wordt geklaagd, hebben we reeds in een vorig nommer
gemeld. Overigens merken we ook als oorzaak van de
schaarschlieid der politieke nieuwstijdingen op de krachts
vermindering van Keizer Napoleon, waardoor Frankrijk
niet meer zooals vroeger het grootste gewigt legt in de
schaal der buitenlandsche politiek. De Keizer is oud; hij
neigt ten grave en alles in Frankrijk verkeert onder den
indruk der onzekerheid van de toekomst. De vrees voor
oorlog, vroeger uit een daarheen geworpen keizerlijk woord
afgeleid, bestaat thans niet meer; maar des te meer vestigt
zich de blik op den staatkundigen horizon, om te zien
welk een verschijnsel zich daar zal openbaren. Uitbreiding
van volksregten, algemeenheid van het kiesregt, bevorde
ring der belangen van werklieden, vermindering der staande
legers, ziedaar de groote vragen van den dag, wier
beslissing van de naaste toekomst wordt verwacht.
De heer J. A. van Yiegen is eervol ontslag verleend als
commies der posterijen 2de klasse.
De ruime zaal van den heer Möller alhier was jl. Don
derdag avond eivol. De uitnoodiging tot eene zamenkomst
van belastingschuldigen in den Hoofdelijken Omslag dezer
gemeente had weêrklank gevonden. De heer D. Dekker
opende, als eerste onderteekenaar der oproeping tot deze
vergadering, de bijeenkomst met eene duidelijke uiteen
zetting der zaak. Hij herinnerde aan hetgeen de Raad
dezer gemeente gedaan heeft om het dreigend gevaar,
afschaffing der verbruiksbelastingen en aanzienlijke ver
hooging van den Hoofdelijken Omslag, af te weren. Hij
deelde mede, dat de Gemeenteraad in zijne zitting van
Dingsdag 11. tot inzending van een adres aan Ged. Staten
had besloten en deed uitkomen, dat het ondersteunen van
die poging door belastingschuldigen en kiezers van groot
belang is te achten, ter afwending van het gevaar dat ons
dreigt. Het voorstel, door spreker gedaan, om aan den
minister van Binnenl. Zaken een adres te zenden, met
betuiging van adhaesie aan het. verzoek van den Gemeente
raad, wordt door de talrijke aanwezigen bij acclamatie
goedgekeurd.
Door den heer P. Groen wordt daarop voorlezing
gedaan van een concept-adres, dat almede bij acclamatie
wordt goedgekeurd. In dit adres wordt: 1°. adhaesie
betuigd ten aanzien der handelingen van den Gemeenteraad;
2°. het verzoek van den Raad ondersteund om de ver
bruiksbelastingen in 1870 te blijven heffen; en 3°. de
wensch geuit om voor deze gemeente, met het oog op
den exceptionelen toestand waarin zij verkeert, eene uit
zonderingswet te verkrijgen, waardoor het haar mogelijk
wordt gemaakt op den duur de verbruiksbelastingen té
behouden.
Eenige heeren voeren nog het woord. De heer Aberson
doet mededeeling van het adres, dat ten vorigen jare door
622 ingezetenen bij den toenmaligen minister van Binnenl.
Zaken is ingediend. Hij stelt voor, afschrift van dit adres
te hechten aan dat hetwelk thans zal worden verzonden,
of in de geleidende missive naar het adres van 1868 te
verwijzen. De talrijkheid der vergadering liet niet toe dit
voorstel geregeld te behandelen en bijvalsbetuigingen werden
zoowel aan het eene als aan het andere deel des voorstels
geschonken.
Op algemeen verzoek werd eindelijk overgegaan tot de
onderteekening van het adres, dat staande de vergadering
van circa 180 handteekeningen voorzien werd. Thans
circuleert het in de gemeente en, naar wij vernemen,
neemt het aantal onderteekenaars aanmerkelijk toe.
Naar wij vernemen, is van de drielingen, die voor
eenige weken alhier werden geboren, een, het oudste
zoontje, overleden.
De telegraafkantoren der Holl. Spoorweg-Maatschappij
zijn gedurende de winterdienst geopend als volgt:
Alkmaar, Amsterdam, Delft, 's Ilage, Haarlem, den Helder,
Leiden, Rotterdam en Schiedam van 8 u. voor- tot 10| u.
namiddagsde overigen van 8 u. voor- tot 1 u. namiddags
en van 3 tot 10 ure namiddags.
Tot procureur bij de arrondissements-regtbank te
Nijmegen is benoemd mr. J. C. J. Riveaux, advocaat, als
mede regter-plaatsvervanger in die regtbank.
Tot griffier bij het kantongeregt te Edam is benoemd
de heer mr. C. W. A. van Haersolte, advocaat te Zwolle,
en bij dat te Enkhuizen mr. F. Uytenboogaart, advocaat
te Utrecht
Benoemd zijn: tot dijkgraaf van het waterschap de
Purmer G. J. Versteegh; tot dijkgraaf van den polder
Baarsdorpermeer K. Koster Rz.; tot heemraden van het
ambacht van West-Friesland, genaamd Drechterland, van
wege de Zuider-Kogge, J. C. Bast, en wege de Wester-
Kogge P. H. Spaans; tot heemraad van den polder West-
zaan C. Strieming; tot dijkgraaf van den polder Oostzaan
J. Dozy; tot heemraden van het ambacht van West-Fries
land, genaamd de Vier Noorder-Koggen, van wege de
Medemblikker Kogge, G. Smit, en van wege de Hooge-
wouder Kogge, A. Bakker; tot dijkgraaf van Zeeburg en
Diemerdijk (Noordholland en Utrecht) M. C. van Pellecom.
Aan het provinciaal gouvernement van Noordholland
is il. Donderdag o. a. aanbesteed: 1. Het vergrooten en
verbeteren van de haven op het eiland Marken; minste
inschrijver de heer C. Blankevoort te Monnikendam, voor
17,478. 2. Het vergrooten van de kerk der Hervormde
gemeente te Huizenminste inschrijver de heer D. B. Orak-
king te Bussem, voor 8500. Voorts is herbesteed het
bouwen van eene pastorie voor de Hervormde gemeente te
Ransdorp; dat werk is ingezet voor 6000, verhoogd met
100, afgemijnd voor 7700 door gebr. Meijer en Lempes,
te Amsterdam.
Beroepen bij de Evang. Luth. gemeente te Middel
burg, ds. J. A. Heiwig, pred. bij de Herst. Luth. gemeente
te Ënkhuizen.
Bedankt voor het beroep naar de Herv. Gemeente
te Enkhuizen door ds. W. Koelman.
Het kiescolllegie der Herv. gemeente te Alkmaar
heeft, ter beroeping van een predikant, een twaalftal, ver
volgens een zestal en daaruit het volgende drietal van
predikanten opgemaakt, als: M. Cohen Stuart, te Rotter
dam, J. C. K. Nonhebei, te Muiden, J. Kraijenbelt, te
Heemstede.
Viertal bij de Doopsgezinde Gemeente te Zaandam
(Westzijde Friesche gemeente): ds. R. Brouwer, te Barsin-
gerhorn; S. Cramer, te Zijldijk; P. W. Feenstra, te Dan-
tumawoude, en W. Wijbrands, te Edam.
Jl. Woensdag avond ontwaarde men te Texel, dat
een vaartuig op de Zuiderzee op een der gevaarlijkste
banken was vastgeraakt en de opvarenden in levensgevaar
verkeerden. Al spoedig begaven de visscliers zich met
hunne schuiten naar de gevaarlijke plaats en zij mogten het
genoegen smaken, na veel inspanning, niet alleen menschen-
levens, maar ook schip en lading te redden. Het werd in
de haven gebragt en bleek te zijn schipper Betlehem,
komende van Harlingen met eene lading aardappelen naar
het Nieuwediep.
Naar wij vernemen, zal in Maart 1870 te Krommenie
eene tentoonstelling worden gehouden van bloeijende bol-
knolgewassen enz., uitgaande van en beschermd door het
departement Krommenie der Nederlandsche-Maatschappij
ter bevordering van Nijverheid en onder directie van de
heeren Groenewegen Co., te Amsterdam. Hiervoor zijn
uitgeloofd 4 gouden, 12 verguld-zilveren, 14 zilveren en
5 bronzen medailles. Van verscheidene departementen,
corporatiën en particulieren worden blijken van bijval en
ondersteuning ontvangen, zoodat deze tentoonstelling belooft
goed te zullen slagen.
Burgemeester en wethouders van Amsterdam hebben
het nuttig en noodig geacht hunnen stadgenooten te herin
neren, dat zij tegenwoordig niet mogen zwemmen noch
zich baden op verboden plaatsen.
Door de arrond.-iegtbank te Amsterdam (correctionele
kamer) zijn Donderdag twee personen tot eene cellulaire
gevangenisstraf van 6 maanden en eene geldboete van 50
veroordeeld, ter zake van onwilligen manslag. De veroor
deelden hadden den 24 Sept., met eene zwaar beladen
handkar met groote vaart de Muntsluis afrijdende, iemand
overreden, die twee maanden later tengevolge der beko
men wonden is overleden. In de vorige week zijn door
dezelfde regtbank drie personen, insgelijks wegens onvoor-
zigtig rijden, tot cellulaire gevangenisstraffen van 8 en van
3 dagen veroordeeld.
De regtbank te Rotterdam heeft jl. Donderdag een
gehuwde vrouw, op aanklagt van haren echtgenoot, tot een
gevangenisstraf van 8 dagen veroordeeld, ter zake van door
haar gepleegd overspel.
Te Utrecht overleed jl. Woensdag mr. B. C. J.
Visscher, procureur-generaal bij het Prov. geregtshof te
Utrecht.
Jl. Donderdag heeft het Prov. Geregtshof te's Her
togenbosch uitspraak gedaan in zake H. J. J. Mockaarts,
oud 36 jaar, gepensioneerd maréchaussee, geboren te Haar
lem, laatst boekverkoopersbediende te 's Hertogenbosch,
beschuldigd van moord op den persoon van E. van der
Steen, en hem veroordeeld tot de straffe des doods, uit te
voeren binnen meergenoemde gemeente.
Een zekere Vissers te Beekbergen had zich in den
omtrek vermaard gemaakt als wonderdokter. Om zijn
wetenschap magtig te worden had hij nooit een enkel boek
opgeslagen, niets geleerd, niets onderzocht en zich natuur
lijk ook nooit aan een examen gewaagd of een patent van
zijn beroep aangevraagd. Toch fabriceerde de man poeders,
zalven, en wie weet wat al meer tegen allerlei kwalen.
Zelfs verkocht hij Franschen brandewijn a 1,80 het
fleschje, waartegen wordt niet gemeld. Deze vrijbuiterij op
het gebied der wondertheologie zou er mee door kunnen
gaan, maar op dat der medicijnen zou het voor de goede
liên wat al te gevaarlijk worden, waarom de dilettant-dokter
dezer dagen voor de regtbank te Arnhem is geroepen en
veroordeeld tot 3 maanden zitten en het betalen van een
paar boeten.
Te Wijhe is bij het uit den hooiberg balen van eenig
hooi om dit aan de koeijen als voeder toe te dienen, uit
het hooi te voorschijn gekomen het lijkje van een pas
geboren kind, hetwelk bijna finaal door de ratten was
verslonden. De justitie doet onderzoek.
Ook heeft de storm van de laatste dagen zijne
slagtoffërs geëisclit. Schipper v. d. Ploeg is den 16 dezer
met zijn tjalkschip, beladen met talhout en met bestemming
op Amsterdam, van Stavoren uitgezeild en in den storm
gebleven. Er is geen twijfel aan, of man, vrouw en vijf
kinderen hebben hun graf in de golven gevonden.
De heer Sypesteyn, zegt de Friesche Courant, die in
den regel de Kamer verveelt door zijne langdradigheid en
die in zekeren zin de leemte aanvult door het verdwijnen
van den heer Wintgens ontstaan, had jl. Vrijdag eens het
genoegen de Kamer te amuseren en door zijn betoog, dat
de grondslag van ons leger niet deugde, of, om duidelijk
te zijn, dat het schoeisel van den soldaat te zwaar was.
Hij noemde het schoeisel eene hoofdzaak, wat niet weinig
den lachlust der vergadering opwekte. Wanneer de heer
Sypesteyn zich herinnerd had, hoe dikwijls hij bij zijne in-
terpellatiën of beschuldigingen tegen de regering werd
overtuigd van ligtvaardigheid, hij zou misschien het nut
ingezien hebben van vast in zijn schoenen te staan
en hoogst waarschijnlijk niet afgedongen hebben op de
zwaarte van het bekende schoeisel. Overigens kan men
zich wel verklaren dat iemand, die gewoon is op parle
mentair gebied daar heen te sluipen en als op kattepootjes
uit den schuilhoek ten aanval te springen, een afkeer heeft
van compagnieschoenen. Een geestig journalist verwonderde
zich, dat de geachte spreker uit de residentie niet een paar
dier schoenen had meêgebragt, om zoodoende zijn betoog
gewigt bij te zetten, gelijk eenmaal minister Casembroot,
om te toonen, dat de soldaat waarlijk niet te veel voedsel
kreeg, een commiesbrood op de ministers-tafel in stukken
sneed. Had evenwel de heer Sypesteyn een dergelijke
buitensporigheid begaan, wij stellen ons de mogelijkheid
voor, dat de leden der Kamer waren uitgevallen in eene
bravour-aria:
//Dat zijn de schoenen, de schoenen, de schoenen,
»Dat zijn de schoenen, de schoenen van den soldaat."
op de bekende vois uit de //Groothertogin van Géroltstein."
Behalve de spoorwegramp van jl. Zaturdag bij Hee
renveen voorgevallen, had nog een ander ongeluk op den
spoorweg plaats, en wel daar, waar de straatweg van Sneek
naar Leeuwarden den spoorweg kruist. Een voerman met
een ledigen wagen van Leeuwarden komende, passeerde
dat punt, toen een aankomende locomotief tegen het rijtuig
van achter aanstoomde en het vernietigde. Het paard ge
raakte op hol, de voerman is er vrij goed afgekomen. Naar
men verzekert, was de weg niet afgesloten toen de loco
motief passeerde.
Ouden van dagen herinneren zich niet te Meppel,
ooit zooveel wilde zwanen gezien te hebben, als zulks te
genwoordig het geval is. Ze zwemmen met geheele koppels
over de uitgestrekte watermassa, die zich als een zee over
onze landen uitbreidt. De jagers maken er sterk jagt op
hoewel het uiterst moeijelijk gaat, ze onder schot te krijgen.
De moeite wordt evenwel ook bij slechts tamelijke vangst
goed beloond, daar ze voor het stuk tot zelfs 3.50 ont
vangen, ter expedieering naar onze fabrieken van pelterijen,
die er zeer op belust zijn.
Per telegraaf is reeds kortelijk melding gemaakt van
eene verschrikkelijke gebeurtenis, in den Stillen Oceaan
voorgevallen. Een Fransch schip, de Moaroa, beladen met
Polynesische koelies, op de Gibert-eilanden bij wijze van
roof aan boord genomen, was op zijne reis naar Tahiti,
toen deze ongelukkigen zich begonnen te verzetten tegen
hunnen overvoer. Om hen te straffen voor een opstand,
die ten volle geregtvaardigd was door hunne onverklaarbare
ontvoering, deed de bemanning het dek van het schip
springen, waardoor het grootste gedeelte der koelies gedood
werd en verdronk.
Zie hier de voornaamste bijzonderheden:
//De Moaroa was van Tahiti met eene lading katoen naar
Auckland vertrokken, en moest op de terugreis Austra
lische koelies (arbeiders) overbrengen. Na de katoen te
Auckland gelost te hebben, zette de Moaroa koers naar
het eiland Byron, waar de kapitein te vergeefs trachtte
de inboorlingen te overreden, bij hem aan boord te komen.
Drie dagen later kwamen wij in de nabijheid van het
eiland Peru, maar daar een blanke, die op het eiland
Byron woonde, drie personen uitgezonden had om den in
boorlingen te verwittigen dat wij behoefte aan menschen
hadden, is niemand aan boord gekomen. Den volgenden
morgen ontmoetten wij de driemast bark Annie, van Mel-
bourne, die 150 Kanaques aan boord had, maar geen
water. De kapitein maakte toen schikkingen om deze
inboorlingen naar Tahiti over te voeren. Na ze aan boord
genomen en tevens eene hoeveelheid kruid van de Annie
gekregen te hebben, zetten wij koers naar het eiland Hope.
Twee groote kano's kwamen langs boord met 37 Kanaquen,
die allen bij ons bleven. Den volgenden dag kwamen nog
19 Kanaquen aan boord. Ten 4 ure namiddags zetten wij
koers naar het eiland Byron. Dit eiland voorbijstevenende
namen wij nog 68 Kanaquen in en daarna wendden wij
den boeg naar Tahiti. Alles scheen rustig te zijn, maar
het dek was overvuld, ongeveer 300 menschen waren daar
bijeen. De mannen der wacht bevonden zich op het
achtergedeelte van hst schip en waren bezig met planken
gereed te maken voor een op te rigten schutting tusschen
de peiltafel en de koebrug, toen eensklaps de Kanaquen op
het achtergedeelte toeschoten en mijne wacht aanvielen.
Ik stond toen bij de deur der kamer, vanwaar ik een
Kanaque den heer Lattin met een bijl zag dooden. Ik
greep een karabijn om den kapitein ter hulp te komen,
maar het was te laat; hij had een sneê met een mes op
den rug en een in het aangezigt gekregen, waardoor hij
onmiddelijk bij de deur zielloos neêrviel. Behalve de
messnede had de kapitein nog een verschrikkelijken bijlslag
in het aangezigt gekregen. Die bijl was door een der
inboorlingen gestolen uit de kist met gereedschap, die op
het dek stond.
Wij hebben de kamer tegen al de Kanaquen verdedigd,
en ik ben overtuigd dat wij er in zouden geslaagd zijn
dadelijk weêr het schip te bemeesteren, indien wij goede
wapenen hadden gehad. Toen wij eenmaal in de kamer
waren hebben de Kanaquen ons daar geblokkeerd door er
steenen van de keuken voor te werpen en de openingen
en de luiken te bedekken met alles wat maar op het dek
aanwezig was; zij hadden zelfs het stagzeil opgenomen om
het voor de opening te leggen, maar wij beletten hun dit
met onze karabijnen. Ik was besloten het schip te her
nemen, maar deze taak was niet zoo gemakkelijk te vol
brengen met twee geweren en een revolver die niet afging.
Toen besloot ik een wanhopigen stap te doen, namelijk het
dek in het midden van het schip te laten springen en
vervolgens bij de wanorde, die daaruit zou ontstaan, mij
door den rook heen te werpen om weêr meester van het
schip te worden.
Wij hadden van de Annie 45 blikken doozen met kruid
gekregen, elke inhoudende een halven liter. Vier-en-dertig
daarvan stortte ik in een ledig vaatje, en na matten en
zeildoek daaronder geplaatst te hebben, om het tusschendek
te vrijwaren, maakte ik van andere doozen nog een loop
van kruid van het vaatje tot het groote vak van de koe
brug. Vervolgens gaf ik bevel dat al het scheepsvolk zoo
spoedig mogelijk in het achterdeel naar beneden zou gaan,
omdat men van daar na de ontploffing vermoedelijk op
het dek kon komen en niet op mij behoefde te wachten;
ik wist zelf niet wat mij zoo digt bij de uitbarsting zou
kunnen gebeuren. Maar ik was vol vertrouwen en nog