1870. N°. 28. Zondag 6 Maart. 28 Jaargang. Wat onze Vaders er van dachten. Uitgever A. A. BAKKER Cz. B I V E V L A IV D. HELDERSCHE EV VIEUWEDIEPER COURANT, „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. boimementsprijs per kwartaal1.30. M franco per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Woensdag den 9 dezer vertrekt de Mail over Triest naar Oost-Indië, China en Japan. In den regel is de Held. en Nieuwedieper Courant geene vriendin van polemiseren. Men zal er haar dan ook niet ligt op betrappen, dat zij strijd voert met andersdenkende bladen. Eene polemiek met de «Nieuwe Noord-Hollander," of met eenig conservatief blaadje uit de buurt heeft niets, wat ons aanlokt. Die heftige toon, dat personeele, waartoe men onvermijdelijk schijnt te moeten vervallen, moge het vecht-instinct van sommige geblaseerde courantenlezers vleijen, wij voelen weinig roeping voor de rol van «Pat the Irishman and heavy Johnny," de beroemde boksers, vechtende voor het genoegen van het publiek. Maar, wanneer wij in welwillende vormen een verschil trachten op te lossen tusschen ons en een blad, welks rigting wij in 't algemeen deelen, en alle persoonlijke recriminatiën van dien strijd zijn uitgesloten, dan meenen wij, dat wij bij onze lezers ons niet behoeven te veront schuldigen, als hetzelfde onderwerp een langere reeks van hoofdartikelen doet geboren worden. Alleen hebben onze lezers van ons het regt te vorderen, dat onze artikelen een geheel vormen voor hem, die niet in de gelegenheid is te lezen, wat de tegenpartij heeft aangevoerd. Meent dan de schrijver van de ons bestrijdende artikelen in de Alkmaarsche Courant, dat wij zijne argumenten niet methodisch en categorisch beantwoorden, hij moge dit toeschrijven, aan onze overtuiging, dat onze eerste pligt is, die tegenover onze lezers. Dat deze van ons eischen een overzigt der quaestie en dat dit kader, hoe ruim ook, ons dikwerf dwingt tot zelfbeperking in polemische uitstapjes. De staatsregeling van 1798, dat redenerende staatsstuk, heeft niet alleen de algemeene regelen van staatsbestuur vastgesteld, zoo als in onze tegenwoordige grondwet geschiedt, maar in betoogenden en onderwijzenden trant, daarbij de argumenten en motiven gevoegd, die het «Bataafsche volk" tot deze regeling der verschillende takken van staats bestuur hebben bewogen. Indien al deze vorm ongeschikt moet worden geacht voor eene wet, zij heeft ten minste dit voordeel, dat zij ons vergunt een blik te slaan op de beginselen, die onze vaderen leidden bij het vaststellen van enkele artikelen. Zoo zegt art. 64 der Algemeene beginselen: «de onder- stand tot de noodwendige behoeften van den staat is eene «geheiligde schuld van ieder burger, ter vergoeding der bescherminge, welke hij geniet. Deze toelage, met de «meest mogelijke bezuiniging ingezameld, wordt door alle «Burgers, naar evenredigheid hunner vermogens,gedragen. «Hij, die dezelve opzettelijk ontduikt en kort, is eerloos." In het laatste nummer der Alkm. Courant verwijt ons de schrijver, dat wij hem bedoelingen in den mond hebben gelegd, die hij niet heeft gehad, die hij niet heeft gewild. Zoo heeft de A. C. schrijvende: het is billijk, dat ieder betale naar zijn vermogen, niet gemeend: in evenredigheid met zijn vermogen. Wij dachten het, en hebben ons dus vergistmet bijna alle lezers, vreezen wij, want niet alleen dat de beteekenis van vermogen fortuin, meer voor de hand ligt, dan die van «zalilungsfahigkeit" (om een Duitsch woord te bezigen, waar wij het Hollandsche niet vinden) maar dit laatste is eene wetenschappelijke abstractie, waar voor geen Nederlandsch woord bestaat, tenzij men ver mogen" bezige, en dan... verkeerd begrepen wordt. Maar in elk geval, de A. C. moge het dan anders bedoelen, de staatsregeling van 1798 zegt wel degelijk «in evenredigheid hunner vermogens. Maar zij geeft daarvoor een oneindig beter argument, dan onze zuster uit Alkmaar, die dan trouwens zoo als uit de laatste ophelderingen blijkt, die evenredigheid niet wilde verdedigen. Het Bataafsche volk beweert niet, dat het billijk is, belastingen op te leggen in evenredigheid met het vermogen der burgers, het vindt betaal, omdat gij hebt" geen argument, maar stelt zich op veel hooger standpunt. Het stelt de belangen van allen boven die van enkelen. Het eerste belang van allen is de handhaving van den staat. «Het oppergezag is het regt der gansche maat schappij over elk harer leden, over het grondgebied, dat zij beslaan en over alle voorwerpen, waarin hunne belangen betrokken zijn." (art. 9) Zoo kent het aan den staat het regt toe op alle voorwerpen"boven de regten, van den eigenaar op zijne goederen, erkent het het hoogere betere regt van den staat op diezelfde goederen. Zoo heeft dan de staat op het geheele fortuin der burgers regt en eischt daarover de beschikking, op bepaalde voorwaarden van vertegenwoordiging en contröle. Nu wordt het een misdaad iets aan den staat te onttrekken, die nog betere-regten heeft dan den eigenaar; eene zaak aan den eigenaar ont nemen, heet: diefstal; erger dan een dief, is hij, die den staat belemmert in de uitoefening zijner hoogere en betere regten; hem verklaart het Bataafsche volk «eerloos!" Zoo wordt belasting opbrengen eene heilige, maatschappelijke pligt, gelijk de liefdadigheid jegens natuurgenooten een goddelijke pligt is. En even als de Mozaïsche wet voor schreef: geef het tiende uwer inkomsten aan de armen, zoo kan de staat zeggengeef mij een evenredig deel van uw vermogen. Omdat de liefdadigheid eischen mag: geeft alles den armen, omdat het hoogste maatschappelijk belang zeggen kan: geeft alles den staat, daarom alleen kunnen beiden, èn godsdienstzin èn maatschappelijke pligt zeggen geeft een evenredig deel; hij die regt heeft om alles te vragen, mag zich met een deel vergenoegen, zoo hem dat behaagt! In ons oog moet dit standpunt worden ingenomen door ieder, die een belastingstelsel verlangt, dat lasten oplegt evenredig met der burgers vermogen; men beroepe zich op het regt van den staat om alles te eischenmen zegge het geheele maatschappelijke kapitaal staat ter beschikking van den staat, gebruikt zij er slechts een tiende, een twintigste van, welnu, gelijk het maatschappelijk vermogen is de som van al de bijzondere fortuinen, zoo is ook een tiende, een twintigste, de som van de tiende en twintigste deelen aller bijzondere fortuinen. Maar men scherme niet met de «billijkheid!" met een vaag, onbestemd gevoelen! Billijk is, wat in elk bijzonder geval regtvaardig is", zegt de A. C., en ontkent, dat billijkheid eene zaak van gevoel zoude zijn. Waarom dan niet teruggekeerd tot de kinderen-doorhakkende vonnissen a la Salomo, of de regt- spraak onder den eik te «Dortmund op de roode aarde?" Waartoe dan wetboeken, indien billijkheid voor elk bijzonder geval regt kan scheppen? De aangehaalde regtsregel is in ons oog familie van de kwaadaardige spreekwoorden men noemt geen koe bont of er is een vlekje aan," «soort zoekt soort", enz., die in den vorm van levenswijsheid, menschendwaasheid gieten. Wie beoordeelt of iets billijk is of onbillijk? Het geweten van een persoon, en zoo hij dwaalt? Dan wordt billijkheid: willekeur. Maar in geen geval is het antwoord op de vraag: «is dit billijk?" dit is billijk; zooals men zegt dit is regt, maar hoogstens dit schijnt mij billijk; eene subjective meening, eene zaak van gevoel. En wil men eene definitie van regt, en zegt men: ook regt is subjectief in dezen zin, wij erkennen het. Maar regt, het zij dan beschreven, of door gewoonte ontstaan, is de volksovertuiging en staat zoo ver boven billijkheid, als de overtuiging van allen staat boven die van een enkelen. Wordt het regt, zooals men dat noemt, in een bepaald geval onbillijk, dan gebruikt men eene oneigenlijke spreekwijze: dan is het geen regt meer, maar evenmin eene onbillijkheid, dan is het onregt" Wij zagen, hoe onze vaderen van de Bataafsche Republiek dachten over deze zijde van de quaestie, in een laatste artikel zullen wij nagaan, wat zij dachten van de theorie «vergoeding van bewezene diensten." Voerden wij met den schrijver in de A. C. een juridisch dispuut, wij zouden wenschen te vragen, of de aangehaalde regtsregel niet geheel iets anders meent, dan de A. C. haar hier wil doen zeggen. Of zij niet slaat op de praetoriaanschc wetgeving in tegenoverstelling van het strenge regt, ongeveer zoo als nog de Engelschen onderscheiden tusschen de Gourts of equity'* en de Courts of common laio Of er dan niet mede gezegd isbillijkheid m iemands gevoel van regtvaardigheid in een bepaald geval, is de bron van regt de regtsovertuiging van allen in gelijksoortige gevallen? Dat de r^sovertuiging ontstaat uit de som der subjective meeningen, die zeggen: „dit is billijk?" HELDER en NIEÜWEDIEP, 5 Maart. In het Britsche Lagerhuis is dezer dagen een besluit gevallen, dat, ofschoon juist niet van groot staatkundig belang, toch verdient vermeld te worden als een aanmer kelijk feit. Het goldt het voorstel, door den heerTorrens gedaan, strekkende om van staatswege ondersteuning te verleenen ten behoeve der landverhuizing, als middel tot leniging van den nood der werkende klassen. Vermindering van het pauperisme was het doel des voorstellers en als zoodanig verdiende het de noodige waardeering. Bij de rege ring, zoowel als bij de leden van het Huis was de opinie echter niet gunstig gestemd ten aanzien van dat voorstel met 158 tegen 48 stemmeu werd het dan ook verworpen. Maar toch heeft de voorsteller deze zelfvoldoening, dat hij de aandacht op deze zaak gevestigd heeft; dat van de zijde van particuliere vereenigingen het doel, door hem beoogd, wordt bevorderd en dat met belangstelling wordt uitgezien naar alle geschikte middelen om de volksarmoedete bestrijden. De laatste dagen zijn niet bijzonder rijk aan belangwek kend staatkundig nieuws. Alleen St. Domingo levert eene bijdrage, die niet van gewigt is ontbloot. De bevolking zoo wordt van daar gemeld heeft met groote meerder heid besloten, dat deze republiek behoort ingelijfd te worden bij de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Als blijk van de meerdere toenadering tot de groote Unie is dit feit zeer belangrijk; welligt blijft dit voorbeeld niet zonder invloed op de stemming der bevolking van het eiland Cuba. Het departement Helder der Maatschappij tot Nat van 't Algemeen hield gisteren avond in het lokaal Tivoli eene buitengewone wintervergadering. De spreekbeurt werd ditmaal door den voorzitter, den heer Joh. Dyserinck, vervuld. Spreker schetste op onderhoudende wijze het menschelijk geluk als afhankelijk, niet van omstandigheden vau buiten, maar alleen van eigene verstandelijke en zedelijke ontwikkeling; deed uitkomen hoe gebrek aan dien geestelijken schat, ook bij het bezit van stoffelijken rijkdom, verveling, ontevredenheid en onvoldaanheid te weeg brengt; teekende op geestige wijze de geestelijke armoede der menschen in de mededeelingen van enkele der hoofdbepalingen van een concept-reglement voor een sociëteit ter behandeling der praatjes van den dag, en deed, terugkeerende tot de ernstige beschouwingen, waartoe zijne lezing ruimschoots aanleiding gaf, uitkomen de heerlijke vruchten, die het voor staat en kerk, voor maatschappij en huisgezin hebben zou, indien meer werd gewoekerd met den tijd, indien de vrije uren meer degelijk, meer tot nut van 't algemeen werden besteed. Wij vernamen uit den mond des sprekers, dat deze rede, voor de pers bestemd, eerlang het licht zal zien, onder den titel van//Lessen van Levenswijsheid." Na den afloop der lezing, bragt de heer van Voornveld, lid van het bestuur, dank aan den spreker; in die betuiging van dank werd door de vergadering, blijkens hare bijvals betuigingen, gedeeld. De heer de Breuk leverde daarop de eerste bijdrage in de voordragt van een gedicht van eigene hand, getiteld: //Het Roode Kruis." In een inleidend woord, bragt de spreker hulde aan het schoone doel van den Bond, die zich het lot van den gewonden krijgsman, gedurende en vooral na het gevecht, aantrekt; hulde ook aan de poging van den heer dr. Krol, die in zijne lezing, gehouden in de vergadering van December, het schoone doel van //Het Roode Kruis" ontvouwd en krachtig heeft aangedron gen, om ook ter dezer plaatse dat pogen te steunen. De heer de Breuk schetste in zijn dichtstuk het verheven schoone van het streven van hen, die de rampen des oorlogs trachten te lenigen en prees de ondersteuning van dit echt menschlievend doel met warmte aan. De voorzitter deelde na deze voordragt aan de vergadering mede, dat de commissie, onlangs in eene werkende ver gadering benoemd, geslaagd is in het tot stand brengen van een Comité voor de oprigting van een plaatselijke afdeeling der vereeniging «Het Roode Kruis," welk Comité uit vijftien leden bestaande, is zamengesteld als volgt: mr. K. J. C. Stakman Bosse, O. A. Ulilenbeck, H. L. Oudenhoven, J. J. baron Melvill van Carnbée, R. Boomsma, D. de Lange, dr. P. Bakker, H. W. van Marle, J. W. Binkes, dr. W. Krol, Johs. Dyserinck, P. Uurbanus, Jb. Sevenhuijsen, P. C. de Winter en P. A. C. Hugenholtz. Aan de uitnoodiging des voorzittters, om tot deze afdee ling toe te treden, tegen eene jaarlijksche contributie van 1, werd door velen der aanwezigen voldaan. Vervolgens wees de voorzitter op de uitnoodiging, door de heeren D. Dekker en S. Th. Beets tot de ingezetenen gerigt, om te deelen in de poging van den bekenden letterkundige, den heer J. J. Cremer, ter bescherming der fabriekskinderen. Het bestuur van het departement onder steunde zulks en bood den aanwezigen de gelegenheid aan om staande de vergadering dit adres mede te onderteekenen. Ook aan deze uitnoodiging werd door velen gehoor gegeven. De werkzaamheden van dezen avond werden besloten met de voordragt van //Het klooster op den St. Bernard", van dr. B. ter Haar, door den heer P. Uurbanus. Aan het einde bragt de voorzitter dank aan beide heeren, die bijdragen hadden geleverd, en sloot op gepaste wijze deze vergadering. Het concert, eergisteren avond door Helder's Mannenkoor, in vereeniging met het stafmuziekkorps der Marine en HH. dilettanten gegeven met een liefdadig doel, heeft ten volle aanspraak op eene eervolle vermelding. Het, zoowel door degelijken inhoud als aangename afwisse ling, goed ingerigte programma werd op zeer verdienstelijke wijze uitgevoerd. De zeer talrijke aanwezigen betuigden dan ook aan de uitvoering der verschillende nommers, den bijval, die ruimschoots was verdiend. Aan allen, die, hetzij door zang, hetzij door muziek, hebben medegewerkt tot deze schoone uitvoering, komt toe een woord van dank voor het muziekaal genot, dat dezen avond door zoovelen werd gesmaakt. De gedachte, daardoor bovendien te hebben medegewerkt tot leniging van den nood van behoeftige plaatsgenooten, moge voor alle medewerkers aan dit concert eene streelende zelfvoldoening zijn.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1870 | | pagina 1