1870. N°. 41.
28 Jaargang.
Woensdag 6 April.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Een groot, ook een grootsch werk.
Madeleines Geheim.
EN
HELDERSOHE
NIEUWEDIEPER COURANT,
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
bonnementsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Prij» der Adrertentiën: Ven 1i regel» 80 eent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letter» of vignetten worden n«nr pln»t»mimto berekend.
Donderdag den 7 dezer vertrekt, per laatsten
trein van den Helder, de Vnil over Haraeille
naar Oost-Indië, China en Japan.
i.
Wij zijn voornemens eenige artikelen in ons blad te
plaatsen over de voorgenomene droogmaking van de
Wieringermeer. Wij vermoeden toch, dat weldra liet rap
port door de commissie tot onderzoek naar de mogelijkheid
dezer indijking zal worden publiek gemaakt. Vergissen wij
ons niet, dan zijn de namen der personen, die deel uitmaken
van deze commissie, ons borg, dat de medewerking van de
pers en die van het publiek voor deze schoone zaak zullen
worden ingeroepen, zoodra zulks mogelijk zal zijn, dat is,
nadat dit rapport zal zijn medegedeeld aan de waterschaps
besturen der omliggende landen, voor wie het in de eerste
plaats is bestemd.
Wij beginnen dus deze artikelen zonder te weten, of wij
ze zullen kunnen voortzetten; voor cijfers en berekeningen
toch zijn wij afhankelijk van de mededeelingen, die de
redactie officieus of officieel omtrent deze zaak hoopt te
ontvangen.
Aan het nut eener dergelijke inpoldering en indijking
twijfelt geen mensch. Eene oppervlakte, grooter dan de
Haarlemmermeer, te trekken binnen den kring der bebouwde
gronden in Nederland, eene ruimte aan te winnen, waar
in later tijd, naar de gemiddelde bevolkings-digtheid in
Noordholland (572,000 inwoners op de 248,000 hectaren),
eene bevolking van p. m. 40,000 zielen leven en werken
kan, is eene hoogst belangrijke zaak èn voor den staat,
die een aantal belastingschuldigen verkrijgt, èn voor onzen
graanhandel en onzen veestapel, die evenredig met den
Mevrouw Dalbris zag er ontsteld uit, hetgeen ik eerst toeschreef
aan de plegtigheid die plaats moest hebben; ik haastte mij dus te
zeggen: Is Antoinette uiet gewekt, tante? Ik ben dadelijk klaar,
ik ben van nacht niet zeer wel geweest....
Het is wel tijd om daaraan te denken! riep mevr. Dalbris,
spoedig, haast je; japon, doek, hoed! een rijtuig wacht u....
Een rijtuig? herhaalde ik verbaasd.
Haast je!
En daar het te lang zou zijn geweest om mij alles uit te leggen,
en mijn tante mij zoo ontsteld zag, dat ik onbewegelijk bleef, in
plaats van mij te haasten, toonde zij mij een briefje, dat zij in de
hand hield. Het bevatte slechts deze weinige woorden:
Ik ben zeer ziek. Laat uw nicht Madeleine in het rijtuig gaan
dat ik zend, zij moet dadelijk komen, dadelijk, want ik heb nog de
kracht om te zeggen, dat ik het wil.
L. Bemard.
Mijnheer Bemard ziek! riep ik uit. En sedert wanneer? Is
hij gevaarlijk ziek? Dat is dan het voorval, waarvan ik een voor
gevoel had, dacht ik huiverend.
Zijt ge klaar? herhaalde mevr. Dalbris, in plaats van mfj te
antwoorden.
Vfjf minuten later voerde het rijtuig mij weg, zonder dat ik de
moeite gedaan had van aan den koetsier te zeggen, waarheen hij
moest gaan.
Ik beefde, ik geloofde een ongeluk te gemoet te gaande zonder
linge aandrang van den grijsaard om mij te zien, maakte mij brandend
nieuwsgierig. Deze man, die mij had durven, die mij had kunnen
verdedigen, die het arme veriaten meisje wel had willen beschouwen
als een denkend en sprekend wezen, die man was misschien op het
punt van te sterven! Wie was hij? Welken invloed oefende hij uit
op de familie Dalbris om te kunnen schrijven: Ik heb nog de kracht
om te kunnen zeggen dat ik het wil
Ik dacht dat het rijtuig nooit zijn bestemming zon bereiken.
Wij hielden echter op in de me Blanche n°. 12.
Hier heeft men gezegd dat ik u moest brengen, zeide de koetsier,
den bok weder beklimmende.
Ik schelde aan, een oude meid deed my open.
Ik vroeg naar mijnheer Bernard.
Uw naam? was het antwoord.
Mejufvrouw Madeleine.
Kom binnen, mijn meester waeht u.
Zij liet mij een trap opklimmen, opende de deur van een net
ingerigte zaal, waarvan de blinden gesloten waren.
Het gebeurt somtijds dat in zekere ernstige omstandigheden
onbeduidende zaken, die ons moesten ontgaan, ons integendeel in
't oog springen. Zoo werd dan ook in dit oogenblik mijne attentie
getrokken door bet portret van een vrouw. Dit portret, dat aan
den muur bing, zou mijne aandacht zeker niet zóó getrokken
hebben, ware het niet van een vrouw van buitengewoon schoone
gelaatstrekken geweest. Ik was nog in de beschouwing er van
verzonken, toen de oude meid verscheen, die, komende uit een
naburig vertrek, tot mij zeide dat ik kon binnengaan.
Ik trad binnen en zag mijnh. Bemard liggen in zfjn bed; digt
nieuw aangewonnen bodem wordt uitgebreid, èn voor de
geheele bevolking, die in plaats van gronden te gaan ont
ginnen in Amerika's ,/far West", die gronden in hare
onmiddelijke nabijheid vindt; die de voordeelen der emigratie
en het zoete van t'huis blijven onder de driekleur van
Nederland als tegelijk kan genieten.
De vraag is dus niet: is de zaak goed of nuttig, maar
alleen: is zij mogelijk?
Technisch mogelijk is de zaak zeker. De droogmaking
van elke plas in Nederland is voor onze ingenieurs, sedert
de laatste ontdekkingen in de toepassing van den stoom,
eene vraag van geld. Is de zaak dus finantiëel mogelijk,
hebben de geldschieters het vooruitzigt eene billijke rente
van hun geld te zullen genieten, en kan de waarde der
droog te leggen gronden aan de kapitalisten eventueel eene
behoorlijke assurantie-premie dragen voor uitgestaan gevaar
van verlies van kapitaal, dat bij dergelijke ondernemingen
niet onbelangrijk is? dit alleen moet worden beslist.
Men maakt droog voor de derde hand, zegt men dikwerf.
De geldschieters, de eerste koopers lijden verlies, en de
winst is eerst voor de latere eigenaren. De ondervinding
heeft dikwerf de waarheid van dit gezegde bewezen. Zij,
die hun fortuin hebben gemaakt in den A. P. Polder of
in de Haarlemmermeer, zijn slechts bij uitzondering dezelfde
personen, die hun kapitaal hebben gestoken in den woesten
grond; meest ligt zelfs daartusschen nog een geslacht, dat
belangrijke verliezen heeft geleden.
De reden dier verliezen ligt voor de hand. Hetzij dat
het Rijk, hetzij dat eene particuliere Maatschappij eene
droogmaking begint, dan ligt indien wij uit hetgeen
tot nog toe geschiedde, mogen afleiden hetgeen zal gebeuren
de fout reeds in het begin, lang nog vóór den aanvang
der werken. Eene maatschappij tot droogmaking moge
finantiëel eene goede zaak geweest zijn, geweest, want
bij bet bed stond een jong man, die naar het gelaat van den zieke
met oplettendheid zijn oogen gerigt hield. Mijnheer Bemard bewoog
zich niet.
Op het geluid van mijn binnentreden keerde de doctor zich om,
en de oogen van mijn vriend rigtten zich op mij. Ik naderde. Den
angstigen blik van mijnheer Bemard, beantwoordde de doctor met:
boud u rustig, ik heb het begrepen.
Het kostte mij groote inspanning om mijne gewaarwordingen te
onderdrukken. Ik dacht een' stervende te vinden, maar vond bijna
een lijk, dat de kracht tot spreken en zich bewegen reeds niet meer
bezat. Ik wierp een blik door de kamer en bemerkte uit de om
geving, dat niets gespaard was om den zieke te redden.
Mejufvrouw, zeide de doctor, reeds de vraag beantwoordende die
ik stond te doen, de brief dien gij ontvangen hebt, is geschreven
door mijnh. Bernard na een crisis; ongelukkig is daarop een tweede
gevolgd. Hij voleindigde den zin niet maar zich voorover buigende
nam hij uit de handen van den zieke een gevouwen papier, dat hij
mij ter hand stelde.
Ik nam het papier en bij bet bed neerknielende, weende ik bitter,
èn over betgeen ik zag èn uit zeker gevoel van smart, dat ik niet
zou kunnen verklaren.
De doctor hief mij zachtkens op.
Wees kalm, mejufvrouw, zeide hij met goedheid. Verwijder u
eenige oogenblikken, de crisis zal spoedig afloopen en dan kan ik
met u spreken.
Hij legde zulk een nadruk op deze woorden, dat ik spoedig alles
begreep, voor dat ik nog de snelle verandering op bet gelaat van
mijnheer Bernard had waargenomen.
Vaarwel, gij die mij een weinig lief hadt, zeide ik weenende.
Ik was ten tweede male in de zaal. Onbekend met de huisgenooten,
ontsteld en verbijsterd, wachtte ik daar tot dat de crisis geëindigd
zou zijn.
Uit zijn langwerpig ronde lijst zag het portret op mij neêr; ik
zag het ook aan. Het was de schoonheid in haar volmaaktste
gedaante. Die vrouw moest wel dikwijls bemind zijn met een liefde,
die de knieën vouwt voor het wezen dat bemind wordt!
Zoo dacht ik, afgetrokken in de beschouwing van die gelaats
trekken, een zonderlinge bezigheid in een zóó plegtig oogenblik.
Nog staarde ik op het beeld, toen de doctor binnentrad.
Welnu! riep ik uit, tot de werkelijkheid teruggekomen.
Mijnheer Bernard is dood, zei hij droevig.
Dood, zoo spoedig! in eenige oogenblikken!
Hij zag mij verwonderd aan, vervolgens wees hij naar de pendule,
zij stond op elf uur. Het was juist negen uur toen ik aangekomen
was; deze twee uren, hoe waren zij voorbij gegaan?
Mejufvrouw, zeide doctor Dauvray, vergeef mij dat ik, een vreem
deling, mij bezig houd met hetgeen u aangaat, maar de omstandig
heden verontschuldigen alles. Zonder twijfel hebt ge kennis genomen
van het papier, dat ik, volgens den wil van onzen armen vriend, u
heb ter hand gesteld?
Mijn hemel! neen, antwoordde ik, mij toen eerst het papier
herinnerende dat ik in mijn hand hield.
Dat is een akte in goeden vorm, waardoor mijnh. Bernard, of
liever mijnh. de Haut-Val, want wij moeten hem zijn waren naam
geven
Ik maakte een beweging.
Waarbij mijnh. de Haut-Val u in volstrekt bezit laat van dit
buis en wat het bevat.
Mij, riep ik verbaasd, mijeen onbekende
Maar had hij dan geen bloedverwanten of vrienden 1?
eene zoodanige maatschappij zoude, vreezen wij, thans ter
naauwernood kapitalen vinden zij offert altijd de eerste
koopers van den droog gelegen grond aan de later komende
j op. Niet eene maatschappij tot droogmaking, maar eene
maatschappij tot ontginning van de Wieringermeer is noodig,
zal de zaak slagen. Met droogmaken toch is het werk niet
gedaan. Men legt een dijk om de droog te maken plas,
men pompt het water met meer of minder succes er uit,
zorgt door een paar groote slooten voor de allernoodigste
afwatering, men maakt eene ruwe verkaveling in groote
stukken, men brengt den grond in veiling, en dan
wee dengene, die onverstandig genoeg is om dien grond
te koopen. Zijne ellende en verliezen zijn niet te overzien
Hij is in denzelfden toestand van hem, die ergens in de
onbebouwde streken van Amerika een plek van boomen
heeft gezuiverd; of neen, zijn toestand is slechter, want
hij heeft voor dien poldergrond nog dikwerf eene belang
rijke som betaald, en de Amerikaansche ontginner had den
bodem voor 't nemen.
Het eerste wat de nieuwe bewoner zal hebben te doen
is een huis voor zich en de zijnen te zetten. Hij heeft er
op gerekend voor vier of vijf duizend gulden eene vol
doende woning te kunnen bouwen. Maar datzelfde gebouw
kost hem een derde meer in den nieuwen polderlangs
wegen, hier modderpoelen, ginds zandwoestijnen, moeten
alle materialen bij karrevrachten den polder in worden
gereden. Met een vaartuig tot voor zijne nieuwe woon
plaats te komen is eene omogelijkheid. Waartoe zou toch
de maatschappij, wier doel droog leggen, en nooit ontginnen
was, voor sluizen hebben gezorgd? Van haar standpunt
onnoodige uitgaven niet alleen, maar zelfs schadelijke
werken, daar toch een dijk altijd beter waterkeerend is,
dan de voortreffelijkste sluis.
Is eindelijk de woning, slecht en duur, klaar gekomen,
Ik weet het niet; ik ken hem niet dan sints eenige weinige jaren,
ik weet niets van hem. Gisteren, te 'middernacht, werd ik geroepen
door de oude meid die hem bediende; hij had een bloedspuwing
gehad.
Het was tijd dat ik kwam, een aderlating deed hem weêr
bijkomen.
Het is de toorn, waardoor ik mij heb laten vervoeren, die mij in
dezen toestand gebragt heeft, doctor, zeide hij tot mij,
Ik heb bezoek gehad van iemand dien ik veracht, na hem
vroeger zeer lief gehad te hebben. Het is een waarschuwing, niet
waar, want die gevallen herhalen zich altijd?.... Spreek regt uit
doctor, is het zoo niet?
Ja, antwoordde ik, bewogen door dit beroep op mijn openhartig
heid, ja, altijd.
En welk tijdsverloop heeft men gewoonlijk tusschen den eersten....
en den laatsten aanval?
Ik stond in twijfel, wat te antwoorden.
Welaan doctor, zeg op.
Hier kan de wetenschap niets van zeggen, mijnheer; eenige
jaren, eenige maandpn, eenige weken, eenige dagen.... misschien
eenige uren.
Dank u, zeide hij.
Hij drukte mij de hand, stond op, en naar zijn bureau gaande,
schreef hij den brief dien gij ontvangen hebt, liet een rijtuig halen,
dat hij beval dadelijk te vertrekken. Hij vertelde mij kort uwen
toestand, mejufvrouw, en de hoedanigheden die hij in u ontdekt had.
Ik laat haar het weinige na, dat ik bezit, zeide hy tot mij, dat,
wat over is van het fortuin der familie de Haut-Val, want Bernard
is mijn naam niet. Ik moet haar zien, ik moet haar vertellen....
Hij hield dit papier in zijn handen en scheen zeer opgewonden.
Ik wilde dat zij hier was, zeide hij; hier doctor, neem dit aan....
Hij wankeldeik ving hem op in mijn armen. Ik had waarheid
gesproken door te zeggen, dat eenige uren voldoende zouden zijn
om den aanval te doen weerkomen, want een tweede aanval was
gekomen, deze keer, mejufvrouw, waren mijn pogingen vruchteloos;
gij weet het overige.
Ik weende. Deze treurige en zonderlinge geschiedenis maakte
mijn hart droevig. Ik had God gelasterd, dezen morgen nog, toen
ik zeide dat de smart mij niet treffen kon!
Vergeef mij mijn tranen, zeide ik, na eenigen tyd mijn hoofd
opheffende, maar als mijnheer Bernard, als mijnheer Haut-Val u
gesproken heeft over mijn toestand, dan staat dit gelijk met u te
zeggen, mijnheer, dat niemand ter wereld mij beminde dan hij, en
hij is dood
Mijn kind, zeide zachtkens mijnheer Dauvray, het weinige dat ik
van u weet, heeft mij een waarachtig belang voor u ingeboezemd.
Ga naar uw tante terug. Zie hier mijn adres, ik heb tot vriend en
tot notaris een zeer eerlijk man, die zicb belasten zal te doen wat
noodig is. Als ge een vriend of steun noodig hebt, schryf dan aan
mij, ik zal mij gelukkig gevoelen die plaats te mogen vervullen.
Dank u, gij zijt goed, zeide ik diep bewogen.
Verlaat dit huismijn kind, zei de doctor, mij de hand gevende.
Ik wil gaarne van hem afscheid nemen, zuchtte ik.
Inderdaad, ik nam afscheid van hem. Ik zal altijd mij de kalmte
van dat gelaat herinneren, geen teekenen meer van strijd, of meniche-
lijke hartstogten, maar kalmte en langverwachte rust, gezocht sints
lang en eindelijk gevonden in den dood, waren op zijn gelaat
zigtbaar.
Eenige minuten later vertrok ik weer naar de woning der familie
Dalbri». (Wordt vervolgd.)