Rapport der Commissie tot indijking
van de Wieringermeer.
in dit opzigt betoonen, als de toenemende sympathie voor
deze slagtoffers van onregt en miskenning. Voorheen dacht
men anders over de vrouwen. Burton velt in zijn „Anatomy
of Melancboly" het volgende onverantwoordelijke en schande
lijke vonnis:
«"Waarom versieren zij zich met kunstbloemen, allerlei
kleuren, borduurwerken, die met groot talent vervaardigd
worden, en gezochte sieraden? "Waarom doortrekken zij
zich van reukwerken, voeren zij onschatbare rijkdommen
mede in kostbare steenen, kroonen zij zich met goud en
zilver, dragen zij kapsels van verschillend model, bedekken
zij zich met oorhangers, braceletten, kettingen, gordels,
spelden, linten en strikken? Waarom maken zij zulk eene
in het oog vallende vertooning met sjerpen, veeren, waaijers,
halve voiles, bont, bloemen, gaas, manchetten, zijde, fluweel,
shawls, met goud en zilver doorweven kleederen Waarom
vullen zij die op en geven zij er stevigheid aan door
baleinen? Alleen om tot netten te dienen, waarin men
onnoozelen vangt. En als zij teleurstellingen ondervinden,
lossen zij zich op in tranen, die zij weer afvegen als zweet
druppels zij weenen met het eene oog en lagchen met het
andere, of weenen en lagchen als kinderen te gelijk. Men
behoeft niet meer medelijden te hebben met eene vrouw
omdat zij weent, als met een gans, omdat zij barrevoets
loopt." (U. D.)
De Kölnische Zeitung, een uittreksel gevende van
de dezer dagen door den minister van Oorlog bij de Tweede
Kamer ingediende vestingwet, laat daarop volgen: «Men
ziet, onze Hollandsche naburen wapenen zich tot aan de
tanden, om hunne nationale onafhankelijkheid te verde
digen, die tot dusver van geen enkele zijde bedreigd wordt."
Onder de merkwaardige dieren, die Natura Artis
Magistra te Amsterdam in de laatste dagen ontvangen heeft
of die in aantocht zijn, bekleeden, volgens Uilenspiegel,
behalve de jonggeboren nijlpaarden, eene voorname plaats:
De koekoek waarheen men menigeen wenscht;
de bok dien de regtbank te Goes heeft geschoten;
de aap dien de Khédive nog steeds in den mouw
heeft;
de haan die in Spanje vooreerst nog geen koning kraait;
de kikvorschen die in Polen weer den ouden stand
van zaken wenschen
de beeren van de Verheven Porte;
de kreeft - die nog harder vooruitgaat dan de Napoleon
tische dynastie;
de uil die menigeen voor een valk aanziet;
de ezel die zoo nu en dan voor examinator speelt.
Historisch. Ten blijke van de goede resultaten, die
't krijgskundig onderwijs aan onze miliciens oplevert, diene
het volgende. Jl. Zondag ontmoette een milicien, blijkbaar
voor eenige dagen in dienst getreden, een onderofficier,
wien hij dus het militair salut verschuldigd was. Een
kistje, waarschijnlijk met proviand gevuld, belette hem
echter in het volbrengen van zijn pligt. Doch geen nood,
de jeugdige verdediger des vaderlands weet zich te redden
hij hurkt neder, plaatst het kistje op zijn knie en heeft zoo
gelegenheid om zijne meerdere te salueren.
Eenigen tijd geleden is eene commissie benoemd, ten
einde een onderzoek in te stellen naar de uitvoerbaarheid
van een plan tot indijking van de Wieringermeer. Die
commissie heeft haar rapport, hetwelk gerigt is aan de
besturen van West-Friesland, Wieringerwaard, den Anna-
Pauiowna-Polder, den Waard- en Groet-Polder, den
Polder Waard-Nieuwland en het dijksbestuur op Wieringen,
openbaar gemaakt en uitgegeven bij de Erven F. Bohn,
te Haarlem.
In eene inleiding, waarin vermeld wordt, dat reeds in
1737 mr. Zacharias 1'Epie een voorstel deed om Wieringen
aan den vasten wal te brengen, brengt de commissie in
herinnering, dat in 1847 door wijlen den toenmaligen
ingenieur van 's Rijks Waterstaat B. P. G. van Diggelen,
op aanzoek van eenige heeren, aan wier hoofd dr. G. Simons
zich bevond, het eerste goed uitgewerkte plan voor deze
bedijking werd gemaakt, maar dat toen de tijd voor eene
zoo groote onderneming nog niet rijp scheen te zijn. Op de
vraag, of er thans meer hoop op een goed einde bestaat
dan in 1847, meent de commissie geheel bevestigend te mogen
antwoorden op technische, politieke en financiële gronden,
die breeder worden omschreven.
Vervolgens wordt kortelijk uiteengezet wat door de
commissie «ad hoe" is verrigt. De eerste vergadering had
plaats te Schagen, op den 7den Januarij 1869, onder
presidium van den heer J. C. de Leeuw, terwijl de heer
jhr. mr. D. van Foreest zich met het secretariaat belastte.
Daarin werd kennis gegeven, dat door de besturen der
aan de Wieringermeer grenzende waterschappen gunstig
was beschikt op een aan hen gerigt verzoek om tot
bestrijding der kosten, aan het onderzoek verbonden, eenige
gelden ter beschikking der commissie te stellen. In de
daarop volgende bijeenkomst, op den 9den April 1869 te
Alkmaar gehouden, werd besloten, zoo spoedig mogelijk
de in te dijken gronden te doen openen, aan welk besluit
gevolg is gegeven op den lOden, llden en 12den Mei des
vorigen jaars. Gedurende die drie dagen zijn 99 boringen
gedaan, waarvan de uitkomst in een proces-verbaal, aan
het rapport toegevoegd, wordt medegedeeld, en die allezins
gunstig mag worden genoemd. In eene derde vergadering
gehouden te Delft, op den 21sten Junij 1869, werd over
eenige met de voorgenomen indijking naauw verbonden
belangen gesproken, en de daaruit voortvloeijende werkzaam
heden onder de leden der commissie verdeeld, wier slotsom
in eene vergadering, gehouden te Amsterdam op den
28sten October 1869, werd bekend gemaakt en in overweging
genomen, terwijl aan deu voorzitter en den secretaris der
commissie werd opgedragen, alles in een rapport te ver
eenigen, hetwelk dan in eene volgende zamenkomst zou
kunnen worden overwogen. Daaraan is gevolg gegeven in
de vijfde en zesde vergadering, gehouden te Alkmaar op
den llden en 29sten Januarij 1870.
In dit rapport worden 9 punten toegelicht. Onder vele
bijzonderheden wordt, om een denkbeeld te geven van hetgeen
verbonden is aan het leggen van den oostelijken afsluitdijk
WieringenMedemblik, medegedeeld, dat bet noodige
materieel wordt gerekend te zullen moeten bedragen
16 locomotiven, 60,000 ellen spoor, ongeveer 1100 wag-
gons, 6 krachtige stoomsleepbooten, 150 vletschuiten en de
noodige steigers. De commissie beveelt krachtige stoom-
bemaling aan, om de drooggemaakte landen spoedig in
vruchtbaren staat te brengen. De oorzaak van zoovele
misrekeningen en verliezen, bii meest alle vroegere indij
kingen in Nederland ondervonden, meent zij vooral te
moeten toeschrijven aan te geringe bemalingsmiddelen,
vooral in de eerste jaren na de indijking. Voor de droog-
houding zullen 8 stoomwerktuigen vereischt worden. De
gezamenlijke kosten van het werk, dat in ongeveer 7 jaren
geheel voltooid moet zijn, met inbegrip van harde wegen,
slooten, greppelen en het gedurende 4 of 5 jaren volkomen
droogleggen der landen, worden geschat op ƒ17,147,486.
Aan het slot trekt de commissie haar rapport in de
volgende stellingen zamen1°. Dat de in te dijken gronden
van zoodanig gehalte zijn, dat zij voor verreweg het grootste
gedeelte eene hooge waarde zullen verkrijgen. 2°. Dat er
niet alleen geene vrees behoeft te bestaan, dat de werken
ter bedijking van de Wieringermeer nadeel zullen toe
brengen aan andere thans bestaande toestanden, maar dat,
indien de voorgestelde kanalen, wegen, schutsluizen en
stoommachines zullen zijn gemaakt, al de achterliggende
landen grootelijks daardoor zullen worden gebaat. 3°. Dat
geene bezwaren van technischen aard aan de uitvoering
der indijkings-werken verbonden zijn, maar dat de geprojec
teerde droogmaking, dank zij de in de laatste jaren verkregen
ondervinding op dit gebied, en de vele thans ten dienste
staande hulpmiddelen, zeer goed en zonder dat belangrijke
rampen of misrekeningen te vreezen zijn, kan worden uit
gevoerd. 4°. Dat alzoo voor eene som van 17,150,000
kan worden verkregen een oppervlakte van 19,500 hectaren
vruchtbaar land, voorzien van eene uitmuntende, krachtige
en tegen alle bekende omstandigheden gewaarborgde bedijking,
van zeer krachtige bemalings-middelen, van eene doelmatige
verkaveling op groote schaal, van hoofdvaarten met beweeg
bare bruggen, van sluizen die den toegang verleenen tot
den nieuwen polder, van 182,400 meters grindwegen, en
eene baan waarop, zonder veel kosten, een den geheelen
polder ten bate komende spoorweg kan worden aangelegd,
en welke landen eindelijk, gedurende een tijdsverloop van
circa 5 jaren aan de volledige werking van lucht en regen
zijn blootgesteld geweest.
Rekent men, dat, na aftrek van dijken, wegen en vaarten,
18,000 hectaren belastbaar land zullen overblijven, dan zal
iedere hectare in den hierboven omschreven toestand gebragt
land kosten omstreeks 950. Het komt aan de commissie
als onbetwistbaar voor, dat de drooggemaakte Wieringermeer-
polder rijkelijk al de kosten zal vergoeden,' die gevorderd
waren om bem te doen ontstaan, en, hoezeer misrekeningen
steeds mogelijk zijn, meent zij die hier niet te kunnen
verwachten. (Haarl. Court.)
Eene geestverschijning. De belachelijke vertelselen van spook
verschijningen zijn gewoonlijk verdichtsels om menschen van een
zwak verstand te misleiden, middelen om de vreesachtigen bang te
maken, of droomerijen van eene verwarde verbeelding.
Voor eenigen tijd reisde een heer te paard niet ver van Toulonse,
en tegen den avond overvallen zijnde door een vreeselijk onweder,
zocht hij eene schuilplaats in eene kleine herberg, digt bij het
dorp St. Gabelle. Het huis was bijna vol met Spaansche reizigers,
die, evenals onze heer, zich verscholen hadden tegen den storm.
Men vormde een kring rondom den haard, en na lang gesproken
te hebben over het verschrikkelijke om te reizen in een bergachtig
land in zulk een nacht, begon men te spreken over bovennatuurlijke
verschijningen, over tooverij, enz. Een der Spanjaavden, die zeer
ijverig deelnam aan het gesprek, hield zijn geloof aan spoken heftig
staande, en verhaalde verscheidene geschiedenissen om het te be
vestigen.
In het gezelschap was een jong mensch, die hartelijk lachte om
de ernstige wijze, waarop de Spanjaard het onderwerp behandelde;
maar deze bemerkte het, en zeide tot hem: „ik raad u niet te
lagchen om hetgene gij niet begrijpt."
„Maar," zeide de andere, „zoudt gij mij willen doen gelooven
aan geestverschijningen?"
„Ja, mijnheer, indien gij genoeg moed hadt om ze te zien."
De jongeling stond geheel verontwaardigd op, en zeide: „indien
gij niet in uwe hersenen gekreukt waart, zou ik u die uitdrukking
betaald zetten."
De Spanjaard eindelijk zijne beurs op de tafel werpende, riep uit
„ziedaar, dertig goudstukken; ik wil ze verliezen, indien ik u binnen
een uur niet de verschijning vertoon van een uwer gestorven vrienden,
dien gij zult willen noemen."
„Dertig goudstukken!" hernam de andere, „ik ben slechts een
student; dat is meer dan ik bezit; maar ik heb er vier, die ik
wil wagen, om de onmogelijkheid te bewijzen van hetgene
gij zegt."
„Welke arme verontschuldiging," zeide de Spanjaard, „om uwe
vrees te verbergen! ik wil mijne kunst niet uitoefenen voor zulk eene
nietige som."
„Onze reiziger schepte behagen in dien twist, en wenschende te
zien, hoe de Spanjaard het zou aanleggen, wierp hij den jongeling
vier stukken toe; verscheidene andere vreemdelingen volgden zijn
voorbeeld, en de student was weldra in het bezit van de ver
langde som."
„Nu, mijnheer," zeide hij, „nu tart ik u."
„Zeer wel," zeide de Spanjaard, „gij zult de goedheid hebben u
te laten opsluiten in de aangrenzende kamer, met eeue tafel, eene
pen, inkt en papier."
De student trad binnen en wel om Franpois Vialat te zien, die zich,
eenige jaren geleden, verdronken had.
Om bedrog te voorkomen, onderzocht het gezelschap al de hoeken
der kamer, waarnaar allen zich met den Spanjaard buiten de deur
plaatsten. Deze sprak eenige geheimzinnige woorden uit, en zeide
vervolgens tot den student: „Wat ziet gij?"
„Ik zie," antwoordde hij, „een witten damp, die opstijgt, maar hij
is zonder vorm
„Zijt gij bang?"
„Neen," zeide de student, maar met een zwakke stem.
Het gezelschap was getroffen van verbazing.
De Spanjaard sprak nog eenige geheimzinnige woorden uit en
herhaalde met eene holle stem: „Wat ziet gij, die de geheimen van
het graf wildet ontdekken?"
„Ik zie," antwoordde hij met eene bevende stem, „den damp een
menschelijken vorm aannemen! Zijn gelaat is bedekt met een sluijer
Hij ligt den sluijer op! Ik zie zijn gelaat! Het is Vialat! Hij nadert
de tafel! Hij schrijft zijn naam!"
„Zijl gij bang?" zeide de Spanjaard.
Er kwam geen antwoord^ en het gezelschap voor de deur was
versteend van schrik, toen plotseling de jongeling uitgilde: „Hij
nadert mij! Hij vervolgt mij! Hij tracht mij in zijne armen te
grijpen!!! Help! Help!"
Het gezelschap brak de deur open, vond den student in bezwijming
op den vloer, en een papier op de tafel, geteekend met rooden inkt
„Vialat."
Zoodra de jongeling weder bijgekomen was, zocht hij naar den
snooden toovenaar, die den duivel had opgeroepen om hem te
kwellenmaar de andere was ontsnapt in de verwarring, om de
woede van den student te ontwijken. Deze liep dadelijk buiten de
herberg, zwerende zich op hem te wreken.
Maar geen van beiden kwam terug, en men zag te laat dat men
te doen had gehad met twee schelmen, die de geheele zaak met
elkander hadden afgesproken.
Een zilver feest. Dezer dagen was het 25 jaren geleden,
dat de drukkerij van den heer Schinkel, te 's Hage, overging op
de firma Gebrs. Belinfante. Bij den band, die tusschen patronen
en werklieden bestaat, is het niet vreemd, dat deze gebeurtenis
feestelijk werd herdacht. Onderscheidene knechts toch werkten reeds
ongeveer 25 jaren op die drukkerij.
Door een van de zonen der patroons, mr. G. Belinfante, werd
bij die gelegenheid eene toespraak gebonden, die om haren niet
alledaagschen inhoud en beoordeeling van de arbeiders-kwestie zeer
de aandacht verdient.
Wij laten het opmerkenswaardigste gedeelte hier volgen:
„Vergunt mij, u namens de pat onen op dit huiselijk feest een
woord toe te spreken, uit het hart gevloeid en hetwelk ik hoop
dat tot uwe harten ingang moge vinden. Wij vieren heden avond,
ik mag het wel zeggen, een familiefeest, of althans een feest dat
dat nabij komt. Geen band is inniger dan die tusschen leden van
een gezin, want hij is gegrond op een wederkeerig belang, inge
schapen door de natuur. Doeh de band die patronen en werklieden
verbindt, is niet minder innig en hecht, want hij is ook op weder
keerig belang gegrond, en gesmeed door den arbeid. Laat het dan
een familiefeest zijn, tusschen leden van hetzelfde arbeidersgezin.
Patronen en werklieden immers zijn beide arbeiders! Geestelijke
en ligchamelijke arbeid moeten tand aan hand gaan, en welk nut
karn stoffelijke arbeid voortbrengen, indien hij niet door den geest
wordt bestuurd?
„Vergunt mij een korten terugblik te slaan op het 25jarig tijdvak,
dat achter ons ligt. Zoo dit niet geheel zonder vrucht is gebleven,
u zij de eere. Uw arbeid is geweest niet van krijgslieden, die,
om de luimen van eerzuchtige staatslieden te bevredigen, hun even-
menschen op het slagveld nederschieten en wegens hun zoogenaamden
moed met ridderkruizen worden begiftigd. Gij zijt strijders geweest
ook op het veld van eere, maar uwe laauweren zijn de palmen van
den vrede. Uw banier was: „Voor den arbeid!" Gij hebt. wel is
waar niet in gesloten gelederen gestreden, maar gij hebt u toch
ook gewapend ten strijde toegerust.
Gij hebt met uwe scherpe bajonnetten van „brevier" de dwalingen
bestreden op het gebied der wetenschap, vooral der regts-wetenschap;
gij hebt met uw looden kogels van „garmond" tot de uitbreiding
van het volks-onderwijs medegewerkt en er toe bijgedragen gezonde
begrippen omtrent het lager onderwijs te verspreidengij hebt met
uwe vele andere gegoten en geslepen wapenen, (gij waart de eerste),
de goedkoope letterkunde onder het volk gebragt, onderhoudende
verhalen, nuttige wenken aan de minder ontwikkelde burgers mede
gedeeld, en door schoone liederen het volksgezang trachten te
verbeteren. Gij hebt uw loffelijk eigenbelang dienstbaar gemaakt
aan de zegepraal van de beginselen van regt en waarheid, aan het
goede eu schoone. Dat zijn uwe tropheën, daaraan kleeft
geen bloed, maar daarop is het merk van den vooruitgang
gedrukt.
„Gij moogt dus, dienaren van de pers, met gerustheid nederzien
op het verloopen 25jarig tijdvak. De zilveren medaille van 25jarige
arbeid, die aan enkelen uwer straks in den vorm van een geschenk
zal wordeu overhandigd, is de medaille van den arbeid, de eenige
die geene keerzijde heeft. Het afgeloopen tijdperk, dat ons stof tot
dankbaarheid gaf, moge u reden geven tot tevredenheid!
„En nu een woord over de toekomst. Moge de toekomst nog
sehooner zijn dan het verleden
„De mannen van de pers maken de voorhoede uit in de gelederen
der beschaving.
„De mannen van de pers zijn de uitvoerders van onze denk
beelden, en daartoe wordt meer dan werktuigelijke arbeid, daartoe
worden kunstzin, goede smaak, inspanning van al uwe krachten
vereiseht.
„Want veel zijn wij u verpligt. Indien onze borst gloeit voor
het edele en het schoone, indien onze geest vervuld is van gedachten
die niet altijd als dwalingen moeten worden beschouwd, maar die
dikwijls de zaadkorrelen zijn waaruit de waarheid ontkiemt, dan
zijt gij het die onze gedachten in vormen afgiet en daardoor aan
die gedachten een fraai en sierlijk omhulsel geeftwant een schoone
geest moet huizen in een schoon ligchaam.
Men heeft den arbeidenden stand den vierden stand in de maat
schappij genoemd. De tijd der afgesloten standen is voorbij; ieders
regten zijn dezelfde; maar, als men nog van standen zou spreken,
dan zou ik zeggen, dat er maar twee standen zijn in de maatschappij,
zij die arbeiden of doen arbeiden, en zij die niet arbeiden en niet
doen arbeiden. De laatsten zijn onnutte schepselszij waren beter
niet verschenen te zijn op het groote arbeidersveld der zamenleving.
„Want arbeid is de wekstem tot leven, arbeid is de prikkel tot
vooruitgang, arbeid is de grondzuil onzer maatschappij.
„Die arbeid behoeft niet een kluizenaars-arbeid te zijn. Hij behoort
een gemeenschappelijke, een eendragtige te zijn. Vereenigt u tot
den arbeid maar niet om „tegen," doch om „naast" uwe patronen
te staan. Vereenigt u tot den arbeid! maar om den arbeid te bespoe
digen eu te verbeteren. Vereenigt u tot den arbeid! maar niet om
wetten der zamenleving te vernietigen.
„De wetten der zamenleving laten zich niet vernietigen, evenmin
als de wetten der natuur, want zij zijn van goddelijken oorsprong.
Tracht de aarde te doen stilstaan, den loop der sterren te stuiten,
den schoonen eersten Meidag tot dien killen herfstdag te herscheppen,
de stormen der lucht en de golven der zee te breidelen het is
een vruchteloos streven. Even wanhopig zijn de pogingen om het
loon van den werkman naar een gril van den dag, naar een toeval
te bepalen.
„Bekwaamheid en zedelijkheid zijn de eenige voorwaarden tot
meerdere welvaart tot ware beschaving. Laat het 25jarig tijdvak, -dat
uwe patronen ingaan, niet door de voorwaarden kenmerken, en laat
ook dit feest daartoe het zijne bijdragen
„Ik twijfel niet, of dit feest zal zich ook kenmerken door een toon
van beschaving, en dit gezellig, huiselijk zamenzijn, zal op u en
ons een blijvenden indruk achterlaten!"