BUITENLAND.
marine-officier aan wal bragt. Deze officier, ontvangen dooi
den luit. de Bron de Vexela, begaf zich naar het telegraaf
kantoor te Scheveningen en keerde, na eenige oogenblikken
daar vertoefd te hebben, terug naar de boot, die terugvoer
naar de korvet, welke den volgenden morgen ten 4 ure
open zee koos en uit het gezigt verdween.
Volgens een anderen berigtgever, is er geen officier
geland, maar een adelborst en heeft deze zich niet naar
het telegraafbureau, maar naar den heer Maas, den Franschen
consul aldaar, begeven, met wien hij een onderhoud heeft
gehad.
Uit het Westland meldt men, dat de stand der veld
gewassen, vooral van het wintergraan, gunstig is. Het
zomerkoren liet hier en daar iets te wenschen over. Ook
van het eiland Voorne luiden de berigten gunstig; de
aardappelen beloven aldaar een rijk gewas.
Te Wateringen is „met het oog op de tijdsomstandig
heden» (afwezigheid der kermisvrijers) besloten dit jaar
geen kermis te houden.
Een knaap zat te Breda aan den wal te visschen.
Hij viel voorover; doch, zonder zijne tegenwoordigheid
van geest te verliezen, „sloeg hij zijne vinnen uit» en
begon naar dan overkant te zwemmen. Men hielp hem en
gelukkig bleef hij behouden. Opgepast, jonge snaken!
Uit Loon op Zand heeft zich een der inwoners, de
heer M. Vermeulen, op reis begeven, om van den oorlog
tusschen Pruissen en Frankrijk ooggetuige te zijn. Dezelfde
heer was ook in 1866 tegenwoordig in Bohemen.
De pokken-epidemie op het Amerikaansche schip
Franklin, ter reede van Vlissingen, begint te wijkeu. In
de laatste dagen deden zich geen nieuwe gevallen meer voor.
Jl. Zondag had te Hummelo-keppel een betreurens
waardig voorval plaats. De postiljon der diligence van
van Gend en Loos, rijdende van Doesburg naar Terborg,
viel van den bok en brak zijn hals. Hij heeft slechts een
oogenblik na den val geleefd. Hij laat een vrouw, doch
geen kinderen na.
Te Leeuwarden overleed jl. Zondag de heer mr. G. H.
van Wageningen, ridder der orde van den Nederl. Leeuw,
adjudant des Konings in buitengewone dienst, raadsheer
in het Prov. Geregtshof van Friesland, oud-kolonel bij de
rustende schutterij.
De Nederl. Herv. kerkeraad te Sneek heeft besloten
het stemregt tot beroeping van predikanten ook aan de
vrouwen toe te staan. Leve de emancipatie der vrouw
Door het wegnemen van bakens, enz. door Pruissen
is reeds menig Groninger schip in den mond der Eems
vastgeraakt.
De nieuwe schutters te Maastricht oefenen zich,
volgens de Limb. Courier, in den wapenhandel, door op
hunne geweren stokpaardje te rijden om het stadhuis.
Aangekomen schepen te Batavia vóór den 16 Julij:
Bastiaan Pot, Helena, Kanagawa, Maibit, Ortelius en Otto.
Zoo prachtig en bladrijk in vollen groenen dosch als
wijnstok en pruimenboom zich thans alom vertoonen, zoo
zeker voorspellen beiden ons, dat zij ons zullen vrijwaren
van „in de pruimen te zitten,» dit jaar, zoo wel als van
opgeblazen te worden van de zoete wijndruif. Overigens
zijn aal- en kruisbessen, frambozen en aardbeziën dit jaar
extra-vroeg rijp en overvloedig. Peren zullen een zeer schraal,
appels een vrij ruim gewas geven.
De vrouwen en kinderen der gehuwde onderofficieren
worden in het Leidsch Dagblad aanbevolen in de aandacht
der commissiën ter voorziening in de behoeften der huis-
genooten van hen, die de wapens moeten opvatten ter ver
dediging van den vaderlandschen bodem.
De Utrechtsche hoogleeraar Fruin spoort in een
ingezonden stuk in de N. R. Ct. de dagbladen aan tot
meerdere onpartijdigheid in het beoordeelen der tegen
woordige gebeurtenissenhij wijst daarbij op de onzijdige
houding der Engelsche pers.
Mevr. de wed. Storm van der.Chijs heeft weder een
brief in de Rott. Crt. geschreven, waarin zij de verzekering
geeft, dat zij „zonder de minste hindernis op hare belang
rijke togten te ondervinden, hier terugkeerde; dat zij God
dank I niet van een rots is afgestort, noch in Rome geworgd,
noch in Silecië door roovers gevangen genomen en daar
van een oor beroofd is, welk oor aan haar betrekkingen
tegen een losprijs van 200,000 realen zou zijn aangeboden,
om de levende persoon met het andere oor uit de boeijen
te kunnen ontslaan, dat eene bejaarde dame, die het
voorregt had voortdurend tot reisgezelschap met Duitsche,
Russische, Fransche, Engelsche of Amerik. familiën kennis
te maken, niet in een Turksche harem van den Sultan of
een zijner onderhoorigen teregt kwam, anders dan om, met
een Westersch oog en Westersche zeden en gebruiken, de
landen diep te beklagen, waar de edelste gave der vrouw
miskend en haar een levenslot beschoren wordt, dat weinig
van het planten- en dierenrijk verschilt.»
Met het oog op de hier en daar in den laatsten tijd door de
gebeurtenissen wel wat op den achtergrond geraakte leer-
pligtigheids-kwestie en tevens met het oog op die gebeurte
nissen zelve, wordt aan haar schrijven nog het volgende
ontleent:
„Indien in Zwitserland een kind van zesjarigen leeftijd
niet onderwezen wordt, heeft de politie het regt om de
ouders te straffen, en hen te dwingen om niet willekeurig
het geluk hunner kinderen te verwaarloozenzulk een
gezegende drang tot bevordering van het welvaren der
natie heeft in het vrije Zwitserland plaats, het land
waar geen staand leger, geen recrutering plaats vindt,
maar waar ik desniettegenstaande getuige was van een
zelden geëvenaarden geestdrift, om op de eerste oproeping
te wapen te snellen. Door een tamboer, met trommelslag
op de openbare straat, werd de 1ste divisie ontboden, en
ofschoon allen zich uit hunne haardsteden, uit wei- en
graanveld, uit fabriek en trafiek, waar men tot op dat
oogenblik in plaats van ten koste van anderen onderhouden
te worden, zelf welvaren schiep, onmiddelijk moesten ver
wijderen, waren 6 uren voldoende om een geheele divisie
niet alleen onder de wapenen te zien verschijnen, maar zelfs
met de uitstekendste militaire houding, discipline en gang,
gereed te doen zijn, te voet zich naar de grenzen te begeven.
Geen enkel soldaat, die daar niet lezen en schrijven kan,
wat zeg ik? geen enkel kind van lOjarigen leeftijd in
geheel Zwitserland, dat het zich niet tot schande zou
rekenen, daarin niet ervaren te zijn. Schreef men gedeel
telijk aan de .algemeene kennis der Pruissen in 1866 het
welslagen hunner wapens toe, tegenover hun minder ont
wikkelde tegenstanders, Zwitserland, dat thans grooter
leger in het veld heeft dan Nederland, is tot aan de tanden
gewapend, om zijne vrij- en onafhankelijkheid tegen eiken
indringer, moedig en krachtig te verdedigen. Daarenboven
leeren alle schoolknapen scherpschieten. Te Lausanne
woonde ik daarvan een wedstrijd bij, en was het verwon
derlijk om kinderen, die men naauwelijks de kracht zou
toeschrijven om wapenen te hanteren, met een juistheid te
zien treffen, die menig bejaard en ervaren schutter ver
baasde. Indien de onlangs uitgevonden pistolen in Amerika
door persing van lucht, zonder kogels, zouden voldoen,
ware de aanwending daarvan uitstekend nuttig voor onze
scholen. In het practische Zwitserland denkt men er niet
aan om met kost-jongelui uit wandelen te gaan, tenzij
er tevens bij de bevordering der gezondheid een doel aan
verbonden zij, dat in het leeren van militaire manoeuvres
en in het scherpschieten bestaat.»
In de Arnh. Crt. leest men:
„De Staatscourant bevat weder eenige benoemingen van
na te melden officieren bij de rustende schutterijen. Die
benoemingen hebben wij ons steeds onthouden mede te
deelen, omdat zij, bij de tegenwoordige organisatie van dat
deel onzer weerbaarheid, eene belagchelijke overtolligheid
zijn. Die na te melden officieren bij het zooveelste bataillon,
de zooveelste compagnie, van de rustende schutterijen, zijn
in den regel eerzame notarissen, candidaat-notarissen,
gemeente-ontvangers, heerenboeren, enz., die voor een groot
deel nooit een geweer hebben gehanteerd en ten eenenmale
onbekwaam zijn om een peloton te commanderen. Het
is waar zij zijn ook slechts rustend, maar hunne benoeming
sluit toch in dat zij actief zouden kunnen wordenwaartoe
ze anders benoemd, indien zij ten eeuwigen dage slechts
behoeven te rusten? Ware het niet wenschelijk, dat de
heeren officieren der rustende schutterij, voor zoo veel zij
volstrekt onbekend zijn met den wapenhandel, of hun ont
slag vroegen, 6f zich beijverden om in de naburige steden
eenig onderrigt te bekomen voor de taak, waarvoor hun
thans de titel is opgedragen? Nu vooral, nu er eenige
animo is voor militaire verrigtingen, zal misschien die raad
in goede aarde vallen. De rustige rust, die de officieren
der rustende schutterijen genieten, zal er wel wat door
lijden, maar aan den belagchelijken toestand zou op die
wijze een einde komen.»
De Nieuwe Kamper Crt. meldt, dat van de Kamper
Weerbaarheids-vereeniging „Willem III,» zich slechts vier
leden verbonden hebhen tot de dienst van het vaderland,
terwijl een zich zou hebben willen verbinden, ware hij niet
reeds bij de dienstdoende schutterij. Het blad drijft duchtig
den spot met het wakkere korps, dat „met veel statie» van
de Kamper dames een prachtig vaandel in ontvangst heeft
genomen. Het blad stelt voor, die banier, ter herinnering
aan den moed der Kamper Scliietvereeniging in den jare
1870, bij de antiquaria op het oude stadhuis maar iu
een verborgen hoek te deponeren. Zoo lang de har
ten kloppen als schapestaartjes, moest men het maar bij een
broodje met vleesch en een glaasje melk laten.
Uit het artikel van de Nieuwe Kamper Courant schijnt
te blijken, dat er heel veel knapen bij dat korps zijn, die
bij militaire wandelingen op een glaasje melk getracteerd
worden.
De veelbesproken kanonneersloepen door de Franschen
in gebruik, zijn 14 meter lang, en van ijzer gebouwd. Haar
bemanning bestaat slechts uit het personeel voor de machine
en de bediening van het eene kanon vereischt. Het stuk
heeft een kaliber van 50 kilogram en is op 30 centimeter
geboord en dubbel getrokken. Het schiet, met perkussie-
stelsel, holle kogels, die springen zoodra zij tegenstand
ontmoeten. Deze sloepen hebben zoowel aan voor- als
achtersteven een roer, die beide echter door een en het
zelfde rad bewogen kunnen worden. Daardoor is een
even snel als naauwkeurig wenden mogelijk. Vóór dat de
kanonneersloep in dienst wordt gesteld, bestaat zij uit drie
losse deelen. Het eene bevat de schroef en de kajuit des
kapiteins, het tweede de machine, het derde den voorsteven
met het logies der manschap. Deze drie stukken worden,
zoodra de sloep dienst moet doen, met haken en schroeven
aan elkander bevestigd en wel aan de binnenzijde, zoodat
de wanden volkomen glad zijn. Het kommando is opge
dragen aan luitenants der marine.
Maakt men zich in Frankrijk veel illusiën van over
winningen op de Pruissen, in het land van den freien
Deutschen Rhein, bouwt men zich niet minder trotsche
luchtkasteelen.
In een van de theaters van Berlijn, speelt men op dit
oogenblik een stuk: Op weg naar Parijs! Het is een
volkstooneelstuk in vier bedrijven en negen tafereelen.
Eerste acte: Vrede en kalmte.
Tweede acte: Het volk staat op, de worsteling vangt aan.
Derde acte: De overtogt van den Rijn.
Vierde acte: Te Parijs! met zang en dans.
BENOEMINGEN EN VERPLAATSINGEN BIJ MARINE EN LEGER.
De off. van gez. 2de kl. bij de zeemagt II. L. Reeder, is bevorderd
tot off'. van gez. 1ste kl., met bepaling, dat hij zal rang nemen
tusschen de off. van gez. 1ste kl. N. C. Slegt en H. van Stockum.
Ter zake van tijdelijke ongesteldheid is, in afwachting van nadere
beschikking, op non-activiteit gesteld de 1ste luit. W. H. B.
Paravicini di Oapelli, van het 1ste regiment vesting-artillerie.
De Koning en de Koningin hebben eene gift van
25,000 fr. en de Graaf en de Gravin van Vlaanderen
eene van 10,000 fr. ten behoeve van de hulpbehoevende
betrekkingen van onder de wapenen geroepen miliciens
geschonken.
F r a n k r ij k.
Het Journal Officiel van den 31 Julij behelst de eerste
door de Keizerin onderteekende decreten (geregtelijke en
andere benoemingen inhoudende). Die besluiten dragen
het volgende onderschrift: „Voor den Keizer en uit kracht
der door hem Ons toevertrouwde magt. Eugénie.»
De Fransche vloot, die weldra de Noord-Duitsche
kust zal bereiken, zal vermoedelijk een der steden Konings
bergen, Dantzig of Stettin trachten te bemagtigen, om van
daaruit te opereren.
De heer Lockroy, die aan den Rappel berigten van
het oorlogstooneel doet toekomen, schrijft uit Sarreguemines:
„Wij zijn hier op de uiterste grens. De Sarre stroomt op
weinige meters afstand van ons huis. Aan den overkant
ligt Pruissen. Zal ik het maar bekennen? Pruissen heeft
van hieruit gezien niets dat vrees of ontzetting inboezemt.
Het heeft zelfs een zeer kalm en goedaardig voorkomen.
Men denkt onwillekeurig aan een zachtzinnig persoon, die
niemand kwaad zal doen. De rivier maakt tegenover
Sarreguemines eene kromming en verdwijnt bevallig, achter
een gordijn van populieren.
Vlak bij de bogt staat een kleine herberg, keurig netjes
en goed onderhouden. Heldere witte gordijnen voor de
vensters, gele luiken, voor het huis een kleine tuin, die
naar de rivier afloopt, met prieeltjes en groen geverfde
banken. Een man wandelt in den tuin, met een grooten
hond. Welnu, ik kan mij maar niet voorstellen, dat die
man mijn vijand is. Hij draagt een wit linnen paletot, een
zwarten pantalon en een grooten strooijen hoed. Rustig
rookt hij een pijp. Ziet, daar klopt hij op den nagel de
tabaksasch uit die pijp. Hij gaat naar de rivier, hij wascht
zijne handen, hij streelt zijn hond. En toch, die man is
een vijand! Morgen of overmorgen zullen wij hem een
kogel door het hoofd jagen, omdatzijn Koning onzen
gezant onheusch heeft bejegend.
Wij wandelen voort langs de Sarre. De Fransche oever
is vol volk, de vijandelijke geheel verlaten. Soldaten baden
zich, zwemmen lagchend de rivier over en plukken bladeren
van de Pruissische wilgen. Ten zuiden ziet men een
groote steenen brug, die aan de Fransche zijde door ettelijke
soldaten wordt bewaakt. Het is de spoorwegbrug. De
rails zijn opgebroken. De baan begint in Frankrijk en
eindigt in Pruissen. Een douanier met geladen geweer staat
op post. Eenige jagers te voet met de handen in de zakken
zien half droomend naar het vijandelijk grondgebied. Dat
stukje van Pruissen ziet er groen en welbebouwd uit.
Achter eene ligte golving van het terrein verheft zich
een torenspits met lei gedekt. Een weg met boomen
beplant doorsnijdt een groot graanveld. Op dien weg rolt
langzaam een wagen met vier ossen bespannen voort. Eene
vrouw met een linnen kap op het hoofd zit in de schaduw
eener haag. Midden op de vlakte staat een huis, zeer laag,
zonder bovenverdieping en met een pannen dak. Dat huis
moet de woning zijn van een welgestelden boer. Men gist
zulks aan de heldere witheid der gordijnen. Arme kleine,
vreedzame woning! Zou hij die u bewoont wel met een
gloeijenden haat tegen Frankrijk zjjn bezield? Zou hij wel
heel vurig onzen dood of onze schande wenschen? Of
heeft het toeval, dat hem aan gene zijde van het riviertje
het levenslicht deed aanschouwen, hem daardoor tot eenen
vijand gemaakt?
Sedert eenige dagen zijn de Pruissische soldaten weg,
zij zenden niet eenmaal patrouilles meer naar dezen kant.
Het eenige dat zij afzenden zijn spionnen, die als monniken
of zusters van liefdadigheid verkleed aankomen en terstond
worden herkend en gevangen genomen. De infanteristen
der linie kampeeren op den oever. Zij leunen op eene
grijs geverfde houten balustrade en kijken naar Pruissen.
Zij spreken geen woord, terwijl hun blik den horizont peilt.
Daar ginds achter die groene weiden en schoone populieren,
achter die heuvelklingen, waarop een rijke oogst zich nog
wiegt, daar zullen zij binnen weinige dagen vechten en
sneuvelen. Verder naar achteren op de hoogte ontdekt
men legerkampen. Patrouilles dragonders vertoonen zich
op de wegen. De landlieden halen den oogst binnen. Alle
man is op het veld, iedereen werkt vlijtig. Zij haasten zich,
als zagen zij een onweder opkomen.» (Het Noorden.)
De Constitutionnel schat, dat de bestellingen, door de
regering (aan granen, wijn, brandewijn en andere levens
middelen ten behoeve van het leger aan den Rijn) in
Spanje gedaan meer dan 80 millioen bedragen.
Maarschalk Leboeuf heeft de volgende echt militaire,
kernachtige toespraak gehouden tot de zes jongelieden van
de mobiele garde, die hem in den aanstaanden veldtogt
als secretarissen zullen dienen
„Mijne heeren, wij beginnen den veldtogt. Als de
gelegenheid zich voordoet zullen wij goede sier makenzoo
niet, en dit kan gebeuren, zullen wij ons moeten bekrimpen.
Gij zult veel werk hebben, weinig rust, mijne achting,
de zekerheid van uw land nuttig geweest te zijn en voorts
bij de minste indiscretie een kogel door het hoofd. En
nu, mijne heeren, laat ons oprukken.»
Te Parijs zal een nieuwe courant verschijnen,
genaamd: „De Pruissenvreter.»
De hospitalen zijn overal op eene wonderlijk schoone
en doelmatige wijze ingerigt. In de kleinste plaatsen heeft
men ziekenhuizen gevestigd en overal hebben zich vrij
willig verplegers aangeboden. De inrigting is zoo goed,
dat de soldaten te huis niet beter zullen kunnen worden
verzorgd. Spijzen, dranken, ligging, alles is even goed en
niets wordt er voor gespaard. Zullen er velen misschien