1869. N°. 134.
Zondag 7 November.
27 Jaargang.
Nieuwe Belastingen.
Uitgever
Bureau:
A. A. BAKKER Cz.
STATEN-GENERAAL.
PROVINCIALE STATEN VAN NOORDHOLLAND.
BINNENLAND.
HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER lil H AM.
„Wy huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65.
MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 1i regels CO eeut,
elke regel meer 15 cent.
Oroote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
De VOORZITTER van den RAAD der gemeente HELDER
brengt ter openbare kennis, dat DE BAAD ZAL VEBGADEBEN
op Dingedag den 9 November a. s., des avonds ten zeven ure.
Helder, De Voorzitter voornoemd,
den 6 November 1869. STAKMAN BOSSE.
PONTEN TER BEHANDELING:
1. Benoeming van Leden Commissie Gemeentewerken.
2. Voordragt ter benoeming van een Hulponderwijzer.
3. Verordeningen, heffing en invordering van begrafenisregten.
4. Begrooting der Schutterij 1870.
5. Suppletoir Kohier Hoofdelijken Omslag.
6. Mededeeling van ingekomen stukken.
De toestand van ons budget is juist niet van de aan
genaamste. Al bestaan er geen tekorten van 50 millioen
en meer, zoo als het Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage
in een zijner chronische aanvallen van razernij heeft uit
gerekend, toch sluit onze jaarlijksche rekening met een
tekort. En al bedraagt dat tekort nu maar vijftig cents,
in plaats van vijftig millioen, toch is het voor ons een
ernstige wenk om op de toekomst bedacht te zijn. Immers
het spreekwoord zegt teregt//Hij die 's jaars een gulden
overhoudt is rijk, en die deze gulden te kort komt, arm."
De vraag, hoe men denkt over het goede regt van
Nederland, om millioenen schats, op Java opgebragt, in 't
moederland te besteden hetzij men Indië beschouwt als
eene kolonie in den zin, waarin onze vaderen dat woord
gebruikten, als eene exploitatie-maatschappij van den Javaan
ten behoeve van den Nederlander; hetzij men de nieuwere
leer volgt, dat eene volkplanting zelfstandige regten bezit,
en aanspraak heeft op de door haar opgebragte belastingen,
en van oordeel is, dat de bruine onderdanen van Koning
Willem III niet ten behoeve van hunne blanke medeburgers
aan de andere zijde van den Oceaan kunnen worden uit
gekleed, dit alles kunnen wij ter zijde laten. Het is een
feit, dat Java weldra alles zal noodig hebben, wat het op
brengen kan, dat het productie-vermogen van dit heerlijke
eiland, tengevolge van de uitspattingen van cultuur- en
consignatie-stelsel achteruit gaat, dat het geheele batig slot
hangt aan de toevallige rijzing of daling van de koffij-
prijzen, dat de ambtenaren op Java onregelmatig worden
betaald, dat bruggen en wegen in ellendigen toestand ver-
keeren, dat de kotiij-plantaadjes thans zoo veel verder
dan vroeger van de dessa's gelegen de werkkrachten
van de bevolking uitputten, dat de burgerlijke en militaire
dienst in Indië de hoogere ambtenaren en militairen
uitgezonderd onvoldoende wordt beloond, dat een ver
standig verdedigingstelsel tegen een buitenlandschen vijand
hetgeen niet bestaat en er zijn moet schatten zal
eischen, datmaar waartoe meer? Wij willen niet on
vruchtbaar klagen en de schuld van dien toestand geheel en
al schuiven op de schouders onzer tegenstanders; wij willen
ons bepalen tot de ernstige waarheid, dat Indië geld,
veel geld noodig heeft, dat de dagen van het batig slot
zijn geteld, en geen conservatief, geen liberaal geneesmiddel
meer helpen kan.
Nu wordt van ons, Nederlanders, gevraagd, dat wij ons
budget in evenwigt brengen. Dit kunnen wij alleen doen
door nieuwe belastingen. Niet dat de bestaande belastingen
op zichzelf zoo hoog zijn, dat zij niet kunnen worden ver
meerderd, maar het slechte en verderfelijke stelsel van
zoogenaamde //opcenten" heeft de meeste onzer lasten zoo
hoog opgevoerd, dat elke verhooging steeds drukkend, soms
onmogelijk zal worden bevonden.
Alleen als provinciale belasting is het stelsel van opcenten
te verdedigen. Indien het Kijk en de gemeenten, zoo als
bij ons geschiedt, opcenten heften op eene reeds bestaande
belasting, dan doet men beter het principaal te verhoogen,
dan weet èn wetgever ën ingezetene, waaraan zich te houden.
Dan kan er sprake zijn van een belasting-stc/sel. Opcenten
verbreken alle verhouding tusschen de verschillende belas
tingen onderling. Zij maken de economie van het systeem
tot een wassen neus. Zij voeren in de praktijk tot eene
onevenredige belasting op eene bepaalde soort van inkomst,
bezit of vertering.
Tenzij men eene income-tax mogt wenschelijk achten,
kunnen onze directe-belastingen weinig worden verhoogd.
Het middel is nog niet gevonden om een directe belasting
te vinden, die in de praktijk niet zwaarder drukt op het
grondbezit, dan op eenigen anderen vorm van eigendom.
Terwijl men aanneemt, dat in Nederland de verhouding
tusschen het fortuin in vast goed belegd, en in roerende
waarde aanwezig, is als 33 tot 100, wordt bij ons tegen
woordig stelsel reeds 57°/0 der directe lasten gedragen
door de eigenaren van vast goed. In plaats van dragen
zij reeds ruim de helft. Elke verhooging of vermeer
dering van directe belasting zal alle onjuiste verhouding
verergeren.
Ook aan de bestaande indirecte belastingen valt niet
veel te veranderen. De afschaffing der geineente-accijnsen,
belangrijk vooral voor den kleinhandel en den handwerks
man, heeft in onze rijks-finantiën een groote bres geschoten.
Indien men nu, om deze bres te herstellen, eene menigte
handelsartikelen ging belasten met rijks-accijnsen, en daar
voor hooge invoerregten ging heffen, dan zoude het biijken,
dat men de nadeelen van het vroegere stelsel slechts had
verplaatst, niet weggenomen. Dat men den binnenlandschen
kleinhandel had verligt, om den groothandel, die bron van
't grootste deel onzer welvaart, vast te leggen. Dat men de
bezwaren aan de grenzen der gemeenten had weggenomen,
maar alleen om ze met dubbele overmagt weêr te vinden
aan de grenzen des Rijks.
De ondervinding heeft geleerd, dat de beste indirecte
belastingen, de zoodanige zijn, die worden geheven van
weinige artikelen, maar van algemeen verbruik.
Men telt gewoonlijk de bezwaren te ligt, die voor den
groothandel uit douanenliniën ontstaan, en doet te weinig
regt aan de moeijelijkheden, waarmede een fabriekant heeft
te worstelen, wiens nijverheidsproduct op deze wijze is
belast. Die bezwaren zijn echter onafscheidelijk van de
belastingen, omdat zij de niet te vermijden gevolgen zijn
eener behoorlijke controle. Maar alleen hooge opbrengst
is eene verontschuldiging voor deze bezwaren. Eene indirecte
belasting, die weinig opbrengt, eene belasting zoo als
onlangs werd voorgeslagen door //het Noorden", op de
speelkaarten bijv. is een stellig kwaad. De geringe opbrengst
dekt de directe nadeelen, een ambtenaren-personeel aan
de grenzen en bij de fabrieken misschien, maar zeker
niet de indirecte nadeelende verlamming van den geheelen
tak van handel, de onmogelijkheid om verbeteringen in de
wijze van vervaardiging in te voeren.
Men moge zich spiegelen aan het voorbeeld van Engeland.
Twintig jaar geleden waren de Engelsche toltarieven ware
catalogi van alles, wat maar in of buiten Engeland werd
gefabriceerd. Van bijna alle voorwerpen werden regten
geheven. Thans zijn de meeste voorwerpen van nijverheid
in Engeland onbelast, met uitzondering van vier of vijf
categoriën van algemeen verbruik. En naarmate de belaste
voorwerpen van de lijst verdwenen, is niet alleen de handel
toegenomen, maar ook tevens de totaal opbrengst der regten
vermeerderd.
Uitgaande van deze beginselen, zijn er in onze oogen in
Nederland nog maar twee belastingen mogelijk. Er bestaat
eene directe belasting, die met zeer gering bezwaar voor de
ingezetenen kan worden ingevoerd of liever uitgebreider
bestaat te gelijkertijd een voorwerp van zeer algemeen ver
bruik, dat voldoet aan alle die eischen, waarop een indirecte
belasting moet rusten. Zij zijn: eene belasting op de goederen
in de doode hand, en: eene belasting op den tabak. Over
beiden handelen wij in volgende artikelen, f Wordt vervolgd
Tweede Hamer.
In de zitting van jl. Donderdag zijn de algemeene beraad
slagingen aangevangen over de begrooting van Nederl. Indië,
dienst 1870.
De debatten werden geopend door den heer Mirandolle,
die van zijne teleurstelling sprak ten aanzien van deze
begrooting en van geheel het regeringsbeleid des ministers.
Hij somt zijne bezwaren op, maar verzwijgt evenmin dat
hij lichtpunten in deze begrooting opmerkt. De scheiding
der administrative en der regterlijke magt wordt door
spreker toegejuicht en tevens hecht hij zijne goedkeuring
aan het voorstel om, in plaats van het geheele verschil
tusschen ontvangsten en uitgaven, eene vaste bijdrage ter
ondersteuning der financiën van het moederland te bestemmen.
Hij wil den minister de gelegenheid niet ontnemen, om zijne
ingediende koloniale wetten te verdedigen, in de hoop dat
ze, door de Kamer in gunstigen zin gewijzigd, tot bevor
dering der welvaart van Nederland en Indië mogen
strekken.
De heer van Eek verklaart zich tegen de vaste bijdrage
zoo als die door den minister is voorgesteld; hij beschouwt
Indië als een deel van Nederland, en als verpligt een
evenredig deel in de rente der staatsschuld te dragen.
De heer Sloet van den Beele ondersteunt den minister;
de heeren van Lynden en Hasselmann verklaren zich beiden
gezind om de begrooting af te stemmen. Behalve de ge-
noemde sprekers hebben nog in deze zitting het woord
gevoerd de heeren Nierstrasz, van Sypesteyn, 's Jacob en
de ministers van Koloniën en Financiën. Laatstgenoemde
I heeft de wettelijke vaststelling der begrooting een nood
zakelijk beginsel genoemd.
In de zitting van Vrijdag zijn de beraadslagingen over
de Indische begrooting voortgezet. De heeren v. Wassenaer
Catwijck, Casembroot, Saaymans Vader en Hoffman ver-
l klaren zich tegen de begrooting. De heer van Goltstein
neemt eene afwachtende houding aan met het oog, op de
ingediende amendementen, terwijl de heeren van Lynden,
Nierstrasz en Mirandolle na het gesprokene door den Minister
op hunne redevoeringen van den vorigen dag terugkomen.
Laatstgenoemde verklaart zich door de mededeelingen des
Ministers in vele opzigten bevredigend. De heer Fransen
van de Putte bepleit hoofdzakelijk de vaststelling der In
dische begrooting bij de wet, tegen de aanvallen daartegen
ingebragt. De beraadslagingen zouden heden worden
voortgezet.
In het verslag, opgemaakt naar aanleiding van het on
derzoek der begrooting voor het Departement van Koloniën,
dienst 1870, komt o. a. het volgende voor: In al de afdee-
lingen verlangde men met de laatste officiële berigten, die
de Regering omtrent den staat van zaken op de kust van
Guinea ontvangen heeft, bekend te worden gemaakt. On
derscheidene leden vroegen deswege inlichting. Ook de
vraag kwam wederom ter sprake, of het wenschelijk was,
de kust van Guinea geheel te laten varen en die vraag
werd ook ditmaal in geheel verschillenden zin beantwoord.
In de zitting van den 4den dezer is ingekomen eene
voordragt van Gedep. Staten tot het verleenen van sudsidie
voor verbetering van een weg in Akersloot en Uitgeest.
Er is eene commissie benoemd om deze voordragt te onder
zoeken en daaromtrent te rapporteren.
Door de rapporteurs der in de vorige zitting benoemde
commissiën werd gerapporteerd ter zake van de onderschei
dene aangelegenheid aan hun onderzoek opgedragen.
Tot lid van Gedep. Staten is in de zitting van gisteren
gekozen dr. E. C. Büchner, bij de tweede stemming met
29 van de 57 stemmen. De vergadering is verdaagd tot
Donderdag a. s.
Verder is in de zitting van Vrijdag eene subsidie van
701.81 verleend aan de gemeente Petten, voor verbete
ring van wegen aldaar. Nog is besloten tot opheffing
der betrekking van adjunct-opzigter van den Prov. Water
staat te Nieuwediep. De jaarwedden der opzigters te
Amsterdam, Hoorn en Alkmaar zijn verhoogd elk met
100 en die van den opzigter te Nieuwediep met f 300.
Aan het comité van den Noordhollandscli-Frieschen
spoorweg zal kenbaar worden gemaakt, dat de toegezegde
provinciale subsidie voor dien spoorweg zal vervallen, in
dien niet vóór November 1870 de uitvoering van het werk
aangevangen of verzekerd is.
De aangevraagde subsidie voor weg-verbetering te Aker
sloot en Uitgeest is toegestaan, tot een bedrag van hoogstens
i der kosten van het werk.
HELDER en NIEUWEDIEP, 6 November.
Topete de Spaansche minister van marine een
der voornaamste deelnemers en ontwerpers van den opstand
tegen de vorige regering, heeft als zijn besluit te kennen
gegeven, dat hij zijne portefeuille zal nederleggen. Hij vol
hardt bij zijne aanvraag om ontslag. Men verwacht thans
dat het geheele ministerie ontbonden en dat de generaal
Prim met de vorming van een nieuw kabinet belast zal
worden. De leden der Cortes zijn het ook nog lang niet
eens over de benoeming van een Koning en die verdeeld
heid is, te midden van omstandigheden die zoozeer behoefte
doen hebben aan eendragt bij hen, die aan het hoofd der
zaken staan, zeker de voorname reden, waarom de heer
Topete uit het bewind wil treden.
De Oostenrijksche troepen voeren in Dalmatië een heftigen
krijg tegen de opstandelingen, die niet dan met groote
inspanning tot onderwerping worden gebragt. De laatste
berigten uit Cattaro luiden zeer gunstig voor de keizerlijke
troepen. Zij hebben eene sterke stelling der insurgenten
ingenomen en in onderscheidene streken beginnen zich de
inwoners gezind te betoonen om het keizerlijk gezag te
erkennen.
Dat Keizerin Eugénie te Constantinopel eene schitterende
ontvangst heeft genoten, is bekend. Maar minder bekend
is het dat de Sultan haar, bij haar vertrek, een eindweg
heeft willen vergezellen. De Keizerin heeft voor die eer
bedankt. Daar nu elk der beide partijen hare vorderingen
volhield, zou er haast een //casus belli" zijn ontstaan. De
Keizerin heeft ten slotte verklaard, dat zij eer naar Frankrijk
zou terugkeeren dan toegeven. De Sultan wilde toen dat
althans de gepantserde vloot de Keizerin tot Alexandrië
zou volgen. Nieuwe weigering der vorstin, waaruit ook
eene question brülante had kunnen voortvloeijenwant de
Sultan verstaat op het punt van étiquette geen gekscheren.
Gelukkiglijk is het gevaar afgewend door de tusschenkomst
der diplomatie.