1870. N°. 45.
Vrijdag 15 April.
28 Jaargang.
Uitgever
Bureau:
A. A. BAKKER
Cz.
tl 5 X X E L A i).
Madeleines Geheim.
HELDERSCHE
EN NIEDWEDIEPER COURANT,
,,W ij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
bonaementsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65.
MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
HELDER en NIEÜWEDIEP, 14 April.
In Frankrijk heerschte in de jongste dagen eene minis-
teriëele crisis, tengevolge van het neerleggen der portefeuilles,
of de ernstige gezindheid daartoe, van twee der leden van
het kabinetde heeren Buffet en Daru. De slag, die door
de aftreding dier beide mannen aan de tegenwoordige staat
kunde der regering in Frankrijk zou worden toegebragt,
zou zeer gevoelig zijn. Meer dan ooitis thans eene aan een
gesloten houding der leden van het ministerie behoefte.
Men verdiept zich dan ook in gissingen naar de vermoede
lijke oorzaak van de crisis. Op het oogenblik, nu aan de
staatkundige hervormingen eene belangrijke beslissing wacht,
kunnen geene bezwaren worden geopperd tegen bepalingen,
die bij de ministers reeds zoolang bekend en door hen beaamd
moeten zijn.
Berigten uit Ierland hangen in de laatste dagen een
XII.
Et lag meer iets droevigs dan wel toorn in deze laatste woorden.
Ik was op het punt hem tegen te houden, maar Lodewijk weer
hield mij.
Een oogenblik mijnheer, zeide hij, zijn hand leggende op den
arm van mijnheer Dauvray.
Spreek, mijnheer, zei deze bedaard.
Als er berisping is in hetgeen hier voorgevallen is, dan moet zij
geheel op mij neerkomen, vervolgde mijnheer de Haut-Val, maar
niet op dit meisje hier; en hoewel er geen bloedverwantschap
bestaat tusschen u en haar en gij slechts op haar regten hebt als
zijnde haar beschermer en vriend....
Lodewijk! riep ik ontsteld.
Laat mij spreken, Madeleine. Madeleine is bij u, zij geniet uw
vertrouwen, zij moet zich dus regtvaardigen, maar ik zal het voor
haar doen.
Dat is billijk, zeide mijnheer Dauvray, zonder zijn koelheid te
verliezen. Ik zou hier nooit gekomen zijn; haar eenige schuld
jegens hare vrienden bestaat in briefwisseling. Dezen avond klopte
ik aan haar deur, zij heeft mij open gedaan zonder eenig wantrouwen.
Is het noodig dat ik, Lodewijk de Haut-Val, u zweer dat Madeleine
even rein is als op den dag toen gij haar bij u in huis naamt?
Ha! ik geloof het en ik hoop het! antwoordde de doctor luide;
ik hoop het, niet voor haar eer, maar voor de uwe, mijnheer!
Ik zag Lodewijk een weinig verbleeken; en hij drukte de lippen
op elkaar.
Hij hield zich in.
Dank u voor uw meening, zei hij, een kleine buiging makende;
er is niets dubbelzinnigs in de betrekking tusschen Madeleine en
inij, binnen weinige weken zal zij mijn vrouw zijn.
Het is wel, antwoordde de doctor, mijnheer de Haut-Val de hand
toestekende.
Tot spoedig weerzien, zeide Lodewijk tot mijzijn lippen op
mijn voorhoofd drukkende, tot weerzien en dan voor altijd. Ik ga
uw tegenwoordigheid verlaten, mijnheer. Zoudt gij mij willen ver
gezellen om iedere verdenking te vermijden?
Zonder te antwoorden, nam de doctor een licht, daarna de deur
openende die naar den trap leidde, lichtte hij mijnheer de Haut-
Val bij, luide met hem woorden van beleefdheid wisselende.
Hun laatste woord was tot weerziens daarna trad de doctor
weer binnen.
Goeden avond, begon hij, mij de hand reikende.
Ik smolt weg in tranen.
Waarom weenen, hernam hij zacht. Gij zijt in niets schuldig
gij zult zijn vrouw zijn, gij zult gelukkig zijn, want gij bemint hem
immers, is het niet?
Van ganseher harte
De daarop volgende nacht was onrustig en lang, in de dommeling,
waarin ik verkeerde, klonk mij aanhoudend een stem in de ooren;
het was die van mijnheer Dauvray, die mij zeide:
Gelooft ge aan voorgevoel, Madeleine!
Ik voor mij geloof er aan, had hij gezegd.
XIII.
Er zijn drie maanden voorbijgegaan, drie maanden van een geluk,
dat moeijelijk kan beschreven worden. Ik was de vrouw van
Lodewijklederen dag, ieder uur zag ik het aangebeden gelaat, dat
reeds langen tijd in mijn hart was gegrift. Zijn fieren blik, zijn
edel voorkomen, zijn zachte stemik bewonderde dat alles, mij zelve
nietig en gering gevoelende naast hem. Ik was gelukkig als hij
glimlachte en beefde als een rimpel zich op zijn voorhoofd ver
toonde.
Mijn meester! mijn heer! had ik zachtkens tot hem gezegd.
Zooals natuurlijk was, bewoonden wij het kleine huis in de straat
Blanche. Het scheen iriij toe dat er een daad van billijkheid was
geschied toen ik den neef van mijnh. de Haut-Val in het bezit zag
van de nalatenschap van dezen. De legaten die mijnheer de Haut-
Val mij had volmaakt was mijn geheele fortuin en de kleine inkomsten
van Lodewijk eischten zuinigheidsmaatregelen. Inkomsten kan ik
het niet noemen, want ik wist volstrekt niet dat het de hulpbronnen
van mijn echtgenoot waren. In ons huwelijkscontract werd gesproken
sobbbbb
meer gunstig tafereel op van den staatkundigen toestand
aldaar. Er doen zich aldaar teekenen van vooruitgang op,
geschikt om de vrienden van dat land met hoop te bezielen
voor het weldra ontstaan van een bevredigenden stand van
zaken. De onlangs vastgestelde wet tot handhaving van
den binnenlandschen vrede is in stilte, doch op zeer doel
treffende wijze, in werking getreden; de waakzame en
vastberaden houding der overheden brengt heilzame gevolgen
teweeg. Tegen de dwingelandij eener geheime magt, welke
wel eens oppermagtig en onbetoombaar scheen te zijn, worden
de loyale, goedgestemde burgers thans op doeltreffende wijze
beschermd. De rustverstoorders zijn bevreesd geworden
door de flinke houding en de gepaste maatregelen der
regering en aan de regeringloosheid, die werkelijk
in sommige deelen des lands heeft bestaan, komt nu voor
goed een einde. Met ijver wordt er voortgegaan met het
zoeken naar vuurwapenen, die vaak op allerzonderlingste
wijze verborgen worden gehouden. In de vorige week heeft
er echter nog een moord plaats gevonden zekere M'Guire
van een som van vijftien duizend francs, die hij verklaarde te
bezitten.
Het is niet waarschijnlijk dat wij ons geheele leven van die
vijftien duizend francs kunnen levenhad hij mij op een avond eens
lagchende gezegd.
Alles wat ik wist, was, dat het geld dat hij npj gaf voldoende
was voor mijn geringe behoeften. Daar ik niet uitging en niemand
zag, behoefde mijn toilet niet veel zorg. Ik zorgde, het is waar,
goed voor de tafel, want hij was gewoon aan het maal van een
rijken heer. lederen dag ging hij uit tegen drie uren en kwam
om zeven uur thuis om te dineeren. Na het maal ging ik muziek
maken; somtijds praatten wij zamen en vertelde hij mij duizende
dingen, waarvan ik niets wist en dan lachte hij om mijne onwetend
heid en noemde mij het kleine kind. 's Morgens bragt ik hem
op zijn kamer de chocolade, dien ik zelf hem klaar gemaakt had.
Hij was vroeger op dan ik en gewoonlijk vond ik hem reeds aan
gekleed, boeken lezende en zijn cigarette rookende.
Zoo ging de tijd voorbij. Was dit leven wel dat wat ik mij
voorgespiegeld had? Neen, misschien. Een inniger verstandhouding,
twee harten die voor elkaêr klopten, twee zielen die naauw ver-
eenigd waren, dat waren mijn droomen geweest! Die onderwerping
verwonderde mij, zooals iedere nieuwe zaak verwondering wekt,
waarvan men zich geen denkbeeld heeft gevormd.
Bijna nog kind, was de liefde voor mij als het verhaal van den
prins Charmant en van de princesse Florine; als vrouw benijdde
ik Romeo en Julia; ik had niet geweend om Erancisca di Rimini
en haar geliefde, innig aan elkander verbonden het leven door-
loopende, voerden zij met zich, het is waar, eeuwige smart; maar
voerden zij ook niet met zich eeuwige liefde?
Zoo wilde ik dat hij mij beminde, had ik dikwijls opgewonden
uitgeroepen. En dan in den spiegel ziende, dacht ik na en zeide
ik zuchtend: maar Julia was mooi! Francisca was mooi!
Somtijds ging ik een of twee uren bij den doctor doorbrengen.
Zijn fijn gevoel en zijn groote goedheid hadden hem tegengehouden
om zijn vrouw te vertellen wat er aan mijn huwelijk was vooraf
gegaan. Zooals het behoorde had mijnheer de Haut-Val zich tot
den doctor gewend, bij wien ik woonde: het was bij hem dat mijn
echtgenoot mij kwam halen. Ik behoefde mij dus tegenover mevrouw
Dauvray niet te ontzien. Zij toonde zich hartelijk in alles wat mij
betrof, inderdaad bewogen toen ik haar verliet en goed zoo dikwijls
ik haar zag.
Op zekeren dag toen ik van haar kwam, was ik verwonderd
van Lodewijk alweer thuis te vindenhet was naauwelijks vijf uren.
Wat een geluk je zoo spoedig weer te zien, zeide ik, verheugd
naar hem toegaande.
Het is koud en ik verveelde mij buiten 's huis; ge komt zeker
van de familie Dauvray, antwoordde mijn echtgenoot terwijl ik mij
van mijn shawl en hoed ontdeed.
Ja, hernam ik bedeesd, want ik wist dat hij weinig sympathie
had voor die vrienden van mijn verleden. Ge hebt mij toch niet
noodig gehad, hoop ik?
Neen; ik dacht hoe droevig en vervelend het is van niet rijk te
zijn, en zich van alles te moeten berooven, en van niets te genieten.
Is dat leven! zonder ophouden te begeeren wat anderen hebben
en wat men nooit zelf zal hebben! Is dat leven, herhaalde hij met
bitterheid. Zijn gelaat was somber; ik durfde hem niet antwoorden.
Deze bedenkingen, die ik hem voor de eerste maal hoorde maken,
deden mij stilzwijgen.
Zoudt gij ook niet rijk willen zijur vroeg hij mij, plotseling het
hoofd opheffende.
Ik zou het voor u willen, omdat gij het wilt, zei ik, hem met
verwondering aanziende, maar ik voor mij, ik wil, ik verlang niets.
Heb ik u niet, Lodewijk?
Dwaze! riep hij ongeduldig.
Het diner was niet vrolijk; Lodewijk, in zich zeiven gekeerd,
sprak niet. Ik had tranen in de oogen. Toen het diner geëindigd
was, gingen wij naar de zaal en ik begon te werken.. Tegen zijn
gewoonte liep hij met groote stappen op en neer. Plotseling bleef
hij voor mij staan.
Dus de genietingen die fortuin verschaft, kunnen u niet schelen,
zeide hij, zijn gesprek met evenveel onstuimigheid hervattende
als waarmee hij het afgebroken had. Rijtuig, toiletten, juweelen,
Madeleine
Ben ik iemand voor zulke zaken.
Vermaken, feesten en reizen waarheen ge wilt! Het theater, de
muziek, de schoone kunsten die gij verstaat!....
is omgebragt door twee lieden, aan wie hij geweigerd had
eene kleine hoeve langer te verpachten. De schuldigen
zijn evenwel gevat en zullen hunne straf niet ontgaan.
Door HH. Diakenen der Herv. Gemeenten van den
Helder en Huisduinen is dezer dagen de rekening en
verantwoording van ontvangsten en uitgaven over het dienst
jaar 1869 voor belangstellenden ter inzage nedergelegd.
We ontleenen daaraan deze mededeelingen
bedrag der ontvangsten 5553,17|
uitgaven - 4987,611
Goed slot 565,56
Bedeelingen in geld hebben plaats gegrepen tot een
gezamenlijk bedrag van f 2894.15. Onder de ontvangsten
merkten we op de som van 109.20 van de opbrengst
der tooneelvoorstelling door leerlingen van mej. van der
Burg en den heer Blok en 103.20 uit de bus der hh.
Goedkoop en Duinker alhier.
Ja, ja! riep ik uit, door den toon waarop hij tegen mij sprak,
bezield.
Eu niets! vervolgde hij ontmoedigddit nietige huis, deze ouder-
wetsche meubels
Dat ik niet meer heb u aan te bieden! zei ik met toegenepen
hart, omdat hij deze woning verachtte, waarin hij met mij was.
Lodewijk was gegaan naar een kleine etagère in een van de
hoekeu van de kamer waarop kleine voorwerpen stonden.
Somtijds komt het denkbeeld bij mij op, om eenige van die
dwaze dingen die mij omringen te verbrijzelen, zei hij verbitterd.
Lodewijk! riep ik verschrikt opstaande.
Het was te laat; met groote hevigheid had mijnh. de Haut-
Val de spijkers van de etagère uitgerukt. De voorwerpen die er
op stonden rolden in duizend stukken over den vloer. Op mijn
kreet van schrik volgde een uitroep van verbazing. Door de hevige
drukking van Lodewijk, was een achter de etagère verborgen schuil
hoekje voor den dag gekomen. Pakjes geel geworden papier,
bankbilletten vielen er uit en bestrooiden den grond.
Lodewijk verbleekte. Ik raapte de kostbare papieren bij elkaêr
en gaf ze hem., Het waren obligaties, acties en ik weet al
niet wat
Hij bekeek ze, telde, las alles en het zweet parelde hem op het
voorhoofd.
Millionnaire! riep hij eindelijk inct woeste stem.
Ik hield hem een papier voor, dat vermengd was onder de anderen
en waarop geschreven waren de volgende woorden
Dit alles hier is voor u, Madeleine.
Baron de Haut-Val.
God is regtvaardig en goed, zei ik tot Lodewijk, opgetogen van
vreugde; gij hebt mij het geluk gegeven, ik geef u den rijkdom
in ruil! Neem dit aan en ik zal het altijd nog zijn die u veel
verschuldigd ben
Hij keek mij aan en een kus op mijn voorhoofd drukkende^ zei
hij koel: merci. Spreek er niemand over, niemand verstaat ge?
Zult ge het mij zweren?
Ik zweer het! mompelde ik.
Het is goed; het is al laat, ga nu je ter ruste begeven, morgen
zullen wij zamen praten.
Ik gehoorzaamde.
Nog langen tijd hoorde ik hem loopen in de zaal en met
tusschenpoozen hoorde ik hem het woord „millionnaire herhalen.
Gezeten op den rand van mijn bed, weende ik.
Het was 6 uren in den morgen naauwelijks, toen mijn echtgenoot
mijn kamer binnenkwam. Ik zie mij genoodzaakt om een dag of
acht de stad te verlaten, zeide hij, zonder omwegen. Kan ik staat
maken op uw woord, Madeleine?
Ge vraagt of ge op mij rekenen kunt, maar
Tot weerziens, viel hij mij in de rede, mij de hand reikende om
alle verdere woorden te vermijden.
Dat koele afscheid was mij niet mogelijk; ik wilde naar hem
toesnellen om hem te omhelzen maar de deur viel reeds achter
hem toe.
Ik zal niet trachten te zeggen wat voor acht dagen of dat waren
ik was ongelukkig en ik zou niet hebben weten te zeggen waarom.
Alles wat ik begreep was dat mijn geluk gestorven was, gestikt
onder de bankbilletten, die mijnheer de Haut-Val aan de arme weeze
had achtergelaten.
Op den achtsten dag van Lodewijk's afwezigheid, greep een
dwaze vrees mij aanj als hij niet eens weêrkwam
Ik verontrustte mij met onregt; tegen den middag hield een
rijtuig voor het huis stil. Mijnheer de Haut-Val klom er uit.
Hoe snel ik ook naar den trap liep om hem te ontmoeten, hij
was reeds aan de deur van mijn kamer toen ik hem tegenkwam.
Ik bedekte zijn handen met kussen.
Gij zijt bleek, Madeleine, zei hij tot mij met een teeken van
verwondering; hebt ge u verveeld?
Verveeld! is het alleen de verveling die mij kwelt, wanneer gij
hier niet zijt, Lodewijk?
Groot kind! zei hij, mij naar zich toetrekkende en mij een
hartelijke kus gevende. Spoedig hoed en doek en kom mee. Ik
was dadelijk klaar; het geluk stroomde weer in mijn ziel; in
een oogenblik bevond ik mij naast hem in het rijtuig, dat ons
beiden meevoerde.
Waarheen gaan wij, Lodewijk? vroeg ik bedeesd.
Hij glimlachte.
Naar mijn huis! zeide hij. Wordt vervolgd.)