1870. N°. 69. Vrijdag 10 Junij. Uitgever A. A. BAKKER Cz. POSTEBIJEN. LATUDE, blo: ff HELDERSCHE E\ MEIRERIEPER >iWij huldigen het goede." Verschijnt DiNgsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. bonnementsprijs per kwartaal1.30. v franco per post - 1.65. Bureau: MOIENPIEJN, M°. 163. Prijs der AdvertentiënVan 14 regela 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groots letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Woensdag den 15 Junij vertrekt, per laatsten trein van den Helder, de West-Indische mail over Southam pton. Per laatsten trein van den Helder vertrekt Woensdag den 15 dezer over Triest en Donderdag den 16 dezer over Marseille de mail naar Oost- Indië, China, Japan en Australië. ii. Weinig zijn wij ingenomen met het plan des ministers om aangeteekende brieven niet meer van het kantoor te doen afhalen, maar deze, even als. de overige aan den post toevertrouwde bescheiden, te bezorgen. Het komt ons voor, dat de zoo noodige zekerheid van bezorging en de onmisbare contröle veel van hare waarde verliezen. Nu blijft het register van afgifte van aangeteekende brieven ten post kantore en vormt als zoodanig een formeel bewijs, zal men in regten dezelfde kracht kunnen toekennen aan een register, dat langs de huizen circuleert, dat door honderde handen gaat, dat in kwaadwillige handen zoo ligt is te vervalschen, dat buiten de tegenwoordigheid van den bevoegden ambtenaar wordt geteekend, waarbij de kans van geheel verlies of gedeeltelijke vernietiging zooveel groot er is? Zoodanig register zoude in regten geene waarde hebben in ons oog. Wel zoude iedere handteekening op zich zelf eene quitantie of decharge voor de postadministratie uitmaken, mits de overige vereischten daarbij waren in acht genomen. Honderde malen zal dit register met potlood worden geteekend) hoe ligt worden zulke namen onleesbaar, hoe spoedig verdwijnt een potloodkras in een boek, dat telkens door de handen gaat, hoe ligt valt het aan kwade trouw zoodanige handteekening te ontkennen. Zonder twijfel is de tegenwoordige regeling niet zonder bezwaar. Maar dit bezwaar ligt niet in het feit, dat de aangeteekende brieven moeten worden afgehaald, maar in de woorden van art. 6 en vlgd. van het K. B. van 28 Junij h—uwbmm—biwirm de geschiedenis eener 35jarige gevangenschap. (jEerste vervolg.) Hij liep dwars door velden en wijngaarden, zich zooveel mogelijk verwijderende van den grooten weg, totdat hij te Parijs aankwam en aldaar in een hotel een verblijf wist te vinden. Doch op den duur kon hij daar niet veilig zijn voor de pogingen van hen, die hem zouden trachten op te sporen, ten einde hem weder achter de gegrendelde deuren eene welverzekerde plaats te verschaffen. Wat nu te doen Zich in het openbaar vertoonen, is niet mogelijk zonder te worden ontdekt; zich verschuilen is op den duur evenmin mogelijk en zou erger zijn dan een verblijf in een kerker. Daarom een poging gedaagd; helaas! 't was een heillooze poging. De man, die nog niet had geleerd te twijfelen aan de opregtheid en aan de vergevende liefde van anderen, was onhandig genoeg om zich in een smeekschrift te wenden tot den koning, vergiffenis te vragen voor de beleediging, 's konings beminde aangedaan en te smeeken, dat die vroirw tevreden mogt zijn met de straf, die hij nu reeds gedurende 14 maanden had ondergaan. Hij vroeg dus de genade van haar, die hij beleedigd had en ontferming van den koning. Zijn adres besloot hij met de vermelding van de plaats van zijn verblijf, eene openhartigheid, die 't zekerst' blijk was van zijn vertrouwen op schuldvergiffenis, maar in dit geval het zekerst middel om op nieuw in h^ndpn der mannen van 't geregtte geraken. Lodewijk XV ware misschien, zonder den invloed van anderen, niet onvatbaar geweest voor een goeden indruk; maar de helsehe inblazingen eener wraakgierige vrouw deden hem doof blijven voor 't smeeken van een jongman, die zijne onbezonnenheid reeds zoo lang en. zoo zwaar had geboet. De, opgave van het adres des vlugtelings maakte het den mannen der justitie gemakkelijk om hem op nieuw gevangen te nemen en naar de Bastille over te brengen. Hier werd hij, in plaats van in een behoorlijke kamer, in een onderaardsch hok geworpeji, aan de verschrikkelijkste mishandelingen ter prooi. .De eenjge verzachting, die hier in zijn lot werd teweeggebragt, bestond in de vertroostingen van den heer Berryer, die ook nu niet ophield, zooyeel in zijn vermogen was, het leed te doen verminderen van den man, die een zoo wreed lot had te verduren. u. Opgesloten in een onderaardsche spelonk, gaf een opening in den muurden gevangene nog eenig licht en zijn. beschermer, die steeds zorgde dat z^jn voedsel niet slechter was dan vroeger, bewerkte ook dat hem boeken, pennen, papier en inkt werden gegeven, wanneer h\j er om vroeg. In 't eerst, maakte hij daarvan een gretig gebruik, maar allengs maakte de wanhoop zich van hem meester en werd hij overstelpt door de gedachte aan zijne gehate vervolgster. Eene maandenlange foltering in dit akelig kerkerhol gaf dan( ook aanleiding genoeg om in wraakzuchtige stemming te geraken jegens eene vrouw, die de rampzalige oorzaak was van een zoo nameloos lijden. Deze stemming des gemoeds speelde den armen gevangene echter een leelijke part. Op een boek,' dat hem ter lezing was afgegeven, schrééf hij een versje, bevattende hatelijke uitdrukkingen tegen madame de I'ompadour, 1850, waarbij alleen de postkantoren worden aangewezen tot het afhalen van aangeteekende brieven en waardoor geen zoodanig register aanwezig is op de 647 hulpkantoren en de 608 bestelhuizen, die zich in ons land bevinden. Door op deze 1255 plaatsen in ons land de gelegenheid te geven tot het aanteekenen van brieven en het afhalen derzeive, zouden de regtmatige belangen van het publiek voldoende zijn gewaarborgd. Ligtelijk zoude men kunnen zeggende postadministratie handelt hij de bezorging van aangeteekende brieven (ver hoogd regt) geheel op eigen gevaren art. 16, wet 12 April 1850, legt aan haar de verpligting van algeheele vergoeding op. Volkomen waar, wat betreft brieven met geldswaarde. Onwaar, wat betreft al die andere belangrijke brieven, die, zonder geldswaarde te bevatten, worden aangeteekend met het doel om, óf een bewijs van ontvangst te hebben, óf zeker te zijn dat de brief den geadresseerde ter hand komt. 't Zij wij dus de zaak bezien uit het oogpunt der administratie, 't zij wij letten op 'de belangen van het publiek, steeds komt ons de ministrieële wijziging onwenschelijk voor. Het thans in België ingevoerde stelsel der cartes-corres- pondance verdient ernstig aandacht. Een open kaartje, houdende aan de eene zijde het adres, aan de andere zijde in enkele regels de mededeeling, die men den geadresseerde wil doen geworden, voor éqn cent te kunnen verzenden, is een zeer groot gemak voor die dagelijksche kleinigheden, die zooals men plagt te zeggen't dubbeltje van een brief niet waard zijn, voor het doen van bestellingen, het afgeven van re$us en bewijzen van ontvangst, enz. enz. Maar daartegenover staat een groot moreel bezwaar. De menscli is zwak en de gelegenheid maakt den dief. De gelegenheid om zonder eenige verantwoording voor den afzender, de fijnste hatelijkheden en de grofste beleedigingen, de scherpste insinuatie en de onbeschaamdste laster te kunnen verzenden per post, zoodat het gelezen wordt, kan worden ten minste, door een aantal personen, het geheele personeel der poste rijen, de huisgenooten der geadresseerden en wie al niet, mogt wel eens te sterk blijken te zijn voor de natuur van velen. Bij onze tegenwoordige wetgeving zou zoodanige De boeken, door de gevangenen in de Bastille gebruikt, werden na de teruggave zorgvuldig nagezien, en hoewel Latude zijn hand zoovee) mogelijk veranderd had, kwam zijne misdaad tegenover de minnares des konings begaan, toch helder aan het licht en ontging hij zijne straf daarvoor niet. De bewaker der gevangenis, in wiens handen het bewuste boek was gekomen, toonde de inscriptie aan den heer Lebel, gouverneur der Bastille. Deze man, in wien geen gevoel van mededoogen met den ongelukkige woonde, stelde liet op zijne beurt in handen van madame de Pompadour, welligt om door betooning van zijn ijver en getrouwheid des te hooger in haar gunst te stijgen. 't Is ligt te begrijpen, dat de vrouw, die reeds zoo lang den man in zijne kluisters deed zuchten om de eene enkele beleediging, haar aangedaan, thans ten hoogste verbolgen was, nu zij bemerkte hoe hij nog in zijne langdurige gevangenschap haren toorn trot seerde. Zij ontbood den heer Berryer, toonde hem de dichtregelen en, bulderend van woede, voegde zij hem toe: „Zie nu welk een knaap door u wordt beschermd; durft gij mij nu nog genade voor hem afsmeeken? Niet minder dan achttien maanden bleef de ongelukkige in dit akelig kerkerhol verblijf houden. Eerst toen gelukte het zijnen beschermer om hem daaruit te verlossen en in eene andere kamer der Bastille te doen overbrengen. Behalve dit gunstbewijs, verschafte de heer Berryer zijnen onge lukkigen vriend er nog een: hij deed hem het voorregt verkrijgen van een eigenen bediende te hebben. Dit voorregt is te grooter, naarmate een gevangene ondervindt, dat de gevangenbewaar ders personen zijn, die in den regel alle gevoel van mensche- lijkheid hebben uitgeschud, die stomp zijn voor aandoeningen van medelijden en menschenliefde. In de Bastille bestond bovendien het verbod, dat geen bediende met een gevangene mogt spreken, anders dan om hem een geheim te outwringeu, of om hem te bedriegen. Een onschatbare gunst moest het dus in die hel worden geacht, wanneer men in een eigen bediende een trooster en een vriend mogt vinden. De vader van den ongelukkigen Latude, vervuld van leed en smart over de ellende, die zijn zoon had te ondergaan, nam op zich om de kosten van zulk een man te betalen. Cochar, uit Rosny geboortig, aanvaardde zijne betrekking om een zoo wreed gefolterden natuurgenoot in zijnen rampzaligen toestand bij te staan. l)e bediende toonde zich uitnemend geschikt voor de taak, hem opge legd. Medelijdend van aard, deelde hij in het leed, dat zijn meester had getroffen en zuchtte hij mede over de rampen, in zoo ruime mate over een haast onschuldigen jongeling met de woede eens roofdiers uitgestort. Latude werd door dit gezellig verkeer niet weinig opgebeurd en begon te gelooven, dat zijn lot op deze wijze bestendig zou worden verzacht. Helaas! ook ditmaal was bittere teleurstelling zijn deel. De arme Cochar kon zich op den duur niet schikken in den toestand, waarin hij zich bevond. Hij werd droevig, bleek en ziekelijk. Had de man nu slechts zijn post kunnen verlaten, maar dit was hem niet toegestaan. In dienst getreden van een gevangene in de staatsgevangenis, moest hij, volgens de bestaande voorschriften, het lot van dezen deelen en kon hij zijn ontslag niet anders verkrijgen dan met zijnen meester afkeurenswaardige handeling ook dan nog bijna ongestraft blijven, als de afzender bekend was of vermoed wend. Daartegen zonde door eene wijziging in onze strafwetgeving behooren te worden gewaakt. Natuurlijk kan deze niet ageren tegen onbekenden, maar door een veranderde redactie van art. 367 Code Penal, of wil men liever door eene geheele wijziging onzer toch zoo slechte wetgeving ten opzigte van laster, ware het ergste kwaad te voor komen door de vrees voor ontdekking, die den schuldige steeds boven het hoofd zoude hangen. Volgens onze tegenwoordige wet toch, zal de grofste laster, op deze wijze verspreid, slechts met eene onbeduidende geldboete worden gestraft, omdat de door de wet geëischte vorm van publiciteit ontbreekt. De wet behoorde, de te laste legging, verzonden per post met opene kaartjes, gelijk te stellen met die in een ongedrukt geschrift, dat aangeslagen of verkocht is geworden en waardoor de straf van art. 371 Code Pénal op het feit zoude kunnen worden toegepast. Sedert 26 December 1869 behoort de telegraphie. even als de posterijen onder het departement van finantiën. Het doel dier overbrenging was, tusschen die beide ,over- overeenkomstige takken van publieke dienst een naauw verband daar te stellen, ja! langzamerhand ze ineen te doen smelten. In die rigting behoort met kracht te worden gewerkt. In karakter, in vorm zijn die beide onderdeefen der publieke dienst één. De inkomsten van de posterijen zullen eene uitbreiding toelaten van het telegraapbnet, bet publiek behoort er aan te worden gewend, dat de staatszorg, die ten doel heeft het vervoeren van correspondentiën, in de verschillende vormen waarin het zich voordoet, toch een geheel is. Telegrammen moeten kunnen worden betaald met post zegels, even als postwissels behoort men telegraaphwissels te hebban (in 1869 bedroeg het telegraaphwisselverkeer in Zwitserland fr. 41 millioen!). Wij bevelen ten dezen opzigte aan het uitstekende boekje van den heer van Kerkwijk, getiteld: het K. B. van 26 December 1869 tot overbrenging, enz., 's Hage Belinfante, dat de mogelijk- of bij diens dood. Of men de gevangenen nog meer wilde folteren door 't onmenschelijk schouwspel der doodsangsten van zulke ongelukkige wezens? Op Latude's kamer blies zijn dienaar den laatsten adem uit; de smeekingen tot bevrijding van den zieke uit de gevangenis, hadden geen gehoor kunnen vinden. Men gruwt van zulke wreedheden! Het droevig lot, dat den ongelukkigen Cochar trof, geeft een maatstaf tot vergelijking aan de hand, met het langdurig ligchaams- en zielelijden van Latude, het slagtoffer van haat en vervolging. Geen drie maanden lang was de eerste bestand tegen het leed der inwoning in zulk een verblijf, vele, zeer vele maanden waren er reeds heengegaan sedert de laatste van zijne vrijheid werd beroofd. Toch was Latude's lot minder dragelijk door de steeds gekoesterde gedachte aan de wraakzucht der vrouw, die de oorzaak was van het leed, dat door hem werd gedragen. Indrukwekkend was voor den steeds gevangen man de dood van zijnen goeden, deelnemenden Cochar. Diens heengaan overstelpte hem met droefheid. De heer Berryer was echter ook thans weer gereed om zijne helpende hand uit te strekken tot leniging van de smart des bedrukten. Een jongmensch, schuldig aan dezelfde misdaad als Latude, werd aan dezen tot medgezel gegeven. Dalègre was de naam van den jongen man, die den moed had gehad om aan madame de Pompadour een brief te schrijven, waarin hij haar verwittigde van de algemeene denkwijze in Frankrijk jegens haar, met aansporing om middelen aan te wenden, ten einde zich van de achting des volks en het vertrouwen des konings te verzekeren. Het loon dat hij echter voor die raadgeving en mededeeling ontving, was anders dan opbeurend. Op 't oogenblik, dat hij met Latude in ééne kamer werd gehuisvest, zuchtte hij reeds driejaren in de Bastille. Beide ongelukkigen deelden de gunst en de be langstelling van den heer Berryer, wien zij het vaak zeer lastig maakten door tal van brieven en verzoeken) door menigvuldige openbaringen van ongeduld over 't wachten op de reeds zoo lang gewenschte bevrijding. Nimmer echter toonde deze zich vermoeid van zijne zorgen en van zijne pogingen ter bevrijding of ter verzachting van de smart, die door heiden werd geleden. Op zekeren dag kwam hij den gevangenen de vreeselijke tijding brengen, dat hunne vervolg ster, vermoeid van zijne klagten, gezworen had, dat hare wraak eeuwigdurend zou zijn, en dat zij verboden had om haar in 't vervolg over de belangen dier beide mannen te onderhouden. Hij verzweeg het zijnen vrienden niet, dat hij voor hen geen anderen uitweg zag dan een van deze twee: de ongenade bij den koning of den dood van dit helsehe monster. Dalègre liet den moed zinken, bij 't vernemen van zulk een akelig nieuws; Latude daarentegen voelde de kracht der wanhoop in zich ontwaken. Hij vatte het reusachtig plan op om het kerker hol te ontvlugten. Een reusachtig plan ja, dat was het. De bijkans ongeloofelijke voorzorgen, die er waren genomen om den gevangenen de kans van ontvlugting te benemen, doen het ontwerp der ontvlugting bijkans als een voortbrengsel van ijlhoofdigheid be schouwen. Toch bleek de ontwerper wèl bij zijne zinnen te zijn ge weest, toen hij het plan tot de vlugt beraamde en de middelen overwoog, die hem daarbij zouden moeten dienen. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1870 | | pagina 1