1869. N°. 149.
Zondag1 12 December.
27 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
AANBESTEDING.
SCHOUWING YAN STOOKPLAATSEN, OVENS, ENZ.
DE ZAMENZWERING VAN FIESCHI.
STATE\-GE\EliAAL.
B I i\ E L A IV D.
HELDERSCHE
EN \IIII IIIHIIMilt COURANT.
,,Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65.
Van
regels 60 cent,
Prijs der Advertcntiën:
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Maundag den 13 dezer vertrekt de West-Indi
sche mail.
Dingsdag den 14 dezer vertrekt de Oost-Indische
inail over Triest.
Op Vrijdag den 17 December 1869, des avonds
ten half zeven ure, zal aan het Raadhuis der gemeente, in
het openbaar, alleen bij inschrijving, worden aanbesteed:
De levering van SCHOOLBOEKEN en
SCHOOI. BEHOEFTEN aan de Openbare
Lagere Scholen alhier, voor 1S70.
De voorwaarden van aanbesteding liggen, van heden af,
op de gewone kantooruren, ter lezing aan de Secretarie
der gemeente.
Burgemeester en Wethouders der gemeente,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
L. VERHEY, Secretaris.
Aan de Ingezetenen wordt kennis gegeven, dat, te beginnen met
MAANDAG den 20 DECEMBER aanstaande, door Brandmeesters
eene SCHOUWING zal gehouden worden over de Schoorsteeneu,
Vuurplaatsen, enz.
Ieder wordt uitgenoodigd die ambtenaren in de gelegenheid te
stellen, om zich te kunnen overtuigen, dat de schoorsteenen behoor
lijk geraagd en de stookplaatsen zóó zijn ingerigt, dat er geen vrees
voor brand bestaat.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester,
den 11 December 1869. L. VERHEY, Secretaris.
De VOORZITTER van den RAAD der gemeente HELDER
brengt ter openbare kennis, dat DE RAAD ZAL VERGADEREN
op Dingsdag den 14 December a. s., des avonds ten zeven ure.
Helder, De Voorzitter voornoemd,
den 11 December 1869. STAKMAN BOSSE.
PONTEN TER BEHANDELING:
1. Aanbeveling van Leden voor het Bestuur Weeshuis.
2. I, ,i Burgerlijk Armbestuur.
8. n ii de Plaatselijke Schoolcommissie.
4. ii ii h het Bestuur Teekenschool.
5. Benoeming van Leden der Commissie voor de Strafverordeningen.
6. Voorstel van het maximum van onderstand voor 1870.
7. Brief van het Bestuur van het Weeshuis tot aanstelling van
Suppoosten.
8. Brief over de begrooting der Schutterij voor 1870.
9. Mededeeling van Stukken.
III. (Slot.)
't Was avond geworden, en de duisternis had haar graauwe tint
aan alles medegedeeld.
Alle winkels waren helder verlicht, 't was als diende die plotse
linge niet voorbereide illuminatie tot bewijs, hoe gelukkig de Parijsche
bevolking zich gevoelde door 's Konings onverhoopte redding. Op
de straten bewoog zieh eene menigte menschen uit allerlei standen
in bont gewoel door elkander. De burger sprak met den ouvrier,
de hooggeplaatste ambtenaar met den geringsten winkelier. Die het
feit, de verschrikkelijke aanslag van 's morgens, gezien had, was daar
door alléén een belangrijk persoon. Tot in 't oneindige kon hij
vertellen, want telkens vormden zich weer nieuwe groepen om hem
heen, steeds tot hooren geneigd. En men begrijpt hoe de meeste
sprekers, door die ongewone aandacht aangevuurd, hunne verhalen
opsierden! Iedereen wilde alles zelf gezien hebben. Zoo verspreidden
zich de wonderlijkste geruchten. In den mond van den één, waren
er vijftig, honderd moordenaars geweest, en was het eene geregelde
zamenzweringin den mond van den ander, was het de geïsoleerde
handeling van een krankzinnige. Maar het volk gelooft steeds
wat het meest op zijne verbeelding werkt, en vrij algemeen werd
het bestaan van een groot complot als daadzaak aangenomen. Daar
door veranderden de groepen op straat meer en meer van karakter.
Geen luidruchtig gesprek, geene luide vreugdebetuigingen meer;
men stak de hoofden bijeen en fluisterde. Men gevoelde angst voor
het onbekende, men durfde niet voor zijn gevoelen uitkomen,
uit vreeze voor de zamenzweerders, wier aantal niemand kende.
Véér het huis, waar de aanslag had plaats gehad, stond een
reusachtige ambachtsman, die, voor de twintigste keer misschien,
verhaalde wat hij gezien had. Zijne rede was hier en daar voorzien
van uitroepingen en vervloekingen tegen de moordenaars. De spreker
behoorde tot die weinigen, die in hunne opgewondenheid de geheime
zamenzweerders niet vreesden. „En nu, mijne heeren!" zoo eindigde
hij, „dit alleen wil ik hier nog bijvoegen: één van de daders is
gepakt, en als de policie de overigen niet vindt, dan zal ik helpen
zoeken en dat zult gij allen doen!"
Een goedkeurend gemompel klonk uit de menigte, die hem om
ringde, maar toch hadden sommigen de gesmoorde kreet gehoord,
die aan eene vrouw onder de toehoorders ontsnapt was: „je suis
perdue, mon Dieu!" en fluisterend maakten zij hunnen medgezellen
opmerkzaam op de gestalte, die daar juist, snel vlugtend, in eene
zijstraat verdween.
Nina Lassave, zij was het, snelde op het huis van den zadelmaker
Morey toe. Alles was er duister, geen enkele lichtstraal was boven
de deur door de ruit bemerkbaar. Toch werd haar op haar luid en
herhaald kloppen opengedaan.
Tweede Kamer.
Zitting van Donderdag. Aan de orde is voortzetting
der behandeling van Hoofdstuk V (Dep. van Binnenl. Zaken)
der Staatsbegrooting voor 1870. Verschillende aangelegen
heden van het binnenlandsch bestuur werden behandeld.
Bij de afdeeling Waterstaat werd door den heer de Brauw
aangedrongen op het tot stand brengen eener algemeene
waterstaats-wet. De behoefte daaraan en de redenen die
hiervoor zouden pleiten, werden bestreden dooronderscheidene
leden en door den minister van Binnenlandsche Zaken.
Laatstgenoemde deelde nog mede, dat hij in de vergadering
van den volgenden dag zou ter tafel brengen eene opgave
der gedane peilingen op den Rotterdamschen waterweg, ter
beoordeeling van een daarvoor uitgetrokken post op de
begrooting.
Zitting van Vrijdag. Met de behandeling der begrooting
van Binnenlandsche Zaken wordt voortgegaan, bepaaldelijk
over waterstaatswerken. Toen aan de orde kwam de post:
verbetering van den Rotterdamschen waterweg ad 340,000
werd daarover eene levendige discussie gevoerd. De heeren
Nierstrasz, van Voorthuijsen en Insinger opperden twijfel
omtrent het wélslagen van dien arbeid, en vroegen nadere
inlichtingen. De minister van Binnenlandsche Zaken ver
schafte de gevraagde ophelderingen en hield de noodza
kelijkheid om met de uitvoering voorttegaan vol. Hij
erkende, dat er misrekening bij den waterstaat had plaats
gehad, doch twijfelde niet aan de mogelijkheid om dit werk
te voltooijen.
Nog andere sprekers voerden het woord over deze zaak,
o. a de heer Stieltjes, die van kolossale misrekeningen sprak,
doch wèl geloofde aan het tot stand komen van den water
weg, mits met opoffering van nog een groot aantal milli-
oenen. Zijns inziens moeten de landhoofden veel verder in
zee worden aangebragt. De heer Viruly Verbrugge drong
aan op hot behoud van het thans bestaande kanaal naar
Rotterdam, dat door Voorne, hetwelk in ieder geval van
belang blijft voor den handel van ons land.
De post voor bedoelden waterweg werd, nevens
verscheidene andere, met eenparige stemmen goed
gekeurd.
De beraadslagingen zouden in eene avond-zitting worden
voortgezet.
bBHWBHHHHMW—HWHB—W—
„Wie is daar?" vroeg de stem van den grijsaard.
Niua was in een oogenblik in huis, en in de duisternis de hand
vattende, waarmede Morey de deur sloot, riep ze angstig„tout est
perdu! Sauvez moi!"
„Ik weet het," klonk het somber antwoord, „de tyrau leeft!"
„Fiéschi is gevangen, weet ge dat? verberg mij; O! père Morey,
verberg mij
Deze antwoordde niet; zijne redding was hem onverschillig, nu de
aanslag mislukt was. Hij zweeg.
„Geef dan toch licht," riep Nina, „begrijpt ge niet, dat ik bang
ben in 't donkerIk kan u niet zien, misschien wilt gij mij ook
verraden! Neen red mij! als men mij vat, zijt gij immers ook ver
loren! Gij moet mij redden!"
Morey daeht aan zijn mislukt voornemen, en tranen van woede
bragten zijn binnenste in oproer. Ruw greep hij Nina's hand, en
zeide: „ik zal n verbergen!"
„Maar waar? waar?" kreet deze, „geef mij licht, ik wil uw gezigt
zien, misschien wilt gij mij vermoorden!"
„Ellendige, ben ik een sluipmoorder?" klonk Morey's ruwe stem.
„Gij hebt den Koning toch willen dooden! Maar ik weet niet
wat ik zeg, de angst maakt mij dol; 't was een vreeselijk gezigt
al die bloedige lijken! En dat arme kind, waarom moest dat sterven
Oik zie ze daar in 't donkerzij zien mij aan met hunne strakke
oogen! Ik word krankzinnig in 't duister! Red mij! red mij!" ze
zakte inéén en omvatte Morey's knieën. „Fiéschi is ook weg, hij
was soms goed voor mij? red mij! Maar stil, hoor! hoor! ze komen,
ze zoeken mij!" Ze trachtte teontvlugten, maar struikelde dadelijk in
het donkere vertrek. Kermende viel ze op den grond.
Daar buiten klonk duidelijk het gedruisch van naderende menschen.
Luide kreten weerklonken en boven allen uit hoorde men de stem
van den man, die kort te voren op den boulevard du Temple had
gesproken: „Hier is zij ingegaan! Maak de deur open!"
„Zij komen om mij," kreet Nina; en angst verstikte hare stem.
„Zwijg!" beval Morey, die haar bij den arm had genomen, en
haar in een kast een schuilplaats aanwees, „houd u stil en rustig!"
Daar buiten werd het kloppen op de deuren het gejoel steeds sterker.
„Open nooit! zij zouden mij vermoorden!" smeekte Nina.
Kalm klonk nu de zware stem van den grijsaard. „Wie zijt ge?
en wat wilt ge?
„Doe open! Wij willen die vrouw, die gij verbergt! Zij weet van
den moord! Lever haar ons uit!" zoo riep men door elkander.
Morey draaide het slot om, en eene menigte volks stroomde den
winkel binnen.
„Hier is niemand verborgen. Wie zoekt gij?"
De ijverigsten, zonder de gevraagde verklaring te geven, begonnen
reeds de kasten te openen en onder veel geschreeuw alles te
doorsnuffelen.
HELDER en NIEUWEDIEP, 11 December.
Voordragt in het gebouw op de Vischmarkt, Dingsdag
avond a. s., ten 71 ure, door den godsdienst-onderwijzer
J. Rinner. Onderwerp: „Degrootste Profeet."Matth. XI11a,
Luk. VII 166.
In de op gisteren gehouden vergadering van het
kies-collegie der Hervormde Gemeente alhier, hebben wegens
de perodieke aftreding met 1 Januarij a. s., de volgende
benoemingen plaats gehad: Tot Ouderlingende heeren W.
F. Kissing en P. J. Duinker (de laatste als zoodanig her
kozen). Tot Diakenen: de heeren Jb. Metzelaar en C.
Abbenes.
Aan den heer B. Snooij Jr. is, uithoofde van ver
andering van woonplaats, eervol ontslag verleend als lAen
luit. bij het Artillerie-Vrijkorps alhier.
Een nieuw ontwerp van wet tot regeling der schut
terijen is bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal inge
diend. Zie hier eenige hootdbepalingen daarvan:
Tot de dienst bij de schutterij is verpligt elk mannelijk inge
zeten van het 25ste tot het 39ste jaar, met uitzondering
van gehuwden, weduwnaars of gescheidenqn met kinderen
en de bij de zee- of landmagt dienenden. In tijd van vrede
is de effectieve sterkte 3 pOt., en in tijd van oorlog 6 pCt.
van de mannelijke bevolking. Bij de mobiel verklaarde
schutterij bestaat remplacering. Boven de bepaalde sterkte
worden vrijwilligers aangenomen. Jaarlijks geschiedt inschrij
ving; de redenen van vrijstelling moeten daarbij worden
opgegeven. Vrijstellingen o, a.kleiner dan 1.55 m.M.zie
kelijke gesteldheid of gebreken; geestelijken; studenten in
de godgeleerdheid. Ontheffing van de werkelijke dienst:
eervol ontslagen officieren, zoolang zii niet minstens in hun
vorigen rang kunnen worden beschouwddie na volbragten
diensttijd met behoorlijk paspoort uit de zeemilitie zijn
ontslagenzij die, eveneens, 3 jaren militaire dienst hebben
volbragt; hoogleeraren en leeraren bij hooger en middelbaar
onderwijs; hoofdonderwijzers bij de lagere scholen en hulp
onderwijzers aan het hoofd eener school staande; ambtenaren
in actieve dienst bij posterijen en telegrafie; idem bij de
spoorwegen; de ambtenaren van politie en in de gevan
genissen; idem in erkende krankzinnigen-gestichten; de
rijksloodsen, enz.zeevarenden, zeevisschers en binnenschip
pers; verpleegden in koloniën van weldadigheid of bedelaars
gestichten.
Morey greep een hunner in den kraag en wierp hem terug.
„Hier, in dezen winkel, is alles wat ik bezit, mijn eigendom zal ik
tot mijn laatsten bloeddroppel verdedigen. Ik kan .niet tegen de
overmagt, en daarom geef ik toe dat drie of vier personen mijn
huis doorzoeken, maar ik wil niet bestolen worden!"
Op deze laatste krachtige woorden volgde onder de indringers
een gemompel van onwil, maar de verstandigsten begrepen dat de
spreker gelijk bad. Ook waren er onder het volk enkele lieden uit
boogeren stand, die, kalmer gestemd, begonnen in te zien, dat deze
huiszoeking eene zeer onwettige was. Met behulp van dezen werden
dan ook allen uit den winkel verwijderd. Slechs vijf personen
bleven daar binnen en begonnen hunnen ontdekkingstogt. Daar
Morey ze geleidde, is bet te begrijpen dat zij niemand vonden en
dat al hunne pogingen vruchteloos bleven. Toen het volk van
zijne afgevaardigden had vernomen met welken onvoldoenden uitslag
zij bun onderzoek hadden geëindigd, ontstond er een luid en dreigend
gemor, en toen diezelfde reusachtige ouvrier uitriep „j'ai vu entrer
cette femme, en fomjons la porte, mes amis!" en zichzelven eenen
weg baande door de menigte tot vlak voor de bedreigde deur, toen
kende de woede van 't gepeupel geen grenzen meer; het geloofde
bedrogen te zijn, en wilde zich overtuigen of zich wreken. De
geringe beletselen, die de straat van Morey's winkel scheidden, waren
weldra verbroken en de woeste menigte stroomde naar binnen. In
een oogenblik was door die talrijke oogen, daor die vele handen
het geheele huis doorzocht en Nina gevonden. In flaauwte lag ze
op den grond in bare schuilplaats. Ruwe, woeste handen grepen
haar aan; de pijn bragt haar in 't leven terug. Toen zij zich om
ringd zag van zoo vele vijandige gezigten; toen zoo menige sterke
arm tegen haar werd opgeheventoen zoo menige vervloeking tegen
haar gerigt, in haar oor weerklonk, toen was hare angst vreeselijk
om aan te zien. Hare oogen puilden uit haar hoofd; ze wilde
schreeuwen, gillen, en de stem weigerde haar hare dienst; haar
boezem hijgde, hare voeten bewogen zich niet, zij liet zich half slepen,
half dragen.
„In naam des koningsGij zijt mijne gevangeneklonk nu eene stem.
De polieie kwam, zoo als altjjd, laat, maar toch nog tijdig genoeg
om haar voor verdere mishandelingen van het gepeupel te vrijwaren.
Eene onafzienbare luidruchtige menigte vergezelde Morey en Nina
naar de gevangenis.
De zamenzweerders vonden hun verdiende loon.
Weken later was er een vreemd schouwspel te zien in eene der
kleinste cafés van de porte St. Martin. Voor geringen prijs kon
men daar zieneene vrouw, hall idioot, op wier lippen eene zelf
voldane glimlach speelde.
Nina genoot hare beruchtheid. Als een wild dier werd zij aan
i het volk vertoond„Dit is de maitresse van Fiéschi, den Koninsg-
I moorder!"