaan, te bekladden. Een goed, lief ventje! Het slaat zeven ure; de straatjongen slentert nog altijd rond, met de handen in zijne bodemlooze zakken, de voorbijgangers met een spottend gelaat aanziende, zijn tong uitstekende tegen de burgers en een schuinschen blik werpende op de politie-ngenten. Weldra vangen de voorstellingen in de schouwburgen aan. O, de schouwburg! daarop is hij verzot. Hij begeeft zich er heên. Geld om binnen te treden heeft hij niet, maar dat is nietsgeduld maar, daar komen van die mootje fijne heertjes, welke met hunne dames uit de rijtuigen stappen; daar zijn portieren te openen; fooijen te verdienen. Het gaat juist beginnen, mijnheer de ambassadeur! Leun maar op mij, mevrouw de hertogin. Terwijl hij zoo spreekt, steekt de straatjongen de heide handen vooruit, om zooveel te meer te ontvangen, en als het heertje hem twee sous, en de dame hem er slechts één geeft en zegt: Daar, ga heen, straatjongen! roept hij uit: Straatjongen? Kijk! daar heb je mijn zuster, daar moet ik bij wezen! goeden dag mevrouw! Inderdaad het is zijn zuster, die hij daar ontmoet en die niet veel beter is dan hij het is zijn zuster, die gisteren uit de ouderlijke woning is weggeloopen, even als hij morgen doen zal; zij, omdat haar vader wilde dat zij er in bieef; hij, omdat zijn vader hein er niet langer hebben wil. Hij zal er uit, dat staat vast; en de beste manier om er uit te gaan is er nooit meer kinnen te treden. MiddernachtEr zijn misschien lieden, die nog niet te bed liggen. De straatjongen daarentegen slaapt reeds als een roos: waar? in een kalkoven, in een gazpijp, in een in aanbouw zijnd huis, onder de brug van Arcole, of op een boomtak. Morgen, met het aanbreken van den dag, zal hij zich naar de gevangenis La Roquette spoeden, want hij heeft den vorigen avond vernomen, dat er iemand geguillotineerd zal worden. Tracht behoorlijk te sterven, bandiet! Uw zoon staat daar om u toe te juichen of uit te fluiten Wc maakten dezer dagen kennis uiet de reeds verschenen afleveringen van de Romantische Bibliotheek en ontleenen deze regelen aan dit maandwerk dat eene verscheidenheid van verhalen aaubiedt, te zameu uitmakende 12 deeltjes per jaar, tegen den billijken prijs vau 3.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1869 | | pagina 1