1870. N°. 40.
Zondag 3 April.
28 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BINNENLAND.
Madeleines Geheim.
m.
HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT,
W ij huldigen het goed e."
Verschijnt üingsdag-, Donderdag- en Zatürdag namiddag.
bonnementsprijs per kwartaalf 1.30.
franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, ff. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Woensdag den 6 dezer vertrekt, per laatstcn
trein van den Melder, de Mail over Triest
naar Oost-lndië, China en Japan.
Woensdag den 6 dezer vertrekt, per laatsten
trein van den Helder, de West-Indische mail over
St. Vazairt'.
HELDER en NIEUWEDIEP, 2 April.
Het staatkundig nieuws der laatste dagen is niet van
overwegend belang. De Spaansche Cortes, die de hand
having der openbare orde pogen te verzekeren, ook te
midden van dreigende volksberoeringen; de Noord-Ameri-
kaansche Unie, die aan de negers het stemregt toekent
het Huis der Afgevaardigden te Weenen, dat de leden uit
Gallicië en Bukowina hunne mandaten ziet neêrleggen uit
gebrek aan eendragt onder de vertegenwoordigers der ver
schillende erflanden; deze behooren tot de gewigtigste
feiten der jongstverloopene dagen.
Uit Engeland berigt men nog, dat John Bright, ten
gevolge van ongesteldheid, zijn betrekking als minister van
koophandel zal moeten nederleggen.
De winter-cursus van de Industrie-school alhier eindigde
jl. Donderdag avond. De laatste les werd vereerd met de
tegenwoordigheid van den heer burgemeester en leden van
den Baad, van de commissie van toezigt op het Middelbaar
Onderwijs in deze gemeente en van besluurderen van het
Dep. ./Helder» der Maatschappij *tot Nut van 't Algemeen
De leerlingen A. Graaf, J. Schraa en J. Nelis, die zich
door getrouw schoolbezoek en ijverige studie hadden onder
scheiden, werden met prijzen begiftigd.
De minister van Binnenl. Zaken heeft aan de directie
der Friesche en Overijsselsche Stoomboot-Reederij tot
wederopzegging vergunning verleend voor een Stoomboot-
dienst tot vervoer van reizigers, goederen en vee tusschen
Harlingen en Nieuwediep.
Het was in Februarij, de tijd van bals, soirees en diners. Ik
was dus niet verwonderd eens op een morgen mevr. Dalbris haar
fijnste lijnwaad en haar mooiste sieraden voor den dag te zien
halen voor een of andere feestelijkheid, terwijl de bedienden bezig
waren om de zalen van het hotel in orde te brengen, ten einde een
aanzienlijk gezelschap naar behooren te ontvangen. Er zou een
groot diner gegeven worden; eenige dagen later had het plaats.
Wij waren twintig in getal. Ik behoorde ook tot de gasten, want
ofschoon het gemakkelijk was om bij gelegenheid van een bal mij
naar mijn kamer te verbannen, onder voorwendsel dat ik daar niet
van hield, was het echter lastiger om voor mij een diner a part
op te dienen. Mijn vriend Bernard had men geplaatst naast een
dame, die noeh jong noch oud was; de echtgenoot van deze dame
zat aan de regterzijde van mijnheer Dalbris en weldra bespeurde ik
dat hun zoon zich moeite gaf om een gesprek te voeren met
Antoinette, zijne buurvrouw. Het diner duurde lang; eindelijk
stonden wij op. Niet wetende wat te doen, daar niemand tot mij
sprak, nam ik een boek van de tafel en ging ik zitten in een
hoek van de zaal. Naauwelijks zat ik daar of iemand ging naast
mij zitten;
het was mijnheer Bernard.
Hé! wat doet gij daar, mejufvrouw, zei hij bijna ruw.
Wel ik lees!
Natuurlijk de een of ander reisbeschrijving?
Ja, antwoordde ik blozende, want ik had zelfs den titel van het
boek niet gezien. Hij nam het uit mijn handen en begon te lagchen.
Les Misérables! een reisbeschrijving!
Hij wierp het boek ter zij; ik zeide niets.
Als ge niet laast, dacht ge, en.... aan wat? Maar ge zult ant
woorden dat ik onbescheiden ben en ge hebt geen ongelijk.
Het scheen mij zoo iets onverwachts toe, dat iemand mij aansprak
en het voorval met de ananas was inij zoo goed in herinnering
gebleven, dat ik vreesde dien vriend te verliezen en antwoordde dus
levendig; Gij zijt niet onbescheiden, mijnheer, en gij hebt gelijk;
ik dacht, maar waaraan? Weten wij altijd waarheen onze gedachten
gaan!
Altijd. Onze mijmeringen, zelfs de meest onbegrensden, hebben
een doel; het te ontkennen zou een kleine huichelarij zijn die
niemand bedriegt. Ik vraag n dus, waaraan dacht ge? ik heb niet
gezegd aan wie, let daar wel op.
Is er dan een groot verschil in? vroeg ik glimlagchende.
Een zeer grootgij zijt nog maar zoo ver van aan iets te denken
Gij raadt dat? vroeg ik op denzelfden toon.
Ik zie het, zeide mijnheer Bernard rustig.
Ik bloosde, want het was waar; de dierbare visioenen in mijn
slaap hadden geen bepaalde gestalte.
Onderwerpen tot nadenken ontbreken mjj nietde stelling waarin
Het departement Helder der Maatschappij tot Nut
van 't Algemeen besloot gisteren avond de reeks zijner
buitengewone vergaderingen in dit saizoen. Despreekbeurt
werd ditmaal door den heer D. Dekker vervuld. Spreker
herinnerde aan de nu drie jaren geleden plaats gehad
hebbende uitgave van het werkje, getiteld: //Een kruistogt
tegen eene vijandin van het schoone geslacht. Open brief
aan de dames van Nederland, door Alphonsus (uitgave
van den heer L. A. Laurey alhier).» De schrijver dier
brochure was daarin te velde getrokken tegen de Mode
zucht der dames en wilde eene vereeniging tot stand brengen
onder de ongehuwde heeren, ten einde de slaafsche na
volging der mode door de dames met de ten dienste staande
middelen te bestrijden. Naar aanleiding dier brochure
zoo verzekerde spreker waren onderscheidene brieven,
vooral van dames, bij den uitgever ingekomen. Eenige
daarvan las hij voor. De meeste bevatten heftige aanvallen
tegen Alphonsus, die het gewaagd had de navolging der
mode in zulk een ongunstig licht te stellen. Een vader
van 7 (zegge zeven) ongehuwde dochters had echter niet
alleen volkomen vrede met het prediken van bedoelden
kruistogt, maar verzekerde in zijnen brief, dat hij van
stonde aan der modezucht bij vrouw en dochters paal en
perk zou stellen.
Bijdragen werden geleverd door de heeren A. van Voorn-
veld en G. E. Bron; de eerste droeg voor het gedicht:
vDe Brieventasch», van laatstgenoemde: //De Meineed»,
van C. G. Withuijs.
Met een gepast woord tot sluiting der winterver
gaderingen deed de voorzitter de werkzaamheden van
dezen avond eindigen, dank brengende aan de onderscheidene
sprekers.
Jl. Woensdag had de stoker van de sleepboot
Amsterdam, Asmus, het genoegen een matroos van het schip
Nieuwe Waterweg, die van den loopplank in de haven viel,
te redden.
Hoewel de Argus te Portsmouth is binnengeloopen,
met het doel om naar Hellevoetsluis terug te keeren, is dit
schip, volgens het Vaderland, niet totaal onzeewaardig, zoo
als dezer dagen werd vermeld.
ik mij hier bevind doet mij droomen en....
Het is reeds te veel! Want uw oogen vullen zich met tranen!
dat is onbillijk! Als er overal iets is waarover men kan weenen,
dan is er overal ook iets om te lagchen; zie bier deze zaal, het is
een wereld in 't klein. Twintig menschen of duizend, het is hetzelfde!....
Maar ik zou mij vergeten door met een jong meisje te philosopheren.
Zie, mejufvrouw, zie uw tante nu eens: met lagebend gelaat, vriende
lijke oogen en schertsende taal. Beste mevrouw Dalbris! Die dame
tot wie zij die vleijerijen rigt, kent gij haar?
Neen, volstrekt niet: uwe buurvrouw aan tafel, geloof ik.
Ja, bet is een zekere mevr. Chefdebois, vroeger zeer lieftallig,
ofschoon zeer mager, waarvan baar leeftijd haar niet genezen heeft.
Haar echtgenoot, die groote heer daar, was een van de voornaamste
notarissen van Alen<;on. Hoewel reeds rijk, heeft zijn notariaat hem
groote voordeelen afgeworpen; nu heeft hij zich aan de zaken
onttrokken.
Is die kleine man hun zoon?
Ja, hoe vindt ge hem?
O! nog al aardig maar onbeteekenend. Hij heeft wel den atmospheer
van Parijs noodig om te leeren groeten en praten.
Dat onbeteekenend jongmenjcli, hernam mijnh. Bernard spottend,
is al sints twee jaren te Parijs; hij heeft een honderdduizend francs
verkwist aan allerlei dwaasheden. Zijn ouders hebben zijn schulden
betaald en hem toen weer onder hun opzigt genomen. De kleine
is tam geworden als een schaap; nu rookt hij niet meer dan
alleen des Zondags en hij kan nooit over meer dan tien franes
beschikken.
En waarom hebben mijnh. en mevr. Chefdebois, vroeg ik, lagchende
om de afschildering van den bewusten persoon, hun zoon in dit
zoo trouweloos Parijs teruggebragt?
Omdat men met een verloren zoon niet beter kan handelen, dan
door hem een eebtgenoote te geven en om hem te bewaren voor
weigeringe» van den kant van de Alemjonsche meisjes.
En voor wie zou hij dan hier zijn? fluisterde ik, mijnheer
Chefdebois junior gadeslaande, wiens nietige figuur mij meer en
meer mishaagde.
Mijnh. Bernard lachte mij uit.
Wie? vraagt ge, wie? en uw nicht dan?
Antoinettedien heer trouwen
Waarom niet? dat zal binnen een maand afgeloopen zijn.
Maar zij ziet hem heden avond voor het eerst! daarbij is hij zoo
nietig van uiterlijk, dat zijn geest ook wel niets moet zijn! Wat
een sympathie in karakter....
Daar is volstrekt geen sprake van, dwaas meisje! uw nicht brengt
vijf honderd duizend francs ten huwelijk meê; de zoon van mijnheer
Chefdebois bijna even zooveel en daarenboven aangename vooruit-
zigten, want de oude beer heeft een leverziekte, waarvan men veel
verwachting heeft. De zoon heeft slecht geleefd en zal daarom in
de toekomst beter leven.
Ik legde mijn hand op zijn arm.
Spreek zoo niet! Gij gelooft niet wat gij gezegd hebt. Wat! Is
dat dan het huwelijk 1 Maar zoodanige vereenigingen behooren tot
de uitzonderingen.
Aan G. Schuit, te Berkhout, is vergunning verleencl
tot het aannemen en dragen van de gouden medaille 3d
kl., en aan J. Tool, te Oudendijk, tot het aannemen en
dragen van het kruis Fidei et Yirtuti, hem door Z. H.
den Paus geschonken.
Te 's Hage is jl. Donderdag aanbesteed: 1°. het vol-
tooijen van de buitenhaven, het verlengen van den west-
havendam en het maken van een Paalhoofd te Ylissingen.
Minste inschrijvers waren de heeren Borst Verdoorn, te
Ameide, en van Haaften, te Sliedrecht, voor 390,000;
en 2°. de uitvoering van de werken ter verbinding der
schutsluizen, met de binnen- en buitenhavens van het kanaal
in Zuid-Beveland. Minste inschrijvers waren de heeren
van Wijngaarden en Schram, te Sliedrecht, voor perceel I
194,600, voor perceel II 148,700.
Beroepen te Oostburg (Zeeland) ds. P. K. Dommisse,
pred. te Oude Wetering.
Beroepen te Vlissingen, ds. J. A. P. Ris Lambers,
te Heeg.
Tot tweeden predikant te Coevorden is beroepen,
ds. W. Callenbach, pred. te Bergschenhoek.
Aangenomen het beroep naar de Evang.-Luth. Gem.
te Middelburg door ds. H. Ernst Jr., pred. te Medemblik.
Ds. J. de Vries, pred. te Krommenie, heeft het beroep
naar de Doopsgezinde Gemeente te Wormerveer (Zuid)
aangenomen.
Aangenomen het beroep naar de Doopsgez. Gemeente
te lip door ds. F. Goteling Vinnes, laatst predikant
te Emden.
-Jl. Zondag nam de heer G. C. Balsem, te Haring
karspel, afscheid van zijne gemeente met Philippe I 27a.
Door den kerkeraad is uit het vroeger twaalftal van predi
kanten het volgende zes- en drietal opgemaakt: Cloos, te
Wieringen; Jelgersma, te Oudkarspel; Juiigius, te Heke
lingen; Muller, te Pingjum; van Setten, te Purmerland,
en van Wijk, te Wijk aan Zee; drietal: Muller, Jungius
en van Wijk.
Integendeel, dat zijn de gewone echtverbindtenissen en het zijn
de goede. Geen gelukkige bruiloftsdagen en bij gevolg geen gelukkig
huwelijk, en ook geen illusiën te verhezenDat zijn juist de ware
gelukkigen
Neen! hernam ik levendig en tevens met een hevigheid, die mij
zelve verwonderde, want daarenboven, de zaak die ik verdedigde
was de mijne niet; zoo te spreken, is alles loochenen, is op alles
een blaam werpen! Mijnheer! beleedig toch de liefde niet!
Dat woord was mijn' lippen ontsnapt, eer ik het zelve wist.
Mijnh. Bernard antwoordde niet, maar ik voelde dat zijn oogen
op mij gevestigd waren. Daarna stond hij plotseling op en mjj
verlatende, zuchtte hijarm meisje 1
IV.
Weken zijn sints dien avond voorbij gegaan. Het huwelijk van
mijn nicht met mijnh. Chefdebois is een afgehandelde zaak; alles
is in orde, het bruidstoilet is gekozen, de afkondigingen zijn geschied,
de receptie zal zijn op den elfden Maart en de elfde Maart is morgen,
morgen trouwt mijn nicht!
Niet morgen, maar reeds binnen enkele uren, want de dag staat
voor de deur; het is vijf uur, ik heb de klok hooreu slaan, mijn
oogen hebben zich niet gesloten. Een zonderlinge opgewondenheid
heeft zich van mij meester gemaakt. Mijn hart bonst, ik ril,
mijn tanden klapperen, mijn hoold brandt, zonder twijfel is het de
koorts, maar ik voel mij evenwel niet ziek. Ik gevoel dat mij
iets heel vreemds staat te gebeuren, maar wat kan mij overkomen
Ik behoef niets te vreezen; het verlies van een dierbare is een
ongeluk, dat mij niet kan overkomen, ik ben alleen. Bovendien
heb ik niets te hopen, want ik ben alleen. Glimlagchen en tranen,
alles komt en gaat tot hen die wij, en die ons liefhebben; ik voor
mij, ik ken dit geluk, zoo groot en zoo volmaakt, niet, ik ken het
geluk niet van te beminnen en bemind te worden I
Neen, niets kan mij overtomen! Mijn bestaan zal zijn zooals het
altijd geweest is, zonder groote vreugde maar ook zonder diepe
smart; de'weg, dien ik te doorloopen heb, is een somber en smal
voetpad, waarvan de harde steenen mij onophoudelijk de voeten zullen
kwetsen, waarop ik noch de frischhéid van een schaduwrijken plek,
die herleven doet, noeh den woestijnwind die alles verschroeit zal
vinden. Geen zonnestralen, maar een altijd bewolkte hemel, dat is
mijn leven, ik zou wel willen loopen om des te spoediger aan het
einde van mijn reis te zijn.
En Antoinette? Reeds heden avond zal zij mevrouw genoemd
worden! zij zal haar huis, haar bediende, haar rijtuig hebben, zij
zal hen, met wie zij altijd geleefd heeft, verlaten hebben om te gaan
leven met een man, dien zij naauwelijks kent.
En het is aan dien vreemdeling van wien haar het weinige
dat zij van hem weet, slechts kan doen verwijderen dat zij
haar schoonheid, haar jeugd, haar gedachten, haar droomen staat
te geven?
Maar het is onmogelijk!
Er wordt geklopt aan de deur, weg met mijn droomerijen!
Mijn tante trad mijn kamer .binnen. (Wordt vervolgd.)